Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Deel 4 Uitgevers en boekhandelaren
(1992)–Adriaan Venema– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het zou te veel eer zijn voor de tentoonstelling Het Duitsche Boek als ik zou stellen dat de opening van deze expositie in Amsterdam op 15 mei 1941 hét evenement van deze maand in de hoofdstad was. Het was echter wel een belangrijke zaak voor de autoriteiten, dus zien we op die vijftiende mei in de Openbare Leeszaal de Ortskommandant, de Commandant van het Bataljon Schutzpolizei een vertegenwoordiger van het Rijkscommissariaat en de nsb-wethouder van Kunst, dr. J. Smit. Of de tentoonstelling de belangstelling voor het Duitse boek heeft aangewakkerd is niet meer na te gaan. De enige verkoopcijfers over deze maand de Duitse lectuur betreffende die ik ben tegengekomen zijn afkomstig van het Amsterdamse filiaal van Het Bolwerk en gaan alleen over de verkoop van dag-, week- en maandbladen.Ga naar eind1 Het verrassende succes van het Duitse Signal, waarvan alleen al in de maand mei 860 exemplaren werden verkocht, was verantwoordelijk voor meer dan de helft van die verkoop. De Deutsche Zeitung in den Niederlanden stak daar zeer pover bij af, want daar werden slechts negentien exemplaren van verkocht, terwijl de Duitsers toch hun best gedaan hebben van deze krant de officiële krant van Nederland te maken en het blad bepaald een kwaliteitskrant was. Zeker als we de krant vergelijken met de Völkischer Beobachter die ook bij Het Bolwerk verkrijgbaar was. Dat blad wilde werkelijk niemand hebben; er werd in deze maand in ieder geval geen enkel exemplaar van verkocht. Dan waren er nog twee andere bladen in de veelbesproken boekhandel te verkrijgen, die we eerder zijn tegengekomen. Der Stürmer, waarover voor de oorlog tot in de Tweede Kamer toe zo'n heisa is geweest. Waarom Zijfers zich de toestanden rond dat blad op zijn hals heeft gehaald, mag ons verwonderen, want erg verkoopbaar bleek het blad niet te zijn: maar vier exemplaren in de maand mei. Das Reich werd daarentegen heel wat beter verkocht, maar liefst 67 exemplaren. Dat was dan ook de reden, zoals we nog zullen zien, dat het naoorlogse Elseviers Weekblad zich wat de vorm betreft sterk op Das Reich richtte. Het bladwas een duidelijk commercieel succes, zeker in Duitsland, waarvan per nummer meer dan drie miljoen exemplaren werden verkocht. Hoe zat het met de Nederlandse bladen? In ieder geval was de verkoop ervan heel wat beter dan die van de Duitse kranten. Van Volk en Vaderland gingen in deze maand 208 nummers over de toonbank. Het Nationale Dagblad was be- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
duidend minder populair dan Vova (zoals Volk en Vaderland in de volksmond heette) met 143 verkochte nummers. De Misthoorn scoorde vrij hoog met 164 verkochte exemplaren, in tegenstelling tot De Waag waarvan maar 30 nummers verkocht werden, maar dat blad richtte zich dan ook op de intellectuelen onder de nationaal-socialisten en daar waren er nu eenmaal niet zo veel van. Van De Zwarte Soldaat, het blad van de wa, werden er 26 verkocht, geen wonder, nu we gezien hebben hoeveel moeite de potentiële koper moest doen om dit blad uit een achterkamertje gehaald te krijgen.
Uit de administratie van Het Bolwerk blijkt dat de boekwinkel Hollandsch Glorie van Jan de Hartog niet meer in voorraad had terwijl we het eerder nog in de advertenties zijn tegengekomen. Weigerde Zijfers het boek nog langer aan te kopen of weigerde Elsevier de reputatie van auteur en boek blijvend te laten besmeuren door zo'n boekhandel? In ieder geval had Elsevier Het Bolwerk bepaald niet nodig, want het boek liep storm en er was nog geen enkel teken dat het minder zou gaan. De cijfers tonen dat aan:
De cijfers zijn daarom zo opmerkelijk omdat ze laten zien dat er geen moment is geweest tussen oktober 1940 en januari 1942 dat de verkoop van het boek dreigde terug te lopen. In januari 1942 kwamen de laatste exemplaren in bezettingstijd van de pers, want Jan de Hartog weigerde zich aan te melden voor de Kultuurkamer en Elsevier zag al aankomen dat het boek weldra verboden zou | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden. Wel deed men er in januari nog alles aan om zoveel mogelijk exemplaren de boekhandel in te pompen. Voor een belangrijk deel had Jan de Hartog zijn succes te danken aan zijn publieke optredens. In Arnhem bij voorbeeld hield hij lezing op lezing en het moeten, als we de verslagen erover lezen werkelijk belangrijke manifestaties zijn geweestGa naar eind2: ‘Na de pauze werd bekend gemaakt, dat het noodzakelijk was deze lezing voor een vierde maal te organiseeren, aangezien weer velen teleurgesteld moesten worden. De spreker boekte evenals de vorige malen groot succes en aan het slot van de avond overhandigde de heer J.H. Brouwer namens den boekhandel D. Brouwer en Zoon den Heer De Hartog een krans, die hij namens alle 1400 Arnhemmers, die de heer De Hartog gehoord en gezien hadden, de hartelijke woorden van dank sprak en hem op zijn verdere literaire loopbaan veel succes toewenschte. Hierop volgde een stormachtige ovatie. De herhaling zal plaats vinden op Zaterdag 24 Mei in den Stadsschouwburg. De spreker had in de pauze zooveel succes met signeeren van zijn boek, dat dit na afloop van zijn lezing voortgezet moest worden.’ De lezingentournee was ook zo'n succes omdat Jan de Hartog niet kinderachtig was met het inspelen op nationalistische gevoelens, al bleek iedereen daar zo zijn eigen versie van te hebben. De Hartog vertelde Ed. Hoornik daar meer over in een interview dat deze met hem had voor het Algemeen Handelsblad. Een citaat uit Hoorniks artikel dat het resultaat daarvan wasGa naar eind3: ‘Dezelfde avond zou De Hartog zijn vijfennegentigste lezing geven. Op een van de eerdere avonden overkwam hem het volgende: “Het was in een fabrieksstad. In de pauze komt er een juffrouw naar me toe - je begrijpt, ik hield mijn vulpen al gereed - en zegt: Alles goed en wel, meneer de Hertog (- Pardon, mevrouw, De Hartog, zeg ik) maar waarom laat u op blz. 77 van uw boek, aan dat soupeetje, u weet wel dien derden stuurman aan een dame uitleggen, hoe een Balcock en Wilcox-ketel er van binnen uitziet? - Pardon, mevrouw, mag dat niet? vraag ik. - Meneer de Hertog, zegt de dame, ik vind het een schandaal, dat u in dezen tijd reclame maakt voor buitenlandsch farikaat.”’ Hoornik maakte als voorbereiding voor het interview een lezing van Jan de Hartog mee, maar hij was daar niet erg van onder de indruk, want ‘de schrijver, die een goedlachs publiek aan zijn voeten vond, ging gisteravond volkomen schuil in den comediant, die alle trucjes van den conferencier volkomen onder de knie bleek te hebben, een gezellige prater, die van het begin tot het eind boeide, maar die de literatuur aan de kapstok had gehangen, ze in ieder geval onder den prijs verkocht.’ En: ‘Wat hij deed was in zijn soort voortreffelijk, een enkele maal zelfs | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meesterlijk, maar ik was voortdurend opzoek naar den schrijver, en die bleek nergens te vinden.’ Op een gegeven moment gingen de chauvinistische uitbarstingen tijdens de lezingen zo opvallen, dat het dvk ze voor een tijdje verbood. Boekhandel Kobus uit Zutphen had daar wel iets van vernomen, maar wilde de schrijver toch graag naar Zutphen halen. Dus schreef de boekhandelaar naar het dvk teneinde om opheldering te vragen.Ga naar eind4 Hij kreeg van het dvk te horen dat wat hij gehoord had juist was: Boekhandel Kobus kon zijn lezing wel vergeten. Elsevier ging met het verbod niet akkoord en wendde zich tot het dvk. Van deze instantie vernam men dat het dvk de lezingen had verboden op bevel van de procureur-generaal van het gerechtshof in Arnhem, bij wie tijdens de eerder genoemde lezingen in Arnhem het enthousiasme der toehoorders in het verkeerde keelgat was geschoten.Ga naar eind5 Elsevier vroeg aan het Hoofd Afdeeling Boekwezen bij het dvk, Jan van Ham, in de kwestie te bemiddelen. Van Ham zegde dit toe en schreef aan de procureur-generaal een brief waarin hij hem meedeelde dat het dvk geen bezwaar zou hebben tegen de lezingen als Jan de Hartog zich zou houden aan een door het dvk goedgekeurde tekst. ‘Ik heb de lezing nu gecontroleerd,’ schreef Van HamGa naar eind6. ‘Het is een aaneenrijging van anecdoten, wel smeuïg verteld, maar nogal laag-bij-de-gronds. Politiek komt er echter niet in voor en als hij het laatste zinnetje van de lezing niet met zoo'n pathos etc. voordroeg, zou men tegen de gansche lezing uit een politiek oogpunt geen bezwaar kunnen maken. In verband met het feit, dat dit zinnetje valsch-nationale instincten bij het publiek wakker blijkt te roepen, zal ik voorschrijven, dat hij na de pauze uitsluitend uit zijn werk voorleest en het slotvuurwerk weglaat.’ De procureur-generaal ging daarmee akkoord, al was het niet van harte. Hij meldde Van Ham, ‘dat ik, nu de imitatie-vaderlandsliefde als slot-effect wordt weggelaten, uit een oogpunt van openbare orde geen bezwaar tegen het houden van deze voordracht kan maken, daar ik het niet mijn taak acht, het publiek te beschermen tegen wansmaak’. Boekhandel Kobus en Jan de Hartog konden hierna hun gang gaan.Ga naar eind7 Jan de Hartog was dus verre van een miskend auteur en hij kwam dan ook niet voor op de lijst van boeken die in aanmerking kwamen voor het meest miskende boek van het jaar 1940. Dat was een prijsvraag die door de Uitgeversbond was uitgeschreven. Iedereen kon zijn favoriete miskende boek opgeven en de winnaar van de prijsvraag werd dr. G. West uit Rotterdam. Hij kreeg een boekenbon van vijftien gulden. Het aantal inzendingen viel overigens erg tegen het waren er slechts vijftig en daaruit moest de lijst van miskende boeken samengesteld worden. De redactie van De Uitgever liet bij publikatie weten dat het begrip ‘miskend’ heel ruim genomen moest worden.Ga naar eind8 Er waren onder de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boeken die op de lijst voorkwamen titels, die de toevoeging ‘miskend’ absoluut niet verdienden. Men liet daarbij in het midden of men een slechte beoordeling door pers en publiek terecht vond of dat men vond dat het boek in kwestie de aandacht had gekregen die het verdiende. De lijst van miskende boeken van 1940 luidde als volgt:
Overigens zou de jury in haar rapport verklaren dat ‘slechts zeer weinig antwoorden [...] iets om het lijf hadden’Ga naar eind9, ‘bijzonder goed geschreven bijdragen, waarin met pakkende argumenten en waar het pas geeft, met vernuft en geest op verrassende wijze wordt aangetoond, dat een meesterlijk boek aan de aandacht der meeste lezers spoorloos is voorbijgegaan, - zulke bijdragen werden niet ontvangen’. De jury zal best gelijk gehad hebben. Wat kunnen we anders constateren als we lezen wat een van de prijswinnaars te schrijven had over de roman Het steenen ventje van Jos. Brusse-van Huizen: ‘Hoe is het mogelijk, dat ik nooit van dat boek gehoord had! In 1936 al uitgegeven! en bij voorbaat me schamend, heb ik in m'n kennissenkring schuchter gevraagd of ze 't steenen ventje kenden. Nooit van gehoord! Kan een boek, dat zoo door en door menschelijk is, dat men allen, die bij 't steenen ventje te biecht gaan, gaat liefhebben om hun eigen bijzonderen strijd met zichzelf, en het leven, vergeten worden? In dezen rauwen, alles vertrappenden en vernietigenden tijd is het een lafenis voor de ziel om de innerlijke roerselen van een menschenhart zoo teer en vol erbarmen weergegeven te lezen.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op 19 juni 1941 hield mr. Robert van Genechten op het Eerste Zomerkamp voor Journalisten op Kasteel Cannenburgh te Vaassen een lezing. De tekst daarvan is voor ons ook nog toegankelijk, want Uitgeverij Delta in Den Haag maakte er in de zogenaamde Kamp-serie een fraai ogend boekje van. De lezing en ook de titel van het boekje luidde Nationaal-socialistische levenshouding. De lezing kenmerkte zich door de bijna religieuze manier waarop over het nationaal-socialisme werd gesproken. Van Genechten maakte bovendien duidelijk dat er bij de nsb wonden waren geslagenGa naar eind10: ‘Het meest opmerkelijke verschijnsel dat zich in de laatste 10 jaren in Nederland heeft voorgedaan op geestelijk gebied, is het heftige, onbillijke en voor een deel volkomen redeloos verzet dat, in het bijzonder in de intellectueele kringen, tegen het nationaal-socialisme heeft bestaan. Dit is te meer opmerkelijk, omdat het uitging van kringen waarvan juist een van de meest kenmerkende eigenschappen was en is dat zij nooit “fel” zijn, dat gebrek aan strijdvaardigheid als het ware inhaerent is aan hun groepskarakter. Het was immers zoo, dat de intellectueelen den gang van zaken op velerlei gebieden met een zekere melancholie beschouwden. Zij kenmerkten zich door een groote gelatenheid, door een gevoel van: wij keuren dit en dat af, maar wij vermijden een werkelijken strijd. Men had kunnen meenen, dat zij zich ook tegen het nationaal-socialisme misschien afkeurend, maar dan toch op dezelfde actieve wijze zouden hebben gedragen. Maar dat was geenszins het geval en zij zijn al zeer vroeg een andere houding gaan aannemen. Zij hebben hiertegenover niet die houding van superieure gelatenheid ingenomen, maar hebben den strijdbijl opgegraven. Niet alleen hebben zij bij de bestrijding van het nationaal-socialisme methoden toegepast, die zij zelf op ander gebied veroordeelden, maar daarenboven is hun verzet voortdurend en hardnekkig geweest. Over deze houding heb ik mij in het begin zeer verbaasd, maar later niet meer. Zij hadden gelijk. Het nationaal-socialisme immers richt zich niet tegen een bepaalde uiting van hun persoonlijkheid, maar tegen den grondslag van hun geestelijk bestaan zelf. Alles waarop zij altijd hadden vertrouwd, was in het geding.’ In feite konden zowel nationaal-socialisten als de door hem aangevallen intellectuelen het met deze stelling eens zijn, want het was waar. Maar deze aanvankelijk redelijke toon verdween in de loop van de lezing en Van Genechten werd steeds schamperder, zoals het moment waarop hij het had over de voormalige minister-president jhr. D.J. de Geer, die de regeringsleider was tijdens de Duitse inval. De Geer week met regering en koningin uit naar Londen, maar daar viel hij verder voornamelijk op door een defaitistische houding; hij accepteerde de Duitse superioriteit en trad af. Via Portugal keerde hij naar Nederland terug, voor de Duitsers een propagandistisch buitenkansje. nsb-ers als Van Genechten keken echter met minachting op De Geer neerGa naar eind11: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Is het niet kenmerkend, dat ook in Nederland jarenlang iemand Minister-President was - en ook nog was toen de oorlog uitbrak -, die, toen het land in gevaar was, geen raad meer wist, vluchtte en zonder schaamte eenige maanden later terugkwam, bij moeder de vrouw, alle verantwoordelijkheid vergat en “als een vergeten burger” wilde gaan leven? Dat een man met een zoo wankelmoedig karakter jarenlang het lot van het land in de hand had, beteekent een vernietigende kritiek op het systeem dat dit mogelijk maakte.’ Pas een jaar later, in maart 1942, zou De Geer kritiek van mensen als Van Genechten beantwoorden, toen hij bij Uitgeverij D. van Sijn & Zonen in Rotterdam de zestien pagina's tellende brochure De synthese in den oorlog, waarin hierboven al genoemde wankelmoedigheid op schrift werd gesteld, liet verschijnen. In de naoorlogse berechting van De Geer werden verschillende fragmenten uit deze brochure geciteerd als bewijs van de landverraderlijke tendens van het geschrift, zoals op pag. 4: ‘Iedere dag uitstel van een overleg, dat tenslotte toch zal moeten komen, verkleint de kans...’ En op pag. 5: ‘Na den huidigen oorlog zullen de volken in grooter verband leven dan tot dusverre...’ Maar het ergste stond op pag. 8: ‘Dat de beide elkaar thans bestrijdende grootmachten op een zeer voornaam punt in gelijke richting denken is een lichtpunt in dezen donkeren tijd. Het vormt de synthese tusschen de bestaande tegenstellingen. Te meer te betreuren is, dat zij op grond van deze gemeenschappelijke fusie niet reeds veel eerder tot samenspreking gekomen zijn. Er zijn momenten in deze oorlog geweest - met name ook na de rede van den Führer van het Duitsche Rijk op 19 Juli 1940, waarop daartoe alle aanleiding had bestaan.’ Het was vooral deze zinsnede die in het vonnis zwaar woog, omdat ‘verdachte bekend was dat de wettige Nederlandse regering een overleg en samenspreking op grond van deze rede had afgewezen en bovendien gebleken was dat de Führer van het Groot-Duitse-Rijk Adolf Hitler zich niet gebonden achtte aan internationale overeenkomsten, indien hij op een gegeven moment meende, dat het belang van Duitsland medebracht dat deze overeenkomst niet langer werd nagekomen...’ De illegale pers antwoordde snel op De Geers publikatie. Anoniem, uiteraard en teneinde de zaak wat te mystificeren werd dezelfde omslag gebruikt als D. van Sijn & Zonen had gedaan, waardoor de oppervlakkige beschouwer mocht denken dat deze uitgever twee tegengestelde visies wilde publiceren. Wie kennis neemt van de inhoud van deze tegen De Geer gerichte brochure weet beter. ‘Zoo'n brochure kan alleen verschijnen, als zij bepaaldelijke belangen van de Bezettende macht óf niet schaadt óf dient,’ viel de schrijver zowel De Geer als de uitgever aanGa naar eind12. ‘In zoo'n brochure kan de schrijver zich niet volkomen eerlijk uitspreken. In zoo'n geschrift kan hetgeen den Bezetter onmogelijk onwelgevallig kan zijn, niet gepubliceerd worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze feiten maken den inhoud van de “De Geer”-brochure volkomen waardeloos. Deze feiten maken de brochure tot een instrument in de handen van de Nationaal-Socialistische vrienden. Het feit dat Mr. R. van Genechten daartegen blaast, zegt niets. Wist Ingenieur Anton Mussert niet te zwijgen over Rusland, toen er een pact Duitschland-Rusland bestond? Zoo zal de n.s.b andermaal zwijgen, en zelfs poeslief doen, als zij daartoe bevelen ontvangt. Indien er redelijke kans bestaat Jhr. Mr. D.J. de Geer te pétainiseeren, dan zal Ingenieur Anton Mussert gewoon op politieken stal gezet en een andere weg ingeslagen worden.’
Beide brochures bereikten slechts een klein publiek; het was rommelen in de publicitaire marge, heel wat anders nogmaals dan Hollandsch Glorie van De Hartog, dat zoveel royalties opleverde, dat de auteur om belastingtechnische redenen vroeg niet te veel geld tegelijk te ontvangen. Dat kwam Elsevier ook goed uit, want daardoor werd de liquiditeitspositie van het bedrijf alleen maar versterkt, dus kwamen bedrijf en auteur snel tot een regeling en kon directeur Klautz de commissarissen mededelen ‘dat contractueel is vastgelegd dat de Heer Jan de Hartog van de hem toekomende royalties uit hoofde van Hollandsch Glorie niet meer zal opnemen dan f 7000.- 's jaars. De Heer Boot beveelt aan dat een bepaling gemaakt zal worden dat ook eventueel erfgenamen geen aanspraak op algeheele verrekening op eenig tijdstip zullen kunnen maken.’Ga naar eind13 De levering van Hollandsch Glorie liep via het Centraal Boekhuis. Deze instelling was op veel voorbereid, maar niet op zo'n massale toevoer van één titel en zo'n massale vraag naar een en hetzelfde boek. Daarom besloot men in overleg met Elsevier, en voor gedeelde kosten zoals een interne nota van Elsevier leertGa naar eind14, een apart schap in te richten voor de roman. Het Centraal Boekhuis zou een speciale beheerder alleen voor Hollandsch Glorie aanstellen omdat men anders onmogelijk de voortdurende aanvragen vanuit de provincie kon bijhouden. Het prettige overleg tussen Elsevier en het Centraal Boekhuis stond wel in schril contrast met de gespannen wijze waarop deze instelling omging met De Amsterdamsche Keurkamer. Deze uitgeverij had van Maarten Meuldijk het boekje Arbeidsdienst uitgegeven en zoals gebruikelijk liep de levering van deze publikatie via het Centraal Boekhuis. Een van de door het Centraal Boekhuis uitgeleverde exemplaren was bij de Amersfoortse Boekhandel G.G. Veenendaal terechtgekomen en deze had de Maarten Meuldijk-publikatie aan een klant verkocht die een paar dagen later gebelgd naar de boekhandel terugkeerde. Wat was er gebeurd? Hij had ontdekt dat in het boekje anti-nsb-teksten waren geschreven. De boekhandel lichtte De Amsterdamsche Keurkamer in en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kettmann had snel zijn conclusies getrokken. Geen van zijn personeelsleden, allen nationaal-socialisten zou anti-nsb-teksten in een boekje kalken en hij mocht er toch van uitgaan dat men op de drukkerij, die deels van De Amsterdamsche Keurkamer moest bestaan, ook wel wijzer zou zijn. Dus moest het wel gebeurd zijn bij het Centraal Boekhuis en Kettmann schreef een boze brief aan deze instellingGa naar eind15, waarin hij onder meer stelde dat het wel duidelijk was ‘dat iemand van het personeel deze streek heeft uitgehaald; een boekverkooper die het boekje aldus terugkreeg, zou zijn klant daarvoor zeker verantwoordelijk stellen en het in geen geval ter ruiling aan het c.b. hebben gestuurd. Dat ons de politieke sfeer in Uw bedrijf bekend is, zullen wij wel niet behoeven te zeggen; wij hadden echter gemeend, dat het personeel tenminste op goede zakelijke gronden zou worden weerhouden, uit politieken haat op anonieme wijze een andermans eigendom onbruikbaar te maken.’ Het Centraal Boekhuis kon niet anders doen dan deze klacht te onderzoeken en men kwam tot de slotsom dat het het ‘waarschijnlijkste is [...] dat iemand uit ons personeel de aanteekeningen heeft aangebracht. Wij betreuren dit.’Ga naar eind16 Het bedrijf gaf echter de naam van de mogelijke dader niet prijs. Of men wilde hem niet verraden, of men wist het doodeenvoudig niet. Een maand later kreeg de zaak nog een klein vervolg. Kettmann had ook bij de Vereeniging geklaagd en die had de Commissie voor het Centraal Boekhuis opdracht gegeven nog eens na te gaan wat er werkelijk was gebeurd. De Vereeniging schreefGa naar eind17: ‘Ten vervolge op onzen brief van 23 Juni l.l. deelen wij U mede, dat wij na een diepgaand onderzoek aan bovengenoemde brief [die van het Centraal Boekhuis, av] helaas weinig hebben toe te voegen. Het is ons niet gelukt den bedrijver op te sporen. Daar naar onze meening het beschadigen van boeken een onduldbaar verschijnsel is, hebben wij gemeend ook de Commissie voor het Centraal Boekhuis in deze kwestie te moeten mengen; zij is van het door ons ingestelde onderzoek volledig op de hoogte gebracht, terwijl de voorzitter dezer Commissie, de heer P.G.M. Coebergh, zich ook persoonlijk alle moeite gegeven heeft om de zaak tot klaarheid te brengen. Het is alles echter zonder resultaat gebleven. Wij kunnen niet anders doen dan U nogmaals onze verontschuldigingen aanbieden voor het beschadigen van Uw eigendom en U de verzekering geven, dat onzerzijds alle maatregelen genomen zijn om herhaling van het delict te voorkomen.’
