Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Deel 4 Uitgevers en boekhandelaren
(1992)–Adriaan Venema– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||
In de periode tussen voorjaar en zomer 1943 begon de laatste fase van de vervolging der joden, de massale razzia's en vervolgens deportatie naar het oosten. De uitgever Andries Blitz behoorde tot een van de slachtoffers, zoals Benno Stokvis zich later nog herinnerde. Hij trad voor veel bedreigde joden op als advocaat en in die hoedanigheid moest hij te biecht bij de nationaal-socialisten, de Nederlandse zowel als de Duitse. In die hoedanigheid kwam hij ook Max Blokzijl tegenGa naar eind1: ‘Pijnlijker nog dan het contact met de Duitsers, was dat met de nsb-ers. Niet zelden waren zij fanatieker en meedogenlozer dan hun edelgermaanse broodheren. Eénmaal ben ik bij Max Blokzijl geweest, de Nederlandse Goebbels in zakformaat; - als radiocommentator strooide hij kwistig het nationaal-socialistische gif over ons gepijnigde volk. Op een zaterdagochtend, na een telefonische afspraak, bezocht ik hem in Den Haag, waar hij toen resideerde. Bij deze landverrader kwam ik om hulp voor zijn oude, door de Duitsers in het kamp Amersfoort opgesloten joodse vriend, de uitgever Andries Blitz. Blokzijls interventie betekende de laatste mogelijkheid tot redding. Maar hij wilde niet, hij kon niet, hij durfde niet. Zijn weigering, hij wist het, en ik zei het hem, stond gelijk met een doodvonnis. - Hij haalde de schouders op.’ Hoe futiel daarbij vergeleken lijken ons nu de problemen waarmee men binnen het boekenvak werd geconfronteerd. Hoe onbelangrijk toch de ruzietjes en conflicten binnen de Vereeniging waar men bij voorbeeld de aanstelling van de Gemachtigde Oosthoek, aan wie zoveel bevoegdheden moesten worden overgedragen, niet accepteerde. Op 5 mei 1943 kwamen de bestuursleden van de Vereeniging, samen met Oosthoek bijeen op het kantoor van J. van Eelen, Hoofd Afdeeling van het Commissariaat voor niet-Commerciële Vereenigingen en Stichtingen. Van die bijeenkomst is een ongedateerd verslag bewaard gebleven, waarin we kunnen lezen dat Vereenigings-voorzitter Noothoven van Goor ongemeen fel optrad. Op hoge toon verklaarde hij dat de bestuursleden ‘geen kantoorbedienden’ van Oosthoek waren. ‘Door den Heer van Eelen werd nog de opmerking gemaakt,’ ging het verslag verder, ‘dat het collectief bedanken van Bestuurs- en Commissieleden door den Commissaris die toch uiteindelijk in opdracht van den Rijkscommissaris handelt wel eens als een onvriendelijkheid ten opzichte van de Duitsche autoritei- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||
ten kan worden beschouwd. Hierop wordt geantwoord, dat er geen sprake was van tegenwerking, doch dat er van samenwerking met den Gemachtigde, onder de thans geldende omstandigheden geen sprake kan zijn.’ Daarop volgde een uitputtende discussie, waaruit bleek dat de beide partijen geen centimeter dichter bij elkaar kwamen. Van Eelen zag het uitzichtloze van de situatie dan ook na verloop van tijd in en besloot de discussie te beëindigen met een simpele vraag: zijn de bestuursleden bereid hun functies weer op te nemen? Het antwoord was even simpel: nee. Het moet een grote vernedering zijn geweest voor de jonge Oosthoek. Hij werd hier niet geaccepteerd, zoals hij zich in de uitgeverswereld ook al niet geaccepteerd wist, ondanks het feit dat hij een bekende uitgeversnaam droeg. Zijn wraak was min of meer in het eerstvolgende nummer van het Nieuwsblad, het eerste onder zijn bewind, te lezen. Op de voorpagina stond een groot opgemaakt artikel, dat er niet om loogGa naar eind2: ‘Nederlanders, Plicht en eer dwingen de man te strijden voor het behoud van zijn leven en voor een beveiligde toekomst voor zijn gezin en volk. Dat doel kan echter door niets doen en ijdel gepraat nooit bereikt worden. Het feit, dat vele Nederlanders metterdaad medewerken heeft bewezen, dat ook zij willen helpen bij den opbouw voor het nieuwe Europa. Wilt gij U dan afzijdig houden, Nederlanders? Uw dappere Kameraden strijden aan het Oostelijk front tegen het alles vernielende bolsjewisme. Voor U allen bestaat de gelegenheid, in de afdeelingen der Waffen-ss of van het Vrijwilligerslegioen Nederland mede te helpen aan de vernietiging van dezen wereldvijand. Strijdt ook gij mede voor een nieuw Europa, voor een betere toekomst voor Uw eigen land en volk.’ Het Nieuwsblad was daarmee, dank zij de Gemachtigde definitief ingelijfd door de nationaal-socialistische propaganda. Er waren er natuurlijk die de Gemachtigde heel serieus namen. De Volksche Uitgeverij Westland bij voorbeeld. Die bombardeerde Oosthoek met ‘verklikkers-brieven’, zoals de klacht over een boekenbeurs die op 4 mei in Hotel Proost in Alkmaar werd gehouden door de uitgeverijen Selecta uit Den Haag en Kramer uit Heemstede. ‘Daar wij veronderstellen dat van dergelijke onder-onsjes te bevoegder plaats niets bekend is en wij vanzelfsprekend als nat soc uitgeverij uitgesloten worden, zouden wij gaarne zien dat tegen de organisatoren en deelnemers van dergelijke beurzen wordt opgetreden,’ schreef WestlandGa naar eind3 en alsof het niet erg genoeg was ging twee dagen later er nog een brief overheenGa naar eind4: ‘Juist heden kwamen wij in het bezit van 2 uitnoodigingen, welke aan de boekhandelaren werden gezonden en daaruit blijkt dat het kwaad ernstiger is dan wij aanvankelijk gedacht hebben.’ | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||
Voordat Oosthoek kon antwoorden kwam er opnieuw een brief van Westland, weer met een klacht.Ga naar eind5 Westland constateerde dat Uitgeverij Blitz een herdruk aankondigde in een opgave van de Nederlandsche Boekverkopersbond van Uit en Thuis, getekend door de joodse kunstenaar Jo Spier. ‘Hoe is dat mogelijk,’ vroeg Westland zich af en vervolgde daarop met: ‘Verder komen in dit boekje keurcollecties joden voor, die langzamerhand weggelaten konden worden, daar algemeen bekend is dat boeken van joodse schrijvers verboden zijn. Wij verwijzen u bijvoorbeeld naar Querido [die toen Reinier van Houten als Verwalter had, av] waar Heyermans naast Polak voorkomt en verder communisten van verschillende schakeringen als: Romein, Trotzki, van de Velde, enzovoorts. In de Salamander-reeks komen boeken voor van: den Doolaard, weer Heyermans, van Praag enzovoorts. De joden worden uit Nederland verwijderd: ook de namen moeten wij nu spoedig vergeten.’ Westland deed natuurlijk meer dan alleen klagen: men gaf ook uit. Het Rijk van den Führer van J. Ohquist bij voorbeeld, in de vertaling van Frits Sampimon, waar Anton Meisner in De Schouw lovend over schreef - en dan wel met name over de vertalingGa naar eind6: ‘Wij moeten professor Ohquist en Frits Sampimon dankbaar zijn, dat zij de historische en sociale ontwikkeling en vormgeving van het Rijk op zoo'n leesbare wijze hebben weten te vertolken. Ik noem met opzet ook Frits Sampimon, omdat een vertaler een dergelijk werk door zijn vertaling kan maken en breken, kan doen sterven of doen leven. De vertaling van “Het Rijk van den Führer” - (“Das Reich des Führers”) is er uitstekend in geslaagd een vertaling te leveren in een vlot en correct, prettig leesbaar Nederlandsch, zonder dat de sfeer en strekking van het oorspronkelijke werk verloren zijn gegaan. De uitgeverij Westland zorgde voor een keurige, dit standaard-werk waardige uitvoering.’ Een standaardwerk, dat moest het ook zijn. En als Westland in de brieven aan Oosthoek duidelijk maakte, dat niet alleen de joden in persoon, maar ook in naam uit Nederland gebannen moesten worden, zal men zich gesteund hebben gevoeld door dit werk, met zijn pseudo-wetenschappelijke pretenties. Ohquist bestond zelfs de gotspe om de rassenhaat van de nationaal-socialisten te ontlenen aan de joden zelfGa naar eind7: ‘Onder de Zionisten neemt na Theodor Herzl, den stichter van het Zionisme, vooral Martin Buber een leidende positie in. Volgens zijn geschiedkundige opvatting is “het bloed de diepste macht der ziel”. Afstamming is volgens zijn meening niet alleen samenhang met het verleden, zij legt in ons “wat ons geen enkel uur van ons leven verlaat”, wat “alles wat wij doen, innerlijk bepaalt”. Buber is de consequentste en diepstvoelende vertegenwoordiger van de rasgedachte in het jodendom en geniet ook onder de Assimilanten om zijn oprecht | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||
karakter groot aanzien. [...] Het getuigt dus van heel weinig consequentie, wanneer thans vele joden (en liberale intellectueelen) de rassenkwestie als een onwetenschappelijke of onbelangrijke aangelegenheid, of zelfs als een speciale uitvinding der nationaal-socialisten aanduiden. Zij loochenen daarmee de geschiedenis en het geheim van het joodsche volk, van dit volk zonder land, zonder Staat, zonder taal, dat zijn bestaan door de eeuwen heen ondanks alle vervolgingen en onderdrukkingen heeft gehandhaafd, omdat het onwrikbaar aan de wetten van het bloed heeft vastgehouden en deze zelfs in zijn wetsreligie heeft verankerd. Het rasbewustzijn van den jood is de levende wortel van zijn volk en heeft het temidden der volkvermenging der overige wereld niet ten onder laten gaan.’ Ook binnen het werk van ‘rassendeskundige’ Hylkema komen we deze verdedigingen tegen; de nationaal-socialisten zullen van tijd tot tijd er behoefte aan hebben gehad hun gewetens te sussen.
We hebben eerder gezien dat de verstandhouding tussen Hylkema en De Amsterdamsche Keurkamer uitstekend was. Daarin kwam mei 1943 snel verandering, nadat Hylkema aan het begin van de maand om een herdruk van zijn Ras en toekomst had gevraagd.Ga naar eind8 Het zat er niet in. Er waren al twee drukken verschenen en in normale omstandigheden zou een derde druk worden opgelegd, schreef Margot Warnsinck hemGa naar eind9, ‘maar nu wij echter met onzen papiervoorraad dermate moeten woekeren, lijkt het ons niet verantwoord, er papier af te nemen voor den derden druk van een boek, dat - in het algemeen gesproken - reeds de menschen bereikt heeft, die ervoor in aanmerking komen, al breidt dit aantal zich - dank zij de veldwinnende ss-gedachte - steeds uit.’ Dit was het vriendelijke deel van de brief, maar omdat Hylkema in zijn brief een verongelijkte toon had aangeslagen, voelde Margot Warnsinck zich geroepen om op dezelfde toon te antwoorden: ‘Er is hier geen sprake van represaille-maatregelen. Het laat ons volkomen koud, of U met Uw boek naar de Nenasu of naar een andere uitgever gaat - dat moet U zelf weten, al houden wij vol, dat zooiets op zijn zachtst uitgedrukt, niet gebruikelijk is wanneer de verstandhouding tusschen auteur en uitgever goed is. Uw verdere opmerkingen over inhouden van honorarium “de aangelegenheid voorleggen aan het oordeel van een ehrentfestmann” zullen wij laten voor wat zij zijn. Ook Uw idee, als zou ondergetekende een directeur boven zich hebben, is niet juist.’ De directeur van De Amsterdamsche Keurkamer zat nog steeds elders, aan het Oostfront, zoals de directeur van Elsevier ook elders zat, maar dan wel in gevangenschap. Deze gevangenschap van John Robbers zal voor de commissarissen | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||
