grepen, maar ik moet er wel sterk aan denken nu dat stukje duim wegglijdt en ik het nog kan opvangen in de palm van mijn andere hand.
Zo sta ik hier op straat met het stukje uit mijn duim en ik zie, dat aan de bovenkant van mijn hand, als een ijsschots, die smelt, nog een stuk weg wil glijden. Door mijn hand horizontaal te houden, blijft het wel liggen, maar als aan de onderkant zich nu ook een stuk los zou maken, ben ik verloren.
Het doet overigens geen pijn, en bloeden doet het ook niet. Alleen blijft het jeuken, maar dat is niet het ergste. Ik wil alleen mijn hand bewaren en daarom kijk ik radeloos om me heen.
Dan zie ik in een straatje een kantoorboekhandel en voorzichtig om mijn hand horizontaal te houden, loop ik er heen. Naar een ziekenhuis, daar heb ik geen zin in. Ik weet nog, dat ik eens mijn hoofd had gestoten, heel hard, en ik dacht, dat ik een hersenschudding had, zo'n pijn deed het, maar toen ik me bij het ziekenhuis meldde, hebben ze me weer naar huis laten gaan, terwijl ik er toch op had gerekend, dat ik opgenomen zou worden.
Ik kon naar mijn kamer terug, waar niemand was, die iets voor me klaar maakte en vriendelijk voor me was. Mijn hoofd deed echt nog wel pijn, al was dat de volgende dag weer verdwenen, een hersenschudding was het dus waarschijnlijk niet. Maar toch: het had er een kunnen zijn en dan is het toch onverantwoord om daar niets aan te doen.
In de kantoorboekhandel staat alleen een meisje, dat aan me vraagt, wat ik wil hebben.
‘Een rolletje sellotape graag.’
‘Dat kan, mijnheer. Welk formaat?’ en dan ziet