‘Hè, jezus, ze zijn al weer uit de mode. Zo gaat dat met kleren, weet je wel.’
Ik ging weer terug naar mijn werk, terug naar mijn eigen kamer en ik probeerde niet meer aan Michael te denken, maar dat lukte niet. Na een week kon ik me niet meer bedwingen en ik liep weer naar zijn huis. Ik keek naar boven, er brandde licht en ik belde aan.
Hij stond boven aan de trap en trok zijn wenkbrauwen op.
‘Michael,’ zei ik.
‘Ja.’
‘Sorry, dat ik een paar dagen niet ben geweest.’
Hij zei niets en ik vroeg: ‘Mag ik niet even binnen komen.’
‘Ik heb bezoek,’ antwoordde hij en hij zei ook: ‘Ik heb ook liever niet meer dat je komt.’
‘Maar ik hou van je, Michael, ik kan niet zonder je’ en op de trap begon ik te huilen en ik keek naar boven naar Michael, die ongeduldig wachtte tot ik weer naar beneden zou gaan.
Binnen riep iemand.
‘En?’ zei Michael.
En toen: ‘Of wil je de spullen terug, die je me gegeven hebt.’
Hij draaide zich om alsof hij naar binnen wilde gaan om ze te halen.
‘Nee,’ riep ik. Ik rende de trap af, want ik wilde niet langer boven blijven staan en kijken naar de deur, waar achter ik een ander wist, die al ongeduriger naar Michael riep.
Ik was nog niet eens beneden, toen ik Michael de deur al dicht hoorde doen en ik wist, dat hij me niet terug zou roepen.
Ik dwaalde de hele nacht door de stad zonder ergens binnen te gaan en pas een paar dagen later zag ik Michael weer.
Ik schrok, toen ik de bar binnenging en hem daar zag zitten met een lange, schrale jongen.
Ik keek hem recht in zijn ogen en ik hoopte vurig, dat hij zou lachen en zeggen: ‘Gekke jongen, waar ben je toch de hele tijd geweest, ik heb je zo gemist,’ maar Michael zei niets en hij glimlachte ook niet.
Ik ging aan de zijkant van de bar zitten, recht tegenover hem en ik zat