Van een bloedrode manchet en een kooikershondje
(1972)–Adriaan Venema– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
ik later zo vaak hard nodig had om mijn bleke gezicht en de kringen onder mijn ogen te verbergen, kwam me die eerste keer vreemd voor. Ik voelde me onbehaaglijk, maar ik bleef toch staan, vlak naast een kleine donkere jongen. De juke-boxmuziek was hard. Ik merkte, dat als je je geest afsloot voor de muziek en je gewoon concentreerde op één persoon, je geen last had van de muziek en van de mensen om je heen die hard praatten. Daarom keek ik naar die donkere jongen, die zich scheen te vermaken. Het duurde een uur voordat hij mij zag en in dat uur had ik al flink wat gedronken. ‘Wat drinken?’ vroeg hij en ik zei ‘ja.’ We stonden dicht tegen elkaar aangedrukt en we probeerden een gesprek te beginnen wat niet lukte. ‘Ga mee ergens anders heen,’ gebaarde hij. Van de MacDonald-bar gingen we naar een andere bar en daar hing een lange blonde jongen om mijn hals en die zoende me. Ik keek naar de donkere jongen, maar die lachte. ‘Laten we maar weer weggaan,’ fluisterde ik tegen hem. Hij kneep even in mijn hand en rekende toen af. Toen we op straat liepen en hij vroeg, ‘naar mijn huis?’ knikte ik. Het was koud op straat, maar ik voelde me gelukkig en mijn hand schuurde langs de ruwe stenen van de gevels en de tinteling kroop via mijn vingers in mijn lichaam. Michael, want zo heette hij, bleef staan. ‘Woon je hier?’ ‘Ja, waarom kijk je nou zo naar het huis?’ ‘Het is zo oud, zo mooi.’ Hij deed de deur open en zei: ‘Binnen is het | |
[pagina 72]
| |
mooier. Kom maar’ en hij lachte even tegen me, voordat hij de trap opliep. Hij woonde helemaal boven en ik zag, dat zijn kamer net zo rood was verlicht als de bars, waar we die avond waren. Ik zei dat tegen hem en hij lachte. ‘Je bent een rare’ en hij liep naar me toe, sloeg zijn armen om mijn middel. Hij duwde zijn heupen naar voren en ik voelde een harde bobbel tegen mijn dijbeen en ik wist, dat hij erg opgewonden was. Ik legde mijn hand tussen zijn benen. ‘Kom,’ zei hij. ‘Jongetje, kom’ en hij deed het licht uit. Ik hoorde, dat hij op bed ging liggen. Ik stond voor hem en probeerde in het donker te zien waar hij precies lag. Zijn handen streelden over mijn heupen en hij gespte mijn riem los, duwde mijn broek omlaag. Zo stond ik uren in zijn kamer, tenminste: het leken uren. Ik luisterde naar de auto's, die voorbij reden en dacht aan de stad, tot hij me bij zich op zijn bed trok. Dat was mijn eerste nacht bij Michael en we kwamen die nacht drie keer klaar. Ik hield van Michael en de weken, die volgden ging ik veel naar zijn huis. Dan stond hij lachend boven aan de trap, want hij lachte veel, die lieve, kleine Michael van me en als ik vroeg: ‘Hou je van me?’ lachte hij ook, maar hij gaf geen antwoord. In die weken leerde ik de Amsterdamse bars kennen en de barkeepers wisten als ik binnenkwam al wat ik zou bestellen. Een cola-tic voor mij en een cognac met ijs voor Michael en vaak zag ik met angst, dat op de helft van de maand mijn salaris al op was en dan | |
[pagina 73]
| |
leende ik geld, want ik wilde Michael niet teleurstellen. Het leek wel, alsof hij niets verdiende, in ieder geval dacht hij er niet over om iets te betalen. Een tijd was ik gelukkig, maar Michael niet, dat merkte ik aan de manier waarop hij naar andere jongens keek en voor het eerst van mijn leven wist ik wat jaloezie was. Een avond. Ik ging vroeg naar Michael, want ik verlangde naar hem. Hij stond bij het raam toen ik binnenkwam en keek niet op. ‘Wat is er?’ ‘Ik verveel me.’ ‘Maar ik ben er nu toch.’ Hij antwoordde niet en ik liep naar hem toe, sloeg mijn armen om hem heen en legde mijn hoofd op zijn schouder. ‘Lieve, lieve Michael. Ik ben er toch. Wat heb je nou. Ik doe alles voor je. Wat je maar wilt, dat weet je toch.’ Hij draaide zich om met een nors gezicht. ‘Ja, je doet alles voor me,’ zei hij. ‘Dat weet ik heus wel. Je betaalt voor me en je koopt kleren voor me. Dat zal ik nog vaak moeten horen.’ Ik keek hem aan zonder hem te begrijpen. ‘Ik heb nog nooit wat gezegd.’ ‘Oké,’ antwoordde hij verveeld, ‘laat maar.’ Hij trok zijn jas aan. ‘Wat ga je doen?’ vroeg ik. ‘Ik dacht, dat we thuis zouden blijven?’ ‘Ja,’ zei hij. ‘Jij kan blijven, maar ik heb een afspraak. Ik ga uit’ en voor ik wat terug kon zeggen, liep hij de kamer uit en ik hoorde zijn voetstappen op de trap. Toen hij me weer wakker maakte, ik was na | |
[pagina 74]
| |
uren wachten in slaap gevallen, was het al laat. Hij kleedde me uit en ik herkende mijn Michael niet, zo zacht en teder was hij en toen we in bed lagen, legde hij zijn hoofd op mijn borst en viel in slaap. Ik durfde hem de volgende dag niets te vragen en ik ging ook niet naar mijn werk, maar ik wachtte op zijn kamer tot hij weer thuis zou komen. Zijn tederheid was weer over en die avond ging hij weer uit en mocht ik weer niet mee. Ik wist, dat ik Michael kwijt was, toen hij twee dagen wegbleef en weer thuiskwam in een prachtig nieuw pak, dat erg duur moest zijn en dat hij zorgvuldig in de kast hing, naast de jasjes, die ik voor hem had gekocht en die hij al minder aantrok. ‘Waarom niet, Michael?’ ‘Hè, jezus, ze zijn al weer uit de mode. Zo gaat dat met kleren, weet je wel.’ Ik ging weer terug naar mijn werk, terug naar mijn eigen kamer en ik probeerde niet meer aan Michael te denken, maar dat lukte niet. Na een week kon ik me niet meer bedwingen en ik liep weer naar zijn huis. Ik keek naar boven, er brandde licht en ik belde aan. Hij stond boven aan de trap en trok zijn wenkbrauwen op. ‘Michael,’ zei ik. ‘Ja.’ ‘Sorry, dat ik een paar dagen niet ben geweest.’ Hij zei niets en ik vroeg: ‘Mag ik niet even binnen komen.’ ‘Ik heb bezoek,’ antwoordde hij en hij zei ook: ‘Ik heb ook liever niet meer dat je komt.’ ‘Maar ik hou van je, Michael, ik kan niet zon- | |
[pagina 75]
| |
der je.’ Ik keek naar boven naar Michael, die ongeduldig wachtte tot ik weer naar beneden zou gaan. Binnen riep iemand. ‘En?’ zei Michael. En toen: ‘Of wil je de spullen terug, die je me gegeven hebt.’ Hij draaide zich om alsof hij naar binnen wilde gaan om ze te halen. ‘Nee,’ riep ik. Ik rende de trap af, want ik wilde niet langer boven blijven staan en kijken naar de deur, waar achter ik een ander wist, die al ongeduriger naar Michael riep. Ik was nog niet eens beneden, toen ik Michael de deur al dicht hoorde doen en ik wist, dat hij me niet terug zou roepen. Ik dwaalde de hele nacht door de stad zonder ergens binnen te gaan en pas een paar dagen later zag ik Michael weer. Ik schrok, toen ik de bar binnenging en hem daar zag zitten met een lange, schrale jongen. Ik keek hem recht in zijn ogen en ik hoopte vurig, dat hij zou lachen en zeggen: ‘Gekke jongen, waar ben je toch de hele tijd geweest, ik heb je zo gemist,’ maar Michael zei niets en hij glimlachte ook niet. Ik ging aan de zijkant van de bar zitten, recht tegenover hem en ik zat er uren. Michael lachte en praatte met iedereen, maar als hij naar mij keek, dwaalde zijn blik ongeïnteresseerd langs me heen. Toen een oude man naast me vroeg of ik wat wilde drinken, zei ik ‘ja’ en ik bleef naar Michael kijken. De hand, die ik later op mijn knie voelde, een behoedzame bevende hand was die van Michael, hoewel hij meters verderop zat en de oude man naast me hijgde van niet te | |
[pagina 76]
| |
onderdrukken opwinding. |
|