Overigens, Kettmann had over de verspreiding van zijn boeken geen reden tot klagen. Het aantal verkooppunten in Nederland nam alleen maar toe. Er kwamen elke maand nationaal-socialistische boekhandels bij en bovendien werden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
steeds meer ‘joodse’ boekhandels onder beheer van een Verwalter geplaatst en deze Verwalters waren over het algemeen wel geneigd de lectuur van De Amsterdamsche Keurkamer aan te kopen. Daarnaast waren er een aantal ‘joodse’ uitgeverijen van de rechtmatige eigenaars afgenomen en met deze bedrijven kon Kettmann eveneens probleemloos samenwerken, zoals met het Systeem Keesing uit Amsterdam dat in juni 1941 onder beheer werd geplaatst van S.A. Rasjzär en de Boekhandel en Uitgeverij Stenfert, Kroese & Van de Zande uit Arnhem die G.R. van Calcar Veenstra als Verwalter zag komen. Dat waren natuurlijk kleine bedrijven met kleine Verwalters. Het was een systeem dat duizenden bedrijven in Nederland kenden, want de Duitsers werkten de joden op alle gebieden weg en plaatsten hun onwelgezinde bedrijven onder eigen beheer. De Arbeiderspers was natuurlijk, zoals we zagen, daar een extreem voorbeeld van omdat het bij dit bedrijf om groot geld ging, om veel personeelsleden en een belangrijke uitstraling naar een sociaal-democratische achterban. Maar in het bedrijf zelf herinnerde niets meer aan dat roemruchte sdap-verleden al probeerde directeur Kerkmeester nog wel de suggestie te wekken dat de uitstraling was gebleven. Op 12 juni 1941 hield hij voor het personeel een toespraak waarin hij onder meer zeiGa naar eind18: ‘Ik heb echter, dit is voor u niet nieuw, een onbegrensd vertrouwen in de toekomst en ik weet dat het verwezenlijken van datgene wat voor de tiende mei 1940 aan de Nederlandsche arbeiders als ideaal werd gebracht, het enige “doel” zal zijn.’ Deze stelling zou hij enige maanden later uitwerken in de zogenaamde Richtlijnen voor het redactioneele beleid van de nv de ArbeiderspersGa naar eind19: ‘De dagbladen van de nv “de Arbeiderspers” richten zich in de eerste plaats tot de werkers van Nederland in den ruimsten zin. Het is hun taak dezen voor te lichten over de gebeurtenissen in binnen- en buitenland, waarbij de nadruk moet vallen op de sociaal-economische voorlichting en op alles wat de positie en de waardigheid van den Arbeid raakt. Verder is het hun taak op de bres te staan voor de belangen der werkers en steun te verleenen in den strijd voor een Nederlandsch socialistisch bestel, dat ingeschakeld kan worden in de Europeesche ordening. Zij verrichten hun taak in de nauwste samenwerking en in overeenstemming met het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen.’ Kerkmeester had mooi praten: de personeelsleden die nog niet bij De Arbeiderspers waren weggegaan wisten heus wel beter, zoals het Hoofd Exploitatie B. van der Velde die in een nota van 19 juni mopperdeGa naar eind20: ‘Wij zijn er nog niet in geslaagd in Amsterdam de teruggang te keren. Ieder weet dat, speciaal in Amsterdam, de moeilijkheden zeer groot zijn. Ik behoef U | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er alleen maar aan te herinneren dat wij eind maart nog negentien bezorgers - de Joodsche bezorgers - moesten ontslaan. Dezen hadden 1341 abonnees - hoofdzakelijk Joodsche abonnees, waarvan niet veel zijn overgebleven.’ Gelukkig voor Van der Velde en voor Kerkmeester waren zijn zorgen eind 1941 voor een deel voorbij. De oplage van Het Volk begon weer te stijgen en in april 1944 zou het blad al zoveel nieuwe abonnees hebben gewonnen, alle nationaal-socialistische propaganda ten spijt, dat het vooroorlogse record van tweehonderdduizend abonnees zelfs met vijftigduizend was overschreden. De roof van De Arbeiderspers was een puur politieke zaak geweest die rechtstreeks door de Duitsers, zij het met de nsb-ers als handlangers, was geïnitieerd. De roof van joodse zaken kwam eveneens voort uit het brein der Duitsers, maar in dit geval hadden ze niet per se de hulp nodig van Nederlandse nationaal-socialisten: de assistentie echter van willige Nederlandse ambtenaren die neutraal waren in het ideologische conflict, was onontbeerlijk. En die steun kregen ze volop. Alleen al op 17 juli, om een greep te doen uit de vele roofpartijen die plaatsvonden onder leiding van keurige Nederlandse ambtenaren, zou het Departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, en om preciezer te zijn de Directie van Handel en Nijverheid beschikkingen uit laten gaan in het kader van de beruchte Verordening tot Verwijdering van Joden uit het Bedrijfsleven. Van deze beschikkingen werden afschriften gestuurd naar het dvk. In de beschikkingen van 17 juli alleen al zien we dat P. Overbeken Verwalter werd van de Stichtsche Boekhandel, Nobelstraat 29 in Utrecht, Franz Schaap van de Haagsche Lyceum Boekhandel, Laan van Meerdervoort 708, Den Haag en H.O. Wijers van J. Ginsberg Universiteitsboekhandel en Antiquariaat, Rapenburg 17 en Stationsweg 24, beide in Den Haag. Alle beschikkingen besloten met de zin: ‘Van het desbetreffende schrijven doe ik U bijgaand afschrift toekomen. Daarbij vestig ik er Uw aandacht op, dat genoemde bewindvoerder gerechtigd is tot alle handelingen, welke uit het beheer (Verwaltung) der onderneming voortvloeien.’ Het Departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart vaardigde dan wel de beschikkingen uit, het hele systeem van Verwalters werd geregeld via de Wirtschaftprüfstelle, tot eind 1943 in Den Haag gevestigd, van januari 1943 tot september 1944 in Arnhem en daarna in Almelo. De Verwalters werden door deze dienst ook wel Treuhänder genoemd. Er waren twee soorten Treuhänder: de Liquidations-Treuhänder, die de liquidatie van de zaak dienden voor te bereiden en de Verwaltungs-Treuhänder, die het bedrijf moesten beheren tot er een koper was gevonden. Deze laatste soort kwam bij de boekhandel het meeste voor, omdat de Duitsers deze zaken draaiende wensten te houden. We hebben al gecon- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stateerd dat vooral Uitgeverij Westland van dit systeem dankbaar gebruik maakte om zo, via een keten van boekhandels de verkoop van nationaal-socialistische lectuur te bevorderen. Het waren vooral Duitsers die Verwalter werden, maar soms waren het ook Nederlanders, die niet noodzakelijkerwijs nsb-er hoefden te zijn, hoewel aan nationaal-socialisten wel de voorkeur werd gegeven. Voor het Verwalter-schap moest men solliciteren. De nsb probeerde daarbij verschillende malen een bemiddelende rol te spelen via het Economisch Front, de Ondernemers-Organisatie, die aangesloten was bij de Raad voor Volkshuisvesting, onder leiding van F. van Tijen. Van Tijen speelde bij de sollicitatieprocedure onder één hoedje met Jan van Ham, zodat het dvk eveneens bij de roof betrokken werd. Dat verklaart dat het dvk afschriften van de beschikkingen had, ook op een moment dat de onder het dvk staande Kultuurkamer nog niet was opgericht en in wezen het dvk met de zaak niets uitstaande had. Laten we de geschiedenis van een van die op 17 juli geroofde boekhandels eens bekijken. De Haagsche Lyceum Boekhandel werd in juni 1931 opgericht door M. Lecram, zodat op het moment dat een Verwalter werd aangesteld en de wettige eigenaar zijn zaak kwijtraakte, de Haagsche Lyceum Boekhandel precies tien jaar bestond. Lecram had het vak geleerd bij M. de Hartogh op het Copernicusplein 12. Omdat in de buurt waar Lecram zijn eigen zaak vestigde enkele lycea waren, kwam hij tot de keuze van juist deze naam voor zijn boekhandel, die gevestigd was aan de Laan van Meerdervoort 708. De zaak werd door de Verwalter verplaatst naar Plein 13, waar hij overgedragen werd aan Uitgeverij Westland, die er een Volksche Boekhandel van maakte. Lecram heeft de oorlog overleefd en hij kreeg zijn zaak terug. De vroegere naam beviel hem niet meer en hij heropende de boekwinkel onder de naam Lybo. De geschiedenis van deze boekhandel staat in schril contrast met die van een andere Haagse boekhandel, de Evangelisatie Boekhandel in de Azaleastraat 69. Eigenaar van deze winkel was J. van de Groep. Van de Groep had van 1917 tot 1933 gewerkt als colporteur voor de Algemeene Boekhandel van Inwendige en Uitwendige Zending en was in 1933 een eigen boekhandel begonnen, maar moest uiteindelijk concluderen dat de zaak bepaald niet floreerde. Toen de bezetting een feit was, bekeerde hij zich tot het nationaal-socialisme, zodat hij een tijdelijke opleving van zijn omzet kon bewerkstelligen. Het hielp hem tot 1945. Toen werd hij geïnterneerd, zijn zaak viel onder het Beheersinstituut en hij zou nimmer meer in het boekenvak terugkeren. We hebben nu gezien dat er, bij voorbeeld door Westland een aantal boekhandels bijkwamen, die in dienst stonden van de Nieuwe Orde. Ook Het Bolwerk zag zich met een concurrent geconfronteerd in de Kalverstraat waar het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Duitsche Arbeidsfront een eigen boekhandel opende, zij het dat de zaak zich beperkte tot Duitstalige lectuur, zoals we kunnen lezen in De TelegraafGa naar eind21: ‘Zooals de heer Rudolf Kubens, organisatie-leider, uiteengezet heeft, is het de bedoeling met behulp van vaktijdschriften, boeken en sociaal-politieke geschriften de hier vertoevende Duitschers en ook de Duitsch-sprekende Nederlanders op de hoogte te houden van den geweldigen arbeid, welke in Duitschland verricht wordt ter verheffing van de economische en cultureele positie van den scheppenden mensch. Ieder die zich daarvoor interesseert, vindt er alle mogelijke informatieve en naslag-werken.’ Het was dan ook niet over dit soort boekhandels dat het dvk in deze julimaand een oekaze uit liet gaanGa naar eind22: ‘De strijd tussen het Nationaal-Socialisme en het Communisme is ook een strijd voor de Europeesche cultuur. De Nederlandsche boekverkooper heeft zijn taak in dezen cultuurstrijd en zal deze zeker wilskrachtig aanvatten en volbrengen, als hij zich indenkt, wat op het spel staat. Het is de plicht van iederen boekhandelaar door het tentoonstellen van anti-communistische lectuur in zijn uitstalkasten ons Nederlandsche volk den weg te wijzen en het ervan te doordringen, dat de strijd tegen het communisme ook zijn strijd is. Laat elke Nederlandsche boekhandelaar op deze wijze tot uiting brengen, dat hij zijn taak in dezen tijd en in het nieuwe Europa beseft.’
We mogen niet vergeten dat het dvk in dit messiaanse verlangen werd geholpen door het Nieuwsblad, want oproepen als deze werden zonder mankeren in het blad geplaatst. Het was nu duidelijk: in Nederland werd de oorlog op alle fronten gevoerd en de Vereeniging moest stap voor stap haar onafhankelijkheid opgeven en dit soort berichten namens de overheid zonder commentaar plaatsen. Als gezegd: Duitsland voerde de oorlog op alle fronten, en niet alleen in Nederland. In juni waren de Duitse legers de voormalige Sovjet-Unie binnengevallen en het zou binnen het Nederlandse volk een tweedeling veroorzaken waar het haar toekomstverwachting betrof. Er waren er die met deze oorlog op twee fronten het einde van nazi-Duitsland aangekondigd zagen, omdat op het Europese vastenland nog nooit door iemand een twee-frontenstrijd was gewonnen. Anderen daarentegen zagen in de snelle opmars van de Duitse troepen in de eerste fase van de inval een bevestiging van de superioriteit van het nieuwe Duitsland, en zij lieten dientengevolge de huik steeds vaker naar de wind hangen, zoals J.H. Gottmer, directeur van J.H. Gottmer & Co in Haarlem, een gerenommeerde uitgeverij. Hij had... tot in den dood uitgegeven, een boek dat tot misverstanden aanlei- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ding zou kunnen geven. Sommige lezers zouden het als anti-nationaal-socialistisch kunnen interpreteren en Jef Popelier, tijdelijk ambtenaar van het dvk maakte Gottmer daarop attent. Die schrok zich een ongeluk, zodat Popelier aan het dvk kon melden dat hem was gebleken ‘dat hier op geen enkele wijze van eenige opzet sprake kan zijn’.Ga naar eind23 Deze zinsnede vinden we terug in een brief die Jan van Ham schreef aan Lohse van het Referat Schrifttum, want de Duitsers hadden in eerste instantie de zaak heel hoog opgenomen. Van Ham voegde er ter verdediging van uitgever Gottmer nog aan toe: ‘Deze uitgeverij is n.l. sterk nationaal-socialistisch georiënteerd.’ En ook: ‘Hij [Gottmer, av] is volkomen bereid den verkoop voorloopig stop te zetten, tot de tijd voor een dergelijke uitgave gunstiger is.’ Gottmer ging nog veel verder. Hij wilde de Duitsers nog veel duidelijker tegemoet komen. Hij wilde boeken uitgeven, waar ze content mee zouden zijn, maar had dan wel de beschikking nodig over meer papier. Hij nam daartoe contact op met ir. G. de Gelder, Gemachtigde voor de Rijkscommissaris en samen bedachten ze een plan om boekjes uit te geven over vliegen en zweefvliegen. Dit zouden niet zomaar willekeurige boekjes zijn. Gottmer was daar heel onbeschaamd in. Zo schreef hij Van Ham een brief en liet hem daarin wetenGa naar eind24: ‘Dr. de Gelder acht de boekjes in de eerste plaats van belang voor de n.j.s. [Nederlandsche Jeugdstorm, av].’ Waarom zette Gottmer dit plan uiteen aan Van Ham? Het antwoord was simpel en Gottmer gaf het zelf: ‘In verband daarmede zouden wij gaarne een kort onderhoud met U willen hebben, aangezien zich bij de uitgave moeilijkheden voordoen die wij waarschijnlijk zonder officieele steun niet zullen kunnen overwinnen.’ Die problemen hadden, zoals te verwachten was, vooral te maken met de papiertoewijzing. Er werd voor 28 juli een afspraak gemaakt en dit gesprek verliep voor de uitgever heel bevredigend. Een paar dagen later ontving hij van Van Ham de schriftelijke bevestiging van het belangrijkste onderwerp van gesprekGa naar eind25: ‘Het lijkt ons dan ook noodzakelijk, dat U voor deze uitgaven het benoodigde papier wordt verstrekt.’ Want natuurlijk waren de boeken interessant, ze vielen immers geheel binnen de filosofie van de nazi's dat men de jeugd al in een vroeg stadium moest beïnvloeden. Boeken over vliegen en zweefvliegen lijken nogal onschuldig, maar pasten uitstekend in de strategie om de jongens al in een vroeg stadium bekend te maken met het militaire leven. In het Duitsland van de jaren twintig, toen het land niet mocht bewapenen, hadden al duizenden Duitse jongens via zogenaamde zweefvliegclubs een militaire pilotenopleiding gevolgd. Het was | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de bedoeling dat Nederland in de toekomst geheel in Duitsland opging, en op dat moment moesten Nederlandse jongens ingepast worden in de oorlogvoering. Hoe klein, hoe ogenschijnlijk onschuldig en hoe knullig zijn uitgaafjes ook leken, ir. De Gelder wist heel goed wat hij deed toen hij Gottmer zijn plan voorlegde. Van Ham had dat belang ook onmiddellijk begrepen. En dan was er opeens papier genoeg. Elsevier was te fatsoenlijk om aan dit soort uitgaven te beginnen. En Klautz, die in toenemende mate zijn stempel op het bedrijf drukte, was daar ook te intelligent voor. Bovendien: waarom zou men? Het ging uitstekend met de uitgeverij, zoals hij de commissarissen halverwege 1941 kon melden. Men had geen obscure boekjes nodig om de omzet te verhogenGa naar eind26: ‘Schrijver verwacht dat de resultaten van dit jaar zeer gunstig zullen zijn, hij meent de bruto-winst op f 125 000,- te kunnen taxeeren, waarvan na onkosten en afschrijvingen netto f 65 000,- zal overblijven. Als de winstbelasting nog verhoogd wordt zal misschien de helft van dit bedrag aan de fiscus verschuldigd zijn. Onttrekking van een dergelijk hoog bedrag aan onze middelen acht schrijver niet geraden. Wij zouden dus de netto-winst kunnen beperken door niet te zuinig te zijn, waar het geldt het maken van onkosten, die de productiviteit van ons bedrijf kunnen verhoogen.’ De commissarissen reageerden verschillend op dit in een nota vervatte voorstel: ‘De Heer Boot is er niet tegen als onze onkosten verhoogd worden door kosten, die in den toekomst onze productie en onze winstmogelijkheid vergrooten of anderszins het werk aangenamer maken door verbetering van de kantoorinrichting; de Heer van der Sluys waarschuwt tegen een te vergaande verhooging van onze vaste lasten, met het motief: de fiscus betaalt daarvan toch de helft.’ Klautz zat ook in de Boekenweek-Commissie. Die bestond nog steeds want ondanks het feit dat het geschenk voor 1941 niet was doorgegaan, ging men ervan uit dat dat een incident was geweest. Dus kwam men in vergadering bijeen om het Boekenweekgeschenk 1942 te bepalen. Er werd een eerste opzet bedacht die naar Van Hem werd gestuurd teneinde zijn advies daarover te horen. De commissie wilde op voorhand een fiat om de problemen van 1941 te vermijden. In deze opzet was het de bedoeling dat Werumeus Buning over ‘de kunst, het landschap en het stedeschoon van ons land’ zou schrijven,Ga naar eind27 en dat Anne Mulder zou schrijven over ‘Van Valkenjacht tot Tournooien’, maar de mogelijkheid bestond ook dat het onderwerp ‘Een dag aan het Hof van...’ (nog niet bepaald) zou worden, en in ieder geval zou Martinus Nijhoff een artikel schrijven, zij het dat zijn naam wellicht ingeruild zou worden voor Donkersloot, die plannen had voor een essay over de Nederlandse literatuur aan het begin van de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
negentiende eeuw. Dan was er verder nog de keuze tussen een novelle van Cor Bruyn of Anne de Vries of ten slotte gedichten van Bertus Aafjes, D.A.M. Binnendijk, Clara Eggink, Jan Engelman, Barend de Goede, Han G. Hoekstra, Ed. Hoornik, A. Marja, Martinus Nijhoff, A. Roland Holst, Eric van der Steen en M. Vasalis. ‘Gaarne zullen wij hierop Uw principiële goedkeuring ontvangen,’ schreef de commissie aan het slot van de brief aan Van Ham. Wie gedacht mocht hebben dat Van Ham geen enkel bezwaar zou kunnen hebben tegen deze onschuldige opzet, waarin elk controversieel aspect was uitgebannen, kwam bedrogen uit. In het plan ontbrak bij voorbeeld een voorstel voor een redactiecommissie voor het Boekenweekgeschenk en daarom wilde hij alsnog de namen van de redactieleden wetenGa naar eind28, waarmee hij impliciet te kennen gaf, al was dat nooit uitgesproken geweest, dat de aanwezigheid van een ongewenst redactielid als Victor van Vriesland de reden was geweest dat het Boekenweekgeschenk 1941 niet door was gegaan. In de keuze tussen Nijhoff en Donkersloot koos Van Ham voor Nijhoff. Hij zag een eventuele novelle alleen maar zitten als die werd geschreven door Arthur van Schendel. - Dat Van Schendel niet in Nederland woonde, maar in Florence hoefde daarbij geen bezwaar te zijn, ‘zoo noodig kan van de Duitsche dienstpost gebruik worden gemaakt,’ voegde Jan van Ham eraan toe. Dat laatste was overigens niet nodig want het dvk voerde al, zoals we in deel i hebben gezien, een correspondentie met Arthur van Schendel, die jaarlijks een subsidie van het dvk ontving. Was het misschien omdat Van Schendel in het verre Italië het dvk en zijn subsidiepolitiek zo serieus had genomen dat Van Ham hem deze voor de auteur zo vleiende en voordelige opdracht wilde toebedelen. Van Ham was een protestants literator die voor de oorlog binnen Opwaartsche wegen een rol had gespeeld. Hij wist dus het nodige van de protestantschristelijke poëzie, vond hij zelf en gaf te kennen dat hij de bijdrage van Barend de Goede niet zag zitten (‘een der zwakste jong-Protestantsche dichters’) en schoof in plaats daarvan Hein de Bruin naar voren, een beslissing die gebillijkt kan worden. Maar mocht men Hein de Bruin niet willen, dan moest het Jan Eekhout worden, zo deelde hij mee en dat was al een bedenkelijker zaak, omdat met Eekhout het risico werd genomen dat deze zijn nationaal-socialistische gedachten in poëzie zou omzetten en dan zou de bundel niet meer neutraal zijn. Hij maakte het nog erger. Het was hem opgevallen dat op de lijst geen Friese dichters voorkwamen, dus kwam hij met de naam van de ss-bard Sybesma aanzetten. ‘Na Uw definitieve keuze ontvangen we hier gaarne de manuscripten om herhaling van de teleurstelling met een Boekenweekgeschenk te voorkomen,’ besloot Van Ham zijn brief. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bewijs van aanmelding bij de Kultuurkamer van R.J. Goddard, directeur van Uitgeverij Oceanus.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het omslag van Moeder, vertel eens wat van Adolf Hitler!, in de vertaling van Steven Barends verschenen bij Uitgeverij Westland.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een aanbiedingsfolder van de nationaal-socialistische boekhandel Het Bolwerk in de Amsterdamse Kalverstraat.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit deze declaratie uit 1938 bleek dat al in een vroeg stadium mr. A.J. van Vessem zaken deed voor en met nationaal-socialistische ondernemingen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Links: Het omslag van Brandende kwesties van Max Blokzijl, uitgegeven door Nenasu, maar in feite een produktie van Uitgeverij Oceanus.
Rechts: Uitgeverij De Schouw organiseerde van tijd tot tijd in het uitgeverijgebouw in Den Haag tentoonstellingen, zoals deze onder de titel Boek en pamflet in dienst van Moskou.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De avonturen van Flits, de Herder en Bull, de Dog, ogenschijnlijk een onschuldige kinderstrip, uitgegeven door De Schouw, in werkelijkheid een sterk politiek geladen verhaal met antisemitische tendensen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Links: Voor de nationaal-socialisten was het boek een belangrijk propagandamiddel en elke nationaal-socialistische instantie had zo zijn eigen manier om het boek onder de aandacht te brengen.
Rechts: Fritz von Forell publiceerde in 1942 bij Uitgeverij Westland de oorlogsroman Mölders en zijn mannen. Dit soort boeken moet ook buiten nationaal-socialistische kring lezers hebben gevonden want er verschenen van dit soort boeken steevast meerdere drukken.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Willem W. Waterman, de latere hoofdredacteur van De Gil, zou zijn grootste commerciële succes behalen met het bij De Residentiebode verschenen Amerika filmt.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Amsterdamsche Keurkamer was het als uitgever van onder meer Mein Kampf van Adolf Hitler verplicht van tijd tot tijd standaardwerken uit te geven, zoals in 1943 het prestigieuze Hermann Göring, werk en mensch.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toen Boekhandel De Driehoek de naam moest veranderen (het werd uiteindelijk Het Bolwerk), schreef de firma een prijsvraag uit. A. Meere uit Voorburg stuurde maar liefst vijf nieuwe firmanamen in.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een aantal uitgaven van de nsb-uitgeverij Nenasu.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een welgevulde kiosk op het Amsterdamse Damrak in 1942.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een kiosk, vermoedelijk in Amsterdam, in 1944. De Gil wordt er prominent getoond.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De debiteurenlijst van Het Bolwerk, filiaal Den Haag, over mei 1943.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een dreigbrief (anoniem) uit 1936 aan het adres van de nationaal-socialistische boekhandel De Driehoek in de Amsterdamse Kalverstraat, nadat men daar een pro-Franco-etalage had ingericht.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Links: Het omslag van het midwinternummer van het tijdschrift Hamer.
Rechts: De vertaler van Mein Kampf van Adolf Hitler in het Nederlands, Steven Barends.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Ham probeerde nog enigszins tactisch te zijn. Hij wilde niet botweg stellen: er móéten nationaal-socialistische dichters in, hoewel dat wel was wat het Referat Schrifttum al aan Van Ham had laten weten. Van Ham wist wel dat als hij deze eis aan de Commissie zou voorleggen, de heren vermoedelijk het geschenk niet door zouden laten gaan. Vandaar dat hij zo'n beetje schipperde en hoopte dat de heren de suggesties ten aanzien van Eekhout en Sybesma zouden overnemen. We zullen nog zien wat hun antwoord was; er werden in deze zomermaanden heel wat vergaderingen uitgeschreven voordat de commissie tot een standpunt was gekomen. Van Ham stond in toenemende mate onder druk. Niet alleen van de kant van het Referat Schrifttum, en van de kant van nationaal-socialistische auteurs die nu eindelijk wel eens aan de bak wilden komen - wat hen tot dan wegens gebrek aan talent niet was gelukt -, maar ook van de zijde van de nieuwe uitgeverijen die ervan uitgingen dat de macht nu definitief aan hen was overgedragen. En hun aantal nam alleen maar toe. Daar was ook Uitgeverij De Schouw op het toneel verschenen, een schepping van A.D. Oosthoek, een man die we al eerder zijn tegengekomen. In de beginfase van De Schouw trad hij nog niet al te duidelijk op de voorgrond, directeur werd A. Meijer-Schwencke, die in juli 1941 het pand Bezuidenhout 223 in Den Haag betrok. De Schouw zou zich gaan richten op de gematigde nationaal-socialist, de echte nsb-er, die weinig voelde voor welke vorm van radicalisme dan ook. Het was dan ook de bedoeling dat De Schouw een fonds zou stichten, waarin weinig aandacht was voor politieke geschriften, maar des te meer voor de zogenaamde ‘volksche’ literatuur. De uitgeverij wilde daarmee een alternatief zijn voor de veel heftiger Westland en De Amsterdamsche Keurkamer. Kettmann daarentegen tekende in deze maand het contract voor een boek dat bij een uitgeverij als De Schouw nooit een kans zou maken, Der Mythos des xx. Jahrhunderts van Alfred Rosenberg en huurde voor de vertaling Steven Barends in, een voor de hand liggende keuze daar Barends zoveel eer met zijn vertaling van Hitlers Mein Kampf had ingelegd. ‘De uitgevers zullen het werk in 1941/1942 doen verschijnen,’ stond in het contract met Steven Barends te lezenGa naar eind29, ‘waartoe de vertaler het handschrift uiterlijk op 1 juni 1942 volledig zal opleveren, evenwel bij voorkeur nog in October 1941, in welk laatste geval de uitgave nog in 1941 zou kunnen doorgaan.’ Deze laatste opmerking wijst op een bepaald snelle produktietijd bij De Amsterdamsche Keurkamer. Het honorarium voor Steven Barends zou in totaal duizend gulden bedragen, te betalen in drie termijnen, namelijk tweehonderd gulden bij inlevering van het manuscript, driehonderd bij verschijnen van het boek en vijfhonderd gulden zes maanden daarna. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de planning van de verschijningsdatum had Kettmann duidelijk in het geheel geen rekening met de Boekenweek of met promotie-activiteiten in het kader van dat evenement gehonden, terwijl de Vereeniging toch behoorlijk actief was. Zo was daar bij voorbeeld de campagne die in de zomer van 1941 werd gehouden onder de slogan ‘Wat 'n boffer, hij heeft 'n boek in z'n koffer’. En er waren de talrijke, en dat waren er niet weinig, gesprekken over de Boekenweek 1942, over extra geld dat ervoor nodig was. De leden van de Boekenweek-Commissie waren daarvoor in deze zomermaanden bij de leden langsgegaan en hadden zo tweeduizend gulden opgehaald.
