polsen zijn verbonden, wat niet helpt, want het bloed sijpelt toch door het verband heen. Hij heeft een witte broek aan en een donkere trui en zijn haar is zo rood als het bloed, dat uit zijn polsen stroomt.
Ik kijk gebiologeerd naar de spatten op zijn broek, maar ik durf niets te vragen.
Het blijft lang stil.
Dan gaat een deur open en een verpleegster komt de kamer binnen.
‘Wie volgt?’ vraagt ze.
Ik wijs op de jongen, maar die schudt het hoofd. ‘Ik ben het laatst aan de beurt,’ zegt hij. ‘Dat is de straf voor wie zijn polsen doorsnijdt. Een raad: snij nooit je polsen door, want het doet verrotte pijn.’
Ik laat hem mijn armen zonder handen zien.
‘Ik heb het al gedaan,’ giechel ik.
Ik volg de verpleegster naar de behandelkamer, waar een grote fles staat.
‘Kleedt u maar uit,’ zegt ze, ‘en gaat u maar vast in de fles zitten. De dokter komt zo.’
‘Hoe moet ik daar in?’ en ik wijs naar de smalle flessehals.
‘Heeft u nooit een fles gezien, waar een schip in zit?’ vraagt de verpleegster geprikkeld.
‘Ja,’ zeg ik.
‘Nou dan’ en ze loopt de kamer uit.
Het enige wat ik nu kan doen, is mijn lichaam stukje voor beetje naar binnen gooien, mijn ogen het laatste, zodat ik goed kan zien hoe ik uit de chaos in de fles weer een ordentelijk lichaam kan maken.
Het lukt me best, alleen zet ik mijn overgebleven voet onder mijn andere been. Het been waar de voet oorspronkelijk onder zat is erg moe