11
De middag was al oud en de lichten gingen aan. Ik zat in de kazernegang en wachtte op een bank. Het was stil om me heen.
De dokter: ‘Als je bij de overste bent geweest, kan je je aankleden.’
‘Eerder niet?’
‘Eerder niet.’
‘Drie kleine soldaatjes. Drie kleine soldaatjes.’ Ik deed mijn ogen open en zag een soldaat met twee emmers. Hij liep de gang in naar me toe.
‘Drie kleine soldaatjes, I love you, o, o, o, I love you.’
‘Weet je niets anders te zingen dan van soldaatjes, o, I love you?’
Ik was zenuwachtig, de woorden waren er uitgewipt voor ik het me realiseerde.
Hij keek me verbaasd aan.
‘Wat maak jij een kouwe drukte,’ zei hij vriendelijk. ‘En dat voor zo'n groentje. Wat moet ik dan zingen, schatje van me. Dit is het enige, dat ze tolereren. I Iove you, drie soldaatjes, maar dat zal je nog wel merken.’ Hij pakte de emmers, die hij even had neergezet weer op en liep de gang door.
‘Drie kleine soldaatjes.’ Ik had mijn ogen even dichtgedaan, maar nu keek ik weer op. De soldaat zag ik niet meer.
‘I love you.’
En ik huiverde.
‘Johannes Stouthart.’ Ik stond op en zag, dat de deur was open gegaan en in de kamer zat een man, een militair achter een breed bureau en voor hem in nette stapeltjes, papieren, daarnaast een houder met vier ballpoints.
Ik liep naar voren. Het dikke tapijt woelde onder mijn voeten en kringelde tussen mijn tenen. Ik vond het een fijn gevoel en daarom schoof ik mijn voeten naar voren en weer terug.
‘Stouthart.’
‘Ja, mijnheer.’
Mijn hemd, dat ik aan had mogen houden, ‘maar je broek niet, nee, ook je onderbroek niet, verdomme, waarom doe je zo stom,’ mijn hemd kronkelde om mijn lichaam en waarom mocht ik toch mijn broek