De Boekenweek-Commissie was een van de belangrijkste commissies binnen de Vereeniging, maar er waren er nog veel meer. Wie de lange lijst commissies ziet die van tijd tot tijd in het Nieuwsblad werd gepubliceerd en daarnaast ook nog de vele commissies telt die we in De Uitgever tegenkomen, moet wel concluderen dat zowat elk lid van de Uitgeversbond en de Vereeniging zitting had in een van die commissies. Het zitting hebben in een commissie betekende een verhoging van het prestige van elk individueel lid. Een ambitieus lid dat nimmer werd geroepen tot zo'n felbegeerd baantje moest zich dus wel behoorlijk gepasseerd voelen. We weten inmiddels dat A.D. Oosthoek brandde van ambities. Het is dus verklaarbaar dat hij een brief aan Jan van Ham schreef, waarin hem de gal overliepGa naar eind30: ‘De waanzin stijgt zoo langzaam aan ten top. Steeds weer worden er in de uitgeversbond of de Vereeniging nieuwe commissies benoemd. Nu weer een als Verbindings-Commissie voor het behandelen van zaken met het Rijksbureau voor Grafische Industrie en Papier. Moet dat nu zoo doorgaan, tot ten slotte alle uitgevers in Nederland zitting hebben in een of andere commissie.’ Oosthoek wees in zijn brief op de tegenstrijdige besluiten die de verschillende commissies namen en op de chaos die daarvan een gevolg was en hij hoopte daarom bij de ‘geachte Kameraad Van Ham’ gehoor te vinden: ‘Al deze kleinigheden, op zichzelf onbelangrijk maar als geheel teekenend voor de nog steeds heerschende wantoestanden zitten me soms zoo hoog dat ik de veiligheidsklep eens even moest openzetten. Wanneer zal nu eindelijk de man komen die aan al dit ergerlijk gedoe een einde maakt? Ik hoop zeer spoedig. Iederen dag zakken we nog steeds verder in het moeras. Ten minste in ons vak! Dat er gauw verandering kome! Met nat. soc. groet, Hou Zee!’ Het was duidelijk: kameraad Oosthoek wilde heel graag een positie binnen de uitgeverswereld bekleden en wat ons een onbeschaamd hengelen lijkt, was | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat voor Van Ham blijkbaar niet, want we zullen nog zien dat Oosthoek inderdaad tot hoge functies geroepen zou worden. Dat hij daarin faalde, is een tweede. Jan van Ham was het met Oosthoek waarschijnlijk wel eens geweest dat binnen de uitgeverswereld een totale chaos heerste. Oosthoek had de commissies genoemd, maar daar bleef Van Ham voorlopig vanaf. Hij wist nu eindelijk met welke vertegenwoordigers hij voor elk afzonderlijk onderwerp moest praten en dat de verschillende commissies tegenstrijdige adviezen gaven, kwam hem waarschijnlijk nog wel uit ook. Het maakte hem de man die vaak de knoop moest doorhakken. Het waren de andersoortige activiteiten, waar hij veel minder greep op had en waar hij zijn gram op richtte, omdat ze zich buiten de Vereeniging om afspeelden. De tientallen prijsvragen bij voorbeeld, die werden uitgeschreven door de diverse uitgeversmaatschappijen en die ervoor zorgden dat op deze manier gratis publiciteit werd gemaakt. Elke prijsvraagaankondiging werd immers in de kranten gepubliceerd inclusief de naam van de uitgever. Er waren zoveel prijsvragen dat Jan van Ham vreesde de greep op het geheel te verliezen, dus liet hij in het Nieuwsblad een duidelijke mededeling afdrukkenGa naar eind31: ‘Met ingang van heden is een ieder, die het uitschrijven van een literaire prijsvraag of het toekennen van een prijs voor eenig letterkundig werk overweegt, gehouden om, alvorens hiertoe over te gaan, overleg te plegen met het Hoofd der Afdeeling Boekwezen [hijzelf dus, av] van het Departement van Volksvoorlichting en kunsten. Hetzelfde geldt voor prijsvragen, die reeds werden uitgeschreven, doch waarvan de prijsvraag nog niet werd toegewezen.’ De mededeling ‘met ingang van heden’ moest overigens niet te letterlijk genomen worden. Van Ham bedoelde ‘met ingang van 31 juli’, maar het bericht zou pas een week later in het Nieuwsblad gepubliceerd worden. Dat had Van Ham zich wel gerealiseerd, want hij schreef al enkele dagen voor de publikatie in het Nieuwsblad aan Strengholt, van wie hij gehoord had dat hij een prijsvraag had uitgeschreven voor het beste oorspronkelijke, blijmoedige boek, ‘dat de Afdeeling Boekwezen inzage wenscht van het door de jury ter bekroning voor te dragen werk, voor U overgaat tot de publicatie van den uitslag der prijsvraag’Ga naar eind32. Hij ging nog een stap verder in zijn brief. Hij vroeg de uitgever om aan de jury te vragen ‘de drie manuscripten ter inzage te zenden, welke zij bij de laatste schifting overhoudt, voor ze haar eindbeslissing neemt. Wij beloven gaarne snel te zullen werken en U voorkomt er mogelijke teleurstellingen mee.’ Het was voor iedere lezer van de brief, dus zeker voor de directie van Strengholt duidelijk, dat Van Ham in de uiteindelijke beslissing een rol wilde spelen. Zei Strengholt daarop: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Mijnheer, uw interventie is in strijd met de uitgevers vrijheid te publiceren wat hij wil?’ Nee, hij schreef dat hij de brief ontvangen hadGa naar eind33 en vervolgde met: ‘Wij hebben den inhoud gaarne ter kennis gebracht aan de jury.’ Het leek Van Ham beter zich nog rechtstreekser met de prijsvragen te gaan bemoeien door doodeenvoudig in de jury te gaan zitten. De eerste gelegenheid die zich voordeed was bij De Schouw. Sinds enkele maanden had Van Ham contact met Oosthoek en die gebruikte hij nu zodat hij zitting kon nemen in de jury voor een prijsvraag waarop men tot 1 februari 1942 kon inzenden voor - zoals de begeleidende brochure meldde: ‘Gevraagd wordt een roman die door de stof en door de behandeling blijken geeft van liefde en bewondering voor de beste eigenschappen van ons volk.’ Van Ham ging in een interview in het Algemeen Handelsblad uitvoerig in op de prijsvraag, die door de nationaal-socialistische cultuurdragers van het grootste belang werd geacht.Ga naar eind34 De beste kans maakte zijns inziens een roman die geschreven was op grond van traditionele principes, meer kans in elk geval dan het door Van Ham verfoeide genre van de naturalistische roman. Van Ham: ‘De ontdekking van de erfelijkheidswetten voerde tot het naturalistische genre. De erfelijke eigenschappen werden daarbij vooral opgemerkt in de ontaardingsverschijnselen, zoodat een naturalistische roman ons den ondergang van een geslacht of van een bepaalde figuur uit een bepaalde familie verklaarde, op wie zich dan al de degeneratieverschijnselen samentrokken. Men denke aan Eline Vere. Van Schendel voerde dit in onzen tijd met een Hollandsch drama nog door, zij het dat hij in hetzelfde boek ook vernieuwing en tegenwicht bracht. In onzen tijd toont men echter meer besef voor de waarheid, dat het bloed niet de drager is van ontaardings- en ondergangsverschijnselen, maar dat de keten van geslachten de grootste waarden en de beste kenmerken van een volk beschermt. De roman, die laat zien van welk een waarde het voor een volk is de gezonde familietradities te bezitten en te bewaren, bouwt mee aan de herleving van ons volk. Deze waarheid legt dan ook op de schouders van de overheid de taak, de handhaving der gezonde tradities te bevorderen.’ Bij de schrijvers van historische romans zag Van Ham wel een duidelijk gevoel voor traditie, maar hij moest toch een kanttekening plaatsen: ‘Het is echter ook begrijpelijk, dat vele van onze schrijvers, die het historische gebeuren van hun tijd verstonden, zich tegen de ontwikkeling der feiten wilden verzetten, op dit onbewust betreden pad niet de vastheid van stap hadden, die voor een goed voortschrijden noodig is. Ik denk aan Kelk over Jan Steen, Theun de Vries over Rembrandt, Helman over de overwintering op Nova Zembla, en zoovele andere romans, waarin we de ware grootheid der geboren hoofdpersonen vreemd blijven. Gemakkelijker schijnt de stof weer te liggen voor een Du Perron met zijn “Schandaal in Holland”. Er zal meer verbondenheid met de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedachten van onzen tijd bij onze schrijvers moeten zijn, wil de roman over de hoofdfiguren der geschiedenis werkelijk de monumentaliteit bezitten, die ervan verlangd mag worden.’ Met deze eisen in het achterhoofd konden de dingers naar de verschillende prijzen aan de slag. Er waren drie prijzen, een eerste van f 5000,-, een tweede van f 1500,- en een derde van f 750,-. Vooral de eerste prijs was een voor die dagen gigantisch bedrag. Omdat de uitgeverij bang was dat de vage opdracht misverstanden zou wekken, werden enkele voorbeelden gegeven van thema's, die in de prijzen konden vallen, zoals: ‘een roman over een groote figuur of een groot moment uit onze geschiedenis; een roman uit de geschiedenis van onzen stam buiten Nederland; een roman, die als basis heeft de verbondenheid van den mensch met den grond, waarop hij leeft; een roman, waaruit blijkt de beteekenis van de tradities van een geslacht; een roman over den opbouw van een nationaal bedrijf; een roman van de zee.’ Het was duidelijk. Maar kennelijk toch niet voor iedereen, want J.L. Soudijn had een detective geschreven die hij wilde insturen. De voorzitter van de jury, K.W. Boekholt, deelde hem mee dat dat niet konGa naar eind35: ‘Maar er bestaat echter geen bezwaar om Uw manuscript, buiten de prijsvraag om, voor te leggen aan de uitgeverij “De Schouw”.’ De jury bestond naast Boekholt uit Van Ham, Jan de Vries, D.Th. Jaarsma en Jan Eekhout. Wie er verder gepolst zijn om zitting te nemen in de jury, is onbekend, op Anne de Vries na, die Van Ham liet wetenGa naar eind36: ‘In antwoord op je schrijven van 26 September j.l. deel ik je hierbij mede, dat ik onmogelijk je uitnodiging aan kan nemen, om een plaats in te nemen in de jury ter beoordeeling van de manuscripten, die in zullen komen op de prijsvraag voor een “volksche” roman, uit te schrijven door de uitgeversmaatschappij “De Schouw”.’ Hij betitelde in deze vriendelijke brief Van Ham als ‘amice’, maar niettegenstaande dat was zijn weigering duidelijk genoeg. Er waren, zoals Boekholt aan Jan de Vries mededeelde, maar liefst 244 aanvragen voor het wedstrijdformulier binnengekomenGa naar eind37, waaronder verschillende uit België. Dat laatste was toegestaan, zo kunnen we opmaken uit het antwoord op het verzoek dat de secretaris van de Koninklijke Vlaamsche Opera, Victor Brunclair, tot Boekholt richtteGa naar eind38. De inzending was ook open voor Vlamingen, meldde Boekholt hemGa naar eind39, maar uiteindelijk bleken bij de manuscripten die binnenkwamen geen Vlaamse inzendingen te zitten. Aan de jury werden in totaal 47 manuscripten voorgelegd ter beoordeling, de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
anderen waren niet door de voorselectie heen gekomen. Sprokkelingen uit Zeelands Historie van A.M. Wessels was daar een van, door de auteur zelf ingeleid in een begeleidende brief met de woordenGa naar eind40: ‘Het zijn 20 Novellen - Historische Gebeurtenissen - Sagen - Legenden die in de gangbare Historische Boeken niet voorkomen. De omvang is 260-280 Pag. Elke legende is voorzien van een gravure, plaat, uit het Museum.’ En ook Jos van Gemert jr. die bij de jury een gevoelige snaar probeerde te rakenGa naar eind41: ‘Hierbij komt nog, dat ik meer dan een half jaar ziek geweest ben wegens blindedarm-buikvlies-ontsteking, nu wel weer genezen ben, werk zoek, en me suf denk en peins, hoe de kosten te betalen, waarvoor ik mijn moeder, een onderwijzersweduwe met zeven kinderen heb gesteld.’ Harry Meester daarentegen had zulke zorgen niet. Hij was directeur van de nv Roggebrood- en Meelfabriek De Gekroonde Leeuw en stuurde een roman in van maar liefst 566 000 aanslagenGa naar eind42 met als thema ‘een religieus-politiek-militaire verwikkeling in het historische raam anno 1608, met verdichting van hoofdpersonen, wier romantische geschiedenis middelpunt van het verhaal vormt’.Ga naar eind43 De jury had lang werk en haar oordelen over de verschillende manuscripten waren niet mals. ‘Het nut van een boek als dit zie ik niet in,’ schreef Jan Eekhout en D. Jaarsma merkte op: ‘Dit alles maakt de lectuur tot een weinig aangename bezigheid’, wat even dodelijk klonk als ‘het beste zal zijn, het maar niet overluid te beoordelen’, eveneens een uitspraak van hem, en Jan Eekhout had het dan bij voorbeeld over ‘een werk beneden de middelmaat’. Voor H. Leeners duurde het allemaal te lang. Hij schreef een boze briefGa naar eind44: ‘Hoe ook over mijn inzending (de roep van het Oostland) gedacht mocht worden, in ieder geval kon zij toch aanspraak maken op het woord actueel, welker beteekenis door het lange wachten, vanzelf steeds achteruit gaat.’ Zijn ongeduld werd beloond. In juli 1943 won zijn roman f 2000,-. De eerste prijs ging naar A. Zuidervliet voor diens Ai van Dirreke, dat hij onder het pseudoniem Klaas Veenboer had geschreven en de andere prijswinnaars waren J. van Holm met Waar de turf verdwijnt en J. de Jager met De kloosterboeren. De jury had ervan afgezien de oorspronkelijke hoofdprijs van f 5000,- uit te keren, want daarvoor vond men de inzendingen, ook die van de prijswinnaars toch te zwak. Niet alle inzenders waren het overigens met de uitslag eens, het regende klachten. Vooral mevrouw W. Smit-v.d. Wall was boos. De jury had haar boek nauwelijks gelezen, gaf ze als haar mening. Ze moesten vast en zeker na drie pagina's al opgehouden zijn.Ga naar eind45 Dat was niet waar, verzekerde A.D. Oosthoek haarGa naar eind46: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Aangezien de Jury ontbonden is werd mij dit schrijven ter beantwoording gegeven. Ik bericht U dienaangaande dat Uw manuscript door alle Jury-leden wél geheel is doorgewerkt en serieus is beoordeeld. Dat moet U toch duidelijk zijn.’ En verder: ‘Dat de beoordeeling van Uw manuscript voor U helaas ongunstig is uitgevallen is uitsluitend te wijten aan de qualiteit. Geen enkele andere omstandigheid heeft hierop eenige invloed gehad. Het spijt mij zeer U niet gunstiger te kunnen antwoorden en moet derhalve deze kwestie als afgehandeld beschouwen. Hou Zee.’
In onze dagen is de augustusmaand de stille maand in het boekenvak, waarin slechts de najaarsaanbiedingen van de uitgevers worden afgewacht. Dat was in de jaren veertig geheel anders. Toen werden ook in de zomermaanden volop boeken uitgegeven en de uitgevers durfden het aan om in deze periode boeken uit te geven waarvan men veel verwachtte en bewaarde ze dus niet tot wat we nu de belangrijke maanden zouden noemen. Neem De Residentiebode, een collaborerende uitgeversmaatschappij in Den Haag van duidelijk rooms-katholieke signatuur. Die bracht juist in augustus een belangrijk boek uit, De kruistocht van Generaal Taillehaeck van Willem W. Waterman, de latere hoofdredacteur van De Gil. Met dit boek beschuldigde hij de vooroorlogse democratische regeringen van wanbeleid ten aanzien van het Nederlandse leger, dat daardoor onvoldoende voorbereid geweest was op de wereldoorlog. Het belangrijkste verkoopargument van De Residentiebode was, dat het boek, en Waterman probeerde dat ook iedereen wijs te maken, vóór 10 mei 1940 was geschreven, waardoor het minder opportunistisch zou lijken dan het in werkelijkheid was. De uitgeverij plaatste boven haar advertenties koppen als: ‘Het Nederlandsche oorlogsboek dat vóór 10 Mei was geschreven’Ga naar eind47 en plaatste er teksten bij alsGa naar eind48: ‘Als men het werk leest, vraagt men zich af of de schrijver helderziende is geweest... Het is van een adembenemende raakheid. Honderden officieren en soldaten juichten het boek toe, vóór 10 Mei, toen het werd voorgelezen in de cantine. Elke man uit het leger die het thans leest, verklaart: “Het is goed dat dit boek eindelijk gedrukt wordt.” Het is elke soldaat uit het oude leger, elke Nederlander en vaderlandse, uit het hart gegrepen.’ Chauvinisme, daar ging het in de boekverkoop om. Dat verkocht het beste. Dat hadden we al aan Hollandsch Glorie gezien dat in deze zomermaand overigens ook naar Duitsland, Zweden en Denemarken werd verkocht. Ook chauvinistisch, zij het meer gericht op ‘bodemverbondenheid’ was De | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lof van den boer, samengesteld door Jan H. de Groot en P.J. Meertens en verschenen bij Allert de Lange. De Groot zal ongetwijfeld de poëtische kant van deze bundel verzorgd hebben en P.J. Meertens, die we al in het sibbe-gebeuren zijn tegengekomen, de ‘bodemverbondenheid’. De nieuwe overheid zal zonder twijfel in zijn schik zijn geweest met deze bloemlezing ‘waarin een keur van dichters uiting geeft aan het in onze generatie steeds sterker levende besef van lotsverbondenheid met den stand, die nog altijd het ferment is van onze samenleving’, aldus de aanprijzing van het boek door Allert de Lange, die ook nog repte van ‘boerenlof en boerenblaam, boerenvreugd en boerenleed’.Ga naar eind49 Al deze boeken werden in de zomermaanden aan de boekhandel aangeboden door een rij van vertegenwoordigers, waarvan Jan Kettmann er een was. Hij zal het niet het gemakkelijkste hebben gehad, want deze broer van George Kettmann was in feite alleen welkom in de nationaal-socialistische boekhandel. Jan Kettmann was al jarenlang werkloos en hij was maar al te blij met de baan die zijn broer hem had aangeboden, zij het dat hij moest werken op provisie-basis. Hij zou vijftien procent krijgen van de netto-factuurbedragenGa naar eind50 en De Amsterdamsche Keurkamer zou zijn treinabonnement, derde klasse, betalen. ‘Wij verwachten van U elken Zaterdagmorgen (op welker dag U niet reist) omstreeks half elf rapport en inlevering van orders,’ voegde Kettmann er in een uiterst formele brief aan toe, waarna hij nog iets anders schreef en deze regels zijn schoolvoorbeelden van de paranoia der nationaal-socialist: ‘Van belang is daarbij vooral, dat U in het rapport melding maakt van de wijze, waarop niet-koopers U ontvangen.’ Wat wilde Kettmann met deze informatie? Waarschijnlijk ogenblikkelijk zeer gepikeerd aan de bel hangen bij de Vereeniging. De heren hadden eenmaal lange tenen. Jan Kettmann zou ondervinden dat hij in Uitgeverij Westland en haar vertegenwoordiger een geduchte concurrent had. De uitgeverij bestond al enige tijd, maar de stichtingsakte passeerde pas in augustus. Het adres van Westland was op dat moment Lairessestraat 79 in Amsterdam. De man die garant stond voor het stichtingskapitaal van tweeduizend gulden was Werner Schwier, Bereitschaftsführer des n.s.d.a.p.'s. Schwier woonde in Den Haag aan de Fluwelen Burgwal 22. Het doel van de stichting was simpel, zoals artikel twee van de Stichtingsakte aangafGa naar eind51: ‘Zij heeft ten doel het propageeren van volksche literatuur.’ Het bestuur bestond uit voorzitter Werner Schwier, J.G. van Ditmarsch en A. van Elst. Er was ook een Raad van Toezicht en daarin zaten M.J.P. Sie- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
burgh, dr. P. Molenbroek en mr. U.P. Okken. Jacob van der Meulen ten slotte was de zogenoemde Leider van De Volksche Boekhandel. Niet alle nationaal-socialisten kwamen zo gemakkelijk aan de bak als de oprichters van Westland; zonder nsdap-steun was het veel moeilijker; die woog namelijk nogal zwaar. De kleinere goden konden zich niet beroepen op hulp van Duitse zijde, maar dienden steun te verwerven van Nederlandse instanties en op die manier kwamen ze vaak bij Van Ham terecht. Zoals de kameraden Sampers en Gathier die een nationaal-socialistische boekwinkel wilden beginnen, maar net zoals Zijfers voor hen merkten dat de Vereeniging er niets voor voelde en de erkenning tegenhield. Van Ham las hun brief, vroeg bij de Vereeniging het dossier op en koos in de strijd tussen zijn loyaliteit aan de kwaliteit en loyaliteit aan de nationaal-socialistische broeder, voor kwaliteit, zoals hij aan de Vereeniging schreefGa naar eind52: ‘Wat ik uit het dossier Sampers gelezen heb, overtuigt mij geheel van het goed recht der weigering. Uit zijn correspondentie blijkt duidelijk dat hij door gebrek aan Algemeene Ontwikkeling reeds niet in aanmerking komt, afgezien dan nog van het feit, dat hij niet aan de voorgeschreven eischen voldoet.’ Maar daarmee was het laatste woord niet gezegd. Gathier voldeed wellicht wel aan de eisen. Dus probeerde Van Ham het via hem. Hij beschreef hem als ‘een beschaafd man, die al zooveel jaar in een eigen uitleenbibliotheek had gewerkt die voornamelijk klanten van het betere publiek bedient’. Hij pleitte uiteindelijk dus toch voor erkenning. Overigens koos hij geen partij tegen Noothoven van Goor, want hij wenste zich verder niet te conformeren aan de ideeën van het afgewezen tweetal die zich onrechtvaardig behandeld voelden: ‘In geen geval is het echter een zaak waarin iemand groot onrecht is gedaan en waaruit onaangename conclusies zijn te trekken ten opzichte van de houding der Vereeniging, tenzij deze in andere overeenkomstige gevallen een veel soepeler houding aan zou nemen.’ Noothoven van Goor apprecieerde de kalme brief van Van Ham en hij honoreerde deze gematigde reactie door Gathier alsnog een erkenning te verlenen. Voor wat de augustusmaand betreft rest nog te vermelden dat de wispelturige Zwertbroek inmiddels als directeur van De Veste was vervangen door R.W. Haentjes Dekker, maar daar lag niemand binnen de uitgeverswereld echt wakker van. Een maand later moest Van Ham opnieuw in de bres springen voor een door de Vereeniging geweigerde kameraad, maar een enkele beleefde brief was nu bepaald niet voldoende. Van Ham schreef de VereenigingGa naar eind53 dat hij een klacht had ontvangen van J.J. Cloetingh, Boek en Papierhandel en Leesbibliotheek in de Kerklaan 46 in Gro- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ningen ‘dat hem ten onrechte de erkenning als boekhandelaar zou zijn geweigerd’. Wat was er aan de hand? Cloetingh had vijf jaar gewerkt in de wel erkende boekhandel van P.L. Cloetingh en hij kreeg toch de erkenning niet ‘terwijl een ander, die in denzelfden boekhandel een half jaar werkzaam was en daarvoor kweeker was, deze erkenning wel verkreeg’. Er was meer: ‘Een ander motief waarom hem de erkenning zou geweigerd zijn, was de omgeving waarin hij zijn zaak wilde vestigen, een werkmanswijk. Hij vestigt er de aandacht op dat in de geheele omgeving geen andere zaak gevestigd is en dat hij met deze zaak in deze wijk een sociale cultureele roeping vervullen zou.’ De brief was fraai, maar het was natuurlijk de vraag of de zaak ook werkelijk zo lag. Voor de Vereeniging was duidelijk dat de werkelijkheid anders was dan die zoals door Van Ham was voorgesteld.Ga naar eind54 Cloetingh had van 1 februari 1931 tot 1 mei 1935 gewerkt in de boekhandel van P.L. Cloetingh maar deze werkzaamheden hadden bestaan ‘in het zoo nu en dan helpen van zijn tante, om de zaak na het overlijden van haar echtgenoot staande te houden’. Bovendien stelde de Vereeniging vast ‘dat men in een boekhandeltje als dat van de Firma P.L. Cloetingh het vak niet behoorlijk kan leeren’. En er was meer in de brief waar de Vereeniging kritiek op had. Het was duidelijk dat Cloetingh geen diploma had en de Vereeniging wilde ook wel eens weten wie dan degene was die na een half jaar werken in eenzelfde soort boekhandel wel een erkenning had gekregen. Men ontkende stellig dat de wijk waarin Cloetingh zich wilde vestigen een rol had gespeeld bij hun weigering. Van Ham stuurde alle opmerkingen en vragen door naar CloetinghGa naar eind55 en verwerkte het antwoord van de afgewezene in zijn nieuwe brief aan de VereenigingGa naar eind56: ‘Hij vestigt er de aandacht op, dat het juist is, dat het bedrijf Cloetingh's Boekhandel, Coehoornsingel 51, het bedrijf van zijn tante, waar hij vroeger werkte, nu een onbelangrijke zaak is geworden, maar dat zeker zes jaar geleden niet was en als een der oudste en beste boekhandels van Groningen bekend stond. Hij is toen hij zes jaar geleden deze zaak verliet, in den boekhandel gebleven door zelf een zaak te stichten, waarin hij door het instandhouden van een goede bibliotheek, zich op de hoogte is blijven houden van de publicaties van de laatste jaren.’ En hij gaf de naam van het andere personeelslid door. Het was H. Wever en hij was de man die nu het bedrijf van de tante van Cloetingh leidde, zodat we achter de hele zaak nog een behoorlijk familiedrama mogen vermoeden. Maar de Vereeniging had nu eens geenzin om te buigen voor de wensen van Van HamGa naar eind57. Natuurlijk had men Wever een erkenning verleend, die had echter een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bestaande zaak voortgezet en in die gevallen was men soepeler in de reglementen. Voor wat de importantie van de zaak van tante Cloetingh betrof, zei men nog: ‘Het was ook toen een onbelangrijk boekhandeltje.’ De Vereeniging stond zwak in haar verweer, zeker aan het hypocriete slot daarvan: ‘In een stad als Groningen met zijn 125 000 inwoners, kan nog minder van de eischen worden afgeweken, ook al heeft de heer Cloetingh een zaak in een werkmansbuurt, waar geen andere boekhandels zijn gevestigd. Het zou o.i. bedenkelijke gevolgen hebben, als wij er de hand toe leenden, dat zich in dergelijke buurten in de groote steden onvoldoende onderlegde boekverkoopers vestigden.’ Van Ham capituleerde. Hij antwoordde niet: ‘Beter een mindere boekhandel dan helemaal geen.’ En ook de andere argumenten liet hij voor wat ze waren en dat alles legde hij als volgt in een brief aan Cloetingh uitGa naar eind58: ‘In een Nat. Soc. maatschappij zullen de eischen van erkenning zeker niet lichter zijn.’
Zo stond Cloetingh dus niet op de lijst van boekhandelaren die lid waren van de nsb, zoals de Beweging die op verzoek van uitgever Oosthoek had opgesteld.Ga naar eind59 Oosthoeks bedoeling was geweest deze boekhandelaren speciale aandacht te schenken in verband met de stroom uitgaven van De Schouw die op stapel stond. In totaal 47 boekhandelaren waren volgens deze lijst lid van de nsb. (Zie Bijlage i). Het ging hierbij om boekhandelaren die zich als lid van de nsb hadden aangemeld. Er waren er natuurlijk ook nog - maar die zijn niet meer te achterhalen - die weliswaar nationaal-socialist waren, maar zich hadden aangesloten bij radicalere groeperingen als de nsdap of ss of minder radicale groepen als Nationaal Front. Het lag voor de hand dat Oosthoek meende te mogen verwachten dat hij van deze boekhandelaren meer steun en solidariteit kon verwachten dan van de niet-nationaal-socialistische zaken, daar veel kleine nsb-boekhandelaren ook steun bij elkaar zochten. De onderlinge solidariteit onder de Kameraden was immers vaak opvallend, op het sentimentele af. Toen Kettmann bij voorbeeld een zoon kreeg, die Maarten werd genoemd, stroomden de felicitaties in de beste nationaal-socialistische trant dan ook binnen, inclusief veel ‘Hou Zee’-geroep. Zoals van de Utrechter J.H.L. de Bruin, verzekeringsagent. Die was er als de kippen bij om de vader en moeder geluk te wensen en de hoop uit te spreken dat ‘de jonge spruit [...] mag opgroeien in een nieuwe en betere samenleving’.Ga naar eind60 Hij maakte van de gelegenheid gebruik om de Kettmanns een verzekering aan te smeren, maar wat dat betreft ving hij bot, want Kettmann had zijn verze- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kering voor zijn zoon al afgesloten ‘bij den Kameraad, die geregeld voor onze verzekeringen zorgt’.Ga naar eind61 Ook de vertaalster A. Vrieshardt-Berkhout feliciteerde KettmannGa naar eind62, en zij kreeg heel wat meer aandacht van Kettmann, die haar schreefGa naar eind63: ‘Het is een flinke zoon, zoodat mijn sibbe allengs op een wa-vendel gaat gelijken.’ Hij schreef haar ook dat hij de rechten had gekocht van Eixters Von Lemberg bis Bordeaux. Nu had mevr. Vrieshardt-Berkhout al voor De Amsterdamsche Keurkamer vertaald en die vertaling was Kettmann goed bevallen. Daarom achtte hij haar bekwaam genoeg om dit zware karwei aan te kunnen: ‘Juist in dezen overgangstijd, nu velen nog niet gelooven, moeten wij alles op alles zetten, voorwaar een schoone taak!’ En om de lijst van Kameraden die bij Kettmann aanklopten om hun diensten tegelijk met hun felicitaties aan te bieden af te ronden, nog de brief van Besteldienst beva, waarvan de eigenaar J. Berkemeier duidelijk wilde maken dat hij, gezien zijn tamelijk lage stamboeknummer van 6969 geen ‘meikever’ was. Hij sloot een kopie van zijn inschrijvingskaart bij de brief die luiddeGa naar eind64: ‘Kameraad, Kameraadske, Mag ik even Uw aandacht vragen, voor het werk welke U misschien, onbewust laat vervullen door een niet Kameraad, het mijne onder Uw aandacht te brengen. Sinds eenige maanden heb ik gevestigd een Besteldienst “b.e.v.a.” genaamd welke beteekent: “Betrouwbaar, Eerlijk, Vakkundig en Accuraat”.’ Maar goed, dit is natuurlijk het kleinere werk. Veel belangrijker was de steun die de nationaal-socialistische uitgeverijen bij elkaar zochten en vonden. Ik meldde reeds dat De Amsterdamsche Keurkamer de komst van Westland mocht vrezen omdat in deze uitgeverij flink wat Duits kapitaal was gepompt, waardoor de uitgeverij kon uitgroeien tot de grootste. Kettmann ontbeerde die steun van buitenaf; hij moest het allemaal zelf verdienen. Maar als het regent bij de een, druppelt het toch bij de ander, met andere woorden de groei van Westland betekende een sterke toename van het aantal Volksche Boekhandels en in die boekhandels kon Kettmann zijn titels net zo gemakkelijk kwijt. Bovendien wilde ook Westland wel een zekere vorm van samenwerking, zo bleek uit een brief die Kettmann van de concurrent ontvingGa naar eind65, waar ‘een Uwer Heeren tot een bespreking ten onzen kantore, de Lairessestraat 79’ werd uitgenodigdeen mooi karweitje voor broer Kettmann. Kettmann schreef hem daarover in nog steeds dezelfde, al eerder gesignaleerde, formele toon, al werd hij in deze brief in een ps wat vertrouwelijkerGa naar eind66: ‘Jan, doe je best, hier is wel wat te bereiken. Deze uitgeverij is ontstaan uit “De Misthoorn”/Leidsche straat, goed nationaal-socialistisch.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarnaast schreef Kettmann zijn broer dat de eerste afspraak die ‘ze op Zaterdagochtend zouden hebben niet kan doorgaan wegens een nsb-feest in Tilburg’. Hij hoopte dat zijn broer op zondag kon komen en de eerste bestelcijfers zou meenemen. Die waren overigens niet geweldig, maar Jan Kettmann was dan ook pas een week bezig. Gelukkig had Westland honderd exemplaren van Mijn kamp besteld en dat leverde f 225,- op. Voor de rest was het tobben geblazen, Jan Kettmann kwam niet hoger dan een totaal van f 371,94 aan bestellingen uit, en dat leverde hem ongeveer f 55,- provisie op. Een behoorlijk weekloon voor die tijd, maar zonder de bestelling van Westland was het droeviger gesteld geweest met zijn inkomen. Hij was naar Haarlem en omstreken gereisd en dat had tot gevolg gehad dat Boekhandel Akkerman in Haarlem voor f 6,40 had besteld, Boekhandel Daudey in Heemstede voor f 6,59, de Kennemerland Boekhandel in Haarlem voor f 2,55, Boekhandel De Munck in Haarlem voor f 1,80 en het absolute dieptepunt Boekhandel Antenijsen in Beverwijl voor niet meer dan f 1,74. Zoals gesteld: zonder Westland was het een slechte week. Of beter: zonder Mijn kamp was het een slechte week geweest voor de uitgeverij, want buiten Jan Kettmann om had ook de Nederduitsche Uitgeverij, Stationsstraat 4 in Utrecht, een aan de nsnap gelieerd bedrijfje onder leiding van de onontkoombare Zwertbroek vijftig exemplaren van Mijn kamp besteld.Ga naar eind67 Zwertbroek had al enige uitgeverservaring, maar of we hem daardoor gekwalificeerd mogen noemen, is zeer de vraag. Hij was de uitgever van De Weg geweest, de krant van Zwart Front, later Nationaal Front, en daarnaast had hij het Nederlandsch Dagblad uitgegeven. De ‘Nederduitsche Uitgeverij’ De Veste, zijn laatste project was de voortzetting van Uitgeverij De Ramshoorn. Hoe weinig succesvol Zwertbroek met zijn chaotisch gedrag was, moge blijken uit de bijtende tekst die Willem W. Waterman aan Zwertbroek en diens uitgeverijbeleid wijddeGa naar eind68: Kameraad Uitgever... Uw grabbelton is de meest glorieus denkbare Tombola, gecombineerd met een waarlijk fantastisch Rad van Avontuur, dat werkt met een ontwapenende, welhaast verwoestende logica, waartegen niet te strijden valt. P. Bok, Jaagpad 123, is sinds 1 Sept. geabonneerd op het Dagblad. Periodiek komt het voor, dat hij 4 of 5 dagen lang géén krant ontvangt. Dit wordt, met bovenvermelde logica, op keurige wijze gecompenseerd, doordat hij op de 5den resp. 6den dag, resp. 6 kranten in de bus krijgt. Het verwoestende van de logica schuilt echter in het verbijsterende feit, dat dit 5, resp. 6 exemplaren zijn van hetzelfde nummer. Er zijn menschen, Kameraad Uitgever, die sinds maanden bidden en smeeken, Bijbel-lezen, schrijven en telegraferen, pogend, één enkel abonnement op | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Dagblad machtig te worden. Zij bieden talenten zilvers aan... Zij hooren taal noch teeken. Daartegenover staat het geval van die eenen man, die is uitgetreden en afgevoerd, - die sinds maanden schrijft en bidt, vloekt en telegrafeert, of men wil ophouden hem de krant te sturen. Sinds maanden heeft hij niet betaald. Hij klampt zich aan dat niet-betalen vast in elken brief en elk telegram. Haha! Het Dagblad ploft in zijn bus met een diabolischen regelmaat welke hem tot waanzin drijft.’ Zwertbroek nam al gauw afscheid van Arnold Meijer en diens Nationaal Front en zocht zijn heil bij de Nationaal-Socialistische Nederlandsche Arbeiders Partij, de fanatieke nazi's van dr. Ernst van Rappard. Hij werd door Van Rappard uitverkoren om een echte uitgeverij op te zetten. Immers de nsb, de concurrent van de nsnap, had er ook een, dus wilde de partij van Van Rappard serieus overkomen, dan moest hij ook een partij-uitgeverij hebben. Het milieu rond Van Rappard beviel Zwertbroek in eerste instantie heel goed, zoals hij aan zijn moeder schreefGa naar eind69: ‘Ik voel mij hier echt thuis - het is een heel ander milieu dan van Nationaal Front. Daar waren het allemaal intellectueelen en rijkaards, die den toon aangaven en de weinige arbeiders, die er rondliepen, waren niet in tel. Hier zijn het echte, ronde, Hollandsche arbeiders, met geestdrift voor de zaak. Wat niet zeggen wil, dat zij niet intellectueel zouden zijn! Ze loopen er echter niet mee te koop en maken er geen beroep van, terwijl ze hun politieke overtuiging laten bepalen door hun arbeiderspositie. Ik kan hier weer werken voor hetgeen ik als de goede zaak beschouw: het socialisme, een betere wereld voor iedereen, een maatschappij, waarin we ons met elkaar verbonden voelen door den gemeenschappelijken arbeid voor één doel. De Uitgeverij ben ik bezig op te zetten; ik kan schrijven wat ik meen, en ik ga eveneens als spreker, zoodat ik ook kan zeggen wat ik meen! Bij Nationaal Front moest ik van mijn hart een moordkuil maken, met de anti-Duitsche gezindheid daar. En ik ben nu eenmaal fel pro-Duitsch, omdat Nederland en het Nederlandsche volk niet zonder Duitschland uit het moeras kan komen, en omdat Duitschland wordt beheerscht door socialisten.’ Zwertbroek zou Van Rappard niettegenstaande deze juichkreten eveneens snel verlaten: hij sloot zich bij de nsb aan en werd een protégé van Henk Woudenberg, de man achter het Arbeidsfront. Kettmann zal zo links en rechts wel wat hebben gehoord over Zwertbroeks kronkelpaden en zijn neiging rekeningen onbetaald te laten of zoek te maken. Hij wilde de vijftig exemplaren van Mijn kamp best aan de nsnap leveren, maar eerst wilde hij dan de f 46,79 ontvangen voor een aantal exemplaren van Bloed en mythe als levenswet die hij aan boekhandelaar P.J. de Haan had gele- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verd, die ze op zijn beurt had doorgestuurd naar de Kringleider van de nsnap. ‘Juist waar Uw uitgeverij moet worden aangezien als een partijinstantie van de nsnap,’ schreef Kettmann aan ZwertbroekGa naar eind70, ‘en wij uiteraard niet op de hoogte zijn van de wijze, waarop Uw kringverkoop is georganiseerd, zult U wel kunnen inzien, dat er voor ons verband bestaat tusschen U en andere instanties der nsnap.’ Zwertbroek reageerde hier heel laconiek op, dat had hij zonder twijfel wel geleerd in de chaos van Nationaal Front. Hij antwoordde Kettmann kort en zakelijkGa naar eind71: ‘Naar aanleiding van Uw schrijven d.d. 26 dezer, moeten wij U berichten dat de Heer P.J. de Haan zijn boekhandel volkomen voor eigen belang drijft en niet voor rekening der nsnap. Inmiddels verblijven wij, Met Groot Duitsche groet, “heil hitler”.’ Boekhandel P.J. de Haan kon er na deze briefwisseling in ieder geval van overtuigd zijn dat hij, zolang hij zijn rekeningen niet betaalde, geen boeken meer zou ontvangen van De Amsterdamsche Keurkamer, maar het is de vraag of hij daar erg mee zat. Er was keuze genoeg en dat was zeker het geval in deze septembermaand. Er was een ware stortvloed van nieuwe publikaties aangekondigd: bij voorbeeld Passer en speer van De Schouw, een serie redevoeringen van Secretaris-Generaal Tobi Goedewaagen. En Geen angst voor het nieuwe Europa van Jozef Winshuh en Het overwonnen Frankrijk van V. Fiala bij Uitgeverij Delta in Den Haag. Ik noem De Schouw en Delta niet toevallig te zamen, Delta was eveneens een schepping van Oosthoek. Vandaar ook dat de drie boeken in één advertentie werden aangeboden en de boekhandelskortingen bij De Schouw en Delta gelijk waren: tot 10 exemplaren 30%, van 11 tot 25 exemplaren 35%, van 26 tót 50 exemplaren 37,5% en boven de 50 exemplaren 40%. De Nenasu bracht twee standaard werken uit: Het nationalisme van de nsb en Het socialisme van de nsb. Holdert & Co. bood de boekhandel Commentaar op de verordening betreffende de behandeling van het Joodsche geldelijke vermogen aan, een werkje van mr. M.M.G.Th. de Kat, waardoor de rovers zich in ieder geval gedekt konden weten zolang ze zich aan de wettelijke bepalingen voor het stelen van ‘joods’ bezit hielden.
