Van een bloedrode manchet en een kooikershondje
(1972)–Adriaan Venema– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
en ik heradem. Ik kan niet tegen het lawaai van die agressieve auto's. Ik heb lang door de stad gelopen en ik heb niets gezien, zo moe was ik. Ik voel me ontzettend alleen, zoals ik me in maanden niet heb gevoeld en de rol sellotape om mijn hand begint los te laten. Ik heb nog wel een rolletje extra bij me, maar daar heb ik al de helft van gebruikt om allerlei stukjes vlees te repareren. De flarden sellotape, uitgedroogd door het licht, breken af en dwarrelen naar beneden en dan plak ik er gauw weer een ander stuk op. Of ik de nacht nog zal halen met het overgebleven halve rolletje sellotape, geloof ik niet, maar het interesseert me niet meer zo heel erg. Ik ben moe van het dringen door de mensenmassa's. Afgunstig kijk ik naar hun verheugde gezichten, omdat het werk er weer op zit en ze naar huis kunnen gaan, waar eten wacht en een vrouw, die ze omklemt en besnuffelt. Ik ben ook zenuwachtig geworden, veel zenuwachtiger dan gisteren. Ik ben naar de bioscoop geweest, maar toen ik de bioscoop weer uitging, stonden soldaten op me te wachten, die ik alleen door een snelle spurt kon ontwijken en in mijn broekzak zitten bloemen. Ik word er nerveus van en ik geloof, dat de lange wandeling door de stad, die ik me vanmorgen had voorgenomen eigenlijk niet zo'n goed idee was. Ik had in bed moeten blijven. Mijn ogen zijn rood, maar dat zal wel overgaan. Ik hoop het want rode ogen zijn niet aantrekkelijk om naar te kijken. Ik moet mezelf bedwingen. Dan wordt het stiller op straat, de mensen zijn thuis en ik ben nog buiten. |
|