van Elsevier best een grote zorg zijn geweest, maar in de bewaard gebleven notulen is daar niets van terug te vinden. Een maand na zijn arrestatie lezen weGa naar eind10: ‘Betreffende de kamer van den heer John Robbers wordt besloten deze vooralsnog niet te moderniseeren, maar wel op te ruimen en te laten gebruiken.’ Het leek alsof Elsevier zich buiten de werkelijkheid had geplaatst en in zekere zin was dat ook zo. De uitgeversmaatschappij streefde naar zo min mogelijk conflicten met de nieuwe overheid zonder zich overigens met die overheid in te laten. Er was maar één credo: overleven tot aan de bevrijding en publikaties voorbereiden die zo snel mogelijk na die bevrijding zouden verschijnen. Elsevier zou nooit de stap nemen die Uitgeversmaatschappij A. Rutgers in Haarlem wel nam door een prijsvraag uit te schrijven voor een historisch jongensboek. Een en ander gebeurde in samenwerking met de Kultuurkamer en dat hield een vorm van collaboratie in. De jury bestond uit dr. M. Albers, Jan van Ham, Jac. Roelofs en A. Rutgers. De eerste prijs was aanzienlijk, maar liefst duizend gulden. Bij Het Bolwerk geen sprake van prijsvragen: de administratie was een chaos geworden en daarom werd de maand mei gebruikt voor het maken van een tussentijdse balans. En Zijfers vaardigde nieuwe richtlijnen uit om een einde te maken aan de rommel binnen het bedrijf; nationaal-socialisme liep nu eenmaal niet synchroon met vakmanschap. Aan het slot van deze nieuwe richtlijnen smeekte Zijfers zijn personeelGa naar eind11: ‘Kameraden, houdt U zich stipt hieraan, des te duidelijker overzicht krijgen wij in de boekhouding.’ Het bleek niet te helpen, want twee weken later kwam hij tot de conclusie dat er nog steeds grote verschillen op de balans waren. Opnieuw balansen dus en de voorschriften nog verder toespitsen.Ga naar eind12 Maar nu smeekte Zijfers niet alleen, hij vaardigde ook een beloning uit: ‘De afdeeling alwaar het verschil het kleinst is, verkrijgt per persoon, zonder bon, twee pakjes sigaretten en een dag extra vacantie.’ Dit soort beloningen hoefde Oceanus niet te beloven. Goddard gaf zijn personeel jaarlijks een dertiende maand; alles liep op rolletjes. Goddard bleef zelfs streven naar uitbreiding en dus kocht hij van de Drukkerij G.W. den Boer in Middelburg het blad Maandblad voor vrienden van het Duitsche boek, De Weegschaal. Hij stuurde een brief naar de daartoe bestemde uitgeverijen met de mededeling dat in De Weegschaal-nieuwe stijl niet alleen oorspronkelijk Duits proza zou worden behandeld, zoals dat in de voorafgaande acht jaar was gebeurd, maar ook vertaald proza.Ga naar eind13 De boeken die in dit blad werden behandeld, hoefde Goddard zeker niet naar Brussel te sturen, naar Emile Buysse, die boeken besprak voor de zender Brussel en voor het dagblad Volk en Staat. Buysse deed geen Duitse of vertaalde lite- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||
ratuur. Hij wilde alleen boeken bespreken, die voor Vlaanderen interessant waren en bovendien Nederlandstalig waren, zoals Nederlandsche sprookjes van J. Sinnighe. Buysse vroeg De Schouw om meer van dit soort boekenGa naar eind14, ‘waar immers de taal niet alleen een vorm is van den geest van het volk dat die taal spreekt, maar vooral ook: de geest van het volk zélf, daar mogen wij nog zeggen, dat de aard van het volk in de verschillende landstreken zich zoo heerlijk weerspiegelt in dit klare volksproza; de argelooze, teedere geest der Brabanders, de hardheid der Groningsche geaardheid, de geestigheid en de gemoedelijkheid van den Zeeuwsch-Vlaamsen aard’. Het verzoek van Buysse was weinig gecompliceerd. Het was zeker heel wat simpeler dan de getypte vellen die Adam Rolaff aan Oosthoek stuurde. Rolaff had Boek en Volk opgericht, een zoals hij dat noemde ‘periodieke voorlichting aangaande nieuwe boeken’. Die nieuwe boeken behelsden uitgaven in de categorieën:
Rolaff gaf als voornaamste verdiensten van het systeem dat hij had bedacht:
En om flink indruk te maken voerde Rolaff een heel stel referenties op: Van Ham, Noothoven van Goor, H.O. Wijers, bedrijfsleider bij Het Bolwerk en K. Blees, bibliografisch expert van de Nederlandsche Boekverkoopersbond. Oosthoek leek in eerste instantie geïmponeerd. Hij informeerde bij de heren die door Rolaff als referentie werden opgevoerd, maar tot zijn verrassing had niemand Rolaff serieus genomen en had men enkel vriendelijke antwoordbriefjes gestuurd om van het gezeur af te zijn. Exit Boek en Volk. Toch probeerde Rolaff het een maand later weer. Hij voelde zich namelijk diep gekwetst. ‘Uw scherpe uitspraken ten aanzien van mijn gecentraliseerde propagandasysteem, die U “zinloos en fantastisch” noemde, alsmede Uw meening dat ik “van boekhandel en uitgeverij weinig afweet” hebben mij zoo sterk getroffen, dat ik er in mijn huidige omstandigheden op terug moet komen,’ schreef hij Oosthoek getergdGa naar eind16. ‘Mogelijk zijn er tusschen U en mij enkele misverstanden ontstaan door minder juist geplaatste woorden. Het zij zoo. Dat de papierschaarste steeds scherper wordt, het zij zoo. Dat er intusschen veel vrij zinlooze en vrij waardelooze lectuur verschijnt, het zij zoo. Maar U sprak binnen enkele minuten een vrijwel vernietigend oordeel uit over een zaak, waarover jaren is gedacht en gewerkt. Een aantal kopstukken uit | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||
boekhandel en uitgeverij, alsmede leidende, bekwame functionarissen van officieele instellingen hebben de toepassing van mijn systemen als buitengewoon doelmatig verklaard.’ ‘Zijn alle personen, die na grondige bestudeering mijn werk zeer gunstig beoordeelden volgens U dan zoo lichtzinnig?’ zou hij verderop in zijn betoog uitroepen om daarna te verklaren: ‘Geachte Heer Oosthoek, Uw positie is van dien aard dat enkele woorden al mijn experimenten, moeite, tijd, onderhandelingen, kosten en zelfs een deel van mijn reputatie problematisch kunnen maken. Moge ik U verzoeken het geheel nog eens rustig te overwegen, alvorens U uit te spreken.’ Het was alles tegen dovemansoren gezegd: Oosthoek gooide het gehele plan van de ambitieuze Rolaff in de prullenbak. Ook Jacques Melis meldde zich bij Oosthoek. Hij wilde een roman schrijven, maar hij had geen schrijfmachine. Hij kwam dus bij de Gemachtigde-uitgever langs, die zorgde dat hij er een kreeg. ‘Dank voor de schrijfmachine,’ schreef Melis hemGa naar eind17. ‘Van deze kameraadschappelijke daad zult U geen spijt hebben. Ik schiet reusachtig op. Binnen een maand breng ik U niet alleen een spannenden roman, maar misschien wel het beste brokje propaganda dat de Beweging tot nu toe heeft gekend.’ Het boek vorderde gestaag zodat Melis twee weken later aan Oosthoek kon meldenGa naar eind18: ‘Ik ben aan het slot van mijn boek bezig. Ik wilde dit nog graag in een rustige sfeer uitwerken, want nu komt het op ieder woord aan. In een week kan ik klaar zijn. Ik hoop dat U de machine nog zoo lang zult kunnen missen. Ik meen te mogen zeggen dat mijn roman reusachtig wordt.’ Melis wist natuurlijk nog niet of zijn roman echt uit zou komen. Ernest Michel was wat dat betreft al een stap verder. Hij kreeg van Roskam een voorschot van f 350,- op zijn roman De groote strijd.Ga naar eind19 Die titel was overigens door de uitgeverij voorgesteld en Michel was daarmee akkoord gegaan. In de gesprekken die Ernest Michel met de uitgeverij had, kwamen ook vertalingen uit het Duits ter sprake van het werk van K.A. Eckhardt, voor wie Michel zo'n bewondering had dat hij zelfs zijn huis in Malden Huize Eckhardt had genoemd. Uitgeverij Roskam besprak de mogelijkheid van vertalingen met het Rijkscommissariaat en Michel kreeg daarna van de uitgeverij te horen dat die instantie meedeelde dat er al gewerkt werd aan vertalingen van twee werken van Eckhardt en dat Michel aan dit project zou kunnen meewerken.Ga naar eind20 De reactie van Ernest Michel was buiten elke proportieGa naar eind21: ‘Overigens moet ik U zeggen dat ik toch onder déze domme en vernederende voorwaarden (alsof wij Nederlanders zelf niet evengoed - en misschien nog wel beter! - een eigen vertaling uit het oorspronkelijke kunnen maken) principieel | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||
van een dergelijke slavendienst afzie. En dan zeker die daar er eens over “oordeelen” zal na... een half jaar weer. Neen, als men ons geen eigen vertaling uit het oorspronkelijk meer toevertrouwt, dan groet ik de heeren. Zij schijnen te meenen dat alleen zij er maar verstand van hebben en dat alleen zij er maar een “eer” op na mogen houden en wij geen eer meer schijnen te hebben. Ik zou U ten sterkste willen afraden om op de snorkende zelfingenomenheid van die ambtenaren verder in te gaan. Wanneer wij ons eigen verstand en ons eigen inzicht niet eens meer mogen gebruiken, zijn we ver van eerlijke en mannelijke samenwerking verwijderd. Met dergelijke pietepeuterige menschen valt tenslotte niet meer te praten. Ik blijf inmiddels met revolutionnairen groet.’ Uitgeverij Roskam zal weinig zin hebben gehad in een botsing met het Rijkscommissariaat waarvan men, zoals we zagen, financieel afhankelijk was. Michel kon als hij zich zo bleef opstellen zijn romanplannen wel vergeten, evenals zijn dichtbundel Het blonde bloed. Zelfs Kettmann kon niet meer zeker zijn van de uitgave van zijn werk, en dan was hij nog wel de directeur van zijn eigen uitgeverij. In dit geval was het het dvk dat dwars lag en hem geen papier wilde geven voor de herdrukken van zijn romans De glanzende draad der goden, De vlam der steden en Maan op het dak. Het moet voor Kettmann vernederend zijn geweest om te merken dat de afwijzing gebeurde op literaire grondenGa naar eind22. Vond Jan van Ham de romans inderdaad heel slecht of had het te maken met Kettmanns breuk met de nsb? Huberts geeft geen uitsluitsel. Hij constateert dat de relatie met de nsb dan wel heel slecht was geworden, maar dat aan de andere kant de nsb eind 1943 toch nog duizend exemplaren van Mijn kamp bij De Amsterdamsche Keurkamer bestelde voor een bedrag van f 47 500,-.Ga naar eind23 Het zal wel knarsetandend gebeurd zijn, maar het oeuvre van Hitler mocht onder de Nederlandse stammenstrijd natuurlijk niet lijden. Dit boek bleef voor alle kamphanen toch dé leidraad, al gaf elk van hen een andere interpretatie aan de bijbel van het nationaal-socialisme. Overigens zou Kettmann de afwijzing van zijn romans door het dvk niet accepteren. Doordat hij maar weinig in Nederland was, duurde het even, maar toch klopte hij enkele maanden later bij Van Ham aanGa naar eind24 met het verzoek om in ieder geval De glanzende draad der goden te mogen herdrukken: ‘De politiek heeft vrij kort nadat ze verschenen, verhinderd dat ze tot hun recht kwamen; de boekhandel brandde zijn vingers liever niet aan het werk van een “fascist”. Van de Wereldbibliotheek en van P.N. van Kampen & Zn. kreeg ik sindsdien mijn rechten terug.’ Hij vond dat hij zeker recht had op een herdruk als hij zijn roman vergeleek met het werk van anderen: ‘Als ik zie, dat maakwerk als “Heer Jancko” van S. Bartstra, waarvan het handschrift indertijd bij mij op tafel kwam, tot uitgave komt - nog wel bij een | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||
uitgeverij als “De Schouw” met een semi-officieel aanzien, dan meen ik in alle bescheidenheid, dat voor mijn proza ook wat papier over zal zijn.’ We moeten ervan uitgaan dat Kettmann in zijn ongezouten oordeel over Heer Jancko is afgegaan op het oorspronkelijke handschrift. In deel i hebben we gezien dat Van Oudshoorn het werk van de dominee duchtig had herschreven, zodat hij meende dat hij de eigenlijke auteur van het werk was geworden. Iets dat Bartstra overigens weigerde te erkennen. Maar waarom kwam Kettmann nu uitgerekend met deze Bartstra op de proppen? In de nationaal-socialistische literatuur had hij heus nog wel andere voorbeelden kunnen vinden. Misschien ligt de sleutel tot het antwoord op deze vraag bij een brief die Bartstra Kettmann vlak daarvoor had geschrevenGa naar eind25: ‘Ik heb een werkje klaar - een goede 100 pag's druks - over godsdienstig kerkelijke onderwerpen. Ik noem het “de andere Christus en andere opstellen door Tamir Buni”. Het is een strijdschrift tegen het orthodoxe dogmatisme, voor de waarachtige christelijke godsdienst. Het is fel en scherp als een ridderzwaard. Ik vecht niet met den klomp, maar ook niet met ulevelletjes en suikerboontjes. Ik kom hiermede tot U omdat u eenigen tijd geleden het boek van Keuchenius hebt uitgegeven dat ik twee maal gelezen en van aanteekeningen voorzien heb.’ Kettmann wilde best oordelen over het nieuwe boek van Bartstra, maar dan wilde hij het eerst wel eens zien.Ga naar eind26 Is het daarmee misgelopen? Zeker weten doen we het niet, maar het boek van Bartstra is in de fondslijsten van De Amsterdamsche Keurkamer in ieder geval niet terug te vinden. In de archieven treffen we wel een afwijzende brief van Kettmann met een ironische ondertoon aanGa naar eind27: ‘Misschien is zooiets eerder geschikt voor een uitgever van specifiek “christelijke” werken, voor ons gevoel heeft U Uw lezerskring wat al te moedwillig beperkt, door U feitelijk vooral te richten tot de leden der n.s.b. van Christelijken huize. De vormgeving eener religie voor het Avondland is inderdaad een probleem van groote beteekenis. Maar volgens ons zal het dan noodzakelijk zijn, dit aldus te behandelen, dat én de Christen en de heiden gemeenszaam een nieuwe belijdenis van God kunnen vinden. Heil Hitler.’