Als P.J. de Haan te midden van al deze nazi-rommel nog klanten binnen wilde halen voor wat ordentelijker boeken, dan kon hij in september in ieder geval bij Het Spectrum terecht die in een opzwepende advertentiecampagne probeerde elke boekhandelaar warm te maken voor een geïllustreerde uitgave van het Verzameld werk van Charles Dickens met een inleiding door Werumeus Buning. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het Nieuwsblad van 11 september werd over een hele pagina de serie aangekondigd en daarin kunnen we ook lezen dat een keur van Nederlandse literatoren aan het project had meegewerkt. De namen werden in de advertentie niet genoemd, maar wij weten nu dat Het Spectrum zich had verzekerd van de medewerkig van J.C. Bloem, A.M.A. Bogaerts, Godfried Bomans, Jan Campert, Antoon Coolen, Clara Eggink, Henriëtte van Eijk, C.J. Kelk, Edm. Nicolas, Jan Nieuwenhuis, Elisabeth de Roos, C. Vos en G.J. Werumeus Buning-Ensink. Het was een fraai plan van Het Spectrum en de uitgeverij had het voor wat de rechten betreft gemakkelijk: Dickens was al ettelijke jaren rechtenvrij. Er bestond hooguit nog een moreel recht op uitgave van Dickens' werk in Nederland. Bij Gebroeders Grauw's Uitgeversmaatschappij in Amsterdam werd immers al sinds tientallen jaren Dickens uitgegeven en deze uitgeverij sloeg in het daaropvolgende nummer van het Nieuwsblad dan ook van zich af met de mededelingGa naar eind72: ‘Binnenkort zal bij ons verschijnen een nieuwe druk van de Geïllustreerde Uitgave van de Werken van Charles Dickens in de vertaling van C.M. Mensing.’ Grauw's had natuurlijk groot gelijk dat hij zo flink uitpakte. Niet voor niets was hun uitgave steeds de populairste editie van Charles Dickens werken geweest, niet in de laatste plaats door het gebruik van de oorspronkelijke Engelse houtgravures van Bernard Mahony en Phiz, waardoor een bijna historische eenheid tussen tekst en illustratie was ontstaan. Iedereen wist bovendien al dat in oktober een aantal delen zouden verschijnen: De Pickwick-club, David Copperfield, Olivier Twist, Nikolaas Nickleby, Maarten Chuzzlewit en Dombey & Zoon. Nu was deze editie misschien wel wat verouderd, maar het was weinig elegant van Het Spectrum om vlak voor de aanbieding van Grauw's haar eigen nieuwe uitgave zo groot aan te kondigen. Een aantal boekhandelaren zou zich zeker bedenken en de nieuwe editie aanschaffen, waar men meer profijt van verwachtte. Het Spectrum gaf Grauw's lik op stuk door onmiddellijk opnieuw te adverteren. Een week later werd de serie opnieuw aangekondigd, terwijl er nog geen boek in produktie was genomen, en de tegen Grauw's gerichte tekstGa naar eind73 luidde dat de serie ‘de eerste Nederlandsche uitgave’ was ‘die literair en tekstcritisch volkomen verantwoord is’. Het Spectrum zou overigens met de uitgave van de serie tot na de oorlog moeten wachten. Toen verscheen het in de Prisma-reeks in een vertaling die, naar bleek, de toets van de kritiek niet kon doorstaan, zeker niet toen bekend werd dat verantwoordelijk eindredacteur Godfried Bomans flinke coupures in de tekst had aangebracht. Nu was Het Spectrum bepaald niet afhankelijk van Dickens, men had nog genoeg uit te geven, gezien de lange lijst uitgaven in 1941. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die lijst is niet te vinden in het jaarlijkse boek van de Uitgeversbond, want Het Nederlandsche Boek 1941 zou niet meer verschijnen. Van Ham had namelijk een brief van het Referat Schrifttum ontvangen, zoals hij aan de Uitgeversbond mededeeldeGa naar eind74, over het feit dat op de lijst een aantal boeken voorkwam ‘waarvan het niet gewenscht is, dat zij in “Het Nederlandsche Boek 1941” een uitgave van de Nederlandsche Uitgeversbond, aanbevolen worden’. Het ging om boeken die uit het Engels en het Amerikaans waren vertaald. ‘Ik vestig er Uw aandacht op, dat de Nederlandsche Uitgeversbond “Het Nederlandsche Boek 1941” nog deze maand zal doen verschijnen in een oplage van 20 000 exemplaren en we zien dus verlangend naar inlichtingen uit,’ voegde Van Ham er nog aan toe. De Uitgeversbond kreeg daarbij een lijst van auteurs die niet meer mochten worden genoemd. Dat waren: Edgar Allan Poe, Louis Bromfield, Pearl Buck, A.J. Cronin, John Knittel, D.H. Lawrence, Sinclair Lewis, Rachael Fields, Margaret Mitchell, Christopher Morley, Stella Morgan, Ellery Queen, Howard Spring, John Steinbeck. Daarnaast waren er nog een aantal Nederlandse titels die niet mochten worden opgenomen, zoals Erflaters van onze beschaving van Jan en Annie Romein, Rudolf de Mepse van Ab Visser, Ascese de schoonheid van Anton van Duinkerken, Spinoza van Antoon Vloemans, Tita vlucht van Karel Jonckheere en... tot in den dood van J. Visser-Roosendaal. Deze laatste directieven schoten de Uitgeversbond werkelijk in het verkeerde keelgat. Uit de antwoordbrief bleek dat de Bond al flink in het stof had gebeten. ‘Ook al hebben wij door de boeken van Joodsche auteurs weg te laten in dit opzicht een compromis aanvaard,’ schreef de UitgeversbondGa naar eind75, ‘begrijpende dat dit onder de huidige omstandigheden niet anders mogelijk was, de groote uitbreiding, die aan het aantal geschrapte titels is gegeven, doet naar onze meening en die van het Bestuur de uitgave, die de boekhandel, de bibliotheken en het publiek steeds als een volledige bibliographie hebben leeren kennen, zin en beteekenis verliezen.’ Dus besloot de Uitgeversbond, en dat werd aan Van Ham meegedeeld, om de uitgave maar in het geheel niet te laten doorgaan. Ze zullen bij het dvk wel gelachen hebben, want wat betekende het woord ‘volledig’ nog als men als gezegd de joodse auteurs al had opgeofferd. Met de dvk-ambtenaren mogen wij ons afvragen: waarom de joodse auteurs wèl en de Engelse, waarvan er al een aantal dood waren, níét opgeofferd? Van Ham was in zijn antwoordbrief in ieder geval wel heel duidelijkGa naar eind76: ‘Een volledige bibliographie is de catalogus nooit geweest!’ Op de 147ste Algemeene Vergadering van de Uitgeversbond die op 30 september in Hotel Wittebrug in Den Haag werd gehouden leek het er overigens nog op dat Het Nederlandsche Boek 1941 wel zou verschijnen. J.L. van Tricht, secretaris van de Commissie voor het Nederlandsche Boek sprak opgetogen over maar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
liefst 23 000 bestellingen en maar liefst 45 advertentiepagina's, er klonk een licht onheilspellende paukeslag in de zaal: ‘De heer Van der Velde stelt de vraag of het bestuur kan meedelen, dat de catalogus volledig zal weergeven wat verschenen is. De voorzitter antwoordt dat het bestuur die verklaring niet kan geven.’
In deze maand kunnen we een verharding in de houding van het dvk constateren. De standpunten tussen Van Ham enerzijds en die van de Uitgeversbond anderzijds lagen verder uit elkaar dan ooit. Dat is goed af te lezen uit een briefwisseling tussen de bond en het dvk naar aanleiding van telefoontjes van verschillende uitgevers naar de Uitgeversbond omdat het dvk in toenemende mate manuscripten of proeven ter goedkeuring opvroeg. ‘Ter informatie zouden wij gaarne willen vernemen op welken rechtsgrond dit verzoek berust, opdat wij dan onze leden kunnen inlichten,’ schreef de bond aan Van Ham.Ga naar eind77 Deze was heel duidelijk.Ga naar eind78 ‘Een verzoek behoeft geen rechtsgrond en kan geweigerd worden,’ schreef hij nuchter terug, maar voordat de Uitgeversbond opgelucht adem kon halen voegde hij er dreigend aan toe: ‘Wanneer dus door mij een verzoek tot het inzenden van een manuscript aan een uitgever wordt gericht, geschiedt dit óf omdat het Rijkscommissariaat inlichtingen over de uitgave vraagt óf omdat ik een uitgever wil bewaren voor mogelijke teleurstelling omdat later getoonde belangstelling voor de uitgave verspilling van kapitaal zou kunnen betekenen. Bij weigering van het verzoek zal in verreweg de meeste gevallen opvordering vanwege het Rijkscommissariaat volgen.’ Zijn boodschap was dus simpel: meewerken was heel wat voordeliger dan dwarsliggen, want, zo kon men tussen de regels door lezen, met hem, Van Ham was in ieder geval te praten, mits men een beetje meewerkte, maar wie eenmaal in handen van het onverzoenlijke Referat Schrifttum viel, die was nog niet jarig. Overigens wilde Van Ham niet dat deze boodschap zou uitlekken; hij was voor het bestuur van de Uitgeversbond bedoeld, vandaar de toevoeging: ‘U zult wel begrijpen, dat dit geen mededeeling is om in het Nieuwsblad of een ander vakblad gepubliceerd te worden.’ De Uitgeversbond begreep de boodschap van het dvk heel goed en adviseerde daarom haar leden om braaf manuscripten en proeven op te sturen als de Afdeeling Boekwezen daarom vroeg. Ook op andere gebieden botste het tussen nationaal-socialistische en daarvan afwijkende opvattingen, zoals we in De Uitgever kunnen lezenGa naar eind79: ‘De fraaie stand van den Bond op de Jaarbeurs in September 1941 gaf aanlei- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ding tot groot misnoegen in n.s.b.-kringen. Er kwamen felle artikelen in Storm en Volk en Vaderland. Ook op andere wijze kwam de verbittering tot uiting over het feit, dat de bekende n.s.b.-uitgevers niet in de gelegenheid waren gesteld met onze leden mee te doen. Foto's van onzen stand mochten niet zonder toestemming van de Duitsche autoriteiten in de pers worden opgenomen. Een Bondslid, lid van de n.s.b., dat meegedaan had, beklaagde zich bij Volksvoorlichting, dat enkele zijner uitgaven waren zoekgeraakt. Teekenend was, dat Volksvoorlichting ons schreef: “Hij twijfelt of hierin geen opzet schuilt tegenover hem als nationaal-socialistische uitgever.” De klacht was overigens ongegrond.’ Op de algemene vergadering van de Uitgeversbond werd van deze problematiek niet gerept. Over de genoemde beurs kunnen we alleen uit de openingstoespraak van voorzitter Schepman iets te weten komenGa naar eind80: ‘De belangstelling voor het Nederlandsche boek bleek duidelijk op de Nederlandsche Jaarbeurs, waar wij nog met een collectieve zending uitkwamen. Aan hen die de expositie voorbereidden en leidden, de heeren J.R. Meulenhoff en W. ten Have, komt de hartelijke dank van de leden toe. Natuurlijk bleven er desiderata, doch dit zal zich bij iedere eerste poging voordoen.’ Misschien dat het ontbreken van een verwijzing naar de conflicten tussen de bond en een aantal van haar nationaal-socialistische leden verband hield met het slot van de rede van Schepman, waarin deze zei, zoals de notulen berichten: ‘De voorzitter deelt vervolgens mede, dat voor het houden van deze vergadering toestemming is verleend onder de gebruikelijke voorwaarden dat niet onderwerpen van politieken aard worden behandeld.’ In ieder geval mocht De Uitgever deze mededeling in het tweede oorlogsjaar nog wel publiceren, al zouden de nsb-ers er bij het dvk steeds feller op aandringen om maatregelen tegen niet-nationaal-socialisten te nemen. De directeur van De Arbeiderspers, J. Kerkmeester kon op deze maatregelen niet wachten. We hebben gezien dat na de machtsovername door Rost van Tonningen van De Arbeiderspers Fred von Eugen bij het bedrijf wegging en op Singel 262 zijn eigen uitgeverij stichtte. Dat was De Arbeiderspers steeds een doorn in het oog gebleven en dat liet Kerkmeester ook blijken. ‘Deze heeren, waarvoor wij den heer Lohse reeds vóór de oprichting van het Departement waarschuwden, geven ook de a.b.c.-serie uit,’ schreef Kerkmeester aan Van HamGa naar eind81, waarna hij woedend vervolgde met: ‘U kunt dit gezwel niet vlug genoeg uitsnijden.’ Het was overduidelijk: door broodnijd had men hier de emoties niet meer in de hand. Inderdaad had Von Eugen door slim te onderhandelen bij zijn vertrek de abc-reeks meegenomen. Het was een van de succesvolste series van de uit- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geverij (zo succesvol dat de serie nog steeds bij De Arbeiderspers bestaat). De Arbeiderspers had zich door de slimme Von Eugen laten overdonderen en men kon de zaak op een fatsoenlijke manier niet meer terugdraaien. Daarom dus maar gekozen voor de onfatsoenlijke manier: het gezwel móést worden uitgesneden en Kerkmeester probeerde daarom Van Ham voor zijn karretje te spannen. Maar dat lukte niet, Van Ham reageerde doodeenvoudig niet op de brief van Kerkmeester. Daar had hij nog net te veel fatsoen voor. Bovendien had hij wel wat anders aan zijn hoofd, de komst van de Kultuurkamer en de onderafdeling daarvan, het Letterengilde. Ter voorbereiding hiervan organiseerde Van Ham op 11 september een bespreking met Vereenigings-voorzitter Noothoven van Goor en met Oosthoek, die binnen de hiërarchie al snel was gestegen. Doel van de bespreking was om de maatregelen te bezien die nodig waren om de komende Kultuurkamer soepel te introduceren. Het is opvallend, dat niet de Uitgeversbond werd uitgenodigd, maar alleen de Vereeniging en dan voornamelijk Oosthoek. Waarschijnlijk wilde Van Ham de Uitgeversbond op deze wijze al laten merken dat niet Schepman, maar Oosthoek door hem werd beschouwd als de ware vertegenwoordiger van de uitgevers. Het was de enige manier om Oosthoek, die tot dan hooguit de nationaal-socialistische uitgeverijen had mogen vertegenwoordigen, naar boven te schuiven. Overigens bij deze nationaal-socialistische uitgevers kwam er per maand wel eentje bij. Nu was het weer G. van Beest Holle, die zich bij de groep had aangesloten. Hij startte in de Parkstraat 44 in Den Haag Uitgevermaatschappij Holle & Co. Nu is het bepaald niet zo dat Van Ham het in deze periode alleen nog maar druk had met het luisteren naar de klachten van de Kameraden en het oprichten van het Letterengilde. Hij had daarnaast nog een heleboel andere belangrijke en onbelangrijke zaken te doen, zoals daar was de viering van de zeventigste verjaardag van Stijn Streuvels, in de ideeën van de nationaal-socialisten een waarlijk ‘volksche’ schrijver. Uitgeverij Veen voelde dat heel goed aan. Er ging een brief uit naar het dvk met het verzoek om bijzondere aandacht voor de radio te mogen besteden aan de zeventigste verjaardag van Streuvels. Uitgeverij Veen was daar veel aan gelegen, en de directrice, mevrouw M.Th. Kollér-van Veen schreef dat ook aan Van Ham; de uitgeverij was van plan een jubileumboek uit te geven, zodat wat extra propaganda geen kwaad zou kunnen.Ga naar eind82 Nu reikte de macht van Van Ham ver, maar de radio viel voorlopig nog buiten zijn greep. Dat antwoordde hij natuurlijk niet. Hij draaide eromheen door te schrijvenGa naar eind83: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘In antwoord op Uw schrijven van 26 dezer deel ik U mede, dat ik mij reeds met de zaak Stijn Streuvels bemoeid had.’ Wat hield dat in? Eigenlijk niets. Alleen dat hij een dag eerder ijlings een brief namens Goedewaagen aan Streuvels had gestuurd, waarin hij besloot metGa naar eind84: ‘Daarom, Vereerder Meester, is het mij een behoefte U op Uw verjaardag van verre hartelijk de hand te drukken, U een rustigen en vruchtbaren levensavond toe te wenschen en U, ook uit naam van duizenden Noord-Nederlanders diepe erkentelijkheid te betuigen voor de schoone wereld, die U schiep uit liefde tot en ten bate van het geheele Nederlandsche volk.’ Van Beest Holle, zie hierboven, was nog lang niet zo ver zoals Veen, dat het Departement op eerste afroep geluksbrieven zou gaan sturen naar haar auteurs. Daarvoor moest Holle zich eerst nog bewijzen en de uitgeverij probeerde dat met haar eerste uitgave in september, een heel serieuze. Van J.W.H. Behrens kwam De organisatie van het Nederlandsche bedrijfsleven uit, met een voorwoord van mr. H.L. Woltersom, de man, die we in deel i zijn tegengekomen als de reorganisator van het Nederlandse bedrijfsleven naar de wensen van de Duitsers, en die zijn naam had gegeven aan de gelijknamige commissie. Daarnaast gaf Holle om niet onmiddellijk als collaborerende uitgever bekend te staan (dat zou pas later komen) onschuldige boeken uit over Rembrandt, Michelangelo, Dürer, Leonardo da Vinci en Titiaan, elk met 48 pagina's tekst en maar liefst 180 reprodukties. Het waren boeken die Holle in Duitsland had gekocht en waarvan hij de Duitse tekst alleen maar hoefde te vertalen in een Nederlandse. Dit was nu een gevolg van de snel toenemende uitwisseling op cultureel gebied tussen Duitsland en Nederland. In deel iiia zagen we al hoeveel Nederlandse auteurs hun werk in Duitsland kwijt konden, maar er waren natuurlijk ook nog andere landen waarheen werk verkocht kon worden, zij het dat altijd toestemming van de Duitse autoriteiten nodig was. In oktober 1941 tekende Bruna een contract met een Tsjechische uitgeverij voor publikatie van De vos en de staart van C.J. Kelk en Meulenhoff voor de vertaling van Vangen en jaren in Sumatra's wildernis van A. van der Valk. Beide boeken kwamen uit bij de grote Tsjechische uitgeverij Vydatateltsvo Druzstevni Práce spolecnost s.z.o. in Praag. Het was zelfs mogelijk dat er Nederlandse boeken werden uitgegeven in landen die buiten het bereik van Duitsland lagen. Maar dat waren dan natuurlijk wel strikt neutrale landen anders kreeg de uitgeverij van het Referat Schrifttum geen toestemming; ook in het laatste geval gebeurde het nog maar mondjesmaat. Nijgh & Van Ditmar bij voorbeeld sloot een contract met de Zweedse uitgever Wahström & Widstrand voor een vertaling van De kleine Rudolf van Aart van der Leeuw. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Natuurlijk was dit alles alleen maar mogelijk met boeken van onomstreden auteurs. Met andere titels zou het nooit gelukt zijn om ze in andere landen uitgegeven te krijgen. Nee, sterker: die boeken werden in toenemende mate vervolgd.
Boekhandel J.G. Broerse in de Nachtegaalstraat 20 in Utrecht, een van de dapperste boekhandelaren uit de beroepsgroep tijdens de bezetting organiseerde in oktober 1941 een tentoonstelling onder het motto Het veronachtzaamde boek. Welke boeken lagen daar? Dat weten we van Van Ham, die er een woedende brief over schreef aan LohseGa naar eind85: ‘H. Capek, Hoe een tooneelstuk ontstaat. Coleridge, Ballade van den oud-matroos (uit het Eng. vertaald) A. van Duinkerken, Wereldorgel. O'Henry, de vier millioen (Am.). H. Marsman, De korte baan (met bijdragen van den jood en marxist Maurits Dekker). Marianne Philips (jodin), Het oogenblik idem De jacht op de vlinder.’ Van Ham was op onderzoek uitgegaan. Het was hem gebleken dat Broerse in de fout was gegaan omdat hij geen lijst van tentoon te stellen boeken bij het dvk had ingeleverd. Toen Van Ham aan de Utrechtse boekhandelaar had gevraagd waarom hij dat had verzuimd, had deze hem geantwoord dat dat in dit geval niet hoefde omdat het om een privé-tentoonstelling ging. Onzin, vond Van Ham, want de radio had er ook melding van gemaakt: ‘De boekhandel Broerse staat bekend als fel anti-nationaal-socialistisch en ik vermoed, dat hier aan opzettelijke tegenwerking gedacht kan worden,’ voegde Van Ham er in zijn brief aan Lohse kwaadaardig aan toe. Bovendien was de organisator niet bereid om ‘althans, de boeken en bijdragen der joodsche auteurs te verwijderen’. Vandaar dat Van Ham aan het Referat Schrifttum vroeg om stappen te ondernemen. Hij werd op zijn wenken bediend, een politieagent kwam Broerse melden dat de tentoonstelling onmiddellijk afgebroken moest worden en daar moest de boekhandelaar voor buigen. Van Ham was nu echt op het oorlogspad, want hij had van een soortgelijke tentoonstelling gehoord bij Boekhandel Schröder en Dupont op de Keizersgracht 516 in Amsterdam. Hij belde de boekhandel op en vroeg de catalogus aan. Twee dagen later kon hij Lohse uitvoerig rapporteren over dezelfde aanstootgevende boeken als bij Broerse, alleen lag in Amsterdam ook nog Penibel journaal van Anthonie Donker uitgestald (‘Verslag van p.e.n.-congres waarin gesprekken met verscheidene joodsche auteurs, o.a. Emil Ludwig, voorkomen’) en ‘Marcel Schwob (“jood”), De Kinderkruistocht’.Ga naar eind86 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Broerse had het aan laten komen op een verbod door de politie. Zo ver wilde Schröder en Dupont niet gaan, zoals we kunnen lezen uit het verslag van Van Ham aan Lohse: ‘Ik heb telefonisch verzocht deze boeken van de tentoonstelling te doen verwijderen, aan welk verzoek werd voldaan.’ Zowel Van Ham als Lohse waren het erover eens dat het zo niet langer kon: er moest tegengas gegeven worden. Al die tentoonstellingen, al die propaganda voor het goede, maar veronachtzaamde boek: op deze manier kwam de nationaal-socialistische literatuur nooit aan bod. Daarom besloten ze op een vergadering van 21 oktober dat er een nieuw blad zou komen, De Boekenschouw. ‘De bedoeling van het blad is door middel van boekbesprekingen propaganda te voeren voor de nationaal-socialistische gedachten en het goede boek,’ vatte Van Ham het gesprek met Lohse in een bevestigingsbrief samenGa naar eind87. ‘Het tijdschrift moet niet beschouwd worden als een reclametijdschrift voor den boekhandel “De Schouw”, of voor de uitgever “De Schouw”, maar als een propagandablad, dat de propaganda enigszins vermomd via het boek en de boekbespreking voert. Het blad wordt verspreid door toezending aan zorgvuldig uitgezochte adressen.’ Het blad kwam er niet; het werd opgenomen in De Schouw, het blad van de Kultuurkamer, dat enkele maanden later voor de eerste maal zou verschijnen en waarin de door Van Ham bedoelde boekbesprekingen te vinden waren. In het door Van Ham en Lohse bedachte propagandablad zouden natuurlijk zeker boeken zijn voorgekomen als De valsche God van Theodor Fritsch, dat door Westland werd uitgegeven en dat we niet meer hoeven te lezen, als we kennis hebben genomen van de wervende advertentietekst die er bepaald niet om loogGa naar eind88: ‘Op ongewoon heldere wijze, met een bewijsvoering, die van het begin tot het eind op niets dan feiten berust, en ieder naar hun waarde en waarheid controleeren kan, zet de schrijver uiteen, dat de God der Joden, Jahwe, niet dezelfde is als de God der Liefde, zooals Christus dien ons heeft leeren zien en kennen. Schrijver toont ons aan, uit Bijbel en Talmoed, hoe het wezen en karakter van Jahwe en de symboliseering is van het wezen en karakter van het Jodendom, en hoe dit inhaerent is met haat tegen alles wat niet-joodsch is. Wie dit knap geschreven werk leest, zal als een herboren mensch de dingen anders zien dan ze hem ooit geleerd en voorgehouden zijn, en hij zal begrijpen, dat Jahwe de belichaming is van het kwade, het ware karakter van het Jodendom.’
