klank van een cello?
Cellist had ik moeten worden, maar daar hebben mijn ouders niet aan gedacht.
‘Hij komt er toch wel,’ dachten ze.
‘Moeder,’ denk ik, ‘alsjeblieft, kom hier. Ik heb zo'n pijn’ en weer begin ik te huilen.
Ik rol over het gras naar het grintpad. Daar blijf ik even liggen. Dan strek ik mijn hals en probeer de richting te bepalen van mijn graf.
Ik rol over het grint, dat in mijn huid drukt. Kleine steentjes blijven er in gedrukt zitten en zo rol ik als een stenen beeld door, terwijl ik huil met grote gierende uithalen, die verwaaien in de wind, die al meer begint op te steken.
Als ik in de buurt van mijn graf kom, houdt het grintpad op en rol ik verder door omgewoelde aarde.
Bij mijn graf, waarvan de steen plat op de grond ligt, staan twee mannen in oranje overalls.
‘Mijn graf,’ zeg ik stotterend.
‘Stouthart, Johannes,’ vraagt een van de mannen nadat hij een papiertje uit zijn borstzak heeft gehaald.
‘Ja,’ antwoord ik hem.
‘Die ligt hier aan mijn voeten,’ zegt de man. ‘Wegens verregaande verwaarlozing van het graf heeft de gemeente zijn lichaam gevorderd om te worden gebruikt voor de kunstmestindustrie. Ach, wat geeft het: er keek toch niemand naar hem om. Nee, nu krijgt hij een nuttige bestemming. Straks zal hij in honderd flesjes op lange rekken staan’.
‘Ik wil afscheid van mezelf nemen, mezelf nog eenmaal aanraken,’ zeg ik tegen de man.
‘Dat kan, mijnheer,’ zegt de ander, ‘omdat u het zo vriendelijk vraagt en omdat u, als ik het zo mag zeggen, wat hulpbehoevend bent.’ Hij loopt naar een grijze massa, die hij optilt, waarbij hij een paar stukken laat vallen.
‘Die zal ik u straks geven,’ zegt de man en hij legt mijn lichaam alvast naast me neer.