We zagen al dat de nsb Mijn kamp bleef kopen. Ook Het Bolwerk nam het boek nog steeds af en merkwaardigerwijs zien we zelfs de aantallen verkochte exemplaren bij Het Bolwerk nog steeds toenemen, waar we toch zouden denken, dat na Stalingrad de lust bij de meeste nationaal-socialisten om zulk een compromitterend werk in huis te halen wel zou verdwijnen. Niets daarvan. In de eerste helft van 1943 namen de verkopen regelmatig toe, zoals een verkoopstaatje van Het Bolwerk over de eerste helft van 1943 bewijst: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||||||
Over deze cijfers hoefde binnen het bedrijf niet gediscussieerd te worden. Over andere cijfers wel, dat blijkt uit de agenda van de zogenaamde Groote Bedrijfsraad van 1 juni:
Wat moest er gepraat worden over de Winkler Prins Encyclopedie? We hebben al geconstateerd dat Elsevier 's gedachten meer bij de periode van ná de bevrijding waren dan bij die daarvoor. Er moest bij voorbeeld een zesde druk van de encyclopedie verschijnen, en Elsevier wilde het project wel opzetten maar uitgave ervan bewaren tot na de oorlog. ‘Misschien loopt het alles wel anders, maar vrij algemeen neemt men toch in den boekhandel aan, dat na den oorlog de verkoop van het boek zal verminderen tengevolge van het weer beschikbaar komen van allerlei andere noodzakelijke goederen, die thans niet of onvoldoende te krijgen zijn,’ gaf het Nieuwsblad als commentaar op de Elsevier-plannenGa naar eind28. ‘Is deze veronderstelling juist, dan ligt de gevolgtrekking voor de hand: wie thans koopers weet te vinden voor een uitgave, die na den oorlog zal verschijnen, verzekert zich van een afzetgebied in een periode, waarin de exploitatie van boeken weer groote concurrentie van andere artikelen zal ondervinden.’ Elsevier gaf de mogelijkheid om vóór in te tekenen via de boekhandel en de boekhandel zou een derde van het bedrag dat dat op zou leveren mogen houden. Dat leek voordelig, maar de Vereeniging stelde zich toch heel terughoudend op. Wie kon garanderen dat na de oorlog de intekenaars alsnog de encyclopedie zouden afnemen? De Vereeniging kon dat natuurlijk niet met zoveel woorden stellen, maar deze overweging werd toch duidelijk ingegeven door de gedachte: hoeveel kopers van nu zitten straks achter de tralies? En wat was de rol van de boekhandel? Moest die dan alsnog de bestelde exem- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||||||
plaren elders zien te slijten? Nee, de Vereeniging maande tot grote voorzichtigheid: ‘Hoe de boekenmarkt er na den oorlog uitziet, welke objecten den boekhandel het best te verkoopen zullen lijken - niemand kan het nog zeggen. Dat onder deze omstandigheden de boekhandel zichzelf en zijn klanten zonder oordeel des onderscheids thans reeds bindt voor na den oorlog, lijkt ons kortzichtig. En we gelooven dan ook, dat de boekhandel verstandig zal doen, zich in dit opzicht te beperken tot ondernemingen, die reeds dubbel en dwars haar mogelijkheden hebben bewezen en dat hij voor de rest de situatie na den oorlog afwacht.’ En niemand durfde de hamvraag te stellen. Elsevier had het over ná de oorlog, evenals de Vereeniging, maar waar doelde men dan precies op? Nederland ná de oorlog als bevrijd land of als permanent bezet land na een mogelijke Duitse overwinning? Dat zou een wereld van verschil uitmaken en de plannen voor zowel de boekhandel als Elsevier drastisch wijzigen. Misschien was dat het waar de Groote Bedrijfsraad van Het Bolwerk het over wilde hebben, men wist daar natuurlijk heel goed dat het balletje verschillende kanten op kon rollen en dat ná de oorlog in een Nederland bevrijd van de Duitse overheersing van Het Bolwerk geen sprake meer zou zijn en dat men dan helemaal geen encyclopedieën meer zou kunnen leveren. Een dergelijke uitkomst was niet meer onvoorstelbaar want het was al medio 1943 en de krijgskansen keerden drastisch. Stalingrad was reeds gevallen, de Duitsers waren in het oosten op de terugtocht en nu was ook Mussolini als staatshoofd verjaagd, zodat Duitsland een belangrijke bondgenoot kwijt was. Het personeel van Het Bolwerk zal met grote vragen gezeten hebben bij die bijeenkomsten van de Groote Bedrijfsraad. Aan de hele discussie rond de Winkler Prins Encyclopedie zat nog een pikant aspect. Jan de Vries was officieel hoofdredacteur van de encyclopedie maar gezien het plan om het werk pas na de oorlog uit te geven, leek het Elsevier niet raadzaam de nationaal-socialistische professor aan te houden. Op straat zetten kon echter ook niet, want De Vries was nog steeds, zolang het Duitse bewind voortduurde, een machtig man. De jonge Telegraaf-journalist G.B.J. Hiltermann die in 1941 bij deze krant was weggegaan werd daarom gevraagd de naoorlogse druk van de Winkler Prins voor te bereiden. Dat moest dan wel in het diepste geheim gebeuren. ‘Ik reisde het hele land af en bezocht beroemde hoogleraren, zoals Huizinga en andere coryfeeën. Ik bezocht de classicus prof. B.A. van Groningen. Die was als hoogleraar ontslagen en zat in een klein arbeidershuisje in Steenwijk. Ik ben naar hem toegefietst. Hij was erg blij met de opdracht,’ zou Hiltermann later aan Lisette Lewin vertellen.Ga naar eind29 Hiltermann vertelde ook dat Jan de Vries geen heil zag in een vernieuwde Winkler Prins. ‘Na de grote Duitse overwinning zou de oude druk wel toerei- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||||||
kend zijn,’ vond hij. Deze opmerking van Hiltermann over Jan de Vries is op zich wel typerend voor Jan de Vries en diens geloof in de eindoverwinning der Duitsers, maar juist is hij niet, want Jan de Vries had gewoon helemaal geen fiducie in de oude Winkler Prins, maar, zoals we eerder al zagen, Lisette Lewin heeft in haar boek nu eenmaal klakkeloos alle verhalen van haar gesprekspartners overgenomen, dus ook die van Hiltermann. En dat Hiltermann in zijn geschiedschrijving niet de betrouwbaarste is, hebben we in deel i, toen we ons bogen over de lotgevallen van Telegraaf-eigenaar Holdert, al geconstateerd. Dat Jan de Vries heel wat liever een vernieuwde Winkler Prins wilde, daarvan getuigt een, onder zijn verantwoordelijkheid opgesteld rapport van de KultuurkamerGa naar eind30 dat begint met: ‘Er zijn in Nederland enkele groote oorspronkelijke encyclopedieën, die een massa uitstekend, deskundig en tot den laatsten tijd toe bijgewerkt materiaal bevatten van vele Nederlandsche geleerden en kunstenaars, maar die nochthans in hun huidige vorm niet meer bruikbaar zijn, daar de artikelen over geschiedenis, politiek, rechts- en staatsleer, volkerenkunde enz. onjuiste, tendentieuze, eenzijdige voorlichting geven. En tevens, omdat joden daarin artikelen schreven op velerlei gebied en de positie der joden in 't algemeen niet juist bepaald is. Daarom kan geen enkele encyclopedie onveranderd gehandhaafd worden.’ Verderop in het rapport wordt over de Winkler Prins Encyclopedie uitdrukkelijk gemeld dat het werk sinds 1940 uitverkocht was. Dat desondanks Elsevier zoveel winst maakte in de bezettingsjaren mag opmerkelijk genoemd worden en is toe te schrijven aan de in het algemeen sterk toegenomen leeshonger. Voor de oorlog was de situatie namelijk heel anders. In het jaar 1935 bij voorbeeld bedroeg de totale omzet van het bedrijf f 300 187,- waar de Winkler Prins Encyclopedie maar liefst twee derde, ofte wel f 208 717,- aan bijdroeg.Ga naar eind31 Was het een wonder dat Elsevier er zich sterk voor maakte na de oorlog de encyclopedie weer snel op de markt te hebben?Ga naar eind32 De behoefte van het publiek aan boeken zou misschien weer snel inzakken, maar, zo redeneerde Elsevier en hierin was men het met de Vereeniging oneens, de vraag naar een encyclopedie zou alleen maar groter zijn, omdat men zoveel jaar zonder had moeten doen en men natuurlijk op de hoogte wilde zijn van de allerlaatste ontwikkelingen buiten het bezette gebied op velerlei terrein. Van het uitgeven van een encyclopedie gedurende de bezetting kon gewoon geen sprake zijn; de risico's waren veel te groot. Aan de andere kant wilde men wel het werk via de boekhandel alvast aanbieden met de mogelijkheid tot voorintekening. Vandaar dat het bedrijf besloot om aan alle discussies met de boekhandel een einde te maken. Klautz knoopte onderhandelingen aan met de Nederlandsche Boekverkoopersbond. Er kwam een commissie en die zou alle voor- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||||||
uitbetalingen beheren; ‘over het saldo zal slechts op bepaalde voorwaarden door twee partijen gezamenlijk beschikt kunnen worden’, deelde Klautz zijn commissarissen mee.Ga naar eind33 ‘Als alles goed gaat, zal “Elsevier” bij verschijning van deel i over de helft, en bij verschijning van deel iii over de andere helft kunnen beschikken. De stortingen bedragen thans reeds plus minus f 150000,-.’ Natuurlijk was voor een commerciële onderneming als Elsevier de naoorlogse tijd belangrijk; hoe de uitgeverij in haar streven naar winst bij derden overkwam, is weer een andere zaak. De wijze van werken aan een herdruk van de Winkler Prins schoot De Vrije Kunstenaar bij voorbeeld in het verkeerde keelgatGa naar eind34: ‘Gelijk zovele zakelijke ondernemingen heeft deze grote uitgeverij het in de oorlogsjaren helaas noodig gevonden menigmaal de huik naar de wind te hangen, of liever nog, wat haar bizonder afging, twee huiken op te zetten: een voor de wind die uit het Oosten waait, en een voor die welke eventueel uit het Westen komt opzetten. Ze bereidt bijvoorbeeld sinds jaar en dag de herdruk van de Encyclopedie die Winkler Prins heet, de grootste van het land, voor en heeft daartoe voortdurend handig met twee hoofdredacties gemanipuleerd. Prof. dr. Jan de Vries, de beruchte Leider van de Kultuurraad [moet zijn Letterengilde, av] en zijn staf waren het eerst aan bod, en de enigen toen de Duitse kansen nog zeer goed stonden. Naarmate deze verminderden, werd een nieuwe staf bijeen getrommeld van loyaal-gebleven geleerden en in “diep geheim” een tweede hoofdredacteur benoemd, terwijl de heer de Vries in naam nog de scepter bleef zwaaien. Nog zijn de banden niet geheel doorgesneden, want men kan immers niet weten wat er gebeurt, en een goed zakenman tracht naar alle kanten gedekt te zijn. Maar daar de firma Elsevier er prijs op stelt straks voor “goed” door te gaan, is er toch alvast zeer intensief met de bitterste tegenstanders van den leider van de Kultuurraad gepraat en onderhandeld.’
Het is niet uitgesloten dat op de vergadering van de Groote Bedrijfsraad van Het Bolwerk ook over het opportunisme van Elsevier is gepraat, toen de Winkler Prins Encyclopedie op de agenda stond. In ieder geval zal het nationaal-socialistische bastion met dit project meer moeite hebben gehad dan met Het Vaneke Rauk van Henrik Herse, dat in de vertaling van Jan van der Made bij Storm verscheen. ‘Het is een moedig, frisch boek, de hoofdpersonen leven uit hun eigen kracht, hun levenslot ontwikkelt zich langs vaste lijnen, die echter nergens door een dogma of program worden doorkruist,’ meldde Storm daarover. Reinier van Houten zag de eerste druk in een paar maanden uitverkocht. Hij zal bepaald goed gemutst geweest zijn, want ook de problemen rond het pand Stadhouderskade 40 leken in de maand juni hun einde te naderen. Van Houten | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||||||
wilde, dat zagen we al, geen vordering voor gebruik, hij wilde vordering voor aankoop en het Departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart ging in juni door de bocht, zoals men het dvk berichtte.Ga naar eind35 Van Houten moest nu met een voorstel komen en dat deed hij ook. ‘Zooals U reeds vroeger is medegedeeld,’ schreef hij aan het dvkGa naar eind36, ‘heeft het Prijzenbureau te Amsterdam de hoogst toelaatbare tegenpraestatie voor het betreffende perceel vastgesteld op f 35 000,-, terwijl de eigenaar een bedrag van f 65 000,- verlangde. Het als schadeloosstelling aangeboden bedrag heb ik gesteld op f 45 000,-, aannemende, dat het perceel thans f 50 000,- waard zou zijn, doch dat van de op onze kosten aangebrachte verbeteringen ad circa f 11 000,-, f 5000,- blijvend aan het huis te goede zijn gekomen.’ Het was een voorstel waarmee Van Houten natuurlijk de grootst mogelijke kans maakte. Van der Werk, de eigenaar, zou wel heel wat minder krijgen dan hij verlangde maar het aanbod van Van Houten had een zweem van redelijkheid. Van der Werk kon in deze hele eerste zomermaand rustig over dit aanbod nadenken. In deze zelfde maand kwam de Vereeniging zoals gewoonlijk met de cijfers over de boekproduktie van het afgelopen jaar. ‘Sinds het topjaar 1939 toen niet minder dan 6554 nieuwe boeken en herdrukken het licht zagen, is in het afgeloopen jaar 1942 het aantal verschijningen ongeveer gehalveerd,’ meldde Het Nieuwsblad treurigGa naar eind37. ‘Dit verschijnsel is internationaal - de papierschaarschte laat zich overal gelden.’ Waren er in 1941 nog 3454 nieuwe uitgaven, in 1942 waren er dat nog maar 1949. Alleen het aantal herdrukken was weinig gezakt: van 1489 naar 1371. De vertalingen uit het Engels vielen door de verbodsbepalingen zwaar terug van 299 naar 22, vertalingen uit het Frans van 40 naar 18 en alleen het aantal vertalingen uit het Duits toonde een lichte vooruitgang, van 96 naar 105. Het aandeel van de bellettrie in de totale boekproduktie zakte van 13,5 procent in 1939 naar 9,4 procent in 1942, van het kinderboek van 6,5 procent naar 2,5 procent, toneelwerken van 1,6 procent naar 0,2 procent. Alleen de poëzie steeg van 1,6 procent naar 2,3 procent, al daalde in absolute zin het aantal nieuw verschenen dichtbundels van 103 in 1939 naar 75 in 1942. Het aantal herdrukken van romans zakte van 144 in 1939 naar 122 in 1942. Wat de internationale trend betrof waar Het Nieuwsblad op doelde, daarmee werd natuurlijk het eveneens sterk teruggelopen aantal verschijningen in Duitsland bedoeld, veel ander buitenland, waar men zich kon oriënteren was er immers niet overgebleven. Het klopte dat in Duitsland het aantal nieuwe uitgaven drastisch was teruggelopen. Het Börsenblatt gaf een verklaring die dieper inging op de kwestie van het aantal boeken dat werd gedrukt. Rudolf Erckmann, Ober- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||||||||