In De Boekenschouw zouden zeker ook ettelijke uitgaven van Uitgeverij Oceanus besproken zijn, want deze nationaal-socialistische uitgeverij had nog enigszins een aura van kwaliteit om zich. Oceanus kwam in de herfst van 1941 voor het eerst in de publiciteit. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We hebben Oceanus en eigenaar Goddard in deel i bij de beschouwing over Werumeus Buning en bij deel ii toen ik Lodewijk van Deyssel beschreef al leren kennen. Op 23 oktober 1941 was het zo ver: R.J. Goddard introduceerde Oceanus in het Nieuwsblad. Adres: Buitenhof 45 in Den Haag. Maar de introductie in het Nieuwsblad betekende alleen dat Goddard nu de tijd rijp achtte om in het openbaar te treden. Hij had die stap nauwgezet voorbereid. Enkele maanden eerder was de oprichting immers al een feit geweest. Op 27 juni 1941 waren G.H. de Marez, een bankier, en S. van Deventer, directeur van het Museum Kröller-Müller Uitgeversmaatschappij ‘Oceanus’ nv gestart.Ga naar eind89 Drijvende kracht achter de onderneming Goddard werd directeur. De Marez was een opportunist, Duits-vriendelijk, maar geen nsb-er. Van Deventer was dat ook niet, maar zijn Duits-vriendelijkheid ging wel zo ver dat hij zich in de bezettingsjaren inliet met het verhandelen van geroofde joodse kunstschatten. Hij had ook contacten met Hermann Goering. Ondanks alle voorbereiding was de start van Oceanus toch tamelijk ongelukkig. Goddard had G. Blijdenstein opdracht gegeven een Deutsches Lehr-und Lesebuch samen te stellen. De vrouw van Goddard zou het boekje illustreren. Blijdenstein vond het allemaal prachtig en half oktober schreef hij Goddard nog eens ten overvloede hoe gelukkig hij met de prentjes van de vrouw van Goddard wasGa naar eind90. ‘Laat ik, om te beginnen, alle recht laten wedervaren aan de tekenares, en aan haar talent, n.l. van te zijn: geestig, gracieus en rijk aan fantasie. Dit zijn eigenschappen, welke een goed illustrator moet bezitten en die vooral in ons land weinig voorkomen. Er zijn juweeltjes onder als: Die ganze Welt, Gefunden. Heideröslein, Jüngst sah ich den Wind, Abenteuer im Walde, enz.’ Goddard zal wel opgekeken hebben van deze analyse van Blijdenstein, die hij als leraar had meegemaakt, maar niet als kunstrecensent. Maar hoe weinig wist hij eigenlijk van de man die hij voor het Deutsches Lehr- und Lesebuch had ingehuurd. Deze Blijdenstein bleek een echte Brutus te zijn. Hij stak de dolk in de rug van Goddard door achter diens rug om op 21 oktober het boekje op het daarvoor geëigende departement te bespreken en daarna aan Goddard te schrijvenGa naar eind91: ‘Daarbij bleek, dat de heeren het boek op een enkele kleine wensch na aanvaardden, dat zij echter de illustraties in zijn geheel radicaal weigerden, wat ik gedacht had.’ Dat betekende dat het boekje wellicht vertraagd zou verschijnen en dat wilde Blijdenstein niet: ‘Er moet nu schot in de zaak komen.’ En hij vervolgde met: ‘Het hele land wacht met ongeduld.’ En verderop: ‘Hier is een nationaal belang mee gemoeid.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat alles schoot Goddard werkelijk in het verkeerde keelgat. Hij schreef daarom niet aan Blijdenstein, maar aan secretaris-generaal Van DamGa naar eind92: ‘Ons eenig antwoord daarop is, dat Uw inmenging in onze uitgeversaangelegenheden wel wat te ver gaat. Wij gelooven dan ook niet, dat een dergelijke niet nader te qualificeeren houding, de instemming kan hebben van de bij deze aangelegenheden betrokken Duitsche en Nederlandsche autoriteiten. Voor alle handelingen ten deze draagt U dan ook de volle verantwoordelijkheid. Noch geestelijk noch financieel wenschen wij daarvoor eenige aansprakelijkheid te dragen.’ Goddard moet wel heel wat echtelijke twisten achter de rug hebben gehad wilde hij zich in zulke ferme bewoordingen tot een secretaris-generaal wenden. Op 26 oktober kwamen alle betrokkenen bijeen en nu waren er ook Duitse experts op tekengebied aanwezig. Van de tachtig tekeningen werden er tweeëntwintig goedgekeurd, de andere achtenvijftig verdwenen in de prullenmand. Goddard was teleurgesteld en hij schreef dat ook. Niet aan het geëigende departement, dat van prof. Van Dam, nee, hij klaagde bij het dvk, waar hij nog fatsoen en smaak aanwezig achtte. ‘Dit laatste is voor ons uiteraard een bittere teleurstelling geweest,’ schreef hij aan Van Ham die hij goed kendeGa naar eind93, ‘en wel vooral daarom, wijl wij bij deze standrechterlijke beoordeeling meermalen het gevoel kregen, dat hierbij toch wel wat al te willekeurig maar onverbiddelijk geschrapt werd zonder enig steekhoudend motief. Te meer trof ons dit, daar van Duitsche zijde herhaaldelijk verklaard werd, dat het niet ging om het kunstzinnig element dan wel, om principiëele redenen, welke dan meestal zelfs niet nader werden uiteengezet. De teekenares had daarenboven meermalen met nadruk naar voren gebracht, dat zij bereid bleek, zo noodig een bepaalde teekening door een andere te vervangen, indien zulks gewenscht werd.’ De tekenares had volgens Goddard twee maanden lang hard gewerkt en wat bleef er nu over? ‘Een nietig restantje,’ schreef hij, ‘dat een verkeerden kijk geeft op uitvoering en verzorging. Het boekje is nu ontredderd en rammelt.’ Het hoefde voor hem allemaal niet meer, dat was duidelijk. De Amsterdamsche Keurkamer had in deze oktobermaand meer succes getuige de administratie van Jan Kettmann, de vertegenwoordiger, die op één dag maar liefst voor f 1200,- aan orders binnenhaalde. Hij was daarvoor bij vier boekhandels langs geweest, al had hij zo zijn twijfels over de kredietwaardigheid van twee van de vier zaken, Kameraad Van Beusekom in Utrecht en Kameraad Meerman in Nijmegen.Ga naar eind94 En dan was er natuurlijk de brochure Het verraad van de nsb van Jan den Hollander. Kettmann kon de auteur meedelen dat hij diens laatste honorarium nu ook kon betalenGa naar eind95, want van de oorspronkelijke 12 000 exemplaren waren er 10 500 verkocht, een mooie score dus en van de resterende 1500 exempla- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren hoopte Kettmann, zoals hij Den Hollander schreef, ‘voor een krats’ af te komen. Maar oktober zou niet voorbijgaan zonder dat Van Ham zich weer eens moest inspannen voor de gebruikelijke gefrustreerde Kameraad die door de Vereeniging was afgewezen. Ditmaal ging het om G.M. Paap uit Arnhem die zich rechtstreeks tot secretaris-generaal Goedewaagen had gewend, maar die nu door Van Ham werd geantwoord. Paap wilde graag de opleidingscursus voor het diploma Boekhandelaar-Uitgever volgen, maar hij kreeg te horen dat dat niet mogelijk was omdat alleen zij die in de boekhandel werkten voor deze cursus in aanmerking kwamen. ‘Zijn verwondering was te grooter,’ schreef Paap in de hij-vorm aan de secretaris-generaalGa naar eind96, ‘daar hij niet verwachtte, dat in een nieuwe tijd een vooruitstrevend persoon, wiens werkzaamheden zoo nauw met die van den boekhandelaar, ja, uitgever verbonden zijn (o.g. hoopt zijn Vader mettertijd op te volgen als eigenaar van de Boekdrukkerij J.H. Paap en Zn. te Amsterdam) in zijn ijver zou worden wederstreefd door een kleine groep van slechts op eigen belang, en uitsluitend op eigen lijfsbehoud bedachte personen, die dezen cursus instelden.’ Van Ham begreep dat, als hij niet snel ingreep, hem een eindeloze reeks brieven wachtte, want Paap was een geboren querulant. Dus wendde hij zich rechtstreeks tot Noothoven van Goor. Deze begreep de moeilijkheden van Van Ham en bovendien leek het verzoek van Paap ook niet helemaal onredelijk, dus kon Van Ham Paap na een week mededelen dat hij alle reden had om aan te nemen ‘dat een verzoek Uwerzijds om ontheffing van den eisch van praktische werkzaamheid [...] wel zal worden ingewilligd. Geef dus aan de Vereeniging nogmaals Uw omstandigheden op en vraag alsnog toelating tot de cursus.’Ga naar eind97 Zo kwamen de nationaal-socialisten in steeds groter getale het boekenvak in, waar aan de andere kant de joden er in steeds groter getale uit werden gezet. In dezelfde periode dat Paap te kennen gaf het vak binnen te willen treden, werd een gerenommeerd lid van datzelfde vak, de eigenaar van de nv Boekhandel en Antiquariaat B.M. Israël, Van Welderenstraat 5 in Nijmegen uit zijn zaak gezet. Westland-directeur J.G. van Ditmarsch werd als Verwalter aangesteld, terwijl H. Vossiele Verwalter werd van het Antiquariaat Meijer Elte op de Korte Poten 13 in Den Haag. Voor het karakter van de zaak zou het weinig uitmaken; het antiquariaat deed zaken met Duitse klanten en zou dat blijven doen. Op 11 juli 1941 had Meijer Elte voor f 1975,- boeken aan Duitsland verkocht en nadat Vossiek was gekomen, verkocht de zaak achtereenvolgens op 8 november voor f 615,- aan Duitsland, op 20 maart 1942 voor f 564,70 en bovendien nog los daarvan voor verschillende bedragen aan het Landesmuseum Salzburg en aan Haus Langenhout in Berlijn.Ga naar eind98 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een maand later werd Van Ditmarsch Verwalter van Boekhandel en Antiquariaat S. Israël, Leidsestraat 62 in Amsterdam en P. Verhagen van de Internationale Couranten en Tijdschriftenhandel M. van Gelder en Zoon, Damrak 35, Amsterdam. Dit alles was een onderdeel van het plan van de nieuwe machthebbers om in toenemende mate greep op het boekenvak te krijgen. Het was in deze maand ook dat de zogenaamde Commissie Woltersom een beschikking afkondigde waarin ondernemers, dus ook uitgevers en boekhandelaren, verplicht werden om zich aan te melden bij deze Commissie, een maatregel die bijna gelijk liep met een beschikking van het dvk en het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming, waarin de uitgevers werd medegedeeld ‘dat het in verband met de papierschaarschte noodzakelijk is, dat elke uitgeverij van de bij haar op 1 October 1941 of nadien in voorbereiding zijnde uitgaven in boek, brochure of anderen vorm (periodieke uitgaven als jaarboeken, kalenders, letterkundige cahiers, enz.) zoowel van nieuwe uitgaven als van herdrukken (in gewijzigden of ongewijzigden vorm) de handschriften of de drukproeven inzendt aan de Afdeeling Boekwezen van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten, met opgave van alle gegevens, staat van voorbereiding, benoodigde hoeveelheid papier en papiersoort, zoomede of het benoodigde papier reeds in eigen bezit is, of van den papierhandel moet worden betrokken.’Ga naar eind99 Het dvk had het touwtrekken om de macht gewonnen, ik ben daar in deel i reeds uitvoerig op ingegaan. Van Ham werd de grote man van de papiertoewijzing. De schaarste aan papier enerzijds en de grote vraag naar boeken anderzijds zorgde ervoor dat de uitgevers al blij waren de klanten in Nederland te kunnen bevoorraden. De uitvoer naar Vlaanderen stagneerde, zeker toen het Rijksbureau voor de Grafische Industrie allerlei belemmerende bepalingen ontwierp. ‘Mij bereikte een noodkreet uit Vlaanderen,’ schreef secretaris-generaal Goedewaagen dan ook aan het RijksbureauGa naar eind100. Maar Goedewaagen toonde vooral begrip: ‘Ik begrijp heel goed, dat de bedoeling van Uw maatregelen is meer boeken voor het eigen land beschikbaar te houden en de kans op herdruk zoo te verschuiven en op die wijze den papiervoorraad te beschermen. Toch wil ik naast de bezwaren, die U door de Vereeniging kenbaar zijn gemaakt, en die U ongetwijfeld ook uit Zuid-Nederland bereikt zullen hebben, wijzen op de groote cultureele belangen in de verhouding tusschen Noord en Zuid, die hiermee gemoeid zijn.’ En als om zijn positie te versterken schreef Goedewaagen nog dezelfde dag een brief aan zijn collega Van Dam, want: ‘Daar deze maatregelen ook den uitvoer van wetenschappelijke werken en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schoolboeken gelden, vestig ik Uw aandacht hierop. Het lijkt mij gewenscht, dat U mijn verzoek ondersteunt.’ Het was niet aan dovemansoren gezegd. Van Dam schreef een gelijksoortige brief aan het RijksbureauGa naar eind101, maar het hielp niets. Het Rijksbureau, tuk op eigen macht, was niet te vermurwen en zo kwam de uitvoer naar Vlaanderen langzaam tot stilstand, iets dat de Nederlandse uitgeverijen nauwelijks kon verontrusten, want zij hadden al moeite genoeg om de eigen Nederlandse klanten te bevoorraden. Het waren de Nederlandse nationaal-socialisten met hun droom van een groot Diets rijk die met verdrietige blikken moesten toezien dat de banden tussen Vlaanderen en Nederland in plaats van sterker steeds zwakker werden. Wat kwam er zo terecht van de Germaanse lotsverbondenheid die door Duitsland werd gepredikt. Alleen J.H. Gottmer gaf de strijd niet op. Twee maanden nadat de starheid van het Rijksbureau gebleken was, stuurde hij een brandbrief naar het dvkGa naar eind102: ‘Uit officiëele cijfers is mij bekend, dat Vlaanderen voor zijn boekwezen in alle geledingen is aangewezen op Nederland, ongeveer 90% van de in Vlaanderen gebruikte boeken zijn Nederlandsche uitgaven. Door de thans genomen bijzonderen maatregelen wordt cultureel afgebroken, wat in 10-tallen jaren is opgebouwd, dat kan en mag nimmer de bedoeling zijn.’ Hij kwam dan ook tot de conclusie dat, als er niets zou worden gedaan, Vlaanderen verbannen zou worden en ‘ten koste van alles moeten wij, Nederlanders, verhoeden, dat het zoover komt [...] Wij zijn verplicht onze Vlaamsche broeders hierin te helpen, en bij te staan en te steunen.’ Het was aardig geprobeerd, maar Van Ham zal de brief hoofdschuddend in zijn dossier hebben opgeborgen. Ten eerste was wel duidelijk dat het Rijksbureau niet van plan was welke maatregel dan ook in te trekken ten behoeve van cultuurwaarden van nationaal-socialisten, ten tweede was het onwaar wat Gottmer schreef en Van Ham wist dat heel goed: we hebben al gezien aan de oplagecijfers van Vlaamse auteurs, dat er in Vlaanderen oneindig veel meer boeken per titel werden verkocht dan in Nederland en bij al die hoge oplagecijfers ging het om Vlaamse uitgeverijen. De negentig procent die uit Nederland afkomstig zou zijn, zoals Gottmer schreef, bestonden alleen in zijn verbeelding.
De maand november begon slecht: weer verdween er een vooraanstaande joodse zaak. De liquidateur was E.M. Schoonhoven en hij moest ervoor zorgen dat J. Emmering's Universiteitsboekhandel, Antiquariaat en Uitgeverij zou worden opgeheven. Het was goed nieuws voor de nationaal-socialist die steeds onverzoenlijker stond ten opzichte van vermeende joodse invloeden in het boekenvak. Over die joodse invloeden had hij immers volop kunnen lezen in Mijn kamp, waarvan De Amsterdamsche Keurkamer de zoveelste druk aanbood, het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
26ste tot 50ste duizendtal. Tot dan had Kettmann veel kleinere oplages gedrukt, maar nu de Duitse legers in de Sovjet-Unie naar voren stormden werd hij optimistisch en probeerde hij een grote slag te slaan, vijfentwintigduizend exemplaren tegelijk drukken was nu eenmaal veel goedkoper. Ook andere boeken liepen voortreffelijk, zoals Van den vos Reynaerde van Robert van Genech ten dat aan een tweede druk toe was. Kettmann had overigens Uitgeverij Oceanus het boek aangeboden om het in het Duits te laten vertalen. Zelfs een Franse editie zou niet uitgesloten zijn. Daartoe diende Oceanus contact op te nemen met Mundi A.G. in Parijs, een filiaal van Mundi Verlag in Berlijn, waar Oceanus goede banden mee onderhield, zoals Jan van Ham in 1943 nog zou stipuleren in een interne notaGa naar eind103: ‘Filiaal van het Mundi-Verlag te Berlijn, dat in alle onder Duitschen invloed staande gebieden een uitgeversbedrijf heeft gesticht en in het land van vestiging kultuurpolitiek bedrijft, over het algemeen van zeer goed gehalte.’ Het was geen wonder dat Kettmann dacht via Oceanus goede zaken te kunnen doen. Maar daarin had hij buiten de waard gerekend. Goddard was de Nieuwe Orde dan wel toegedaan, maar hij was dat met mate, en hij wilde zeker geen slechte reputatie bij de boekhandel en bij collega-uitgevers. Het boek van Van Genechten was zo antisemitisch, dat hij er niets voor voelde om dat aan het Duitse bedrijf aan te bieden. Hij wees het aanbod van De Amsterdamsche Keurkamer dan ook vriendelijk maar beslist af.Ga naar eind104 De Amsterdamsche Keurkamer bracht in deze maand, naast de gigantische herdruk van Mijn kamp maar liefst vijf nieuwe titels uit: Ras en toekomst van G.W. Hylkema, De beroemde Joshua Benedict van Hans-Erik Clausen, De man die niet geliefd is van Hans Fallada, Het harde geslacht van Will Vesper en De ballade van het dagelijksche brood van Martien Beversluis. Uitgeverij Paul Brand in Hilversum, een fatsoenlijke firma van goed-katholieke snit met een lichte neiging de huik naar de wind te hangen, zal zich wel de haren uit het hoofd hebben gerukt over het feit, dat men in het contract met Martien Beversluis voor de dit jaar te verschijnen bundel Ons aller eigen niet bedongen had dat het de dichter verboden was bij zo'n belaste uitgeverij als die van Kettmann bijna tegelijkertijd een gedichtenbundel uit te brengen. Nu kon Paul Brand zich hooguit troosten met de gedachte dat de bundel die bij hem verscheen een chauvinistisch hoogtepunt was, één ode aan het Nederlandse landschap met slechts eenmaal een couplet met politieke strekking en die kon nog niet anders dan positief worden uitgelegdGa naar eind105: Hoe vaak heb ik den laatsten tijd,
bij welk verlies hier ligt beschreid,
mijn God gedankt door mijn verdriet
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor al wat Hij mij overliet.
Ik hield mijn erf aan wadde en Waal,
mijn Hollandsch hart, mijn eigen taal.
Want hoe 't ook woelt in onverstand,
goéd is mijn volk, goéd is mijn land.
