| |
| |
| |
| |
F8 v: XX. Van den Leeuvv, ende van de Muys.
- | Gheresen: gestegen (op de maatschappelijke ladder) [WNT 13, II, 454, I, I, D, b] |
- | Hulpich: een hulp |
- | 2 Belommert: beschaduwd [WNT 2/1, 1740]; Telghen: jonge bomen [WNT 16, 1428, 6] |
- | 3 Vant: vond |
- | 4 Metter yl: met spoed, met grote snelheid [WNT 6, 1407, s.l. IJl] |
- | 5 Greepse: greep ze |
- | 7 Loofde: beloofde; Verghelden: belonen |
- | 9 Naer: na |
- | 11-12 Hy bruld’...los konde maken: hij brulde en tierde luid of ze hem los kon maken, hetgeen het muisje, dat kwam aangelopen, begrepen heeft |
- | 13 Behend’: behendig |
- | 16 Smaken: goedkeuren, goedvinden [WNT 14/2, 2035, 5] |
| |
Verklaring
- | 1 Opgedregen: omhoog gebracht [WNT 11, 462, A, I, 1] |
- | 2 Verneerden: nederige, onderworpen [WNT 30/1, 1537, 1 en 2] |
- | 3 Licht: gemakkelijk [WNT 8/2, 1949, B, 2]; Rat: zinnebeeldige voorstelling van het wisselvallige lot, Fortuna [WNT 12/3, I, 139, 4, s.l. Rad], als een vrouw op een rad |
- | 4 Koempt: komt |
- | 8 Den damp des G’luckx: de damp van het geluk. In de oudere geneeskunde is damp een vochtige opstijging in het menselijk lichaam, als oorzaak van gemoedsstemmingen. Het WNT geeft hierbij een citaat van Hooft: Soo my maer in’t hooft de dampe niet des lucx ghesteghen waer. [WNT 3/2, 2267, 2]. |
| |
Proverb. XXVII.
- | PROVERB. XXVII.: Spreuken 27, 9-10 en 24 |
- | 2 Ylich: met haast, met spoed [WNT 6, 1411, II]; Yver: ijverig |
| |
G1 r: Egnativs.
- | Somtijts: soms |
- | Egnativs: Joannes Baptista Cipelli Egnazio (1473-1553), Venetiaans professor, leerling van Politionaus en vriend van Erasmus. Hij is de auteur van o.a. De Caesaribus en De
|
| |
| |
|
origine Turcarum (over de oorsprong van de Turken). Het exempel van Amurad vindt men ook in Fulgosus' Exempla V, kap. 2. [Nauta 1934, p. 21; Sterck 1927 p. 537, 10] |
- | 1 Balduino: Balduinus of Boudewijn I was een jongere broer van Godfried van Bouillon, en nam ook deel aan de kruistochten. Misschien is hier echter een van zijn opvolgers Boudewijn II of III bedoelt. Ze waren alle drie koningen van Jeruzalem. [Sterck 1927 p. 536, 10] |
- | 3 VVarre-Net: vangnet voor dieren [WNT 24, 1303, 1 a] |
- | 3-4 Doen hy Admirata...Huysvrouw: Volgens Nauta is hier Amurad bedoeld, zoals hij in Fulgosus Exempla V, kap. 2 kon lezen. [Nauta 1934, p. 21] WIj konden noch Admirata, Admiratus of Amurad vinden. Bij Vondel staat Admirati (2e naamval) en Sterck leest deze zin als volgt: ‘toen hij de vrouw van Admiratus, de Turkse Bassa in gevangenschap hield...’ [Sterck 1927 p. 536, 10] Van de Venne neemt de genitiefvormen Admirati en Bassae niet over. Hij schrijft: ‘Admirata, des Turckschen Bassa Huysvrouw’. het zou kunnen dat Van de Venne Admirata hier als de naam voor de huisvrouw interpreteert, ook omdat er ‘des’ staat, waar men ‘den’ verwacht. Hier kunnen we ons echter niet met zekerheid over uitspreken. |
- | 4 Bassa: een bassa of pasja is een bestuurder van een provincie in Turkije. Bassa is de Italiaanse en Spaanse versie van de Turkse titel. [Sterck 1927 idem; Larousse 4, p. 48] |
- | 5-6 Besinnede hy hem gheheel anders: veranderde hij van gedachten [WNT 2/2, 2478, 5] |
- | 7 Uyt-rechten: uitrichten, bewerken [WNT 17/3, 1285, 3] |
- | 9 Wierdt: werd |
- | 10 Selfs: zelf |
- | 11 Liet...niet af: hield niet op [WNT 1, 1118, II, 1 b] |
- | 17 Onlijdelick: ondraaglijk [WNT 10, 1718, 1 a] |
- | Belet: verhindering, belemmering [WNT 2/1, 1711, 1]; Ontset: Ontzetten: ontroven; voorkomen, bevrijden; door schrik verbijsteren [WNT 10, 262-4, I, 1 b en d; 2 c; II, 4] De verschillende betekenissen bemoeilijken de interpretatie. Bovendien is ontset op te vatten als een imperatief (neem de belemmering weg) of als indicatief presens (hinder brengt je in moeilijkheden). De eerste interpretatie impliceert dat je de ander in nood moet bijstaan. De tweede komt misschien overeen met de spreuk op de volgende pagina De noot onbloot: nood maakt arm. |
| |
G1 v: XX. Leeuvv, en de Muys.
- | 1 By gheval: bij toeval [WNT 4, 1899, A, 3] |
| |
| |
- | 2 VVarre-Net: [cf. supra, zelfde fabel]; Beschickt: klaargemaakt [WNT 2/2, 1980, A, 3] |
- | 5 Grimt: gromt, brult [WNT 5, 780, 1 c, s.l; Grimmen] |
- | 6 Schier: snel, bijna [WNT 14/1, IV, 562-3, B, 1 en 5] |
- | 8 Praem: nood, kwelling [WNT 12/2, 3789, II, 1 b]; Gheschal: geroep [WNT 4, 1705-6 1 a en b] |
- | 12 Ontginck: ontsnapte [WNT 10, 1845, A, 4] |
- | Meucht: kunt |
- | De noot ontbloot: een variatie van deze spreuk bestaat ook in een grisaille van Van de Venne ‘Noot maeckt Blood’, waarop een vechtpartij tussen bedelaars voorkomt. Blood betekent volgens Plokker in de eerste plaats ‘vreesachtig, laf’, maar een vrouw met een ontbloot achterwerk wijst erop dat blood ook ‘naakt’ kan betekenen. [Plokker 1984, p. 193, 76] In de context van deze fabel lijkt het mij nog anders te interpreteren: in nood verliest men rang en stand; het kan iedereen overkomen en het ‘zet je in je blootje’. Plokker wijst trouwens op nog een andere variant in het Tafereel van de belacchende werelt (164): ‘Noot bloot. Bloot noot.’. |
| |
|
|