regierungsrat zat bij het Reichsministerium für Volksaufklärung und Propaganda. Hij liet in een interview weten dat de overheid streefde naar grotere oplagenGa naar eind38. Oorspronkelijk was de politiek geweest zoveel mogelijk boeken in kleine oplagen uit te geven zodat men er naar kon streven om het uitgavenpatroon meer te spreiden. Dat schiep technische en commerciële problemen, dus gooide men het roer om en streefde men naar eerste drukken van soms wel 50 000 exemplaren. Daartoe koos men in het jaar 1943 ongeveer honderd boektitels die een dergelijke gigantische eerste druk waardig werden bevonden. Het was allemaal een gevolg van de oorlogvoering en buiten Duitsland en in de door Duitsland bezette gebieden was de situatie niet veel anders. Werden in Engeland in 1939 4222 romans uitgegeven, in 1941 was dat aantal gedaald tot 2342, schoolboeken van 1350 naar 340, kinderboeken van 1303 naar 520, poëziebundels van 525 naar 286. Alleen de boeken die met het militair bedrijf te maken hadden, bleven van de produktiebeperking gespaard. Dit soort boeken stegen van 59 in 1939 naar 158 in 1941. Boeken over luchtvaart van 53 naar 118.Ga naar eind39 Een uitgeverij als Holle uit Den Haag had maar al te graag willen profiteren van een maatregel zoals in Duitsland was genomen. Een van die honderd boektitels uit te mogen geven met een eerste druk van vijftigduizend exemplaren zou voor Holle een droom blijven. Was dat bij voorbeeld het boek Jacques van C. Mégret geweest dan had men iedereen die het boek had besteld, kunnen bevoorraden. Nu moest Holle in het Nieuwsblad melden, dat ‘naar aanleiding van onze laatste advertentie over dit boek, bereikte ons een dusdanige stroom bestellingen, dat wij zeer tot ons leedwezen niet in staat zijn deze alle uit te voeren’.Ga naar eind40 Het is me niet gelukt een exemplaar van Jacques te bemachtigen, dus kan ik geen informatie verstrekken over de wijze waarop de rugtitel van het boek is aangebracht. Daar had de Hoofdcommissie van de Normalisatie in Nederland namelijk een norm voor bedacht - zij legde deze vast in Normalisatie 1943, no. 2, v 1452, en iedereen die kritiek had op dit ontwerp kon die voor december sturen naar het Centraal Normalisatiebureau in Den Haag. Wat was het voorstel?Ga naar eind41: ‘Het aanbrengen van een rugtitel in de lengte-richting van een boek of een ander daarvoor in aanmerking komend druk- of bindwerk geschiedt op twee verschillende manieren. Staat het boek op een kastplank dan is de rugtitel in het eene geval leesbaar van boven naar beneden en in het andere geval van beneden naar boven. Het laatstgenoemde geval heeft het nadeel, dat als het boek normaal op tafel ligt, de letters van den rugtitel net ondersteboven staan. In het eerste geval staan de letters van den rugtitel rechtop. De Commissie voor de normalisatie van formaten en bewijsvoorschriften | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||||||||||
voor papier onder voorzittersschap van prof. ir. E.L. Selleger is van meening, dat aan deze methode de voorkeur dient te worden gegeven.’ Verder maakte iedereen zich op voor de zomer van 1943 en waren er weinig activiteiten in het land te bespeuren. Ook de twee conflicten die al zo lang smeulden zouden in de maand juli niet tot een oplossing worden gebracht. Het pand Stadhouderskade moest dan wel aan Hamer worden overgedragen, en het was het dvk zelf dat de instructies daarvoor naar de Bewaarder van de Hypotheken en het Kadaster in Amsterdam stuurdeGa naar eind42. Van der Werk legde zich daar niet zonder slag of stoot bij neer, hij had inmiddels de makelaar J. van Campen in de arm genomen en die stuurde het dvk een verontwaardigde briefGa naar eind43, waarin hij liet weten dat de eigenaar niet van zins was ‘het huis vrijwillig tegen een lagere prijs dan door hem in de voorloopige koopacte overeengekomen (prijs) te verkoopen’. Bovendien, stelde hij, waren de verbouwingen eigenmachtig door Van Houten aangebracht en gebruikte hij het huis voornamelijk voor privé-gebruik. Drie weken later overhandigde hij het dvk een serie taxaties: een taxatie van Makelaar Deenik van de brandverzekering (‘dus zonder de gronden en zonder de fundamenten’) van f 55 000,-, een taxatie door de ‘Rijksschatters voor de personeele belasting in 1934' van f 60 000,-’.Ga naar eind44 Van Campen kon er overigens niet omheen ook te vermelden dat op verzoek van Van Houten Makelaar Everout het pand had getaxeerd op f 24 000,-, ‘waar deze taxatie op gebaseerd is, is niet duidelijk’, voegde Van Campen eraan toe. Deze raadselachtige taxatie wordt heel wat duidelijker als men bedenkt dat bekend was dat Makelaar P. Everout collaboreerde met de bezetter en in hun opdracht taxeerde om roof een legaal tintje te geven. Hoe slecht zijn reputatie was, mag blijken uit een naoorlogs vonnis dat werd uit gesproken over een medewerker van Everout, de architect W.H.M. Blaisse die probeerde om zich na mei 1945 van Everout los te weken en de onschuldige ging uithangen, bij voorbeeld ten aanzien van zijn aandeel in de roof van de joodse zaak Polak's Frutal Works, wat de rechtbank niettemin tot de slotsom bracht ‘dat toch, gegeven den naam Polak en gegeven de in Mei 1942 reeds sedert lang heersende en steeds scherper vormen aannemende vervolging en uitplundering der Joden, gerequestreerde had moeten beseffen dat zijn werkzaamheden in geen enkel opzicht ten bate van Polak's Frutal Works zouden strekken’.Ga naar eind45 En Blaisse wist echt wel wiens medewerker hij was: van de Everout die behoorlijk corrupt was als het ging om het aanpassen van zijn taxaties, maar ook van de Everout die daarnaast beheerder van de Niederländische Grundstückverwaltung was, een instelling die tot taak had onroerende goederen van joodse Nederlanders te ‘beheren’ of beter gezegd: te stelen. En bovendien van de veelgevraagde taxateur van onroerend goed, niet alleen ten faveure van Van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||||||||||
Houten, maar ook voor de Duitsers als het ging om het ontvreemden van joods bezit. Van Houten kon tegenover de taxaties die Van Campen had verzameld dus alleen deze ene suspecte taxatie stellen. ‘Bij dit alles,’ voegde Van Campen toe, ‘komt dan nog het belangrijke feit, dat eigenaren in verband met de moeilijke herbelegging eigenlijk niet wenschen te verkoopen en bij deze herbelegging toch zeker een 25 % à 30 % meer zullen moeten besteden, dan in normale tijden, waardoor deze gedwongen verkoop wel uiterst nadeelig voor hem uitvalt, snijdende het mes in dit geval naar twee zijden en wel beide keeren in hun nadeel.’ Het einde van de Stadhouderskade-affaire was op dit moment nog niet in zicht, want mr. Van der Werk richtte zich voor een uitspraak in de kwestie tot de Commissie voor vaststelling van schadeloosstelling bij het gerechtshof te Amsterdam. Zijn verzoek was keurig door het dvk doorgespeeldGa naar eind46, en de secretaris van de commissie, mr. dr. K.F.O. James stuurde heel plichtsgetrouw een lange lijst met vragenGa naar eind47, waaruit bleek dat hij vooral geïnteresseerd was in het rapport van Makelaar Everout en zijn vreemde lage taxatie van f 24 000,-. De mondelinge behandeling van de zaak zou pas in oktober plaats vinden, en zes weken daarna werd het besluit genomen dat Van Houten het pand kon kopen voor f 40 000,- ‘verhoogd met de rente daarvan, berekend naar 5 % 's jaars, van den datum der vordering tot den dag der uitbetaling’, zoals Van Houten van het dvk te horen kreeg.Ga naar eind48 Hij moest zich voor de afhandeling in verbinding stellen met Makelaar Van Campen. Ook het conflict tussen de Vereeniging en de Gemachtigde sleepte zich eindeloos voort. Op 5 juli kwamen Jan de Vries en Hans Klomp namens het Letterengilde met het bestuur van de Vereeniging praten. De kern van het conflict was natuurlijk de aantasting van de bevoegdheden van het bestuur, zoals Noothoven van Goor duidelijk aangaf door te zeggen ‘dat samenwerking wel mogelijk zou zijn op dezelfde wijze als vroeger het geval was, indien het Bestuur in zijn bevoegdheden werd hersteld. Het Bestuur kan nu toch geen besluiten nemen, het heeft niets meer te doen, zoodat zijn medewerking onder de gegeven omstandigheden ook niet van beteekenis kan worden geacht. Spreker wees er ook op, dat het Bestuur practisch in eigen gebouw niets meer te zeggen heeft en practisch niet meer in de gelegenheid is de vertrekken van de Vereeniging te betreden.’Ga naar eind49 De Vries verzocht daarop ‘persoonlijke en zakelijke omstandigheden zorgvuldig te onderscheiden. Hij wilde in het midden laten, of door de Gemachtigde altijd wel de juiste tact was betracht, maar legde er den nadruk op, dat het hier gaat om andere belangen.’ Ze kwamen er na anderhalf uur praten niet uit en hadden het erover elkaar hun wederzijdse voorstellen op schrift toe te sturen. Een van de bestuursleden, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||||||||
Donner, probeerde De Vries alsnog de belofte te ontlokken dat Oosthoek eerst zou aftreden, maar dat lukte hem niet. Dus ging de Vereeniging noodgedwongen maar akkoord met het eerste voorstel. Letterengilde en Vereeniging konden dan wel afspreken dat ze elkaar nota's zouden sturen, maar de Commissaris voor niet-commerciële Vereenigingen en Stichtingen dacht er anders over. Hij stuurde enkele dagen later een brief en stelde botwegGa naar eind50: ‘Hiermede blijven dus de bevoegdheden van den Heer Oosthoek onaangetast.’ Deze commissaris had bij het dvk een ander probleem aangemeld: dat van De Enkhuizer Almanak, en deze zomer kwam een (voorlopig) einde aan een eeuwenoude traditie. De Enkhuizer Almanak mocht niet meer verschijnen. Van Ham vond met de man die hem op het probleem attendeerde dat de almanak absoluut niets begreep van de eisen van de nieuwe tijd en de jaargangen 1941, 1942 en 1943 werden in beslag genomen. Voor de uitgave van het jaar 1944 werd geen papier ter beschikking gesteld. De uitgever Gebrs. Van Staden liet het er niet bij zitten. De Nederlandsche Omroep zou een interview met de directeur van de uitgeverij uitzenden en dat achtte de uitgeverij een mooie gelegenheid om bij Van Ham te pleiten voor De Enkhuizer Almanak. Een traditie van 348 jaar kon toch niet zomaar worden beëindigd, waardoor ‘een zoo belangrijke en populaire volksuitgaaf even voor de mijlpaal 350 niet meer zou kunnen worden voortgezet’, aldus de uitgever.Ga naar eind51 Het tegenovergestelde van wat Gebrs. Van Staden beoogde, gebeurde; het bedrijf kreeg niet eens antwoord van Van Ham, maar het Hoofd van de Afdeeling Boekwezen stuurde een boze brief naar het Hoofd van de Afdeeling Radio van het dvkGa naar eind52 en deze afdeling wendde zich daarop tot de directeur-generaal van de Nederlandsche OmroepGa naar eind53: ‘Ik stel U er hierbij mede in kennis dat genoemde uitgeverij uitgesproken anti-nationaal-socialistisch is ingesteld en dat het tegen het uitdrukkelijk verbod van opneming van Joodsche feestdagen en verjaardagen van het voormalig Koninklijk Huis geleid heeft tot de in beslagneming van de jaargang 1942 van den Enkhuizer Almanak. Bovendien werd de jaargang 1941 in beslag genomen vanwege de zeer anti-Duitse kroniek over 1940, waar tenslotte de jaargang 1943 verschenen is, ondanks het uitblijven van een toestemming en bovendien nog de verboden getijden-lijst van onze kusthavens bevat [handig voor een eventuele geallieerde invasie op onze kusten, av], moge het U na kennisneming van het in dit schrijven gestelde duidelijk zijn dat het uitzenden van bedoeld vraaggesprek niet kan worden toegestaan.’ Dat gebeurde dan ook niet en De Enkhuizer Almanak zou voor het eerst pas weer na de bevrijding verschijnen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||||||||
Het dvk had het maar druk met al deze perikelen. Het departement moest zich met werkelijk alles bemoeien en Van Ham zal maar al te blij zijn geweest met de Gemachtigde Oosthoek die hij als een manusje-van-alles voor van alles en nog wat kon laten opdraaien. Het was ook Oosthoek die het dvk een advies stuurde op verzoek van uitgever Herman Becht die alsnog toegelaten wenste te worden tot de Kultuurkamer. Hij had zich daartoe op 22 augustus 1942 tot het dvk gewend en pas een jaar later kreeg hij te horen ‘dat genoemde Herman Johan Wilhelm Becht jood is in den zin van artikel 11 van de Verordening 211/1941 van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied betreffende de Nederlandsche Kultuurkamer; dat genoemde Herman Johan Wilhelm Becht derhalve geen lid kan zijn van de Nederlandsche Kultuurkamer, terwijl er naar het oordeel van den Secretaris-Generaal van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten geen genoegzame gronden ziet tot het maken van een uitzondering op deze bepaling.’Ga naar eind54 Van een protest vanuit de uitgevers- en boekhandelswereld tegen de afwijzing van een van de toonaangevende uitgevers die jarenlang veel bestuurlijke functies vervulde, is niets terug te vinden in welk archief dan ook. Men maakte zich liever druk over J. Veenstra, Voorstraat 350 in Buitenpost die bij uitgeverijen boeken bestelde. ‘Worden die hem tegen berekening van de particuliere prijzen gezonden, dan betaalt hij, maar onder aftrek van boekhandelaarskorting. Op het grosboekje staat bij zijn naam vermeld “boekhandelaar”. Hij is natuurlijk niet als zodanig erkend,’ schreef het Nieuwsblad waarschuwend.Ga naar eind55 Eigenlijk het aardigste bericht dat we in deze stille augustusmaand in het Nieuwsblad tegenkomen, moet aan de vergetelheid worden ontrukt. Het handelt in het geheel niet over de problemen van de boekhandel, over verordening en hele en halve collaboratie. Plotseling meldt het Nieuwsblad een bericht uit ParijsGa naar eind56: ‘Voor de veertiende strafkamer en de zevende maal heeft Jean Genet wegens diefstal terechtgestaan. Jean Genet is een Parijsch dichter die sprekend op Verlaine gelijkt, ook in zijn verzen, slechts de baard en het genie ontbreken. Toen Verlaine werd gearresteerd, noemde hij zich bescheiden “dichter” en de brigadier schreef nog bescheidener “zonder beroep”. Jean Genet verklaart van beroep poëet te zijn, romancier en filosoof, en is volgens Jean Cocteau, die als getuige-deskundige wordt gehoord, de grootste schrijver onzer dagen. “C'est le plus grand écrivain de l'époque actuelle; vous ouvez en croire, je m'y connais, j'ai payé assez cher pour arriver à ce résultat”. Hetgeen Jean Genet nochtans niet disculpeert. Hij heeft uit een boekhandel aan den boulevard Saint-Germain de rijk geïllustreerde “Fêtes Galantes” van z'n confrère Verlaine weggenomen en moet daarvoor boeten. Kleptomanie, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||||||||
concludeerde de psychiater die aan het geval te pas moest komen. Het is geen kleptomanie, zegt Jean Genet, het is filosofie, een nieuwe filosofie, al moge ze niet “révolution-nationale” zijn, “La vie pour but d'arriver les conditions de bonheur, et le bonheur est ce qui se trouve sous la main et non de que l'on espère obtenir par le travail.” Aldus heeft Jean Genet al zes malen het geluk “sous la main” gevonden. Zijn wijsbegeerte bezorgde hem eenige dichtbundels en een gelijk aantal maanden gevangenisstraf. Thans zijn het drie maanden, want Verlaine is niet de eerste de beste onder de dichters en Jean Genet overdrijft. De president houdt blijkbaar niet bijzonder van dichters, romanciers en filosofen altegader in één persoon, het is cumulatie. En als ze nog stelen bovendien: “Gij die een geletterde zijt, wat zoudt ge ervan zeggen als men uw boeken stal?” “Ik zou gevleid zijn”, antwoordt de verdachte, niet in het minst van zijn stuk geraakt. Jean Genet van wien onlangs “Le condamné à mort” (in verzen) verscheen, heeft drie maanden tijd om zijn roman “Notre-Dame des Fleurs” te voltooien, Verlaine te overtreffen en de hooge verwachtingen van maître Jean Cocteau te rechtvaardigen die hem een nieuwen Rimbaud noemt “Je m'y connais”.’