Uitgeverij J.N. Voorhoeve in Den Haag had geen last van twijfels aangaande een te politieke strekking van haar publikaties. Deze Haagse uitgeverij gaf zogenaamde ‘scheurkalenderpremieboeken’ uit en daarbij was men bepaald niet vies van het uitgeven van bloed-en-bodem-romans als Boerenbloed van C. Baardman, dat slecht werd verkocht. De avonturier van K. Jonkheid daarentegen was in een maand tijd bijna uitverkocht. Uitgeverij Hamer zocht het niet in romans, maar in boeken voor de heemkunde- en sibbeliefhebber. Dus bracht Hamer voor de lange wintermaanden titels als Zinnebeelden in Nederland, Wat aarde bewaarde, De Friesche kalenderfeesten en Wat is heemkunde op de markt. En Elsevier? Het is alsof in ons verhaal de uitgeverij geen rol meer speelde, maar niets is minder waar. De uitgeverij floreerde, zij het in deze maanden op een tamelijk smalle basis, namelijk nog steeds op Hollandsch Glorie, zoals uit de notulen van de vergadering van commissarissen van november bleekGa naar eind106: ‘De heer John Robbers deelt verder mee dat gedurende de laatste drie maanden ons saldo bij Pierson & Co. steeds heeft bedragen 40-60 mille. Een deel hiervan kan gerekend worden eigendom te zijn van Jan de Hartog, die van de hem uit hoofde van “Hollands Glorie” competeerende royalties volgens contract niet meer zal opnemen dan f 7500,- 's jaars. Volgens aanvullend contract zal Jan de Hartog het recht hebben een deel van het saldo te beleggen in aandeelen “Elsevier”, die Elsevier zal inkopen en hem tegen kostprijs zal overdoen. Elsevier heeft onlangs achttien aandeelen kunnen kopen tegen 96% waarvan er vijftien bestemd zijn voor Jan de Hartog en drie voor mevr. Székely-Lulofs [bekend van haar roman Rubber, av]. Ten aanzien van de aandeelentransactie van De Hartog ontspint zich een discussie. De Heer Boot is van oordeel dat de Hartog het contract, dat op zijn verzoek dusdanig is opgemaakt, dat hij slechts f 7500,- jaarlijks zal toucheeren moet handhaven. Als hij daarnaast plus minus 8 mille wil beleggen in aandeelen u.m.e. is daartegen onzerzijds geen overwegend bezwaar, doch de Hartog zal dan deze 8 mille als inkomen in 1941 moeten aangeven.’ Aldus geschiedde. Van Ditmar's Boeken Import nv kende dit soort belastingproblemen niet, want deze uitgeverij had een serie zeer slecht verkochte titels in haar fonds: De misdaad der evacuatie van Jean de la Hire in de vertaling van Jan Campert, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waarom Duitschland zegevierde van luitenant-kolonel Matthaei en twee boeken waarvan de auteur niet werd genoemd: Duitsche soldaten en Bommen op Engeland. De boekjes kostten slechts dertig cent, maar nog steeds wilde niemand ze hebben, reden voor de uitgever om zich tot het dvk te wenden met een verzoekGa naar eind107: ‘Ik neem de vrijheid bij U te informeeren, of het U moeilijk zal zijn, voor de verdere verspreiding van bovengenoemde boekjes te zorgen. Wij achten deze brochures bijzonder geschikt voor die Hollanders, die bij de Duitsche Weermacht resp. in Duitschland werkzaam zijn.’ Heel interessant, vond Van Ham, maar de uitgever was aan het verkeerde adres. Het dvk ging daar niet over. Liet hij het Rijkscommissariaat eens proberen.Ga naar eind108 Van Ham loog overigens, want het dvk had er wel zorg voor gedragen dat De vlam in de pan van Roothaert als frontboekje naar het oosten was meegegeven met de Nederlandse vrijwilligers bij de ss, een actie, die Roothaert alleen al f 6000,- opleverde. Ook Goddard hield vol. We hebben gezien dat hij een diepgaand conflict had met de autoriteiten over de tekeningen die zijn vrouw had gemaakt voor het Deutsches Lehr- und Lesebuch. Van de tachtig tekeningen waren er achtenvijftig afgekeurd en hij wilde proberen die tekeningen alsnog in het boek geplaatst te krijgen. Dus schreef hij een brief aan secretaris-generaal Van DamGa naar eind109: ‘Wij zijn bereid in overleg met de betreffende instanties desnoods een geheel nieuwe uitgave op te zetten en te verzorgen, doch wat hier dreigt te gebeuren, zal onzes inziens ook nimmer Uw toestemming en goedkeuring kunnen vinden.’ Goddard vroeg daarom een onderhoud aan, maar hij kreeg nul op rekest: Van Dam had het advies van de Duitse experts al opgevolgd. Het boekje moest verschijnen met een gering aantal illustraties van mevrouw Goddard.Ga naar eind110
Nu had het Departement van Van Dam het aanzienlijk rustiger met het behandelen van klachten dan het Departement van Goedewaagen waar Jan van Ham bijkans overuren moest maken om alle oplaaiende brandjes te blussen. Een aantal van de conflicten liet hij overigens door zijn assistent A.F. Mirande behandelen. De nv de r.k. Boek-Centrale bij voorbeeld organiseerde in deze novembermaand in Leeuwarden een boekententoonstelling. ‘Doel is het katholiek gedeelte van Leeuwarden een keuze te bieden van degelijke boeken die kunnen dienen als geschenk voor het St. Nicolaas-feest,’ schreef de Centrale aan het dvk en sloot daarbij een lijst in van de ten toon te stellen boeken.Ga naar eind111 Mirande had niet veel problemen met deze lijst, behalve ‘dat ik U er nadrukkelijk op moet wijzen, dat het verboden is reclame te maken voor boeken van joodsche schrijvers en voor uit het Engelsch en het Amerikaansch vertaalde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boeken. Aangezien een tentoonstelling vanzelfsprekend een middel is tot reclame, mogen de betrokken boeken niet worden tentoongesteld.’Ga naar eind112 Datzelfde gold voor de anwb die in haar gebouw Parkstraat 18 in Den Haag een tentoonstelling wilde organiseren onder het motto Nederland in boek en band. Van Ham stuurde zowel de anwb als het Referat Schrifttum een lijst van boeken die er per se niet mochten liggenGa naar eind113. Er waren boeken bij van Israël Querido en Herman de Man waar tussen haakjes ‘jood’ achter stond, prof. dr. P. Geyl (halfjood), Willem van Iependaal (communist). Van Iependaal mocht overigens wel toetreden tot de Kultuurkamer, wat hij dan ook deed. Jef Last stond op de lijst (immoreel en marxistisch), maar ook Jef Last meldde zich aan bij de Kultuurkamer en werd toegelaten, en voorts nog Henriëtte Roland Holst, A. Roland Holst en de acteur Paul Huf om een greep uit de talloze namen te doen. De kritische begeleiding van deze tentoonstellingen stond wel in schril contrast met het ontbreken van enige controle bij de tentoonstelling Das Deutsche Buch der Gegenwart, die in het Mauritshuis werd gehouden. Maar dat deze expositie niet gecontroleerd hoefde te worden, was overduidelijk. Er lagen contemporaine Duitse boeken en die waren in Duitsland al genoeg gecontroleerd. Deze boeken konden elke toets van de nationaal-socialistische kritiek doorstaan. Op de tentoonstelling lagen maar liefst tweeduizend boeken en op de opening kon de staatssecretaris van het Duitse ministerie van Propaganda, dr. L. Gutterer meedelen dat Goebbels zelf had besloten dat deze tweeduizend boeken aan het Nederlandse volk zouden worden geschonken. De boeken werden daarom overgedragen aan de Nationale (vroeger Koninklijke) Bibliotheek. In Amsterdam liep een gelijksoortige, zij het wat kleinere, tentoonstelling. De daar in de Universiteitsbibliotheek uitgestalde boeken werden na afloop van de expositie aan de bibliotheek overgedragen. Wellicht had Wouter Lutkie even moeten wachten met zijn brief aan Boekhandel Het Bolwerk.Ga naar eind114 De informatie die hij nu van de boekhandel wilde hebben, had hij anders op deze tentoonstellingen kunnen krijgen. Maar hij schreef, dat was gemakkelijker, en daarom kunnen wij nu, jaren later, waar Lutkie-aanhangers nog steeds volhouden dat de priester niets van het nationaal-socialisme moest hebben, weten dat hij niet schroomde zich in te laten met een firma als Het Bolwerk. Hij vroeg of ze hem konden helpen aan het boek Reichardt aus der Fulle van Siegfried von der Frenck. Alleen, voegde hij eraan toe, hij wist de uitgever niet. Ook vroeg hij toezending van Die Niederlande im Umbruch der Zeiten van dr. Max Freiherr Ruprek en om zijn bestelling nog treuriger te maken schreef hij Het Bolwerk dat hij ook graag een abonnement wilde hebben op het blad van de wa, De Zwarte Soldaat. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het zich abonneren op een nationaal-socialistisch blad was toch echt een vorm van collaboratie, daarover bestond in de naoorlogse rechtspleging geen misverstand, zoals mag blijken uit een vonnis van het Tribunaal te Almelo van 11 maart 1946 in een rechtszaak tegen Hendrik Jan Visscher, waarin we lezen dat de verdachte ‘steun heeft verleend aan de handlangers of medewerkers van den vijand, door geabonneerd te zijn geweest op de Nationaal-socialistische bladen “Volk en Vaderland” en “Het Nationale Dagblad”. Op grond van welk handelen hij geacht moet worden zich bewust te hebben gedragen in strijd met de belangen van het Nederlandsche volk.’ En het Tribunaal van Nijmegen stelde het eerder, op 16 oktober 1945 nog scherper, toen ze in de zaak tegen Willem Hartman stelde dat deze blijk had gegeven ‘van instemming met het streven der Nationaal Socialistische Beweging door zich te abonneren op Volk en Vaderland en het Nationale Dagblad, resp. het weekblad en het dagblad dier Beweging’. Op grond van beide uitspraken mogen we concluderen dat hij die zich abonneert op De Zwarte Soldaat, het blad van de wa, blijk geeft van instemming met diezelfde wa. Voor wat het leveren van De Zwarte Soldaat en het boek van Ruprek betrof, kon Het Bolwerk Wouter Lutkie wel helpen; het boek van Von der Frenck kon de firma helaas niet traceren.Ga naar eind115
De geschiedenis verklapt niet of Lutkie zich voor dat boek misschien nog tot de Volksche Boekhandel in de Leidsestraat 85 had gewend, die vanaf 1 november door Westland werd geëxploiteerd. Voorheen was dit een boekhandel van de Stichting De Misthoorn geweest. Westland wilde de overdracht zo keurig mogelijk laten geschieden en zeker niet te boek staan als een niet kredietwaardige firma, dus stuurde de uitgeverij een gestencilde brief uit naar alle uitgeversmaatschappijen in NederlandGa naar eind116 met het verzoek mede te delen ‘welk bedrag per dien datum [1 november, av] door genoemden boekhandel verschuldigd is, opdat wij een en ander kunnen verrekenen’. Kredietwaardigheid verhoogde natuurlijk niet de status van de Volksche Boekhandel. Het was en bleef een firma van laag allooi, door de Vereeniging met afgrijzen bekeken, maar vanwege onverhulde steun van de Duitse overheid, die de boekhandel genoot, zag men geen enkele mogelijkheid de firma aan te pakken en elke keer als een nieuw filiaal werd geopend kneep men beide ogen dicht ten aanzien van de vakbekwaamheid van de filiaalhouder. Dat deed men niet met de stoet van nieuwe boekhandelaren die zich vanuit Nederlandse nationaal-socialistische hoek bij de Vereeniging meldden. Die werden prompt afgewezen en Van Ham kreeg dan vervolgens hun klachten op zijn bureau. Het werden er zoveel dat Van Ham aan Hans Klomp, bestuur- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der van het Letterengilde in oprichting, vroeg om deze zaak eens te onderzoeken. Het bleek Klomp al ‘onmiddellijk dat in het jaar 1941 het aantal erkenningen en weigeringen aanmerkelijk grooter was dan de voorgaande jaren. Oorzaak hiervan is de toenemende belangstelling in het boekenvak. Een deel van hen waren, volgens de Vereenigingsemployé Loosjes, mensen “die als knoeiers bekend staan”. Onder knoeiers worden boekhandelaren verstaan, die ofschoon zij niet erkend zijn toch boeken verkoopen van erkende uitgevers. Zij betrekken deze boeken dan van erkende boekhandelaren, die deze boeken verstrekken tegen contante betaling en bijna steeds in groote getallen.’Ga naar eind117 Het is curieus te merken dat Loosjes de vrouw van Steven Barends Truus Pfann bij de knoeiers indeelt. We hebben haar in deel ii leren kennen als een nationaal-socialistisch dichteres, binnen de kring der Kameraden onder haar pseudoniem Karin Moen bekend geworden. Ze werkte bij haar vader, de antiquair Pfann in de zaak en wat meldt Loosjes? ‘Deze Pfann heeft een boekenzaak onder de Oudemanhuispoort en staat op de lijst van knoeiers. De vrouw zou volgens Loosjes een Jodin zijn.’ Ook noemde Klomp Kameraad Van Beusekom uit Utrecht een knoeier en Van Beusekom kennen we omdat Jan Kettmann hem noemde als mogelijke wanbetaler. Van Beusekom werd niet erkend omdat hij niet aan de eisen van de vakopleiding voldeed. Opmerkelijk is wel dat Van Beusekom van de Duitse autoriteiten gedaan kreeg dat hij ontheffing kreeg met dien verstande dat zijn winkelassortiment alleen uit Duitse en Nederlandse nationaal-socialistische lectuur mocht bestaan. Wie de lijst bekijkt die Klomp op de eerste dag van zijn onderzoek samenstelde, komt weinig kandidaten tegen die volgens de interpretatie van Klomp werden afgewezen op politieke gronden. Wel vond hij daarentegen twee voorbeelden van gevallen waarbij die politieke achtergrond juist de reden geweest was om de erkenning te verlenen, omgekeerde discriminatie dus. In deze twee gevallen was de Vereeniging overstag gegaan na aandringen van de Duitse autoriteiten. Klomp beschrijft deze twee gevallen zonder er doekjes om te winden in zijn rapport aan Van Ham: ‘Onder de erkenningen viel op de aanvrage van de firma Thiele, Duitsche Boekhandelaar, Dennestraat, Den Haag. Deze bestaat 45 jaren, was erkend door de Börsenverein. Voldoet niet aan de eischen der Vereeniging en heeft erkenning verkregen, onmiddellijk nadat zij met de Duitsche autoriteiten had gedreigd. Zij verkoopt echter alleen Duitsche boeken. Een zelfde geval is dat van de firma Schmuck te Rotterdam. Het geval Van Duinhoven, iemand die gedurende twintig jaren filiaalhouder was van De Arbeiderspers en niet over een vakdiploma beschikt, vroeg erken- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ning, in verband met de gewijzigde politieke omstandigheden. Op aandrang, zooals uit het formulier blijkt, van de Heer Dietrich en Loosjes is hem erkenning verleend.’ Het was niet verwonderlijk dat de Vereeniging aan de zich zo fatsoenlijk voordoende Klomp ook de correspondentie tussen de eigen organisatie en Zijfers liet zien. De wijze waarop Het Bolwerk de erkenning had afgedwongen, zat de Vereeniging nog steeds heel hoog. Klomp had een duidelijke mening over deze affaire en hij koos bepaald geen partij voor Zijfers en zijn methodesGa naar eind118: ‘Uit deze correspondentie blijkt, dat de Vereeniging tegenover den Heer Zijfers de noodige soepelheid heeft betracht. Men heeft hem aangeraden zijn verkoop van rookartikelen te staken, en hem later den raad gegeven een vakman in zijn zaak op te nemen, op wiens naam de erkenning zou kunnen worden gesteld. De Heer Zijfers heeft den eersten raad opgevolgd, maar den tweeden afgewezen. De toon van zijn brieven is in hoge mate onhebbelijk geweest, en hij schijnt in het geheel niet te begrijpen, dat de Vereeniging die er is om over de vakbelangen te waken, niet ter wille van hem van haar reglementen af kan wijken. De erkenning is ten slotte gegeven via aandrang van de bezettende overheid. Hiervan heeft de Vereeniging in een zakelijk (niet, zooals rond verteld wordt, in een “scherp”) schrijven kennis begeven aan den Heer Zijfers.’ Klomp bemerkte in zijn onderzoek ook dat niet alleen de Duitse autoriteiten af en toe intervenieerden, ook het dvk zelf deed dat. Dat wist Van Ham natuurlijk wel, want hij had zich daar zelf al schuldig aan gemaakt. Het moet dan ook tamelijk onaangenaam voor hem zijn geweest om in het door hem aangevraagde rapport te lezen: ‘Mr. Loosjes verzocht mij den Heer van Ham er van in kennis te stellen, dat deze methode van het Departement, om aldus een erkenning af te dwingen een onaangename indruk op de Vereeniging heeft gemaakt.’ Wie de beide verslagen van Hans Klomp doorleest, kan niet anders dan tot de conclusie komen dat wat deze bestuurder van het Letterengilde betrof beide zijden, overheid en Vereeniging, weinig te verwijten viel. De Vereeniging had zich bijna altijd redelijk getoond en de overheid had slechts in uitzonderlijke gevallen ingegrepen. Zowel Vereeniging als overheid hadden ingezien dat het in de conflicten steevalt om knoeiers en querulanten ging. Klomp zei het in zijn verslagen niet met zoveel woorden, maar zijn boodschap aan Van Ham was eigenlijk: aan deze querulanten is voor de nationaal-socialistische zaak weinig eer te behalen.
De Sint-Nicolaas- en Kerstmaand begon met een persbericht van Strengholt, waarin stond dat Poeske van A.M. de Jong in het Tsjechisch vertaald zou worden. Heel wat positiever nieuws dan de mededeling dat Erasmus Antiquariaat en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boekhandel, Spui 2 in Amsterdam H. Vossiek als Verwalter aangesteld kreeg. Vossiek was berucht; hij grossierde zo ongeveer in Verwalter-schappen. Hij was ook al aangesteld bij de Firma P.G. Hemelrijck, Koninginneweg 137 in Amsterdam en een aantal kleinere zaken in Den Haag.Ga naar eind119 Uitgeverij De Schouw wilde zo snel mogelijk een deel van de markt veroveren in die instabiele constellatie van grote en kleine nationaal-socialistische uitgeverijen en uitgeverijtjes. Daarom plaatste de uitgeverij grote advertenties waarin werd gevraagd omGa naar eind120: ‘Vertegenwoordigers voor het aanbieden van belleterie, etc.
De randstad zou door Oosthoek en zijn personeel zelf worden bezocht. Verder zocht De Schouw het in deze maanden in weinig aanstootgevende boeken, omdat men met de feestdagen het publiek niet te veel tegen de schenen wilde schoppen. De Residentiebode-uitgeverij koos voor dezelfde politiek en gaf bij voorbeeld Organisatievormen voor het economisch leven in Duitschland uit dat half december verscheen. De goede verstaander zag natuurlijk wel in dat het in feite een blauwdruk was voor de wijze waarop de bezettende macht de organisatie van het economisch leven in Nederland voor ogen had. Westland interesseerde die milde toon in verband met de feestdagen niet zo en was daarom in haar titelkeuze niet zo subtiel, dat wordt ook de minder goede verstaander meteen duidelijk uit de wervende tekst voor Dr. Nathan Oppenheimer's Medicinale Baden, geen vertaald werk, maar een oorspronkelijk boek van de tot dan onbekende auteur Willem van Santen. Westland verwachtte er, gezien de in het boek behandelde thematiek, veel van.Ga naar eind121 Het boek lijkt op een detective-roman, maar heeft een duidelijk antisemitische ondertoon. Nathan Oppenheimer, en de naam kon niet misverstaan worden, was het hoofd van een oplichtersbende en de hoofdpersoon, een slimme, Germaanse jongeling, slaagde erin dit joodse komplot te ontmaskeren. Het is veelbetekenend dat het idil, de Informatiedienst inzake Lectuur in Tilburg, een katholieke censor, het boek goedkeurde. Het Haarlemsch Dagblad raakte geïnspireerd door de feestdagen en liet P. Gasus in de krant een gedicht publiceren, waarin boek en feest met elkaar in verband werden gebrachtGa naar eind122: Sint bracht veel en velerlei
Heeft men weten t'onderzoeken
Maar de grootste pluk daarbij
Vormden, naar het voorkomt, boeken
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Suikergoed en marsepein
Worden altijd grif genomen
Die zijn in klassieke lijn
Als Sint Nicolaas gaat komen
Verder heeft men dezen keer
Wel terdege moeten zoeken
En dan kwam het heel vaak neer
Op de keuze uit de boeken
Dan banket of chocola
Kon men dan geen letter eten
Dit bracht echter weinig scha
Letters worden toch gegeten
't Zijn maar letters op papier
Letters die wat nuchter lijken,
Letters zonder zoet plezier
Letters die den geest verrijken
Men mocht dan in flink getal
Vele and're dingen zoeken
Een succes boven dat al
Mochten toch de boeken boeken.
Of het gedicht echt aansloeg, is niet meer te achterhalen, maar het zal zeker gelezen zijn in het Haarlemse huis van G.W. Hylkema, waar in dezelfde maand op de Rijksstraatweg 3 enkele exemplaren van Ras en toekomst werden afgeleverd namens uitgeverij De Amsterdamsche Keurkamer. De schrijver ervan was zelf niet thuis, hij was naar het oostfront vertrokken, maar zijn vader nam de honneurs waar en die was zeker niet minder nationaal-socialistisch dan de zoon. ‘De verkoop is al goed ingezet,’ schreef dr. G.W. Hylkema monter aan KettmannGa naar eind123, ‘naar ik begreep, voor een goed deel dank zij uw broer, naast wien wij zaten op de eerste Winterhulpmaaltijd in Haarlem.’ Hylkema wist nog een verkoopmogelijkheid: ‘U kunt misschien ook zenden aan het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde, Redactie Jan Luyckenstr. 57, Amsterdam-Z. Ik dacht er over om zelf binnen eenigen tijd in dat Tijdschrift een kleine advertentie te plaatsen; de meeste collegae zullen voorloopig, vrees ik, evenwel nog prefereeren de kop in het zand te steken.’ Het boek kostte in de boekhandel f 2,90 en Kettmann stelde Hylkema de gangbare royalties voor van tien procent van de bruto verkoopprijs.Ga naar eind124 Op zichzelf was het merkwaardig dat er nog over royalties gesproken moest worden, terwijl het boek al in de boekhandel lag; contractbesprekingen vinden toch | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doorgaans voor verschijning van het boek plaats, maar Hylkema, die namens zijn zoon optrad, vond alles goed, zoals hij aan Kettmann schreefGa naar eind125: ‘Reeds betuigde mijn zoon onze ingenomenheid met de uitgave. Ik kan niet nalaten zijn woorden alsnog te onderstrepen. Het is een zeldzaam mooi boek, zooals U dat verzorgd heeft. De bizonder aangename samenwerking zal ook bij mij in voortdurende herinnering blijven. Ik kan niet nalaten nog in het bizonder een eeresaluut te brengen aan Uw medewerkster: wat heeft die in deze maanden niet gepresteerd - ik denk dan aan haar arbeid aan dit boek, maar niet minder aan haar drukke huishouding met Uw jonge spring-in't-veld en de geboorte van Uw jongsten spruit: zóó iets zou bij 90% van de moeders al de geheele vrouw in beslag nemen! Maar kameraadske Kettmann beschikt over den geest die aan twee fronten tegelijk strijdt als het moet én zegevierend strijdt.’ Loftuitingen in overvloed dus, maar het was niet altijd pais en vree tussen Hylkema en zijn mede-nationaal-socialisten. Hij had het manuscript van Ras en toekomst bij voorbeeld eerst aangeboden aan Uitgeverij Volk en Bodem, maar die wilden er niet aan. Wie schetst zijn verbazing toen hij opeens een boek in handen kreeg, uitgegeven door diezelfde Volk en Bodem en geschreven door F. van Schoping, onder de titel Neêrlands Bloed - Het Rassenvraagstuk en zijn beteekenis voor Nederland dat dezelfde stof als Ras en toekomst behandelde. ‘Het is misschien een beetje leelijk van mij,’ schreef Hylkema aan Kettmann,Ga naar eind126 ‘maar ik kan de gedachte niet weren dat een en ander ten deele een verklaring zou kunnen zijn van de prikkelende wijze waarop de voorlopige kopij van “Ras en Toekomst” omstreeks Juni wéken lang, een paar maanden, als ik het mij goed herinner, door de Volksche Werkgemeenschap, ondanks tal van brieven en telefoontjes werd vastgehouden, om ten slotte met een onredelijk gezegde afgewezen te worden. Was toen “Wien Neêrlands Bloed” al aangenomen of in bewerking? Maar dan had men ons dat loyaal moeten zeggen.’ De verhouding tussen De Amsterdamsche Keurkamer en Volk en Bodem zou altijd gespannen blijven, terwijl de verhouding tussen Kettmann en Van Ditmarsch van Westland eigenlijk steeds beter werd. De laatste overigens kreeg vlak voor de jaarwisseling de felbegeerde erkenning van de Vereeniging in de bus.Ga naar eind127 Uitgeverij In den Toren daarentegen was al lang een geaccepteerde uitgeverij, maar het bedrijfje wankelde jaren lang op de rand van de financiële afgrond. Het zat de uitgeverij dan ook niet mee. Begin 1940, dus voor de Duitse inval, had de uitgeverij de joodse dichter Maurits Mok opdracht gegeven om voor de Toren-reeks een omvangrijke bloemlezing te maken onder de titel Dichters over Holland. Het manuscript werd in 1941 ingeleverd en afgedrukt, toen er van enige beperkende maatregelen ten opzichte van niet-Ariërs nog geen sprake was; | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daarover klaagde In den Toren-directeur Jan Poortenaar zijn nood bij Van Ham.Ga naar eind128 Het was voor de uitgeverij des te erger als de bloemlezing niet mocht uitkomen omdat het boek al aan een groot aantal boekhandelaren was aangeboden, ‘toen nieuwe regelingen het verschijnen ongewenscht schenen te maken, daar deze bloemlezing was samengesteld door de dichter Mok. De aanbieding hebben wij toen maar gestaakt.’ Nu hoopte Poortenaar op enige clementie van de zijde van het dvk. En omdat hij wist dat Jan van Ham goed bevriend was met Jan Eekhout benaderde hij de laatste. Deze zegde zijn steun toe en schreef Van Ham onmiddellijk een briefGa naar eind129: ‘Het zal U duidelijk zijn dat voor een kleine uitgeverij één boek een zaak van groot gewicht is; de door Mok samengestelde bloemlezing geeft bovendien een uitstekend beeld van het nationale karakter onzer dichtkunst van Vondel en Hooft tot heden, zoodat het ons voorkomt dat er algemeen belang gediend wordt.’ Zijn smeekbede hielp echter niets, daarvoor was Maurits Mok een te vooraanstaand dichter, die te veel aandacht trok en Van Ham antwoordde zijn vriend Eekhout dan ook vrij kortaf met de mededeling dat de bloemlezing ‘ongewenscht’ was.Ga naar eind130 Overigens hoefde Jan Poortenaar nog geen vier jaar te wachten, de bevrijding was nauwelijks een feit of in juni 1945 kwam de bloemlezing uit, verlucht met tekeningen van dezelfde Jan Poortenaar. Het is overigens aardig om op te merken, dat van mensen als Maurits Mok, die de oorlog overleefden, maar van wie een aantal jaren geen werk mocht verschijnen, na de bevrijding, als was het een inhaalmanoeuvre, grote aantallen publikaties verschenen. (Van Mok verscheen De vliegende Hollander bij De Tijdstroom in Lochem, Kaas- en broodspel in herdruk bij dezelfde uitgeverij, Europa bij F.G. Kroonder in Bussum en bij dezelfde uitgeverij ook Verzen van Nederland.) Toch had Maurits Mok in de bezettingsjaren echt wel het nodige gepubliceerd, zij het onder het pseudoniem Hector Mantinga. In 1944 verscheen bij voorbeeld bij De Bezige Bij De vader spreekt met houtgravures van Freek Meering, in 1943 eveneens bij De Bezige Bij De zeven hoofdzonden met houtsneden van Willem Roozendaal, in eigen beheer in 1944 Een naamloos strijder met gekleurde prenten van Pieter Starreveld, en in 1941 bij De Tijdstroom De vliegende Hollander (de uitgave in 1945 onder eigen naam was dus eigenlijk een herdruk). Vlak vóór de bevrijding verscheen bij F.G. Kroonder Europa dat eveneens vlak na de bevrijding in een veel grotere oplage werd herdrukt. Dat zowel De Tijdstroom als In den Toren overvallen werden door de antijoodse maatregelen en zo het daadwerkelijk uitbrengen van reeds gedrukte boeken onmogelijk werd, was een gevolg van het feit dat met terugwerkende kracht allerlei boeken alsnog in de ban werden gedaan. Met het oog daarop schreef Van Ham in december aan het Referat SchrifttumGa naar eind131: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Van den Nederlandschen Uitgeversbond ontving ik een schrijven dat het Bestuur besloten heeft den catalogus “Het Nederlandsche Boek” niet te doen verschijnen. Het groote aantal geschrapte titels doen den catalogus naar zijn meening zijn zin en beteekenis verliezen, daar hij niet langer op eenige volledigheid aanspraak kan maken.’ We hebben al gezien dat deze beslissing van de Uitgeversbond tot enige, zij het summiere, discussies aanleiding gaf. Of Van Ham deze woorden aan Lohse met enige spijt heeft neergeschreven is niet meer te achterhalen. Van Ham hoefde niet elke vraag om een boek van een ‘niet-Arische’ schrijver te mogen publiceren met nee te beantwoorden, maar er waren uitgeverijen, die roomser waren dan de paus en als ze vernomen hadden dat een auteur in hun fonds joods was zagen ze af van publikatie zonder zich ervan te vergewissen of dat werkelijk zo was. Uitgeverij Het Rijk der Vrouw bij voorbeeld wilde een boek uitgeven onder de titel Boeken van een afstand gezien. Het zou een bundel worden met recensies van eerder verschenen boeken. Daarin wilde men ook een recensie opnemen van Herinneringen van een onafhankelijke vrouw van Annie Salomons. Los van de vraag of de beperkende maatregelen nu ook al golden voor een vóór de oorlog verschenen recensie op een vóór de oorlog verschenen boek (Het Rijk der Vrouw moet wel erg benauwd zijn geweest), deed de uitgeverij erg moeilijk over het ras/de afkomst van Annie Salomons. Men wist eigenlijk nauwelijks wat van haar, maar durfde geen enkel risico te nemen. Dat de uitgeverij erg zwaar op de hand was blijkt ook wel uit haar oordeel over de gezondheidstoestand van de schrijfsterGa naar eind132: ‘Natuurlijk is het ons bekend, dat de schrijfster tot de katholieken godsdienst is overgegaan en ook katholiek is gestorven. Wij weten echter niet of zij als Arische is te beschouwen, omdat wij niet hebben kunnen vaststellen wat zij was vóór haar bekeering. Zoudt U zoo vriendelijk willen zijn ons hierover in te lichten? Indien de schrijfster niet als Arisch is te beschouwen, kunnen wij bedoeld artikel natuurlijk niet publiceeren.’ Het was zo ongeveer de diepste knieval die een niet-nationaal-socialistische uitgeverij kon maken. Van Ham kon de zorgelijke redactie snel geruststellen, behalve dat Annie Salomons niet-joods was, was het meest verheugende nog: ze was ook alleszins in leven.Ga naar eind133 Dit alles vond plaats in een sfeer waarin het steeds relevanter werd of een boek van een joods of niet-joods auteur was. De nationaal-socialisten werden namelijk steeds schaamtelozer en duidelijker over wat hun bedoelingen waren.
De maand januari was de maand bij uitstek van de niet aflatende roofpartijen van joodse zaken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoals die van het Internationale Antiquariaat en Moderne Boekhandel Menno Herzberger & Co. aan de Keizersgracht 610 in Amsterdam, waar de al eerder genoemde H. Vossiek Verwalter werd en de Firma A. van Witsen, Schiekade 135, Rotterdam, die de kunsthistoricus Friedrich Huebner binnen zag stappen als bewindvoerder. Zien we binnen de Uitgeversbond of binnen de Vereeniging enige vorm van protest? Geen spoor. Men accepteerde de hele gang van zaken als iets volstrekt onontkoombaars. De joodse collega's binnen boekhandel en uitgeverswereld verdwenen, en naar het leek onbeweend, zoals diezelfde wereld ook de instelling van de Kultuurkamer, waarvan de joden waren uitgesloten, zonder slag of stoot accepteerde. Ook al betekende dat voor de laatsten dat ze brodeloos werden gemaakt, een zoveelste stap op weg naar totale vernietiging. Protesteerde men misschien buiten de officiële kanalen om? Je zou het wel gaan denken als je de maandelijkse overzichten van het Letterengilde mag geloven; begin 1942 werd daar over de Vereeniging gesteldGa naar eind134: ‘Deze organisatie ligt in haar geheel tegen, zooals verreweg de meesten van de boekhandelaren en uitgevers in Nederland anti-nationaal-socialistisch zijn...’ Hans Klomp, want hij was de opsteller van dit overzicht constateerde bovendien mismoedig, dat er ‘geen nationaal-socialistische boekhandelaren of uitgevers van eenige beteekenis en van eenige autoriteit’ waren. Hij kon het weten, want we hebben gezien dat hij enige maanden daarvoor de dossiers van de Vereeniging had ingezien bij het opmaken van zijn rapport voor Van Ham. Het is niet duidelijk of Hans Klomp met zijn constatering dat de meeste boekhandelaren en uitgevers tegen de Kultuurkamer waren afging op intuïtie of dat hij er werkelijk onderzoek naar had gedaan. In ieder geval kon hij dat niet hebben geconcludeerd op grond van een artikel dat Noothoven van Goor, de voorzitter van de Vereeniging in het Nieuwsblad had gepubliceerd: deze noteerde daarin niet alleen de komst van het Letterengilde, nee, hij prees de instelling van dat Gilde zelfs in warme bewoordingen aan en dat was meer dan de Kultuurkamer had durven hopenGa naar eind135: ‘De regeling van de verhouding tusschen schrijvers en uitgevers zal ook een zaak zijn, welke de aandacht van het Gilde verdient. Het spreekt vanzelf, dat het tot de taak der Vakgroepleiders zal behooren, om uitgevers, boekhandelaren en leesbibliotheekhouders aan te sporen, propaganda te maken voor die lectuur, welke bijzonder geschikt is, om het Nederlandsche volk vertrouwd te maken met het inzicht, volgens hetwelk de nieuwe, steeds groeiende orde van zaken ook op het gebied van het boek wordt geleid.’ Die ‘groeiende orde van zaken’ betekende dat veel werk dat altijd door de Vereeniging en de Uitgeversbond was verricht, en niet te vergeten de Nederlandsche Boekverkoopersbond en de Algemeene Nederlandsche Bond van Leesbiblio- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
theekhouders, door een van de vakgroepen binnen het Letterengilde zou worden overgenomen. ‘Zonder in bizonderheden te treden kan in het algemeen worden gezegd, dat het de bedoeling is, dat de Vereeniging voornamelijk als technisch apparaat blijft bestaan, d.w.z. dat haar apparatuur, welke dient ter behartiging van de vakbelangen in stand blijft,’ aldus Noothoven van Goor, die geen moment liet blijken ook maar het geringste bezwaar te hebben tegen deze overdracht van de macht en ontmanteling van de eigen organisatie, die nog geen twee jaar daarvoor trots het 125-jarig bestaan op sobere wijze had herdacht. Integendeel: ‘De leiding van deze Vakgroepen zal worden toevertrouwd aan een vakman, die behalve zijn vak ook de eischen van den nieuwen tijd verstaat.’ Met dit soort uitspraken heeft Noothoven van Goor vast en zeker het vertrouwen van de nieuwe machthebbers weten te winnen. In ieder geval werd hij in positieve zin genoemd in een brief van Hans Klomp aan de vice-voorzitter van de Kultuurkamer, Jan de VriesGa naar eind136: ‘Voor de Vakgroep Schrijvers heb ik een onderhoud gehad met Mr. Roel Houwink te Zeist, die echter de leiding niet wilde aanvaarden. Persoonlijk betreur ik dat niet, omdat ik meen dat wij in den schrijver Bruning een aangewezen persoon bezitten om die post te bezetten. Hij is vrijwel de eenige nationaal-socialistische schrijver, die gezag en invloed heeft in het anti-kamp. Van terzijde vernam ik, dat Prof. Gerretson niet onwelwillend zou staan tegenover een verzoek om een functie in het Letterengilde te bekleeden. Ik heb mij hier nog niet vergewist, omdat ik gaarne Uw meening zou vernemen omtrent de wenschelijkheid van een bezoek. Voor de Vakgroep Uitgevers heb ik den jongen Oosthoek gevonden; voor de Vakgroep Leesbibliotheekhouders den heer Zwartz, doch voor de Vakgroep Boekhandel ben ik nog niet geslaagd; ik wacht op het oogenblik een beslissing van den Heer van Weeren, directeur van de firma Loosjes te Haarlem. Er is bij hem wel groote kans van slagen. Aan het Hoofd zou dan de heer Noothoven van Goor komen, die tevens voorzitter van de Vereeniging zal blijven. Intusschen heb ik steeds het gevoel, dat verschillende van deze menschen den “uitstelstrateeg” spelen.’ Rekende Klomp desondanks ook Noothoven van Goor tot de ‘uitstelstrategen’? We weten het niet zeker, maar wel dat mocht Van Goor dat geweest zijn, hij zijn spel uiterst geraffineerd heeft gespeeld. Zagen we in het Nieuwsblad een serviele buiging naar de instelling van de Kultuurkamer, in het eropvolgende nummer van het orgaan van de Vereeniging ging Noothoven van Goor nog een stap verderGa naar eind137: ‘Niet genoeg kan de nadruk er op worden gelegd, dat het geenszins de bedoeling van het Gilde is om te vernielen wat door de organisatie van meer dan een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eeuw is opgebouwd. Het Letterengilde wil, als uitvloeisel van de nationaal-socialistische idee, de boekverspreiding meer dienstbaar maken aan het geheele Nederlandsche volk.’ We hebben nu kunnen zien dat de voorzitter van de Vereeniging, of dat nu raffinement was of niet, in het Nieuwsblad artikelen publiceerde waarbij hij diep boog voor de wensen van de bezetter en diens ideeën. Uit niets valt op te maken dat hij deze artikelen onder welke dwang dan ook heeft geschreven. Sterker: het feit dat hij ze ondertekende bewijst dat hij achter de geschreven teksten stond. Hij had namelijk de mogelijkheid om te weigeren zijn naam te zetten onder dergelijke stukken. Uit de eerder genoemde brief van Hans Klomp aan Jan de Vries bleek bij voorbeeld dat Klomp ook een aantal artikelen voor het Nieuwsblad had geschreven waarvan het de bedoeling was ‘dat de Heer Noothoven van Goor deze artikelen met zijn naam zou ondertekenen. Hij is daar echter op het laatste oogenblik blijkbaar voor teruggeschrokken.’
