VVoudt van vvonderlicke sinne-fabulen der dieren
(2001)–Adriaen van de Venne– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 34]
| |
Fabel I: zie hogerFabel III:
| |
Fabel VII:
| |
Fabel XIII: zie hogerFabel XXI:
| |
[pagina 35]
| |
Snoode Vleyers, maken Schreyers.
| |
Dion.1DEen Eer-gierigen Keyser Anthonini, syne 2 Hovelingen hebben geweest listige doorslepen 3 Vossen. Want al so haest als de Keyser eenich gelt, 4 of ander kostelicke fraeyicheyt ter handen quam, so 5 hebben die Linckers den Keyser (die in mildicheyt, 6 ende in ’t wech-schencken alle Keysers en 7 Koninghen verre te boven ginck) prijslick gheroemt; 8 welcken schijn-roem den goeden Keyser soo vvel 9 behaechde, dat hy die schalcke Pluymstrijckers sijn 10 beste in-komen heeft gheschoncken tot vereering. 11 ‘Men bevint altijts, dat stoute onbeschaemde 12 Luyden, hebben het meesten-deel van de Werelt.’ 13 Siet, de Vos heeft door vleyen verkregen, het ghene 14 den slechten Raven heeft moeten ghebreck hebben. List, Quist.
| |
[pagina 36]
| |
Ach! Lusten, Ontrusten.
| |
Athenaevs.1DIogenes, toe-ghenaemt de Hont; die was alsulcken 2 Slock-op, gelijck de onvernoechde leckertandighe 3 Huys-Ratte. Hoewel hy, Diogenes, tot synen huyse 4 ghenoech hadde te eten, soo was hy nochtans besmet 5 met lecker-sucht, ende hadde sonderling groot 6 verlanghen na versche Krabbekens, of Garnaet. Dies 7 soo is hy na de Zee ghegaen, om aen den Oever yets 8 te vangen, ende is aldaer ontlevent ghewerden. 9 ‘Eylaes! een kleyn tonghe-lust werdt somtijts dier 10 betaelt. Waren de sommighe met het ghene te 11 vreden datse besitten, daer en souden soo veel mis-12slagen niet ghedaen werden. Ghenoeghen is een 13 grooten rijckdom, ende een treffelick wapen teghen 14 onrust’. Al te Graech, is een Plaech.
| |
[pagina 37]
| |
Arbeyt wint, weelde slindt.
| |
Cvspinianvs.1TUsschen Maximianum, ende Diocletianum, zijnder 2 sulcke redenen ghevallen, op de maniere vande 3 Vlieghe ende Mieren. Soo wanneer, als Maximianus 4 aenvinck Diocletiano wijs te maken, dat het beter 5 was, op syn Boers te leven, dan op syn Hoofs. Soo 6 heeft Diocletianus het Keyser-Rijck, met alle syn 7 Majesteyt verlaten, ende op ’t Uelt in een Hutte sich 8 met slechte Kost en Dranck laten vernoegen; Tot den 9 welcken Maximianus namaels quam, ende prees, en 10 roemde hem selven boven Diocletianum, om dat hy 11 dagelijckx heerlicken met volheyt leefde, met 12 Keyserlijck eten, en Drincken; ende dat Diocletianus 13 synen Buyck met slechte grove spijse vervulde. Daer 14 op hem Diocletianus antwoorde: als dat hy met 15 alsulcke gheringhe Kost wel te vreden was. 16‘Kostelicke Brasseren zijn haer leven niet 17 seker. 18‘Daer en teghen hebben de sobere Arbeyders 19 het sekere kosje’. Gauwe vlijt, gheeft profijt.
|
|