Het nieuwe seizoen begon met allerlei activiteiten, zowel in positieve als negatieve zin in de wereld van de nationaal-socialistische boekhandel. De nsb berichtte het kader dat twee nationaal-socialistische boekwinkels die onder de naam De Blauwvoet gevestigd waren in de Lange Kerkstraat 40 in Goes en de Korte Delft 23 in Middelburg hun boekhandelsactiviteiten zouden stoppen en door zouden gaan als pure propagandawinkels van de nsb. Bestellingen mochten ook niet meer via die boekhandels gaan maar moesten nu via de materiaaldienst van de nsb lopen.Ga naar eind57 De zaken gingen niet goed; er waren klachten over het management. Er waren geen klachten binnengekomen bij het dvk, want de Kultuurpolitie die de boekhandels controleerde op het verkopen van niet gewenste boeken, kwam niet eens in dit soort zaken en dan is niet meer te achterhalen of ze als te onbelangrijk werden beschouwd of dat men ervan uitging dat er in deze nsb-winkels toch geen contrabande zou worden verkocht. In andere boekhandels kwam de Kultuurpolitie wel, zoals mag blijken uit een nota van de Chef van het Bureau Buitendienst aan Van HamGa naar eind58: ‘Naar een van de ambtenaren van het Departement mij meldde, zouden in de etalage van den “Moderne Boekhandel”, Spuistraat (naast Apollotheater) alhier, de volgende boeken liggen: M. Mok - Badreis: Wouter Loeb - Ned. Cabaretliederen. Voorts zou te Schiedam, bij den Boekhandel op den hoek van de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||||||
Burgemeester Knappertlaan en de Warande een boek in de etalage liggen, getiteld: Rosa Luxemburg door H. Roland Holst. Verder deelde bedoelde ambtenaar mij nog mede, dat in de uitleenbibliotheek van Magazijn “De Bijenkorf”, alhier, verschillende verboden boeken verkrijgbaar zouden zijn, waarvan hem niet bekend was of deze nog in den catalogus voorkwamen. Onder andere zou nog het boek “Mon Goy” door Rachel Levy, geleend kunnen worden.’ Wat een onrust moeten de nationaal-socialistische ambtenaren met hun gezoek en gewroet hebben veroorzaakt. Van een duidelijke beleidslijn was nog steeds geen sprake: de ambtenaartjes speurden door het hele land, boeken werden beoordeeld, de nota's vlogen van departement naar departement en over alles heen hing een sluier van onvrede en gekanker. De toenemende nervositeit onder de Kameraden zal daar niet vreemd aan zijn geweest nu de krijgskansen definitief waren gekeerd en de Amerikanen al in het zuiden van Europa waren geland. Deze nervositeit uitte zich ook in steeds opnieuw oplaaiende twisten tussen de aanhangers van de Nieuwe Orde onderling. Dat Het Bolwerk daarbij was betrokken mag ons, gezien het karakter van Zijfers niet werkelijk verwonderen. Zijfers had tegen iedereen die maar wilde horen gezegd dat hij ontevreden was over Van Ditmar's Boeken Import en daar die firma vond dat je als nationaal-socialist niet de vuile was buiten moest hangen, belandde er een aangetekend schrijven op het bureau van ZijfersGa naar eind59, waarin hij gesommeerd werd op te houden hen zwart te maken. Het conflict had te maken met het hoofd van de importafdeling van Van Ditmar's Boeken Import, W. Bredow die in de bezettingstijd zelf een boekhandel in Den Haag was begonnen, ‘daar er in Den Haag geen enkele andere goede Nationaal-Socialistische boekhandel aanwezig was’, zoals Bredow had verteld.Ga naar eind60 Zijfers had de smoor in, zoals hij aan het dvk schreef. Het Bolwerk had namelijk een vestiging in Den Haag en dat had Bredow moeten weten. Van Ditmar's Boeken Import, solidair met haar eigen werknemer stopte kort daarop met de levering van boeken aan Het Bolwerk onder het voorwendsel dat het niet meer mogelijk was aan Duitse boeken te komen, maar Zijfers wist wel beter zoals hij in dezelfde brief schreef. Aan Het Moderne Boekhuis werd wel geleverd: ‘Dus de Heer Bredow gebruikt de boeken, welke uiterst moeilijk verkrijgbaar zijn, bij de Duitsche uitgevers, voor zijn eigen zaak te Den Haag.’ Hoe slecht men in bezettingstijd en ook daarna was geïnformeerd over het wel en wee van nationaal-socialistische bedrijven, mag blijken uit het boekje De Haagse boekhandel dat uitgerekend de ogenschijnlijk zo goed ingevoerde M.J. Visser jaren na de oorlog schreef. Hij heeft het ook over Het Moderne Boekhuis van Bredow, maar in zijn berichtgeving klopt er het een en ander niet. Hij | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||||||||
laat Van Ditmar slachtoffer zijn, waar wij weten dat hij een doodgewone collaborateur wasGa naar eind61: ‘Terstond na de capitulatie in mei 1940 werden de te Amsterdam respectievelijk te Rotterdam gevestigde firma's “Van Ditmar's Boeken-Import” en “Van Ditmar's Couranten Import” door de nazi's in beslag genomen. Van Ditmar was geen jood, maar daar hij agent en correspondent van “The Times” en “The Daily Mail” was, welke bladen gelijk alle andere buitenlandse niet meer konden worden ingevoerd, meende de bezetter zijn ondernemingen dienstbaar te kunnen maken aan haar “Propaganda”. Beheerder werd de Duitser F. Bredow, die ook een vestiging in Den Haag wenste en een toevallig hier ter stede beschikbaar gekomen winkelhuis naast de bioscoop “Apollo” in de Spuistraat huurde. Hij gaf deze zaak de naam “Het Moderne Boekhuis c.v.”.’ Het is opmerkelijk dat Visser zijn eigen literatuur in de vakpers niet na had gekeken anders had hij geweten dat onmiddellijk na de oorlog de ‘arme’ W.N.J. van Ditmar zijn erkenning als importeur kwijtraakteGa naar eind62, als directeur van zijn onderneming (samen met mede-directeur H.J.G.M. van de Pol en Bredow) en als privé-persoon. Ook Westland had tijdens de bezetting problemen met Van Ditmar's Boeken Import en daarom nam de uitgeverij in september 1943 contact op met P. van der Bijl die in Bergh woonde maar tijdelijk in Berlijn verbleef en die we eerder leerden kennen als hoofdredacteur van Van Honk. Hij zou voor Westland in Duitsland gaan inkopen, zoals hij in zijn eerste zogenaamde en niet gedateerde ‘weekbericht’ schreef, ‘met dien verstande, dat ik voorloopig uitsluitend belast ben met de inkoop van boeken bij uitgevers die tot dusverre in het geheel niets of weinig leverden. Ik krijg daarvoor een vergoeding van 2 % (twee procent) van het netto inkoop-bedrag, plus vergoeding van onkosten. Indien mijn werkzaamheden zich gunstig ontwikkelen bestaat de mogelijkheid om op den duur in vasten dienst te komen. Voor werkzaamheden ten behoeve van de Afd. Uitgeverij wordt mij momenteel geen vergoeding uitbetaald. De Firma Westland vergoedt daarvoor alleen de onkosten. Indien ik van meening ben, dat ik de werkzaamheden niet langer gratis kan doen, dan zal ik daarvan onmiddellijk bericht zenden.’ Westland had de Duitse boeken inderdaad hard nodig, want in september kwamen er tien nieuwe boekhandels van de uitgeverij bij onder de naam Volksche Boekhandel:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||||||||
Het ging Westland waarschijnlijk zo voor de wind omdat de uitgeverij door de Duitsers werd gesteund zonder dat men enige beperking in het beleid kreeg opgelegd. Zodra een uitgeverij zich had gebonden aan Nederlandse autoriteiten ging dat heel anders. De Schouw zou dat merken. Er was altijd te weinig geld en te veel bemoeizucht. Van Ham begreep dat heel goed en in een uitvoerige nota, gericht aan zijn eigen secretaris-generaal gaf hij een duidelijk overzicht van de uitgeverijen die onder Duits toezicht stonden en trok hij een vergelijking met nationaal-socialistische uitgeverijen die deze steun moesten ontberenGa naar eind63: over de Duitse autoriteiten schreef hij onder meer: ‘Zij stichtten: a. de uitgeverij Westland, oorspronkelijk uitgeverij van zuiver propagandistische literatuur met plus minus 25 eigen winkels (de oprichting van 25 andere is in voorbereiding) tegenwoordig ook met allerlei cultureele uitgaven. Deze uitgeverij brengt meer dan 50 werken per jaar op de markt. Leider: Schwier, directeur J.G. van Ditmarsch, de adviezen voor de uitgaven komen uit Berlijn. Geld speelt geen rol.’ Een van die boeken die vanuit Berlijn werd ‘geadviseerd’ was zonder twijfel Zeit ohne Beispiel van propaganda-minister Joseph Goebbels dat in 1943 bij Westland verscheen in de vertaling van Steven Barends onder de titel Jaren zonder weerga en dat geheel in de stijl van Goebbels eindigde metGa naar eind64: ‘Moeten wij ons niet gelukkig prijzen, dat wij in de periode van onze voorbereidingen en onzen groei niet worden gestoord door de afgunstige inmenging van onze tegenstanders? Wat zou er al niet zijn voorgevallen en wat was er van ons geworden, wanneer de vijanden van het nationaal-socialisme van het begin af aan hadden begrepen, hoe gevaarlijk wij voor hen waren? Men zou er gewoonweg een beroep van moeten maken, onze tegenstanders in hun argeloosheid te sterken door hun steeds te suggereeren, dat onze geheele macht en al de mogelijkheden waarover wij beschikken, slechts bluf zijn; en wanneer er geen joodsche emigranten bestonden, die de Engelsche plutocraten steeds opnieuw bewerken, en hen tot een steeds krankzinniger onderschatting van het Rijk trachten te bewegen, dan moesten ze worden uitgevonden. Wat men te Londen van ons denkt en welke waarde men daar aan onze woorden en daden hecht, is niet van de minste beteekenis. In dramatische uren geven uitsluitend realiteiten den doorslag. Die kunnen niet door frazen of illusies | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||||||||
uit den weg worden geruimd, maar alleen door nóg hardere realiteiten. Dezulken staan Engeland niet ter beschikking en daarom zal het ineenstorten. Zijn vonnis is geveld. Geen macht op aarde kan daar meer verandering in brengen. Wij zullen nog groote en bewogen dagen beleven. Maar aan het einde daarvan staat de Duitsche overwinning. Deze zal dan de vrucht zijn van het meest volmaakte samenspel tusschen alle krachten van ons volk onderling. Het is de laatste faze van een totale actie naar een totaal doel met gebruikmaking van totale middelen: de triomf van een oorlogvoering en een politiek, die alles op het spel hebben gezet en ook alles hebben vervuld.’
Van Ham zou in zijn rapport aan De Ranitz ook andere uitgeverijen dan Westland noemen:
Vergeleken bij de activiteit van Duitsche zijde is wat van de kant van het Departement geschiedt, kinderspel.’ Het dvk stimuleerde wel maar Van Ham zag heel juist in dat men zich nooit met de Duitsers en hun onuitputtelijke financiële middelen kon meten. Van Ham zou in zijn nota daarvan melding maken. Hij noemde de samenwerking tussen dvk en Nenasu, Roskam en De Arbeiderspers, maar ‘de Schouw heeft hierbij een eigen plaats, omdat directe beïnvloeding van de samenstelling van het fonds der bovengenoemde nationaal-socialistische uitgevers niet mogelijk is. Wel geeft het Departement vaak adviezen.’ Zo zat Van Ham achter de uitgave bij De Schouw van Een nieuwe ambtenaar van C. Lans, een deeltje uit de zogenaamde Schouw-reeks. Maar wat een verschil met de forse uitgaven van Westland, waarvoor geen pagina's en geen kleuren werden gespaard. Dit boekje telde tachtig, op slecht papier gedrukte bladzijden en vergeleken met de fanatieke woorden van Goebbels was Lans wel heel erg Hollands in zijn kneuterigheid. Lans pleitte voor een beter taalgebruik bij ambtenaren en Van Ham gaf hem in een inleiding alle lof meeGa naar eind65: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||||||
‘Sinds kort is de ambtelijke stijl mij een goede bekende geworden en ik beoefen deze dagelijks, al probeer ik mijn persoonlijkheid er bij te bewaren. Het was me dan ook een oorzaak van groote blijdschap, toen ik al de frissche opmerkingen van den heer Lans onder oogen kreeg. Ik was daarom gaarne bereid hem bij de voltooiing van zijn geschrift op enkele punten ter zijde te staan. Ik spreek ook graag den wensch uit - en ik twijfel aan de vervulling van dezen wensch niet -, dat het boekje zijn lezers zal vinden en zijn doel - verbetering van den ambtelijken stijl - bereiken.’ Wat hielden deze ‘frissche opmerkingen’ van Lans eigenlijk in? Van Ham moet wel een merkwaardig gevoel voor ambtelijke stijl hebben gehad als hij strofen prees alsGa naar eind66: ‘Het volk ziet in zijn Regeering een meerdere. De ambtenaar is nu al eenige eeuwen bezit dit ontzag te verspelen. Dit mag niet zoo verder gaan. Zijn brieven moeten “staan” en ontzag inboezemen door hun eerlijke taal, vrij van kruiperigheid, domme aanmatiging of ontwijkingen en onduidelijkheden. Geen muggenzifterijen meer, geen casuïstische krielpartijen! De taak van den ambtenaar is het volk te dienen. Maar tot nu toe, diende hij zelden, liever liet hij zich dienen. De heer P. Ubliek n.l. diende dit te doen, of dat te laten, op straffe van... Maar de heer P. Ubliek liet zich voor deze “diensten” betalen met een niet-onaanzienlijk deel van het ambtenarensalaris, dat hij via Rekenkamer en Ministerieele Beslissingen inhield. Is de ambtenaar dan vergeten, dat hij door de gemeenschap wordt betaald? Ik weet het: het klinkt hard. Maar de tijd dringt. Er is geen gelegenheid meer vooral, alle gevoeligheden te ontzien als het huis in brand staat; de slapers moeten dan maar wakker worden geschud.’ En dat alles om fatsoenlijk taalgebruik. Was het een wonder dat in het boekenvak, en zeker bij de nationaal-socialisten al die geëxalteerdheid tot steeds meer conflicten leidde? Het kostte Van Ham bij het geven van adviezen vaak de grootste moeite om de krakelende uitgeverijen uit elkaar te houden. Toen in de zomer van 1943 de Nenasu een serie op wilde zetten met goedkope culturele uitgaven die bestemd waren voor de ss-mannen aan het Oostfront, maakte Van Ham zich sterk voor dit plan bij het Rijkscommissariaat. Prompt kwam de Opbouw (en we zagen in zijn eigen nota dat deze uitgeverij Duitse steun genoot, terwijl de Nenasu het alleen van de nsb moest hebben) met hetzelfde plan op de proppen en won. Van Ham zag daarna geen andere oplossing dan het sterker maken van Nenasu en dat kon door een fusie met De Schouw, maar zeker ook door kwaliteitsverbetering bij de Nenasu zelf, zoals hij in zijn nota uitlegde: ‘In verband hiermee, stel ik de vraag, of het niet mogelijk is, hetzij bij de Nenasu, hetzij bij de Beweging, iemand aan te wijzen met voldoende ontwikkeling | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||||||||