Klomps brief is verder nog interessant omdat hij aangeeft hoezeer Klomp en De Vries hebben geprobeerd Vereeniging zowel als Uitgeversbond zonder veel problemen binnen de Kultuurkamer te halen: ‘Ik heb getracht bij het Rijkscommissariaat mijn licht op te steken omtrent de wijze, waarop men in Duitschland te werk is gegaan bij het bijeenbrengen van boekhandelaren en uitgevers in de Reichsschrifttumskammer, maar volledig heeft men mij nog niet kunnen inlichten. Het is mij gebleken, dat de Nederlandsche en Duitsche toestanden nogal ver uiteenloopen.’ Een van de weinige zaken waar de Vereeniging nog zelfstandig over kon beslissen, zij het dat elke beslissing wel door het dvk moest worden getoetst, was het beleid rond de Boekenweek. Maar de Vereeniging had duidelijk geen behoefte meer aan problemen met het dvk: men hief doodeenvoudig de Boekenweek en alle activiteiten daaraan verbonden op. Men realiseerde zich natuurlijk best dat de boekverkoop toch wel floreerde en dat propaganda niet echt nodig was. De redenen die voor dit besluit werden opgegeven waren min of meer duidelijk. Maar men had echter wel een kans laten liggen om principieel te zijn. Het verbieden van het Boekenweekgeschenk 1941 was nu eenmaal een prachtige aanleiding geweest om in het vervolg maar af te zien van de Boekenweek in zijn geheel onder verwijzing naar deze gebeurtenis. Wat hadden de autoriteiten daartegen kunnen doen? Zelf een Boekenweek organiseren? Dat zou al te doorzichtig zijn geweest en vermoedelijk een fiasco. Maar de Vereeniging verzuimde deze kans om een duidelijk standpunt in te nemen, en liet zich van een kruidenierskant zien door het dvk te berichten dat de Boekenweek 1942 geen door- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gang hoefde te vinden omdat het doel van het evenement was om het publiek ‘te winnen voor het boek als middel bij uitnemendheid door den geest te verrijken of te ontspannen’.Ga naar eind138 En de Vereeniging concludeerde opgewekt: ‘Als gevolg van de huidige omstandigheden is het publiek als van zelf tot het boek gedrongen, de verduistering e.d. spelen hierbij uiteraard een belangrijke rol. Van een behoefte om naast onze voortdurende propaganda-actie voor het boek nog een speciale Boekenweek te houden kan om deze reden al niet gesproken worden.’ Bovendien had de Vereeniging het nog over de papierschaarste waardoor het drukken van het Boekenweekgeschenk alleen al ongewenst was om de ‘meest elementaire grondstoffen voor de vervaardiging van boeken, geschriften e.d. te onttrekken aan den reeds zoo schaarschen voorraad hier te lande en te bestemmen voor een uitgave als het Geschenk, dat uiteraard steeds voor een zoo groot mogelijk publiek geschikt moet zijn. Er zullen tal van uitgaven van individueele uitgevers zijn, die wegens hun baanbrekend karakter van dezen tijd deze grondstoffen eerder behoeven.’ Kortom, een daad van protest, het opheffen van de Boekenweek. Nauwelijks!
In de loop van 1941 was de papierschaarste zo nijpend geworden dat het Departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, waaronder het Rijksbureau voor de Grafische Industrie viel (het hoofdkwartier was gevestigd in Amsterdam, Nieuwezijds Voorburgwal 326-328), het nodig oordeelde maatregelen te nemen. Dat zou in overleg gebeuren met de twee departementen van Van Dam en Goedewaagen, waar men nu eenmaal het meeste te maken had met uitgevers. Vandaar dat het dvk de schrijver P. de Rover uit Wageningen, die een ons onbekend gebleven brief schreef waarin hij ongetwijfeld pleitte voor toestemming tot uitgave van zijn boeken, kon berichtenGa naar eind139: ‘De toewijzing van papier loopt binnenkort over het Departement. Als Uw uitgever dan (dus na een mededeling in de pers) zijn gegevens hierheen stuurt, zal ik zien, wat ik voor het verstrekken van papier kan doen.’ De Rover had nog geluk; in 1942 en 1943 kreeg hij zoveel papier toegewezen dat zijn uitgever, H. Veenman & Zonen in Wageningen in 1942 twee delen, met een totaal van 703 pagina's, Naar 't heilig blad, Bijbelvertelling en -verklaring voor de rijpere jeugd in de boekhandel kon aanbieden. Op 9 januari 1942 stuurde het Departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart als eerst verantwoordelijke het volgende persbericht uitGa naar eind140: ‘Hierbij heb ik de eer U mede te deelen, dat ik mij ten gevolge van de huidige papierschaarschte genoodzaakt heb gezien een regeling vast te stellen, volgens | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welke voor de uitvoering van elk drukwerk van 15 Januari 1942 af, de goedkeuring vereischt is van het onder mijn Departement ressorteerende Rijksbureau voor de Grafische Industrie. Daartoe zijn door genoemd Rijksbureau te Zwolle, Eindhoven, 's-Gravenhage en Amsterdam districtskantoren opgericht, waar de aanvragen tot goedkeuring van drukwerk kunnen worden ingediend.’ En de brief ging verder met: ‘Voor de uitvoering van deze drukwerken zal - behoudens de mogelijkheid tot verwerking uit voorraad - voor de beide Departementen van Volksvoorlichting en Kunsten en van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming maandelijks voorlopig een hoeveelheid van 250 ton papier (50 ton houtvrij en 200 ton houthoudend) beschikbaar worden gesteld.’ De zin ‘behoudens de mogelijkheid tot verwerking uit voorraad’ had meer mogelijkheden in zich dan de opsteller zelf vermoed had. Het bleek dat de uitgevers meer oude voorraden herdrukken hadden dan voor mogelijk werd gehouden. En waar kwam al het papier ervoor vandaan? Dat bleef het goed bewaarde geheim van de uitgevers. Soms kregen ze het toegeleverd door de illegaliteit, maar meestal dank zij gemanipuleer van ‘goede’ ambtenaren bij het Rijksbureau voor de Grafische Industrie. Zo verscheen de ene geantedateerde herdruk na de andere, uitgaven waarvoor anders ongetwijfeld geen papier zou zijn verstrekt. De uitgevers zorgden er voor de porties aangeleverde boeken per boekhandel zo klein mogelijk te houden, zodat men bij onverhoedse controles het bedrog niet zou ontdekken, want: de overheid had als onderdeel van het pakket beperkende maatregelen een ondergrens van vijf kilo ingesteld. Men besloot drukwerken, waarvoor minder dan vijf kilo papier benodigd was, buiten de aanvraagplicht te houden. De administratieve rompslomp voor de verschillende departementen zou anders niet te overzien zijn geweest. Toch was deze grens niet houdbaar door de steeds grotere schaarste en in 1943 werd de limiet verlaagd tot vijf pond. Het was voor een uitgever dus zaak uitgaven te brengen die binnen deze vijf kilo, later vijf pond, bleven om zo gevrijwaard te blijven van aanmeldingsplicht. In de praktijk was de oplage overigens meestal groter dan de controlerende ambtenaren van het departement dachten. In de brief die het Departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart naar de pers stuurde, werd de rol van de beide andere departementen ten volle erkend. Maar hoe de beide departementshoofden de zaak onderling zouden regelen, dat liet de secretaris-generaal van het Departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, dr. H.M. Hirschfeld aan zijn beide collega's over. Voor Hirschfeld was de zaak ook niet erg belangrijk. In zijn na de oorlog verschenen memoires besteedde hij veel aandacht aan de voedseldistributie in ons land en geen enkele aan de papierdistributie. Goedewaagen en Van Dam worden ook maar eenmaal genoemd, namelijk wanneer Hirschfeld meedeelt dat beiden als secretaris-generaal worden benoemd.Ga naar eind141 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maakte Hirschfeld zich niet erg druk over de hele kwestie, op de beide departementen deed men dat wel. Van Ham greep de telefoon en belde mr. J.K. van der Haagen, de rechterhand van Van Dam. Ze werden het vrij snel eens en de volgende brief ging naar alle uitgeversGa naar eind142: ‘De Secretarissen-Generaal van de Departementen van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming en van Volksvoorlichting en Kunsten deelen mede, dat het in verband met de papierschaarschte noodig is, dat elke uitgeverij van de bij haar op 1 October 1941 of nadien in voorbereiding zijnde uitgaven in boek, brochure of anderen vorm (periodieke uitgaven als jaarboeken, kalenders, letterkundige cahiers enz.) zoowel van nieuwe uitgaven als van herdrukken (in gewijzigden of ongewijzigden vorm) de handschriften of de drukproeven inzendt aan de Afdeeling Boekwezen van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten, met opgave van alle gegevens, staat van voorbereiding, benoodigde hoeveelheid papier en papiersoort, zoomede of het benoodigde papier reeds in eigen bezit is, of van den papierhandel moet worden betrokken.’ In het briefhoofd van het formulier cbd stonden overigens beide departementen. De Afdeeling Boekwezen van het dvk kreeg het alras zo druk dat al in maart het beoordelen van de uitgaven over de departementen verdeeld werd. Schoolboeken en puur wetenschappelijke uitgaven werden voortaan rechtstreeks naar het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming gestuurd. Of daar een competentiestrijd achter heeft gezeten, is niet meer na te gaan. Wel ontbrandde er een competentiestrijd tussen het dvk en het Rijksbureau voor de Grafische Industrie. Wat was er gebeurd? Het dvk gaf toestemming tot het gebruik van bestaande voorraden zonder het Rijksbureau daarin te kennen en dat was meer dan P.J.W. van Zijl van het Rijksbureau kon verdragen. Hij schreef Van Ham een geprikkelde briefGa naar eind143: ‘Aangezien de voorraden papier bij de uitgevers en drukkers geblokkeerd zijn en thans 35% van den voorraad per 1 Juli 1941 alsmede de vrije aankopen van den groothandel na dien datum moeten worden verwerkt, verzoek ik U uitsluitend toestemming te geven tot het doen verschijnen van deze werken, zoodat de geblokkeerde voorraad papier niet wordt aangesproken. Mocht het noodzakelijk zijn dat de geblokkeerde voorraaden worden aangesproken, dan moet hiervoor op de gebruikelijke wijze door den drukker bij mijn bureau een verwerkingsvergunning worden aangevraagd.’ Het dvk nam de brief voor kennisgeving aan. De arrogante Jan van Ham had er absoluut geen behoefte aan de ambtenaar Van Zijl te antwoorden. Hij wachtte rustig het moment af tot hij op een even geïrriteerde wijze terug kon slaan en dat moment brak drie weken later aan en hij schreef aan Van ZijlGa naar eind144: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘U zou mij een groot genoegen doen, als U de mededeelingen die van Uw bureau uitgaan naar drukkers en uitgevers, ook aan mij ter kennisneming zou willen zenden, omdat verscheidene daarvan, sinds de verplichte keuring van boeken door mijn afdeeling, van groot belang voor mij zijn.’ Ogenschijnlijk was het een vriendelijke brief, maar op het Rijksbureau moet men gevoeld hebben dat het dvk zich op terrein ging begeven waar het Rijksbureau tot dan vrijwel de alleenheerschappij had gehad. Het Rijksbureau had de alleenheerschappij, men controleerde zelfs de wegen die men kon bewandelen wanneer men een besluit van het Rijksbureau ongedaan wilde maken; het had een onaantastbare positie verworven. Het dvk had bij voorbeeld wel de mogelijkheid om, als men het niet met een besluit van het Rijksbureau eens was (en dat gebeurde vooral als het advies van het dvk niet werd opgevolgd) in beroep te gaan bij de Commissie van Beroep Goedkeuring Druk. Maar deze Commissie viel onder het Departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, evenals het Rijksbureau, zodat het geen verwondering mag wekken dat bij dit vestzakbroekzak-systeem bijkans elk beroep van het dvk werd afgewezen. Soms maakte het in beroep gaan de zaak voor Van Ham er alleen maar erger op. Toen hij bij de beroepscommissie ervoor pleitte om de hoeveelheid papier bestemd voor het drukken van muziekboeken, per maand te verhogen van tweeduizend naar vijfentwintighonderd kiloGa naar eind145, kreeg hij meer dan nul op het rekestGa naar eind146: ‘Ingevolge Uw verzoek hebben wij de kwestie van de hoeveelheid papier, welke voor muziekboeken beschikbaar kan worden gesteld, opgenomen met het Rijksbureau voor de Grafische Industrie. In overleg met dit Rijksbureau mogen wij U verzoeken, op grond van de hoeveelheden papier, welke in de vorige maanden voor dergelijke boeken werden gebezigd, er rekening mee te houden, dat per maand in het algemeen niet meer dan 1500 k.g. papier voor muziekboeken beschikbaar zal kunnen worden gesteld.’ Hoe anders was het gesteld met de boeken die propaganda maakten voor de nationaal-socialistische idee. ‘Het mooiste houtvrij papier werd ter beschikking gesteld in grote hoeveelheden voor het boek dat de nieuwe geest moest propageren, houthoudend onooglijk papier in kleine kwantiteit was zelfs voor het belangrijkste standaardwerk, dat de oude gerenommeerde uitgevers wilden doen verschijnen, goed genoeg,’ herinnert Johan van Eikeren zich in zijn na de oorlog gepubliceerde herinneringen.Ga naar eind147 Een voorbeeld van dat meten met twee maten vinden we begin 1942 terug in een briefwisseling tussen Van Ham en opnieuw die Commissie van Beroep. Het Rijksbureau had weer eens dwars gelegen en Van Ham schreef aan de Commissie van Beroep onder meerGa naar eind148: ‘Hierbij deel ik U mede, dat ik aan De Misthoorn, Leidschestraat 85, bericht gezonden heb, dat aan U gunstig is geadviseerd papier te verstrekken voor het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lustrumboek betreffende anti-joodsche propaganda. Zij hebben hiervoor noodig 3500 kg houthoudend romandruk 100 grams formaat 62 × 94 cm.’ Van Ham voegde er nog een lijst met andere nationaal-socialistische boeken en de opgaven voor het benodigde papier aan toe. Daarbij zat ook een aantal boeken dat door de nsb in eigen beheer zou worden uitgegeven. De Commissie van Beroep, die zich steeds aan de zijde van het Rijksbureau schaarde, reageerde star op de brief van Van HamGa naar eind149: ‘Aangezien nu aan de hand van de onlangs gehouden besprekingen de definitieve regeling voor de behandeling van deze kwesties is getroffen, volgens welke de aanvragers op een formulier de benoodigde gegevens dienen te verstrekken en ook het betreffende formulier is vastgesteld en gedrukt, zullen wij het op prijs stellen, indien Uw volgende adviezen ons op de vastgestelde wijze zullen kunnen bereiken.’ Van Ham reageerde woedendGa naar eind150: ‘Hierbij deel ik U mede, dat ik uitgaven van de Nationaal-Socialistische Beweging in brochure- of boekvorm alle van groot Cultureel belang acht, zoodat voor geen van deze uitgaven van mij een afzonderlijke goedkeuring noodig is. Volgens mededeeling van het Hoofdkwartier der Beweging wordt door de Beweging zelf voor papier voor deze uitgaven gezorgd, zoodat dit niet van de voor beide Departementen toegezegde 250 ton wordt afgetrokken. Ik verzoek U deze mededeeling zoo spoedig mogelijk door te geven aan het Bureau voor de Grafische Industrie en de districtskantoren.’ Het departement won. De Commissie van Beroep haalde bakzeil. Dezelfde dag waarop de Commissie de woedende brief van Van Ham ontving, reageerde zij timide metGa naar eind151: ‘[...] deelen wij U mede, er goede nota van te hebben genomen, dat, aangezien U de uitgaven van de Nationaal-Socialistische Beweging in brochure- of boekvorm van groot cultureel belang acht, voor deze uitgaven geen afzonderlijke goedkeuring Uwerzijds noodig is.’ Dit was niet alleen timide, het was voornamelijk ook handig van het Rijksbureau. Door zich te schikken, maar de verantwoordelijkheid geheel op de schouders van Van Ham te leggen, hadden de betreffende ambtenaren zich in ieder geval ingedekt voor eventuele latere kritiek op hun vrijgevigheid ten gunste van de nsb voor wat de papiervoorziening betreft. De toenemende papierschaarste gaf de autoriteiten natuurlijk een prachtig alibi voor het instellen van censuur. Als een boek niet beviel en men wilde daar niet openlijk voor uitkomen, was het de papierschaarste waar men de schuld aan gaf. De meeste beperkingen ondervond trouwens de sector kalenders, almanakken, reprodukties, muziekpapier en prentenboeken. Op het dvk kreeg men een ware berg aanvragen voor andere publikaties te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verstouwen: in de eerste helft van 1942 maar liefst 25 000 aanvragenGa naar eind152, wat tot aanzienlijke vertragingen in de afhandeling leidde. Van Ham moet gek geworden zijn van de smeekbeden, want elkeen achtte zijn kind de mooiste. Zo ook bij voorbeeld Schuhmacher, het hoofd van de afdeling-uitgeverij van De Arbeiderspers, die Van Ham uitvoerig inlichtte over de maatregelen die hij al had genomen om de papierbeperking tot het uiterste op te voeren waardoor hij zich gerechtigd voelde om wat gunsten te vragenGa naar eind153: ‘In deze brief voeg ik tevens bij een opgave van het benoodigde papier voor de verschillende boeken, die wij alle teruggebracht hebben tot den omvang van 240 pagina's, terwijl de omvang vroeger 320 pagina's bedroeg en papier van een hooger gewicht werd genomen. Bovendien zullen dit jaar ons extra a.r.b.o.-boek en onze “naar het licht”-kalender niet verschijnen, wat beteekent dat in plaats van 2200 bladzijden nu slechts 1440 bladzijden per jaargang geleverd worden, terwijl bovendien het gewicht van het papier, zooals ik hierboven reeds mededeelde lager is. “De Arbeiderspers” heeft dus bij het samenstellen van haar a.r.b.o.-serie geducht rekening gehouden met de papierschaarschte en de dus noodzakelijke bezuinigingen op dat papier.’ Onder de aanvragen waren er ook van De Schouw. Oosthoek was heel wat veeleisender dan Schuhmacher en hij toonde geen enkel begrip voor de papierbeperking. Hij had eind 1941 bij voorbeeld zowel Van Dam als Goedewaagen benaderd voor het propagandawerkje Een échte jongen, ‘met als resultaat dat beide Hooggeleerde Heeren de uitgave van een dergelijk boekje, dat aan de schooljeugd zou worden ter hand gesteld toejuichten’, aldus Oosthoek in een schrijven aan het dvk.Ga naar eind154 In tegenstelling tot de andere aanvragen, had Oosthoek, waarschijnlijk op advies van Goedewaagen, zich niet gericht tot de Afdeeling Boekwezen, maar tot de Afdeeling Algemeene Propaganda van het dvk. Die afdeling had geheel eigen normen en het boekje van Oosthoek zou daar groter kans maken. Om meteen spijkers met koppen te kunnen slaan en zo snel mogelijk met de produktie van Een échte jongen te kunnen beginnen had Oosthoek bij zijn brief gelijk een offerte meegesloten, waaruit ook bleek hoe ambitieus hij zich de actie in het kader van het boekje op de scholen had voorgesteld:
100 000 boekjes, bestaande uit 12 pagina's (omslag inbegrepen) op 140 gr. offset, te drukken in vier kleuren foto-litho, oblong-formaat 10½ × 16½, met 2 nietjes in den rug geniet, verlucht met 21 teekeningen en 10 vierregelige gedichtjes, incl. papier, zetten, drukken en brocheeren en 12½ 5 a.s.f. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het boekje werd een groot succes, in ieder geval waren de exemplaren binnen de kortste keren op de scholen ondergebracht, waar het alleen van de onderwijzers afhing of er daadwerkelijk gebruik van werd gemaakt, maar daar zullen de diverse inspecteurs bij het Lager Onderwijs wel voor hebben gezorgd. Nu was het een tamelijk onschuldig boekje. Dat moest ook wel, want anders had de pro-Duitse, maar niet nationaal-socialistische of antisemitische Van Dam zeker niet meegedaan. De Schouw en de Afdeeling Propaganda van het dvk daarentegen hadden in het vrije veld nog wel andere projecten, zoals De avonturen van Flits, de Herder en Bull, de Dog evenals Een échte jongen een brochure in vier kleuren - ook twaalf pagina's en illustraties met gedichtjes daaronder - maar deze brochure die in de nationaal-socialistische boekwinkels kon worden gekocht, was verre van onschuldig. Hij vond onder de Kameraden wel gretig aftrek, want voor kinderen was er op dit gebied niet zoveel en bovendien was er een prijsvraag aan verbonden met als eerste prijs ‘een kano ter waarde van f 80,- of dit bedrag te besteeden naar keuze’Ga naar eind155. De oplossingen dienden dan ingestuurd te worden naar ‘Oom Bart, J.P. Coenstraat 26, Den Haag’, het adres van De Schouw. De prijsvraag was simpel, er moest een zwart-wit-plaatje ingekleurd te worden. Het verhaal was eenvoudig. Het wereldstrijdtoneel stond erin centraal, maar dan overgebracht naar de aardige wereld van de dieren. Bull, de Dog, was duidelijk Engeland en Flits, de Herder, was Duitsland. En de joden? Dat waren natuurlijk de ratten en de zoon van Flits de herder had dat snel in de gaten en daarom nam hij een kloek besluit: Eéns zou hij Bull voor goed verdrijven,
Maar eerst die ratten hier d'r uit!
Daar gaan ze! sjonge, wat een vaartje!
Naar alle kanten, krijs en kras...
En Flitsje kwispelt met z'n staartje...
Hij stamt nog van het goeie ras!
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoo werd die rakker, taai en stevig,
Al gauw een stoere herdershond,
En Bull, die ergerde zich hevig,
Omdat hij dat maar matig vond.Ga naar eind156
We hebben in deel ii al gezien dat de vergelijking joden-ratten in de nationaal-socialistische poëzie niet uitzonderlijk was; George Kettmann en Martien Beversluis kwamen daarin naar voren als voorbeelden van dichters, die dit beeld graag gebruikten. Het gif werd er bij de nationaal-socialistische jongeren (en er werden veertigduizend van deze boekjes verkocht) al vroeg in gedruppeld. Het is niet te achterhalen wat de samenstellers van de propaganda-boekjes voor kinderen die De Schouw in zulke hoge oplages verkocht, eraan hebben verdiend. Geen naamsbekendheid in ieder geval, want de auteur en tekenaar blijven op het titelblad ongenoemd. Hun honorarium zal echter niet hoog zijn geweest, want De Schouw was berucht om haar lage honoraria. Vanuit dat oogpunt bezien had Oosthoek het geluk dat hij de toestemming moest aanvragen bij de Afdeeling Propaganda van het dvk en daarna verder met deze afdeling zaken moest doen. Van Ham van de Afdeeling Boekwezen zou heel wat strenger zijn geweest bij de calculaties, want als een rechtgeaard aanhanger van de nationaal-socialistische cultuurpolitiek was hij een voorstander van het beschermen van de rechten van kunstenaars, zowat de enige bestaansreden van de gildes. Hij schreef begin 1942 dan ook een strenge brief aan De Schouw om ze erop te attenderen dat ze hun leven ten aanzien van de honoraria moesten beterenGa naar eind157: ‘De honoraria die in reeds getroffen contracten en in ontvangen contracten zijn opgenomen of worden voorgesteld, zijn m.i. over het algemeen te laag, lager dan in het minimumcontract van het toekomstige Letterengilde zullen worden vastgelegd.’ De minimumroyalties moesten volgens Van Ham tien procent zijn en de honoraria moesten tweemal per jaar worden betaald. Verder moest er een voorschot worden betaald op basis van drieduizend exemplaren, een norm overigens van het Letterengilde waar veel naoorlogse uitgevers zich nog aan kunnen spiegelen. ‘Ik weet wel, dat er verscheidene firma's hun copij tegen een lager honorarium trachten te verwerven,’ schreef Van Ham er nog bij. ‘De Schouw, die ook in dit opzicht een voorbeeld moet zijn, mag aan deze voordeelige copijverwerving niet meedoen.’ De Schouw boog ootmoedig het hoofd. De firma wilde geen slechte reputatie, zeker niet omdat de uitgeverij grootse plannen had, zoals propagandabladen onder de curieuze naam De Waarheid, alsof men niet wist dat er al een illegale krant onder dezelfde naam bestond. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verwachte oplage zou twee miljoen exemplaren zijn en in de wervende folder werd uitgelegd waarom de naam De Waarheid was gekozen. Het ging erom de waarheid te schrijven over de wijze waarop de Engelse radio tendentieus berichtte over het front aan het Oosten, de waarheid over het goede werk van de Winterhulp en bovendien, Pearl Harbor was al geweest, de waarheid over de Amerikaanse bedoelingen met Japan, en niet in de laatste plaats de waarheid ‘over de sociale positie van den Nederlandschen werker’. De Schouw greep met deze plannen te hoog. Waar moesten de nationaal-socialistische plannenmakers papier vandaan halen voor maar liefst twee miljoen exemplaren van een propagandakrant, waarvan het nog niet eens zeker was dat hij zou aanslaan bij een sceptisch publiek?
Nee, dan was George Kettmann heel wat reëler. Hij had Jan den Hollander opdracht gegeven om, na zijn succes met zijn brochure over het zogenaamde verraad van de nsb opnieuw een brochure te maken nu met als titel Nogmaals: het verraad der nsb. Het enige probleem was dat de levering door de binder van deze brochure mondjesmaat ging en de levering door de drukker nog moeizamer was, zodat Kettmann tegen Den Hollander verzuchtteGa naar eind158: ‘Kun je intusschen alvast de Centr. Propaganda/Utrecht bewerken, dan zouden wij de order kunnen boeken om uit te voeren, zoodra die mogelijk is. Wij verwachten deze maand niet veel méér dan ongeveer 1000 exx. in totaal, ook de kiosken zullen dus eerst in Febr. aan de beurt kunnen komen. Je moet maar denken: Krieg ist Krieg!’ Dezelfde oorlogsomstandigheden gebruikte Kettmann ook als excuus toen hij zijn auteur al in januari ervan verwittigde dat De Amsterdamsche Keurkamer op 21 juli 1942 tien jaar zou bestaan, maar dat ze van deze viering zich niet al te veel moesten voorstellen. Er zou wel een feestviering zijn, maarGa naar eind159: ‘Bescheiden, gezien de oorlogsomstandigheden, maar dan toch met een intiem tuinfeest.’ Dat tuinfeest zou door zijn broer Jan, die blijkbaar van alle markten thuis was, worden georganiseerd. Kettmann had veel vertrouwen in zijn broer want als vertegenwoordiger functioneerde hij uitstekend. Er zijn in het archief van De Amsterdamsche Keurkamer verschillende staatjes van zijn verkopen bewaard gebleven en zo zien we dat hij in de derde week van januari 1942 voor f 329,85 verkocht. Dat leverde hem een aangenaam inkomen op en de uitgeverij een prettige aflevering. Uit de staatjes blijkt dat het werk van de zo populaire Jordaner het regelmatigst werd verkocht en ook de dichtbundels van Kettmann zelf en Ras en toekomst van Hylkema verkochten uitstekend. Een enkele keer ging het echter mis, zoals blijkt uit een brief van George Kettmann aan zijn broerGa naar eind160: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Kameraad, Blijkbaar was U gisteren in Vlaardingen. Vanmorgen kregen wij helaas een briefkaart van Oosthoek's Leesbibliotheek v.d. Driftstraat 8, aldaar, luidende als volgt: “Gelieve de order van 19 Jan. '42 te annuleeren om onverwachte redenen. Verzoeke goede nota van dit bericht te nemen s.v.p.” Een nogal zonderlinge manier van doen een dag na het geven eener bestelling. Wij weten niet goed hoe wij hiermee aan moeten. U kunt beter beoordeelen of het nog wenschelijk is, er op terug te komen. Anders moet deze bestelling maar vervallen. Hou Zee!’
