mijn vraag, waarom ze me vasthielden.
Toen ik bleef aandringen zei hij: ‘Je moet niet zo lullen, want je weet donders goed, waarom we je hebben meegenomen en je mag nog blij zijn, dat we je niet langer vasthouden.’
‘Verdomme,’ zei hij ook nog, ‘je ouders moesten eens weten’ en toen kon ik teruggaan naar de grote kamer, waar de agenten zaten. Louis was er niet meer, maar wel een andere jongen, een lange, blonde jongen, die ik van gezicht kende en van wie werd gezegd, dat hij wel tweeduizend gulden per week moest verdienen en hij alleen maar bij de telefoon hoefde te blijven zitten om te wachten tot de klanten opbelden. Ik keek naar zijn gezicht, dat onbewogen bleef. De telefoon en de tweeduizend gulden zullen wel meevallen, dacht ik, anders was hij toch niet in het park gepakt.
‘'t Is toch zonde van zo'n smoeltje,’ zei opeens een agent, een grote met een vierkant gezicht, die al een tijdje naar ons had geloerd. Hij grijnsde nu en de andere agenten keken ook. ‘Ze moesten ze allemaal de stad uit trimmen,’ zei een jonge agent en hij keek ons zo verbeten aan, alsof hij de eerste zou zijn, die er aan wilde beginnen.
‘Wilt u uw opmerkingen voor u houden, zolang er geen aanklacht tegen ons is ingediend,’ klonk de stem van de blonde jongen. Hij had een rustige, prettig klinkende stem.
De agenten keken hem even verbaasd aan.
‘Zeg,’ merkte er een op, ‘wil je je gedeisd houden. Anders weten we nog wel wat anders met je te doen.’
‘Er liepen,’ zei een andere agent en hij stond op en ging vlak voor ons staan. ‘Er liepen,’ zei hij,