om de officieele of semi-officieele uitgaven op compositie, taal en stijl te onderzoeken vóór ze voor uitgave worden aangeboden.’ Van Ham verwees in dit verband naar de Afdeeling Scholing van de nsdap waar veel medewerkers zijn ‘die voortreffelijken arbeid verrichten, zoowel voor de eigen publicaties als voor de oordeelvorming over wat in het land verschijnt. Ik schrijf dit, omdat ik het vrij pijnlijk vind, als de voorgenomen uitgaven der Beweging na maandenlang oponthoud op het Rijkscommissariaat met een vernietigende beoordeeling worden teruggezonden, en dit afwijzend oordeel niet geheel onrechtvaardig te noemen is, terwijl met eenige inspanning dit échec te voorkomen was geweest.’ De Ranitz stuurde Van Hams schrijven naar de nsb met het voorstel om in ieder geval Van Ham als adviseur bij de Nenasu in te schakelen. De secretaris-generaal van de nsb, Huygen reageerde direct.Ga naar eind67 Hij vond in de eerste plaats dat De Schouw losgekoppeld moest worden van het dvk, zoals ook de Nenasu een niet al te hechte band had met de nsb. Hij loog, want de Nenasu was zo ongeveer privé-eigendom geworden van Mussert. Het voorstel van Van Ham om bij Nenasu een adviseur te benoemen en daaraan gekoppeld de suggestie van De Ranitz om daar Van Ham zelf voor te vragen, vond bij Huygen geen enkele weerklank en over een samenwerking met De Schouw repte hij ook niet. Integendeel, aan het slot van zijn brief werd hij nog belerend ook: ‘De Staat i.c. Uw Departement zou goed doen waar mogelijk stimuleerend en steunend op te treden ten einde te komen tot belangrijke uitgaven op cultureel en ander gebied en zoo te worden een werkelijk volksche instelling. Niet juist lijkt het mij, dat de Staat zijn belangstelling beperkt tot enkele uitgeverijen i.c. “De Schouw” en de “Nenasu” en op die wijze onwillekeurig gedreven wordt in de richting van bescherming en concurrentie.’ Hoe fel die concurrentie was, kunnen we aflezen uit een klaagbrief van Westland aan de Gemachtigde Oosthoek, waarin heftig werd gefulmineerd tegen Uitgeverij Roskam. Deze uitgeverij had in het Nieuwsblad per advertentie gemeld dat alleen maar aan erkende boekhandels zou worden geleverd. ‘Dat hier weer eens geldt: “let op mijn woorden, maar niet op mijn daden”, blijkt uit een schrijven, dat wij heden ontvingen van den niet erkenden boekhandel “Lectura” te Tilburg, waarmede wij een kwestie hadden over toegestane korting,’ schreef Westland-directeur Van Ditmarsch aan Oosthoek.Ga naar eind68 ‘In dezen brief komt nu de volgende alinea voor: “Er zijn zelfs firma's, die ons normaal al een hoogere korting geven dan U (45 %) en ons bovendien nog 2 % extra toestaan, o.a. Uitgeverij Roskam”. Wij leveren die firma met 40 % zonder meer. Dat is wel weer een verbluffend staaltje van de brutaliteit van bovengenoemde uitgeversfirma.’ | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||||||
Een maand later kwam Westland opnieuw met een klacht over Roskam en weer over het al dan niet leveren aan niet-erkende boekhandelsGa naar eind69: ‘Dezer dagen kregen wij bezoek van één onzer afnemers, de niet-erkende boekhandelaar Beekhuis, Steenstraat 98 te Arnhem, die een goede propagandazaal heeft. Hij is een dergenen, die bij Roskam geen boeken kan krijgen en daar kam. Poelgeest te Hilversum ook nog wel eens grossiert, wendde hij zich tot hem om de Roskam-boeken te krijgen. Kam. Poelgeest deelde hem echter mede, dat hij zich bij notarieele acte verplicht had, zijn uitgaven uitsluitend en detail te verkoopen, Roskam daar tegenover verplichtte zich, aansluitend aan erkende boekhandels te verkoopen. Groot was daarom de verwondering van kam. Beekhuis, toen hij voor eenige dagen bezoek kreeg van den vertegenwoordiger van den Materiaaldienst, kam. Ton, die hem een heele lijst Roskam-uitgaven aanbood met 20 % korting. Kam. Beekhuis deelde dit weder aan kam. Poelgeest mede, die nu Roskam een proces zal aandoen, daar hij in tegenspraak met zijn overeenkomst, tóch aan niet-erkende boekhandelaren, in dit geval de Materiaaldienst, geleverd heeft. Wij schrijven U dit, om U weer eens erop te wijzen, welke wantoestanden er langzamerhand ontstaan.’ Nu kon Oosthoek weinig antwoorden, want hijzelf en het dvk zorgden ervoor dat het beleid ten aanzien van niet-erkende boekhandelaren op z'n zachtst gezegd zwalkte. Dat is af te lezen uit de correspondentie met de firma Gebrs. Ruitenbeek, boekhandel en drukker in Weesp, onder andere uitgever van De Weesper Koerier. Ruitenbeek klaagde zijn nood bij de Leider Bijzondere Economische Zaken van het Economisch Front, J. Vogelenzang. Ruitenbeek voelde zich geterroriseerdGa naar eind70: ‘Toen ik in 1933 mij als lid van de Nationaal Socialistische Beweging opgaf en één der oprichters was van de Groep Weesp der n.s.b. werd in de daarop volgende jaren een ontzettende terreur en boycot op mijn zaak uitgeoefend, dat bijna finaal te gronde is gegaan. Dank zij de hulp van mijn vrienden werd mijn zoon in de gelegenheid gesteld de zaak opnieuw van beneden af aan op te bouwen. Dit is ondanks vele moeilijkheden en nieuwe terreur, toch gelukt. Ik was ook een “Erkende boekhandelaar” doch dit is mij door de financieele moeilijkheden die ik moest doormaken ontnomen, doch nu wordt nog dezelfde terreur toegepast op mijn zoon, daar die steeds maar geen erkenning als Boekhandelaar kan krijgen. U moet goed begrijpen, dat gaat alleen en uitsluitend over de verkoop van studie- en leesboeken, schoolboeken, romans, enz. enz. Uitgevers van Nationaal-Socialistische boeken leveren ons wel boeken, zoals “De Amsterdamsche Keurkamer”, “Westland”, “Nenasu”, “De Schouw”. Daarentegen levert b.v. de Nat. Soc. Uitgeverij “Roskam” ons geen enkel boek. Deze past zooals de anti-uitgevers ook dus boycot op ons toe.’ Vogelenzang speelde de zaak door naar het dvk en die kon hem al snel een verheugend bericht sturenGa naar eind71: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||||||
‘Ik heb reeds bereikt, dat de Uitgeverij Roskam zal leveren. De algemeene erkenning moet echter wachten tot de bevoegdheden van de Vereeniging ter Behartiging van de Belangen des Boekhandels zijn overgegaan op de Nederlandsche Kultuurkamer.’ Op de interne nota van De Ranitz aan Van Ham over deze zaak is met potlood in het handschrift van Van Ham te lezen hoe deze beslissing tot stand kwam: ‘Is met kd. Roskam en kam. Klomp besproken. Roskam zal leveren.’ Het is overigens opvallend dat in de nota van Van Ham aan De Ranitz een vooraanstaand uitgeverij als De Amsterdamsche Keurkamer niet wordt genoemd en dat, terwijl op het moment dat Van Ham de nota opstelde hij ook een voorstel had gedaan voor een zogenaamde ‘Veldpost-reeks’, twaalf auteurs die elk een novelle zouden schrijven. De Amsterdamsche Keurkamer zou deze op de Oostfrontstrijders gerichte reeks gaan uitgeven. Maar misschien had Van Ham inmiddels al genoeg signalen ontvangen over de toenemende financiële problemen bij de uitgeverij. Bij absentie van George Kettmann had Margot Warnsinck zich laten bijstaan door Jan van Rheenen, die meer van honden wist dan van uitgeverijen en die haar dan ook van de regen in de drup hielp. Hij hield zich vooral bezig met het maken van flinke kosten in hoofdstedelijke etablissementen en als Margot Warnsinck te veel druk op hem uitoefende om aan de slag te gaan, beriep hij zich op zijn dichterschap dat hem zo bezighield. Er kwamen wel gedichten uit zijn pretentieuze gedoe voort en die verschenen natuurlijk bij dezelfde uitgever die hij financieel uitkleedde, zoals ‘Na den slag’Ga naar eind72: Wat rest ons van den laatsten slag?
Het moede hart, de doode oogen
De haat voor hen die ons belogen;
Verbleekte flarden van een vlag:
De droomen die in rook vervlogen;
De vrees voor iedren nieuwen dag;
De goede wil die niemand zag;
Gebroken zwaarden en ontkrachte bogen.
Kettmann, die aan zag komen dat zijn schepping de problemen niet zou overleven, vroeg ontslag als Kriegsberichter bij de ss en kon daarom vanaf de herfst 1943 weer in Amsterdam zijn. Hij trof in Nederland een stemming aan van wanhoop onder de Kameraden. In ieder geval was de volgende brief van hem aan Martien Beversluis nogal in mineurGa naar eind73: ‘Ik ben nu tot 20 Nov. met “Arbeitsurlaub” hier en hoop als ik weer in Berlijn | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||||||
terug ben, definitief uit de Waffen-ss te komen. Er is hier werk genoeg voor me te doen; politiek is de toekomst eerder slechter dan beter geworden, schijnt het me toe, maar onwrikbaar staat voor ons vast (dat is troostrijk!), dat het doel zal worden bereikt en het Rijk komende is. Laat dan de burgermannen nog maar een tijdje diktateren! Juist dezer dagen schreef Keuchenius nog over je; hij is ook hevig teleurgesteld in den “nieuwen tijd” en voelt zichzelf feitelijk op dood spoor staan. In zekeren zin is dat met ons allemaal zoo, alleen aan het front vinden we onzen geestelijken aanhang en onze onverbloemde vrienden.’ De hoop op een betere toekomst betekende volgens Kettmann ook dat het moreel opgekrikt moest worden en hij verzocht Van Ham daarom ook om meer papier voor verstrooiende boeken als Twee dagen hoofdredacteur, De blunder van Jimmie en De onbekende van Nico Cramer en De beroemde Joshua Benedict van Hans-Erik Clausen met als toelichtingGa naar eind74: ‘Het aardige boek van Clausen (schuilnaam voor Dr. Joh. Theunisz) straft op charmeerende wijze de Hollywood-bluf en tegelijk de decadentie in Europa af met tot besluit een vingerwijzing naar gezonde oerwaarden. Hieruit schuilt een indirecte propaganda, die zeker niet moet worden onderschat. De detective-boeken van Cramer worden graag gekocht; ze hebben geen zweem van de sensatieprikkels die vaak de ingrediënten voor zulke lectuur zijn; integendeel, ze zijn geschreven met een zekeren huiselijken humor, die ons volk wel ligt, een tikje psychologie in de personen, waardoor het verhaal minder een verstandspuzzle dan een menschelijk geval is.’ Dit soort boeken was niets voor Uitgeverij Volk en Bodem. Toen deze uitgeverij voor verschillende van haar periodieken recensie-exemplaren aanvroeg bij De Amsterdamsche Keurkamer ging haar voorkeur uit naar de serieuze literatuur en de politieke werken. Het arsenaal aan bladen waarin deze boeken zouden worden gerecenseerd moest voor De Amsterdamsche Keurkamer wel interessant zijn: De Landstand en De Landstand voor de Visschers (gezamenlijke oplage 300 000 exemplaren), Groenteteelt (oplage 17 500 exemplaren), Volk en Bodem (oplage 3000 exemplaren) en Jonge Landstand (oplage 3000 exemplaren). ‘Wij meenen dat U aan de hand van bovenstaande cijfers de waarde kunt inzien van het recenseeren van Uw uitgaven in onze bladen,’ schreef Volk en Bodem dan ook met gerechtvaardigde trots.Ga naar eind75 Ook Westland kreeg zo'n brief, maar Westland had door de vele boekhandels die in het bezit waren gekomen van het bedrijf zo zijn eigen manieren van promotie bedacht en dus extra publiciteit in de periodieken van Volk en Bodem niet van node. Westland zond wekelijks een rondschrijven aan het personeel waarin een aantal boeken werden uitgekozen die in die week prominent in de etalages moesten worden geëtaleerd, zoals Zwitserland voor de keuze, De oorlog van den leugen en Dat was Londen in de week van 22 tot 27 november.Ga naar eind76 | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||||||
In de bewaard gebleven papieren voor deze acties komt het werk van Wilhelm Busch nimmer voor. Toch had Westland heel wat titels van deze auteur op haar fondslijst staan, alle in de vertaling van Wilhelmina van 't Woud. Voor wie de overeenkomst ziet tussen de naam van de auteur en die van de vertaalster, kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het hier om een pseudeoniem gaat. De boeken verkochten redelijk, zoals mag blijken uit de verkoopcijfers van de vijf boeken van Busch die in 1943 in het fonds zaten en die in dat jaar bevredigend verkochten. Elk van de boeken werd in een oplage van 5000 exemplaren gedrukt. Verkocht werden:
Westland kreeg volop papier voor de werken van Busch. Uitgeverij Becht had eveneens populaire boeken in het fonds, maar had ook in deze kwestie bij het dvk geen succes. Voor de oorlog waren de kookboeken van C.J. Wannée de kurk waar Becht op dreef. De uitgeverij vroeg daarom toestemming om een herdruk te maken van Kookboek voor de Amsterdamsche Huishoudschool. Het verzoek werd afgewezen. Het dvk besefte maar al te goed dat het voor de lezer te wrang zou zijn om kennis te nemen van benodigde ingrediënten die al lang niet meer verkrijgbaar waren. Men mocht eens de indruk krijgen dat het in het vooroorlogse Nederland beter gesteld geweest was dan onder de Duitse bezetting. J. de Groot uit Bilthoven had met deze afwijzing grote moeite. Hij schreef Becht een smeekbriefGa naar eind77: ‘Geachte Heeren, Ik zou mijn vrouw een zeer groot plezier doen, wanneer ik haar met St. Nicolaas het koekboek van Wannée zou kunnen geven, maar het is nergens meer te krijgen. Is er geen mogelijkheid, dat U mij nog aan een exemplaar helpt? Ik heb er graag 5 pond rogge, of een sigarettenbonnetje of een plaatje zoolleer voor over! Als ik het maar krijg. Van mijn discretie kunt U bij voorbaat verzekerd zijn.’ Westland zou ook van Becht, wel of geen herdrukken, nimmer boeken aankopen voor zijn Volksche Boekhandel-keten, dus kwam de uitgeverij ook nimmer in aanmerking voor de etalage-actie. Dat zal de fatsoenlijk gebleven uitgeverij geen nachtrust hebben gekost. En had zo'n wekelijkse actie, centraal vanuit Amsterdam geleid wel resultaat? Westland stuurde brieven naar alle vestigingen met het verzoek eens te | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||||||
melden wat er zoal van de gepropageerde boeken was verkocht. De antwoordbrief van De Volksche Boekhandel in Zwolle was kenmerkend voor het beeld dat uit de correspondentie met de verschillende vestigingen oprijstGa naar eind78: ‘In antwoord op Uw rondschrijven No. 86, kunnen wij thans het resultaat mededeelen van 3 weeksche etalage. Van “Dat was Londen” werden 2 ex. verkocht en bij “De oorlog van den leugen” was het resultaat 1 ex.’ Het was bij elkaar geen geweldig resultaat, maar verder had Westland aan het einde van 1943 geen reden tot treurnis, want het was een uitstekend jaar geweest. Ook Het Bolwerk was tevreden, al had het bedrijf zo zijn problemen, waarvan in de aanbiedingsprospectus voor het jaar 1943 al melding werd gemaakt: ‘Daar het thuisbezorgen van pakjes niet meer is toegestaan, moeten wij U helaas verzoeken de bestelde boeken aan een onzer zaken te Amsterdam, Den Haag of Rotterdam te komen afhalen.’ De cijfers waren ondanks de belemmeringen goed te noemen. Dat bleek eind december toen ze bekend werden gemaakt aan het personeel.Ga naar eind79 Daaruit bleek dat de Amsterdamse vestiging een winst had gemaakt van f 11 317,73, het filiaal in Den Haag een winst van f 4 649,39 en het Rotterdamse filiaal een verlies van f 1 864,44 had geleden. Deze cijfers, die alles bij elkaar een behoorlijke winst te zien gaven, stonden in schril contrast met die van de Nenasu, die diep in de schulden zat. Bovendien waren er zoveel klachten binnengekomen over de nsb-Kringhuizen, waar de Nenasu het grootste deel van haar uitgegeven materiaal kwijt moest raken, dat de Kultuurkamer besprekingen begon met de Materiaaldienst van de nsb en Nenasu om ervoor te zorgen dat de Kringhuizen niet meer als boekhandel zouden worden gebruikt, wat betekende dat de uitgeverij een groot aantal verkooppunten voor eigen uitgaven kwijtraakte.
Verder heerste er windstilte in de uitgevers- en boekhandelswereld. De situatie was eind 1943 dan ook kritiek. Het aantal uitgaven zakte steeds verder ineen en de duidelijke koopwoede van het publiek was tanende. De nationaal-socialisten hadden een rampzalig jaar achter de rug; het Derde Rijk kraakte in al zijn voegen. De niet-nationaal-socialisten kenden de zorgen van de nationaal-socialisten om een steeds duidelijker wordende nederlaag niet; zij waren nog steeds alleen maar bezig met leven. Kenmerkend voor deze houding was het Jaarverslag 1943 van de Nederlandsche UitgeversbondGa naar eind80, waarin we kunnen lezen dat men probeerde zoveel mogelijk uit de problemen te blijven: ‘Het bestuur betreurt het, dat het, door de omstandigheden gedwongen, zijn werkzaamheden grootendeels tot de binnenkamer moest beperken: eensdeels, omdat het geven van publiciteit aan verschillende behandelde aangelegen- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||||||||
heden niet wenschelijk is, anderzijds, omdat door het verlammen van de besturende organen der “Vereeniging” verschillende onzerzijds gewenschte maatregelen niet tot uitvoering konden worden gebracht. Daarom werd met den Boekverkoopersbond nog overwogen om enkele onjuiste toestanden bij wijze van noodmaatregelen door middel van dringende aanbevelingen aan de respectievelijke bondsleden te bestrijden. Hiervan werd ten slotte eveneens afgezien, in verband met de gevaarlijke mogelijkheid, dat de gemachtigde van de “Vereeniging” deze aanbevelingen dankbaar zou aangrijpen om ook eens in ons vak te gaan regelen.’
En zo eindigde dit jaar en het allesbeslissende jaar 1944 brak aan. Het zou voor de nationaal-socialisten een jaar zijn van erop of eronder en elk van hen had daar zo zijn ideeën over. Kenmerkend voor de somberbeid en weemoed die bij velen van hen leefde was de Nieuwjaarsbrief die Reinier van Houten aan Feldmeijer stuurdeGa naar eind81: ‘Beste Henk, Mede namens Carry wensch ik jou en Ikel veel heil in 1944. Het komende jaar zal waarschijnlijk veel verrassingen en misschien ook wel weer veel verwarring brengen, maar het is wonderlijk, hoe weinig je dat beroeren kan wanneer je in deze gemeenschap staat die een doel heeft, dat zoo ver staat boven de dingen van alledag. Dergelijke “Abschnitte” als kalenderjaren zijn misschien voor ons niet zoo belangrijk, maar in ieder geval nu een goede aanleiding om je voor werk en gezin het allerbeste te wenschen en voor mij zelf te verklaren, dat ik er trotsch op ben tot de gemeenschap der ss te behooren en onder jouw leiding te kunnen werken.’ De solidariteit die uit deze brief sprak, mag wel bestaan hebben tussen Van Houten en Feldmeijer; maar hij bestond bij voorbeeld in het geheel niet tussen andere nationaal-socialisten onderling. Van Ham en Kettmann bij voorbeeld moeten elkaar niet hebben gemogen. Kettmann had geen enkel bericht ontvangen op zijn smeekbede voor meer papier voor ontspanningslectuur. Hij schreef daarom begin januari opnieuw een brief aan het dvk, waarin hij pleitte voor papiertoewijzing. Hij kondigde een bezoek aan het departement aan, maar Van Ham had geen tijd. Daarom hadden ze telefonisch contact met elkaar en dat gesprek moet tamelijk onprettig zijn geweest, getuige de brief die Kettmann een dag later aan Van Ham stuurdeGa naar eind82: ‘Het telefoongesprek van gistermiddag geeft ons aanleiding tot enkele opmerkingen. Het moet ons nl. van het hart, dat U Uw taak als hoofd Boekwezen wel belangrijk ruimer ziet dan wij tot dusver hadden gemeend. Is eenig werk politiek schadelijk voor de volksgemeenschap? - vertoont het sporen van ontaarding? - dit zijn de vragen, welker beantwoording tot dusver o.i. Uw taak begrensden. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||||||||||
In plaats van een zeef voor het politiek ontoelaatbare en het literair ontaarde wordt U thans onschendbaar literair criticus en neemt zelfs voor een groot deel het werk van den uitgever over. Gezien bovendien de semi-officieele verbinding met “De Schouw” (die zich niet tot het uitgeven van ideëel broodnoodige, maar commercieel niet te verwezenlijken objecten beperkt) is stellig deze machtsvermenging niet zonder gevaar.’ Kettmann eindigde dan ook met de vaststelling: ‘Dat het overigens zeer moeilijk valt, om na de jaren van strijd voor een levensovertuiging voortaan van dit pionierswerk ten aanzien van Nederlandsche handschriften af te zien en lijdelijk toe te zien wat dan zal worden toebedeeld, zult U wel kunnen begrijpen.’ Kettmanns hunker naar verstrooiingslectuur werd vooral veroorzaakt door de angst dat na bijna twaalf jaar zijn uitgeverij ten onder zou gaan. Het moet voor hem een absurd gevoel zijn geweest te merken dat hij zich in de jaren dertig, in een niet-nationaal-socialistische maatschappij met zijn uitgeverij staande kon houden en dat vanaf het ogenblik dat het nationaal-socialisme de officiële staatsleer was en hij ervan uit mocht gaan dat hij nu de vruchten zou gaan plukken van jarenlange arbeid in een vijandige omgeving, hij zich geplaatst zag voor steeds grotere problemen. De rekeningen stapelden zich op en steeds meer auteurs maanden hem om hun honorarium, zoals Boreel de Mauregnault, die de indruk had dat hij beduveld werdGa naar eind83: ‘Bij een bezoek aan de Volksche Boekwinkel alhier bleek dat van het door mij voor U vertaalde boek “De roode Lotusbloesems” reeds een derde druk verscheen. Hiervan werd ik tot mijn bevreemding door U onkundig gelaten. Ik verzoek U thans mij het in Uw schrijven van 31 Mei 1941 bedoelde bedrag te doen toekomen en mij daarbij tevens toe te zenden het bedrag van f 150,-, dat mij reeds toegezonden behoorde te zijn voor het door mij voor U vertaalde boek “Suez”, n.l. toen dit uitkwam (zie Uw schrijven van 15 April 1942).’ Ronduit geheimzinnig blijven de plannen die Kettmann begin 1944 in België had. Was hij in deze periode al van plan om naar België uit te wijken, zoals hij na de oorlog zou doen? In ieder geval had hij aan Van der Made gevraagd of deze niet een mogelijkheid wist om aan een groot bedrag aan Belgische francs te komen. Van der Made speelde dit verzoek door naar Henri Bruning die een oplossing wist: hij kreeg van Uitgeverij De Lage Landen in Brussel nog 25 686,35 Belgische francs voor een aantal uitgaven die hij via Pierre Dubois bij deze nationaal-socialistische uitgeverij had ondergebracht. Het duurde al meer dan een half jaar en dat geld was nog niet via de officiële kanalen overgemaakt en omgewisseld in Nederlandse guldens. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||||||||||
‘Is het voor U van belang in het bezit te komen van Belgische francs, voor mij is het niet van minder belang die vordering in Nederlandsche munt zoo snel mogelijk in handen te krijgen, want ik wacht daar reeds een half jaar op,’ schreef Bruning aan Kettmann.Ga naar eind84 Maar voordat Kettmann zich blij kon maken, schreef Bruning hem twee dagen laterGa naar eind85: ‘Waarde Kameraad Kettmann. Gelijk dat meer gaat. Nauwelijks was mijn brief aan U de deur uit, of ik ontving bericht van de Clearing, dat het geld gestort was.’ Kettmann had zich in een brief, zoals we al zagen, nogal fel gekeerd tegen De Schouw. Hij stond in deze kritiek niet alleen. Ook binnen het dvk wilde men eigenlijk wel van de band met deze uitgeverij af. Maar directeur van De Schouw, Oosthoek, moest als Gemachtigde over deze zaak meebeslissen en hij vond de ambtelijke bescherming eigenlijk wel zo aangenaam. Hij bevond zich hierdoor in het centrum van de macht en die positie liet hij zich ijdel als hij was, niet graag ontnemen. Hij wilde de indruk wekken dat hij een machtig man was, maar hij was in werkelijkheid volstrekt ongevaarlijk. Op zijn kantoor liet hij portretten van Hitler en Goering ophangen, maar het hielp niet, iedereen beschouwde hem als een bijna onnozele gek - ‘Wij spraken vrij tegen hem,’ zou de directeur van de Vereeniging na de oorlog als getuige in het proces tegen Oosthoek zeggen.Ga naar eind86 ‘Hij heeft ons daar nooit last over bezorgd. Het was geen man van verraad. De indruk die hij maakte, was dom en gewichtigdoenerig.’ Toch kreeg hij zelfs in 1944, toen het nationaal-socialisme met een toenemend aantal deserteurs te maken had, nog genoeg verzoeken om hulp, zoals van J. Bart, directeur van de Amsterdamsche Boek- & Papierhandel. Bart wilde erkenning als boekhandelaar hebben.Ga naar eind87 Er was een brief van vertaler Anton Boin die hem een heel lijstje vertaalde boeken opstuurdeGa naar eind88, waaruit bleek dat hij vooral voor Westland, Holle en Volk en Bodem vertaalde en nu om nieuw werk vroeg. Dan was er de nationaal-socialistische Boekhandel De Blauwvoet uit Goes, die we al eerder zijn tegengekomen omdat men er geen nsb-materiaal meer naast boeken mocht verkopen. De Blauwvoet wilde meer boeken en stuurde Oosthoek een heel verlanglijstjeGa naar eind89:
Ik heb toch geen schuld bij U, dat dit een reden zou kunnen zijn, dat U niet meer wenscht te leveren,’ voegde De Blauwvoet eraan toe, waaruit we kunnen | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||||||||||
concluderen dat De Schouw tot dan geen gehoor had gegeven aan de bestellingen. Dat was het niet, antwoordde Oosthoek, maar aan een niet-erkende boekhandelaar mocht alleen nationaal-socialistische lectuur worden geleverd ‘en aangezien de door U opgesomde titels geen van allen tot Nat. Soc. lectuur gerekend kunnen worden is levering daarvan aan U uitgesloten’.Ga naar eind90 Oosthoek moest wel zo scherp zijn, omdat tussen het Letterengilde en het departement overeenstemming was bereikt over de vestigingsvergunningen voor de boekhandelaar en hij als Gemachtigde over de uitvoering daarvan diende te waken. Het zou wel een heel vreemde indruk maken als hij als Gemachtigde streng was in zulke zaken en als directeur van De Schouw een oogje dichtkneep. ‘Overeengekomen werd, dat het Departement zijn beslissingen zal nemen, in overeenstemming met het oordeel van het Letterengilde, zooals tot dusverre geschiedde ten opzichte van het advies van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels,’ schreef Hans Klomp in zijn maandrapport van het Letterengilde over februari 1944. Dat betekende dat het Gilde ook voor wat de Vakgroep Uitgevers en Boekhandelaren betrof, beter moest gaan functioneren. Klomp constateerde dat daarover regelmatig besprekingen plaatsvonden ‘op het Departement met de heeren Oosthoek en Van Houten’. Van Houten was inmiddels toegetreden tot het bestuur van de Vakgroep, een teken dat hij binnen het boekenwezen steeds hoger werd gewaardeerd. Toch had ook Van Houten zo zijn eigen zorgen, los van de op handen zijnde ineenstorting van het Derde Rijk. ‘Het is mij opgevallen, dat de volledige Nederlandsche zoowel als de Duitsche journaals ook bij kindervoorstellingen in de bioscopen worden gedraaid,’ schreef hij als getergde vader van onder andere de kleine Boudewijn aan de Nederlandsche KultuurraadGa naar eind91. ‘Ik neem aan, dat dit een verplichting is en niet uitgaat van de bioscoopdirectie zelf. Zou het mogelijk zijn, hier iets tegen te doen daar de kindervoorstellingen (sprookjesfilms, e.d.) eigenlijk grootendeels door kinderen van 4 tot 10 jaar worden bezocht. In de eerste plaats begrijpen deze er weinig of niets van en ten tweede zijn de journaals voor de kleinsten toch beslist ongeschikt.’ Het was een probleem gaf mr. W. Nije, dagelijks bestuurder van de Kultuurraad toeGa naar eind92, maar als het dvk ontheffing zou verlenen van de inderdaad bestaande verplichting, dan zou een situatie ontstaan waarin de secretaris-generaal geen greep op deze voorstellingen meer had en dat kon niet, ‘aangezien hij gaarne op de hoogte wenscht te blijven van hetgeen in deze kindervoorstellingen geboden wordt en aangezien hij ook geen mogelijkheid wil scheppen de ver- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||||||||||
plichting journaals te vertoonen te ontduiken, door de voorstelling als kindervoorstelling te kwalificeeren’.Ga naar eind93 In deze periode versnelden de ontwikkelingen bij het Elsevier-concern, in die zin dat men, nu de Duitse nederlaag zich steeds duidelijker aftekende, zich nog uitsluitend richtte op het naoorlogse Nederland. Er moesten nieuwe commissarissen benoemd worden in deze februarimaand 1944 en twee namen doken op: J.M. Goedemans, tot 1942 hoofdredacteur van De Telegraaf, en prof. G.A.Ph. Weyer. De keuze van Goedemans lijkt bizar, want hij zou in het naoorlogse Nederland wel zeer omstreden zijn door zijn mede-verantwoordelijkheid voor het Telegraaf-beleid in de eerste twee jaar van de bezetting, maar Klautz zag daarentegen ook een groot voordeel, namelijk ‘dat z.i. op deze wijze een toekomstige concurrentie van het Weekblad [Elseviers Weekblad, zoals dat in 1945 zou verschijnen, av] van de zijde der Telegraaf wordt vermeden’. Er waren grote plannen en Klautz ontvouwde ze met verve: ‘Hij brengt naar voren de vele nieuwe plannen, die Elsevier momenteel heeft, allereerst op chemisch gebied met het Handboek en het te creëeren fonds bevattende een serie met medewerking van Philips, de Bataafsche, Staatsmijnen, Chininefabriek, Zuivelbond en andere groote bedrijven. Al deze uitgaven beoogen speciaal de naam van Holland in het buitenland naar voren te brengen en speciaal waar dit soort uitgaven vroeger ongetwijfeld bij Duitsche uitgevers terecht zou zijn gekomen, meent de Heer Klautz de kansen die thans bestaan voor de Nederlandsche uitgeverij op dit gebied niet te mogen laten voorbijgaan.’ Ook Oceanus dacht aan de naoorlogse tijd. Goddard had misschien nog de hoop dat hij een eventuele zuivering kon ontlopen. In ieder geval begon hij met de voorbereidingen van een groot project Honderd jaar Nederlandsche schilderen teekenkunst, samengesteld door de Haagse kunsthandelaar P.A. Scheen. Iedereen kon op zijn vingers natellen dat zo'n Lexicon, zolang de bezetting voortduurde niet zou kunnen worden geproduceerd, zeker niet met de omvang die Goddard en Scheen voor ogen hadden. Er zouden in de Lexicon maar liefst drieduizend schilders worden opgenomen en vierhonderd afbeeldingen. Men kon alvast intekenen voor de prijs van f 35,-. Er is geen correspondentie tussen beide heren bewaard gebleven, dus mogen we niet zomaar voorbijgaan aan de mogelijkheid dat Scheen, die bekend stond als een fatsoenlijk kunsthandelaar, in ieder geval met het verschijnen tot na de bevrijding wilde wachten zodat hij niet voor het feit kwam te staan dat hij joodse schilders niet in zijn Lexicon mocht opnemen, een kuil waar Mak van Waay, zoals we in deel i hebben gezien, bij zijn Lexicon wel in was gevallen. Aan de andere kant moet een Hagenaar als Scheen met zijn vele contacten geweten hebben dat Oceanus een ‘foute’ uitgeverij was en is hij toch welbewust met Goddard in zee gegaan: Het project van Scheen bleef jarenlang in de kast, pas eind jaren zestig zou de Lexicon in | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||||||||||||
twee delen verschijnen (maar niet in samenwerking met Goddard) en deze Lexicon behoort sinds jaar en dag tot het toonaangevende naslagwerk voor de Nederlandse schilderkunst. Dat Oceanus zich steeds meer richtte op de periode na de oorlog, is ook af te lezen uit de dagboeken van Van Oudshoorn, die, zoals we in deel i zagen, veel contacten had met Goddard. Van Oudshoorn bezocht op 28 februari de uitgever en in zijn dagboek schreef hijGa naar eind94: ‘Van Duitsch heeft hij voorloopig genoeg. Zal mij a.s. Woensdag een Fransch boekje ter inzage geven.’ Het ging steeds om uitgaven die pas later, en dan bedoelen we na de bevrijding, zouden verschijnen, want het produktie-apparaat voor boeken kwam langzaam, knarsend en piepend tot stilstand. Oosthoek bij voorbeeld was naarstig op zoek naar drukkerijen en een van de gepolsten was de nv Boek- en Steendrukkerij De IJsel in Deventer. ‘Wij willen hierover [het drukken van boeken, av] gaarne eens een onderhoud met U hebben,’ schreef de Deventerse firma,Ga naar eind95 ‘maar vestigen er bij voorbaat Uw aandacht op, dat wij door de loodvordering zeer gehandicapt zijn. Onze loodvoorraad is momenteel van dien aard, dat wij geen nieuwe orders voor het zetten en drukken van boekwerken, die in hoofdzaak uit tekst bestaan, kunnen aannemen. Mocht het om illustratiewerk gaan, dan ligt de zaak natuurlijk anders.’
In Duitsland was het niet beter. Dat mogen we afleiden uit een brief van de directie van Westland aan de filiaalhouder in Amersfoort van de Volksche Boekhandel.Ga naar eind96 Deze wilde meer Duitse boeken, maar die waren er doodeenvoudig niet: ‘Wij doen alles, om zooveel mogelijk boeken nog te verkrijgen maar door de bombardementen zijn onze belangrijke leveranciers geruimen tijd lamgelegd. Daarbij komt nog, dat de bombenbeschädigte Duitsche boekhandelaar, die überhaupt niets over heeft, natuurlijk eerst geholpen wordt, dit is toch heel begrijpelijk.’ Hij moest verder niet zeuren, deze Amersfoortse kameraad, want Westland vond het ‘onaangenaam steeds weer onze filiaalhouders er op te moeten wijzen wat de oorzaak is der moeilijkheden’. Uit deze brief blijkt duidelijk dat de filiaalhouders weinig speelruimte hadden, daar het hoofdkantoor in Amsterdam in laatste instantie het aan- en verkoopbeleid bepaalde. De Amersfoortse filiaalhouder kreeg nog een reprimande ook: ‘Het verwondert ons verder te vernemen, dat U voor Fl 1000,- kaarten gekocht heeft. Uw activiteit in deze juichen wij vanzelfsprekend toe, doch dient U zich, wanneer het over zaken van een dergelijke grootte handelt, zich eerst met ons te verstaan. Wij wezen U hierop trouwens reeds herhaaldelijk.’ | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||||||||||
Ook De Schouw kreeg uit Duitsland te horen dat de bombardementen het een en ander teweeg hadden gebracht. Oosthoek wilde Front der Herren van R. Holbaum in vertaling uitgeven. Het boek zou verschijnen bij Karl H. Bisschoff Verlag in Wenen. De Schouw vroeg aan A. Tieleman, literair agent in Rotterdam om te bemiddelen, maar deze moest antwoordenGa naar eind97: ‘Een exemplaar van de Duitsche uitgave kan Bisschoff eerst leveren wanneer het werk bij haar verschenen is. Dit zal voorloopig evenwel nog niet het geval zijn, daar de geheele oplage te Leipzig door Feineinwirkung [een eufemisme voor bombardementen, av] verloren is gegaan.’
Wie zei, dat je in deze tijd niet kan lachen? Wie in deze fase van de bezetting een boek kon uitgeven met een dergelijke titel was of een cynische of een optimistische uitgever. Willem Waterman had zich in de humor gestort en Bruna gaf het uit; tegelijkertijd verscheen het beruchte De vlam in de pan van Roothaert in herdruk, evenals het antisemitische De verkeerde weereldt van dezelfde auteur. Bruna zag zich met deze drie uitgaven in maart 1944 in één klap gebombardeerd tot een behoorlijk collaborerende uitgeversmaatschappij. Er zullen van deze boeken wel proefexemplaren zijn gestuurd naar Uitgeverij Volk en Bodem, want door een gril van het dvk was de directeur van deze uitgeversmaatschappij, R.S. van Mourik, plotseling gebombardeerd tot hoofdinkoper voor bibliotheken op het platteland, zij het dat hij zich vooral richtte op de jeugdboeken. Maar wie bepaalde de grenzen? Van Mourik liet het aan de uitgevers over welke boeken ze wilden sturen ‘welke volgens U geschikt zijn voor dergelijke bibliotheken’, zoals hij Kettmann schreef.Ga naar eind98 Het is niet bekend wie Van Mourik voor deze post had aangewezen. Er was wel in toenemende mate, zij het wel erg laat, want de chaos in het boekenvak werd steeds groter, overleg tussen de verschillende instanties, die zich met het boek bezighielden. Dat toenemende overleg wordt bij voorbeeld duidelijk uit het maandrapport over maart van Gilde-bestuurder Hans Klomp: ‘Op verzoek van den Gemachtigde van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels werd besloten, dat de Bestuurder van het Gilde voortaan geregeld in het gebouw van de Vereeniging te Amsterdam zal vertoeven, om de samenwerking tusschen het Gilde en de Vereeniging zooveel mogelijk te bevorderen. Sinds half Maart is de Gildebestuurder derhalve op geregelde tijden te Amsterdam.’ Een van de besluiten tijdens dat overleg had een voorstel van Klomp aan de Afdeeling Perswezen van het dvk tot gevolg om het Nieuwsblad voor den Boekhandel op te heffen en een nieuw orgaan op te richten met dezelfde naam, en op hetzelfde adres, maar dat onder de Vakgroep Boekverspreiding van het Letterengilde zou vallen.Ga naar eind98 Zelfs de redacteur van het Nieuwsblad, Th. Wink kon in de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||||||||||||
visie van Klomp aanblijven. Hij vroeg de leider van de Afdeeling Perswezen, M.A. van Huut hem en Oosthoek een maand vóór de te nemen maatregelen om de overgang van het blad mogelijk te maken, op de hoogte te brengen. Dat was nog niet zo gemakkelijk. In de daaropvolgende maanden sleepten de besprekingen met betrekking tot dit punt zich voort. De Afdeeling Perswezen zag wel wat in het plan; het Rijkscommissariaat had andere zaken aan het hoofd. Wel werd een verordening uitgevaardigd waarin verboden werd om nog nieuwe leesbibliotheken te vestigen en ‘de leerlingen van de opleidingscursus van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels werden aan hun aanmeldingsplicht herinnerd’, zoals Klomp noteerde.Ga naar eind100 In zijn rapport komt ook de zinsnede voor: ‘Een groote boekhandel te 's Gravenhage, die zich schuldig gemaakt had aan den verkoop van illegale lectuur, werd op last van den President gesloten.’ De verkoop van illegale lectuur was niet ongebruikelijk in de boekhandel; er waren het die het aandurfden, anderen weer niet. Soms verkocht het personeel onder de toonbank, zonder dat de eigenaar het wist, soms was het alleen de eigenaar die de klant mee naar achteren nam om hem wat aan te bieden. Wim Schouten die als bediende werkte bij Boekhandel Van Stockum zou er in zijn memoires van verhalen. Hij beschreef een van die klantenGa naar eind101: ‘Een van hen was Charles van Blommenstein, altijd op jacht naar eerste drukken. Wij leerden elkaar kennen en in het voorjaar drie en veertig vroeg hij mij of ik de rijmprent “De achttien dooden” van Jan Campert wilde verkopen. Hij bracht me een stapeltje en daarna leverde hij me trouw de illegale uitgaven van De Bezige Bij, waar hij blijkbaar iets mee te maken had. Van Stockum had voldoende betrouwbare klanten om deze en andere ondergrondse drukken, zoals de Mansarde Pers met tekeningen van Cees Bantzinger door Bert Bakker, kwijt te raken. Mijn angst was niet dat klanten ons zouden verraden, maar dat baas Petri, die eind '43 uit het gijzelaarskamp was teruggekeerd, het zou merken. Begrijpelijk was hij bang geworden. In het volgend jaar werd de chef van wat restte van de leesportefeuilleafdeling, waar wapens in de kelder waren opgeslagen door verraad gepakt en op de Laan van Nieuw-Oost Indië doodgeschoten. Petri was in alle staten. Illegale zaken kun je moeilijk ter goedkeuring aan je baas voorleggen.’ In het geval van de Haagse boekhandel die in het rapport van Klomp voorkwam, ging het om een oude bekende van Klomp, als we de versie zoals hij die aan Lisette Lewin vertelde, mogen geloven. We hebben eerder gezien dat eigenaar Visser van De Vijf Vocalen, Mensing & Visser diverse botsingen met de Duitsers en de Nederlandse trawanten had overleefd. Klomp zou daar getuige van zijn geweest. Maar ditmaal werd de affaire door de autoriteiten hoog opgenomen; zijn zaak werd in april gesloten omdat er de illegale bundel Maar ja | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||||||||||||||
Marja werd aangetroffen. De President van de Kultuurkamer was heel streng. Eerst werd M.J. Visser de Kultuurkamer uitgegooid; hij had aldaar Jan de Vries dit royement toegelicht met de woorden ‘dat bovendien op 30 Maart 1944 door een vrouwelijke boekhandelsbediende werkzaam bij voornoemden boekhandel, op een desbetreffende vraag van een klant is geantwoord, dat het voren genoemde werkje thans tot haar spijt was uitverkocht, aan welke mededeeling een onderzoek in de daarvoor in aanmerking komende vakken der winkelkast was voorafgegaan’. En dat alles terwijl Visser van deze gang van zaken op de hoogte was ‘althans behoorde te zijn van het feit dat het vermelde werkje op een ongeoorloofde wijze was gedrukt en uitgegeven, dat het ongeoorloofde gedichten bevatte en dat het in zijn onderneming werd verkocht’. De president voegde er nog wat officiële ideologie aan toe: ‘Overwegende immers dat de volksvoorlichtende taak van den boekhandelaar binnen het kader van de nationaal-socialistische volksgemeenschap alleen dan naar behooren kan worden vervuld, indien de betrokkene zich richt naar de van overheidswege in het belang dier gemeenschap gestelde regels.’Ga naar eind102 Nadat hij eerst de Kultuurkamer uitvloog, werd de zaak van Visser door de Duitsers ook gesloten. Visser wendde zich daarop tot een oude relatie van hem, secretaris-generaal Jan van Dam. Deze schreef onmiddellijk een brief aan zijn collega van het dvk, De RanitzGa naar eind103, waarin hij onder meer stelde ‘dat de heer Visser indertijd met mij heeft samengewerkt aan de samenstelling van de catalogus “Het goede Duitsche Boek”, dat hij een van de grootste schoolboekenhandels bezit, die het land telt en dat hij een van de aantrekkelijkste boekwinkels op het gebied van wetenschappelijke en populair wetenschappelijke lieratuur bezit’. Dat was allemaal waar en De Ranitz toog daarop naar het Rijkscommissariaat en dat moet resultaat hebben gehad, want op 29 augustus ging de boekhandel weer open, zij het dat Visser niet langer zijn functie als directeur mocht uitoefenen; er werd een Verwalter benoemd, H.O. Wijers. In ieder geval kon de schoolboekenafdeling bij het begin van het seizoen weer draaien onder leiding van afdelingschef H.J. Heule, al zou deze merken dat het schooljaar 1944/1945 weinig omzet in de schoolboekensector meer opleverde; veel scholen bleven gesloten. In het Nieuwsblad kunnen we overigens ook lezen dat op last van de president van de Kultuurkamer (en dat is in zijn beschikking van 3 april nog niet terug te vinden) Visser zich ook terug moest trekken als directeur van Uitgeverij Haya.Ga naar eind104 De tijdelijke sluiting van De Vijf Vocalen betekende overigens niet dat bij voorbeeld de boekhandel van Bredow, die ook nog steeds Van Ditmar's Boeken Import beheerde, nu een hogere omzet haalde. Daarvoor was de boekhandel te ge- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||||||||||||||
specialiseerd in nationaal-socialistische literatuur. Wel was er nog steeds een felle concurrentiestrijd tussen Bredow en Westland, of juister de boekhandels van Westland. De Haagse vestiging van de Volksche Boekhandel en Bredow richtten zich op hetzelfde publiek. We hebben eerder gezien dat Westland zich hevig over Bredow beklaagde omdat deze geen Duitse boeken meer wenste te leveren. Westland sloot daarop een contract met de in Berlijn woonachtige Van der Bijl. In april meldde men hem ironiserend dat Bredow de levering enigszins had hervat.Ga naar eind105 Het ging om een omzet van f 20000,- over het eerste kwartaal van 1944. ‘Van deze fl. 20000,- was ongeveer voor een waarde van fl. 1000,- aan boeken van het Deutsches Verlag, volgens den Heer Bredow een zeer belangrijk percentage,’ schreef Westland. In de praktijk was het ‘verdeeld over 25 zaken, niet meer dan fl. 400,- per winkel, dus behoeven wij er verder eigenlijk niet over te spreken’. De brief eindigde met het verzoek of Van der Bijl contact op wilde nemen met het Deutsches Verlag. Of het hielp is de vraag: alle Duitse uitgevers waren doorlopend uitverkocht, zoals in Nederland ook steeds vaker het geval zou zijn, getuige de advertentie van Holle & Co in het Nieuwsblad, waarin de uitgeverij de boekhandel meedeelde ‘dat al onze uitgaven uitverkocht zijn. Het is ons onmogelijk op de stroom van bestelkaarten afzonderlijk te antwoorden. Nieuwe uitgaven zullen tijdig bekendgemaakt worden.’Ga naar eind106 Ook Nenasu wilde graag verkopen en diende een verzoek in om papier voor een sportjaarboek.Ga naar eind107 Zo'n verzoek diende ingediend te worden, niet bij het dvk, maar bij het Departement voor Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming. De wachttijd voor papier was op dat moment tien maanden, dus besloot het Hoofd Dienst Lichamelijke Opvoeding en Sport van de nsb, E. Steenhuysen slim te zijn en het departement van Jan van Dam te omzeilen door zich rechtstreeks tot het dvk te richten, waar hij naar voren bracht dat ‘naar mijn meening [...] het op grond van politieke en propagandistische redenen gewenscht [is] dat de Nederlandsche Nationaal-Socialistische Uitgeverij speciaal op dit terrein van de sport iets brengt voor dat groote deel van het Nederlandsche volk, dat zich voor dit gebied van het volksleven interesseert. Daar mogelijk de beoordeeling van deze wijze van indirecte propagandistische werkzaamheden van zulk een jaarlijks terugkeerende sportuitgave buiten de beoordeeling van het Departement van Opvoeding valt, meen ik goed te doen thans Uw aandacht nog eens in het bijzonder op de beteekenis van deze uitgave te vestigen.’Ga naar eind108 Het baatte niet: het dvk wilde zich niet met deze zaak bemoeien, zoals in een ongedateerde nota van De Ranitz werd uiteengezet: ‘In een onderhoud heb ik indertijd kameraad Steenhuysen als eenige mogelijkheid voor een goede oplossing aangeraden de medewerking in te roepen van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||||||||||||||
den sportreferent van het Rijkscommissariaat. Door diens bemoeing zou het Referat Schrifttum (Herr Lohse) zich dan kunnen wenden tot het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming met het verzoek tot bespoediging van de procedure. Ik heb uitvoerig toegelicht, dat het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten in dit geval geen steun kan verleenen, dat het geen enkele zin had zich tot U te wenden, omdat tusschen de Secretarissen-Generaal de afspraak gemaakt is, dat alle sportliteratuur over O, W en K zou loopen. Aan dezen afspraak valt niet te tornen, bovendien ziet Dr. van Ham de wenschelijkheid van deze uitgave niet ten volle in.’ Er was dus wel degelijk een nota over dit onderwerp, maar Steenhuysen kreeg geen antwoord, zodat de plaatsvervangend vormingsleider H.C. Nije het probeerde met een brandbrief waarin hij verzocht ‘p.o. hierover eenig bericht te doen toekomen. Juist met het oog op de belangrijkheid van de uitgave van dit boekje, moge ik U hierbij op spoedige afwikkeling aandringen.’Ga naar eind109 Er is geen antwoordbrief terug te vinden maar op de brief van Nije staat wel met potlood geschreven: ‘Dr. v. Ham zegt: Hiervoor is geen papier.’ De vooral in literatuur geïnteresseerde Van Ham was wel de laatste die het kostbare papier dat hij anderen moest onthouden, ter beschikking aan zoiets triviaals als sport zou willen schenken. Misschien begreep hij ook wel, dat het met de sport in Nederland bijna gedaan was; enkele maanden later zou sportbeoefening in het gehele land zelfs verboden worden. Aan het einde van het vierde oorlogsjaar hadden de Duitsers de slag om sportminnend Nederland al verloren, de strijd om de rest van het land moesten zij in het vijfde oorlogsjaar opgeven. |
|