Oosthoek's Leesbibliotheek zal zonder twijfel spijt hebben gehad omdat men zich had laten begoochelen door de praatjes van Jan Kettmann. Had men eigenlijk wel geweten wat De Amsterdamsche Keurkamer precies was? Kettmann moest het in zijn verkoop duidelijk hebben van de werkelijk nationaal-socialistische boekhandels, of van de wankelmoedigen of onwetenden. Geen van deze drie kwalificaties sloeg op Boekhandel De Vijf Vocalen, Mensing & Visser aan de Kneuterdijk 11 in Den Haag. In de eerste maanden van de bezetting had de Haagse boekhandel al problemen met de bezetter gehad, maar in januari 1942 moest directeur M.J. Visser opnieuw bij de sd verschijnen op het Binnenhof 4. Wat had de boekhandel gedaan? In de etalage lag een rijmprent van Het Wilhelmus, gedrukt door Nijpels in Maastricht. De eerste letters van de vijftien coupletten waren beurtelings rood en blauw gedrukt en vormden de naam Willem van Nassau. Verder had de boekhandel Het Wilhelmus in voorraad, gedrukt door Henri Bergmans in Tilburg. Hier was de letter w met een heraldische leeuw versierd. De sd zag in beide uitgaven een bewieroking van het vorstenhuis en de beide voorraden, bestaande uit eenenveertigmaal de Maastrichtse Wilhelmus en elfmaal de Tilburgse, werden in beslag genomen. Visser toonde zich in het geheel niet geïntimideerd. In plaats van blij te zijn er alleen met deze inbeslagname van af gekomen te zijn en de sd-burelen vrij te hebben kunnen verlaten, wendde hij zich tot Van Ham met een klacht: hij kon de inbeslagname niet accepterenGa naar eind161: ‘Doel van dit schrijven is, van U voorlichting te vragen, of naar Uw meening hier inderdaad van eenige ongeoorloofde propaganda sprake kan zijn en in het geval het antwoord, naar wij verwachten, ontkennend zal luiden, of U dan zoo goed zou willen zijn, dezen beambten eenige voorlichting te geven, teneinde hem zijn vergissing te doen inzien. Ofschoon de winst op deze goedkoope uitgaven van resp. 15 en 75 cent slechts gering is, stel ik het namelijk op prijs het publiek dat zulks verlangt, ons volkslied te kunnen blijven verkoopen.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het was natuurlijk hondsbrutaal om op deze wijze bij het dvk binnen te dringen. De brief van Visser, in al zijn sarcasme, heeft veel weg van de beroemde brief die Roland Holst had geschreven toen hij zich gedwongen voelde zich aan te melden bij de Kultuurkamer: zowel in de brief van Roland Holst als die van Visser wordt de bezettende macht in zijn hemd gezet. Van Ham begreep dat natuurlijk heel goed. Hij antwoordde Visser dat hij naar de zaak zou informeren, maar dat hijzelf al een mening had gevormd en die loog er niet omGa naar eind162: ‘Wel kan ik me levendig voorstellen, wanneer op het oogenblik uitgaven als deze als provoceerend beschouwd worden. Ik heb U indertijd eenige malen op den aard van de boeken die U bij voorkeur voor de ramen legt, opmerkzaam gemaakt. Ik heb daar een enkele maal een onvriendelijk telefonisch antwoord op ontvangen, en ik heb me toen voorgenomen, U op Uw eigen verantwoordelijkheid verder te laten werken. Het zou me niet verwonderen als U nog wel meer onaangenaamheden op deze wijze van de zijde der Duitsche autoriteiten uitlokt, hoewel er natuurlijk ook veel is, dat zij niet opmerken.’ Waar de opmerking van Van Ham op sloeg is niet helemaal duidelijk. Dreigde hij, en maakte hij Visser duidelijk dat hij, Van Ham, dingen wist die de Duitse autoriteiten nog niet wisten? En wat betreft de andere ‘onaangenaamheden’? Daarover heeft Hans Klomp zich tegenover Lisette Lewin uitgelatenGa naar eind163: ‘Op een ochtend wandelt hij niets vermoedend naar kantoor over de Kneuterdijk. In de etalage van boekhandel Mensingh en Visser had een portret van de Führer geprijkt tussen twee wc-rollen met een klok erboven die vijf voor twaalf aanwees. Die versiering was verdwenen. In plaats daarvan hing een papier: “Op last van de Nederlandsche Kultuurkamer is de zaak gesloten.” Waarschijnlijk, denkt Klomp, “is de een of andere uitslover naar Goedewaagen gehold en heeft gezegd dat hij dat niet over zijn kant mocht laten gaan”. Niet zonder weerzin bleef hij staan kijken hoe een paar personen met laarzen aan tussen de voorraad zogenaamd naar verboden boeken zochten; een excuus om flink rotzooi te maken. Het duurde uren. Opeens komt er zo'n Duitser op me af, een zekere Vogel, en die zegt: “Zou jij niet eens de handen uit de mouwen steken?” “Nee, dat ligt niet op mijn weg,” zeg ik. Nou die Vogel heeft me meegenomen, naar zijn kantoor en daar volgde een krankzinnige scène. Hij vroeg welke Nederlandse schrijvers ik vooral bewonderde. Ik noemde Herman Gorter. “Dat is een communist,” schreeuwde hij, “weet u dat niet?” Ja, er werden vaak botte mensen op zogenaamd belangrijke posten gezet. Na de oorlog toen ik in het kamp zat kreeg ik van Visser, die door de Duitse huiszoekers na een gesprek onder vier ogen, plotseling “ein wirklich begabter Mensch” was genoemd, nog een vriendelijk briefje, een troostbriefje.’ Klomp schetst van zichzelf een aardig beeld en het zal deels ook wel kloppen maar dit is wel de plaats om er een ander verhaal tegenover te plaatsen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We hebben in deel ii gezien dat de Duitse emigrant Heinz Kohn in Nederland het Nederlandsche Boekengilde oprichtte. Hij schetst een veel harder beeld van Hans KlompGa naar eind164: ‘Mijn vrouw en de uitgever G.W. Breughel moesten op zekeren dag bij de Kultuurkamer in Den Haag komen waar hun door het hoofd van het Letterengilde, de dichter Mien Proost (pseudoniem van Hans M. Klomp, nsb-er) werd medegedeeld dat het bedrijf onmiddellijk moest worden gesloten, daar wij geen lid waren van de Kultuurkamer, en dat terwijl “een jood niet eens stoker mocht zijn in een cultureel bedrijf”. Als wij niet onmiddellijk aan dit verbod gehoor gaven, zou de Grüne Polizei het bedrijf sluiten. Dit was het einde van het Nederlandsche Boekengilde. Onze andere zaak, de verzendboekhandel “De Boekenvriend”, Postbus 12 te Hilversum, werd op naam gezet van mijn vriend, de uitgever G.W. Breughel. Onder deze naam werkten wij bij hem te 's-Graveland.’
Lisette Lewin zou in haar verhaal over Hans Klomp wel meer niet vermelden, maar het belangrijkste was dat zij nergens zijn antisemitisme noemde. In het gesprek dat ze met hem had, wreekte zich haar gebrek aan kennis van de behandelde stof, waardoor ze kritiekloos naar Klomp luisterde en al zijn verhalen voor zoete koek aannam. De andere interviews in haar boek lijden aan datzelfde euvel. Een deel van haar boek, de circa eerste honderd pagina's gaan vooral over de collaboratie binnen de Nederlandse letteren en het boekenvak. En zoals we eerder hebben moeten constateren dat het zogenaamde standaardwerk van Hans Mulder vol met fouten zit, de biografie van Kettmann door Willem Huberts één grote blamage is door de zee van onjuistheden die hij bevat, het notenapparaat van Sjoerd van Faassen bij de briefwisseling Theun de Vries-Simon Vestdijk verre van zorgvuldig was, zo blijkt ook een kritische bespreking van Het clandestiene boek van Lewin op zijn plaats in dit aan de uitgevers en boekhandelaren gewijde deel. Ik zal me overigens beperken tot de eerste honderd pagina's, omdat alleen die betrekking hebben op het onderwerp collaborerende schrijvers. ‘Ze had, voor hetzelfde geld, en met veel minder kans op fouten een boek kunnen schrijven over zwarte handel en clandestien slachten,’ zo luidde het schampere commentaar van Sjoerd Leiker na verschijnen van de eerste druk.Ga naar eind165 Die eerste druk wemelde inderdaad van de fouten en verschillende critici lieten van het boek terecht weinig heel. ‘Het mislukken van het boek kan niet alleen te wijten zijn aan de factor tijd (Lisette Lewin noemt die anderhalf jaar zelf een lange periode),’ schreef Wim Hazeu in Hervormd NederlandGa naar eind166. ‘Het ontbreekt de auteur aan kennis van zaken, aan kennis van de literatuur en aan schematisch werken.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hans van Stratens oordeel in het Utrechts Nieuwsblad was weinig vleiender.Ga naar eind167 Hij besloot met een stelling die ik van harte onderschrijf omdat wanneer we deze typische staaltjes van (zij het onbewust) geschiedvervalsen signaleren dat meestal inderdaad het kernprobleem is: ‘Veel van deze blunders zouden wellicht gecorrigeerd zijn als zij haar manuscript eens rustig had doorgelezen, of als de uitgever dit had laten doen door een enigszins ter zake kundig persoon. Het ergerlijke is dat deze fouten gaan doorsijpelen in de publikaties van volgende auteurs, die op de informatie van dit boek vertrouwen. Zo gaat dat in de wereld der letteren. De missers van Lisette zullen ons, vrees ik, blijven achtervolgen tot in het vierde geslacht.’ Schrijfster en uitgever besloten er inderdaad wat aan te doen: er kwam een gewijzigde tweede druk en veel van de fouten uit de eerste druk werden weggehaald. Opmerkelijk genoeg bleven een aantal overduidelijk door de recensenten aangetoonde missers toch weer staan zoals het door Wim Hazeu aangetoonde ontbreken van de eerste illegale uitgave, de dichtbundel Recrutenschool van Melis Stoke (pseudoniem voor Herman Salomonson). Hij noemde de bundel in zijn bespreking juist met opzet als ‘een vorm van eerherstel’. Waarom dit eerherstel niet werd overgenomen, en die vele andere voorbeelden die Wim Hazeu gaf en die voornamelijk betrekking hadden op het tweede deel van haar boek, gewijd aan de illegale lectuur wel? De opmerkingen van Hans van Straten werden serieuzer beschouwd, de meeste fouten waar hij op had gewezen werden door haar verbeterd, een aantal maar lang niet allemaal. Uitgever Rob van Gennep drukte me enkele jaren geleden, bij de voorbereidingen voor deel i van deze studie nog eens op het hart dat ik de gewijzigde tweede druk diende te gebruiken om Lewins boek recht te doen. Ik heb dat consequent gedaan, maar helaas: zelfs de bewerking, al dan niet met hulp van ‘een enigszins ter zake kundig persoon’ heeft niet kunnen voorkomen dat het boek nog steeds vol staat met grote en kleine fouten, waarvan ik van een aantal al melding heb gemaakt in de voorgaande delen. En om nu te voorkomen, om Hans van Straten te citeren, dat deze fouten inderdaad tot in het vierde geslacht zullen worden overgenomen door anderen, hierbij een opsomming van de fouten uit de eerste honderd pagina's. De komende onderzoeker van illegale en clandestiene boekuitgaven mag zich ontfermen over de resterende pagina's. Lewin neemt klakkeloos de verhalen van de geïnterviewden aan voor waar. Bij Hans Klomp constateerde ik dat al. Ook Nol Gregoor mocht een verhaal vertellen, dat duidelijk gefantaseerd is voor ieder die op de hoogte is van de feiten. Hij zou een gedicht hebben gestuurd naar De Gids, maar tot zijn verbijstering hebben gemerkt dat het gedicht terecht was gekomen in De Nieuwe Gids.Ga naar eind168 En dat blad was fout. Nu had Lisette Lewin in de eerste druk De Gids en De | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nieuwe Gids met elkaar verward, daarmee bedoel ik dat zij in De Nieuwe Gids de opvolger van De Gids zag en dat maakt het verhaal van Nol Gregoor gemakkelijker te accepteren, omdat je dan denkt dat het redactie-adres van het tijdschrift hetzelfde is gebleven en het gedicht nog in een la lag. In de gewijzigde druk haalde ze echter dat misverstand omtrent beide bladen eruit, ze wist inmiddels dat het om twee totaal verschillende bladen ging, met verschillende redactiesecretariaten, maar kwam niet tot de conclusie dat Nol Gregoor dus onzin had beweerd. Zijn verhaal bleef ongewijzigd. Volgens Lisette Lewin gaf Uitgeverij Joachimsthal Het Joodsche Weekblad uit.Ga naar eind169 Dat is niet waar. Joachimsthal drukte het blad, wat heel wat anders is. De uitgever was de Joodse Raad en als Lewin het eerste nummer ter hand had genomen had ze het duidelijk kunnen lezenGa naar eind170: ‘Met toestemming der Duitsche autoriteiten zal van heden af “Het Joodsche Weekblad” als uitgave van de Joodsche Raad voor Amsterdam onder verantwoordelijkheid van ondergeteekenden verschijnen, A. Asscher, Prof. Dr. D. Cohen.’ Julius Streicher van het fel antisemitische Der Stürmer, dat we al zijn tegengekomen als middelpunt van een vooroorlogse rel rond Het Bolwerk, was een fel propagandist, maar geen ‘Stürmer-tekenaar’, zoals Lewin hem noemtGa naar eind171: hij was de hoofdredacteur en hooguit verantwoordelijk voor de keuze van de schandelijke prenten die in Der Stürmer stonden, niet voor de vervaardiging ervan. Over Menno ter Braak meldt Lewin dat op de ochtend na de capitulatie, op 14 mei, twee ss-officieren bij hem kwamen om hem te arresteren, maar dat hij toen al zelfmoord had gepleegd.Ga naar eind172 De ochtend na de capitulatie was natuurlijk 15 mei en als het verhaal al waar is (en dat mogen we sterk betwijfelen, de Duitsers hadden de eerste dagen wel wat anders aan hun hoofd dan het arresteren van auteurs), dan was het de sd en niet de ss die tot arresteren overging. Lisette Lewin meldt ook het nodige over Aristo en Wouter Lutkie. Dat hij ‘geen antisemiet’ wasGa naar eind173 heb ik in deel i al als verzinsel ontmaskerd. Maar dat Lewin dit kan beweren - zonder twijfel op gezag van anderen, bij voorbeeld de door haar zeer beschermde Maarten Vrolijk - komt ook weer omdat ze het blad zelf duidelijk niet heeft ingezien. Het voddig uitgegeven blad is bij haar immers ‘het fraai gedrukte literaire tijdschrift’.Ga naar eind174 Zou ze De Schouw hebben gezien? Dat is ook zeer de vraag, want ze zal het zoeken al op voorhand een hopeloze zaak hebben gevonden. Volgens Lisette Lewin kende het blad immers slechts veertig abonnees.Ga naar eind175 In werkelijkheid moeten we het aantal abonnees schatten op een aantal dat ligt tussen 1000 en 1500. Alleen al in 1944 zegden maar liefst 480 abonnees op, volgens een staatje dat Schouw-uitgever Oosthoek maakte en wie veertig abonnees heeft kan overduidelijk in een jaar niet het tienvoudige kwijtraken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofd van de Afdeeling Schilder- en Beeldhouwkunst van het dvk was de beruchte Ed. Gerdes, een gemankeerde kunstschilder. Lisette Lewin citeert een brief van 29 november 1943 en laat daar Gerdes Gerders heten. Op zichzelf een detailGa naar eind176, maar ze zat er duidelijk mee in haar maag. Ze kon die Gerders in haar mapjes waarschijnlijk niet terugvinden, liet hem verder onbesproken en nam hem veiligheidshalve ook maar niet op in haar naamregister. Over Boutens schreef ze werkelijk iets vreemdGa naar eind177: ‘Hij kreeg een adviseurspost bij het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten. Misschien was Boutens' houding begrijpelijk, maar hij bleef merkwaardig, temeer daar de begenadigde meester bij het conflict Nederland-België in 1930 om de Westerschelde in een hoogdravend gedicht Nederland had gemaand pal te staan voor het vaderland.’ Als Lisette Lewin zich in dat conflict had verdiept had ze moeten constateren dat het adviseurschap van Boutens daardoor niet merkwaardig, maar juist verkláárbaar wordt. In het conflict vonden hele en halve nationalisten en fascisten elkaar in hun pogen pal te staan voor het vaderland, wat zelfs tot het aftreden van de minister van Verkeer en Waterstaat leidde. Een van de belangrijke medeactievoerders van Boutens in 1930 was... ir. Anton Mussert. Dat de Brandarisbrief niet in de lente van 1941Ga naar eind178, maar in de lente van 1942 van start ging, is een kleine fout, zoals we het haar niet euvel kunnen duiden dat ze de schrijver G.P. Smis plaatst bij de auteurs waarvan nooit iemand had gehoord.Ga naar eind179 Het siert haar bijna dat ze niet wist dat het hier om de Jordaner ging, de juist zeer bekende rancuneuze volksschrijver van het nationaal-socialisme en een van de coryfeeën van De Amsterdamsche Keurkamer. Kwalijker is het als ze meldt dat Jan Eekhout in Hart van Holland gedichten onder zijn naam had geplaatst, die eigenlijk van de hand van P. Scheurleer waren.Ga naar eind180 Daaruit blijkt voor de zoveelste maal dat Lisette Lewin de oorspronkelijke bronnen zelden bestudeerd heeft en af is gegaan op een slordig verhaal van horen zeggen. Als we zien dat een boek zoals dat van haar zo consequent gebruik maakt van het materiaal van anderen, zonder de bronnen te noemen, moeten we concluderen dat het als studie niet erg serieus te nemen is. Het ging hier immers niet om het overschrijven van gedichten van een ander. Het conflict draaide om het feit dat Jan Eekhout een bloemlezing had samengesteld (waar overigens geen gedicht van hemzelf in voorkwam) die verdacht veel leek op een tientallen jaren eerder samengestelde bloemlezing, waar Scheurleer voor verantwoordelijk was. Dat is geheel wat anders en deze fout mag dus niet tot in het vierde geslacht..., zoals het ook onjuist is dat Werumeus Buning, die heus wel genoeg verweten kan worden, in de bezettingsjaren kritische recensies over VestdijkGa naar eind181 in De Telegraaf schreef, waardoor deze gevaar zou lopen. Ook dit verhaal heeft Lewin (we treden in herhalingen) niet in de leggers van deze krant | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opgezocht. Het is een naoorlogs verhaal van Victor van Vriesland, dat al jaren geleden door Werumeus Buning-biograaf Hijmans is ontzenuwd. Op één pagina treffen we twee fouten aan. Zo laat ze Cor Bruyn en Roggeveen de literatuurprijs 1944 weigeren,Ga naar eind182 terwijl het om de literatuurprijs 1943 ging. En zo was ook De vlam in de pan van mr. A.A. Roothaert geen ‘parodie op het Nederlandse leger in de meidagen van 1940’.Ga naar eind183 Ze heeft het boek, steeds opnieuw moet ik het constateren, duidelijk niet gelezen. Het is een aanklacht tegen de Nederlandse regering van voor de oorlog en verre van geestig geschreven. In ieder geval ademt het boek nergens de geest, en dat was ook Roothaerts bedoeling niet, van de parodie. Ook Minnekepoes van Felix Timmermans heeft ze nooit gelezen. Dat is een onschuldig boekje zonder enige politieke lading en daarom is het onjuist en kwalijk om te melden dat het boek in nsb-etalages lag in het kader van de Duitse propaganda.Ga naar eind184 En van Jo van Ammers-Küller mag veel gezegd worden (en in deel iiia heb ik dat ook gedaan) en haar boeken zullen heus niet tot de literatuur gerekend worden, maar wie zegt dat ze ‘keukenmeidenromans’ schreef,Ga naar eind185 heeft ze gewoon niet gelezen en deze kreet alleen van horen zeggen, zoals het ook niet waar is dat Bertus Aafjes als Jan Oranje gedichten publiceerde die voor Radio Oranje werden voorgelezen.Ga naar eind186 Hij schreef onder het pseudoniem Jan Oranje in het tijdschrift Aristo reisreportages uit het fascistische Italië zonder enige kritiek op het systeem daar.
Maar goed, de aanleiding tot deze beschouwing over Lewin waren de Wilhelmus-uitgaven die uit de etalages van een Haagse boekhandel waren gehaald. Van Ham, die daarachter zat was natuurlijk veel meer geïnteresseerd in andersoortige uitgaven. Dat is af te leiden uit de briefwisseling tussen het dvk en de Commissie van Beroep Grafische Industrie van het Departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart. Deze instantie bepaalde uiteindelijk hoeveel papier ter beschikking werd gesteld, maar Van Ham gaf aan waar de prioriteiten lagen. Deze Commissie van Beroep, bestaande uit keurige, niet nationaal-socialistische heren accepteerde zonder veel morren al zijn adviezen. Omdat ze nooit protesteerden, kunnen we vaak niet meer achterhalen wat de beweegredenen waren van hun beslissingen die ze namen na ruggespraak met Van Ham. Zo is bij voorbeeld niet te achterhalen wat de redenen waren waarom Uitgeverij La Riviere en Voorhoeve uit Zwolle geen papier toegewezen kreeg voor herdrukken van de boeken van L. Penning die Zuid-Afrika tot onderwerp hadden. Immers: ‘De boeken van Penning zijn ons ten volle bekend en hebben mijn sympathie,’ schreef Van HamGa naar eind187 aan H. van Poelgeest van de Nationaal-Socialistische Boekerij, Langestraat 61 in Hilversum. ‘Als de Firma La Riviere en Voorhoeve | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nog geen toestemming heeft dan ligt dat niet aan gebrek aan waardeering voor deze boeken.’ Van Poelgeest had fel gepleit voor heruitgave van Pennings boekenGa naar eind188: ‘Ik heb ondervonden dat bij alle groepen van ons volk een warme belangstelling bestaat, speciaal voor deze boeken. Dit nu kan niet anders dan in het belang zijn van ons volk, in deze boeken toch wordt een schril licht geworpen op de handelingen der Britten, gedurende de Zuid-Afrikaansche Oorlog; vele Volksgenooten gaan na het lezen dezer boeken de oogen open, voor de ware gedaante der zich noemende “beschermer der kleine naties”. Daarom is het zoo van belang dat deze boeken verkrijgbaar blijven.’ Vermoedelijk had Van Poelgeest vanuit zijn nationaal-socialistische visie gelijk: de boeken van Penning waren behoorlijk anti-Brits en zouden daarom uitstekend in de Duitse propaganda gepast hebben. Bovendien verkochten ze goed en waren ze ook populair bij dat deel van de lezers dat van de nsb niets moest hebben, maar wel ontvankelijk was voor de sfeer uit deze boeken, die partij kozen voor de onderdrukte Boeren in hun strijd tegen de Britten. Penning verkocht duidelijk heel wat beter en was eigenlijk ook heel wat beter geschikt voor het grote lezerspubliek dan de grote hoeveelheid Duitse boeken die werden geïmporteerd en verspreid onder de ‘foute’ Duitse boekhandelaren. Veel Kameraden waren nu eenmaal de Duitse taal niet machtig en daar kon welke Duitse propaganda dan ook niets aan veranderen. Ook de zoveelste prestigieuze tentoonstelling onder het motto Het Duitsche Boek die nu van 3 tot 15 februari in acht zalen van het Rijksmuseum werd gehouden, kon daar niets aan veranderen, de lovende woorden van Steven Barends in De Schouw ten spijtGa naar eind189: ‘Maar hoevele afdeelingen! Schilder en bouwkunst, letterkunde, politiek, rassenkunde, geschiedenis, wijsbegeerte, opvoeding, techniek, natuur- en scheikunde, medicijnen, rechten en nog veel meer. En bijna iedere afdeeling vertoonde een onbegrijpelijken rijkdom aan nieuwe boeken, met steeds nieuwe namen. Het besef, dat dit alles slechts een keuze is uit tienduizenden, geeft ons het gevoel, dat het Groot-Duitsche Rijk één studeerkamer en laboratorium moet zijn. Boven dit getuigenis van cultureel meesterschap diende een oude spreuk te staan: “Der Krieg ist der Vater aller Dinge”.’ Het drukte de nationaal-socialistische uitgeverijen wel met de neus op de realiteit: hoeveel verder was Duitsland al gevorderd in het ontwikkelen van een groot arsenaal aan nationaal-socialistische literatuur, en hoever lag men in Nederland nog achter. In feite was men er nog niet eens in geslaagd een aantal belangrijke uitgeverijen, die de nieuwe idee voorstonden, tot volle wasdom te brengen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alleen Oceanus leek in deze fase van de bezetting in staat een bepaald prestige uit te stralen, en ook zakelijk was het bedrijf een succes. Hèt grote verkoopsucces van dit voorjaar was bij voorbeeld het vermaledijde Deutsches Lehr- und Lesebuch für die Niederländische Volksschule van G.F.E. Blijdenstein en K.E. König waar we het eerder al over hadden. Met Blijdenstein was de vrede na de trammelant rond de illustraties bij zijn vorige boekje getekend en omdat Goddard verder ook geen problemen maakte, werd hij daarvoor door de overheid beloond: dit boek werd verplicht gesteld voor het zevende leerjaar van het Lager OnderwijsGa naar eind190; de afname van tienduizenden exemplaren was daarmee gegarandeerd. In het april-maandoverzicht van Oceanus treffen we een totaalverkoop aan van 72 208 exemplaren, die de uitgever een voor die tijd gigantische som van f 99 111,22 opbracht. ‘Een juist beeld omtrent de huidigen stand geeft zij nog niet, aangezien de latere verkoop van de Duitsche leesboekjes [...] nog niet daarin verwerkt zijn,’ lichtte Oceanus-directeur Goddard deze cijfers toe. Naast Oceanus waren er andere die goed verkochten. De Nederlandsche Uitgeverij Opbouw in oprichting wist het nog niet, maar Brandende kwesties van Max Blokzijl, dat in maart uitkwam zou in de daaropvolgende jaren druk na druk beleven. De oplage van de tweede druk, die in april uitkwam, was dan ook aanzienlijk, opnieuw vijfduizend exemplaren. Blokzijl bereikte een zekere populariteit, ook bij de niet-nationaal-socialist omdat hij de dingen, hoe verwrongen ook, bij de naam noemde; die reputatie had hij in ieder geval. Brandende kwesties verkocht goed omdat zijn teksten bij de massa aansloegen en hij bereikte dat door, toen hij bij voorbeeld het jaar 1942 noemde als het cruciaalste jaar tot nu toe, te schrijvenGa naar eind191: ‘Vóór het jaar 1942 afgeloopen is, zullen wij de erfenis kunnen overzien. Het is volkomen overbodig ons nog met de nullen, de gearriveerden zonder eigen verdienste, de zwakkelingen met groote namen en dikke titels, de zielige haters uit egoïsme en de anonieme beleedigingenfabrikanten bezig te houden. Alleen voor hen, die nog tot een beter inzicht willen en kunnen komen, is het twee minuten voor twaalf. Niet meer voor de baliekluivers en kringetjesspugers, en niet meer voor de mevrouwen en meneeren onzaliger nagedachtenis, die op den kleinen man neerzagen en de eenvoudige vrouw met juffrouw aanspraken. Wij willen tegen den minister opzien, die als jongste bediende begonnen is, en tegen een Hoofd van Staat, die in den werkmanskiel heeft gestaan. En als het dan een graaf of een millionnair moet zijn, goed! Maar dan een kerel, die tegen het zwaarste niet opziet, en voor wien de eerlijke en verdienstelijke bankbeambte precies dezelfde volksgenoot is als de gezant met illustere voorouders. Dat riekt naar democratie, zal men zeggen. Juist, precies! Ik mag er aan her- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
inneren, dat Adolf Hitler al vele malen gezegd heeft, dat het nationaal-socialistische Duitschland tenslotte veel democratischer is dan die andere staten, die zich democratieën noemen en er alleen maar een aanfluiting van zijn.’ Uitgeverij Roskam had geen goed verkopende Max Blokzijl in het fonds, maar men was daar best tevreden met de verkoopcijfers van Mijn weg naar Scapa Flow van Günther Prien. De eerste druk van drieduizend exemplaren was onmiddellijk uitverkocht en de tweeduizend die pas in mei zouden verschijnen, waren in de vooraanbieding ook al uitverkocht. Roskam moest daarom in het Nieuwsblad een advertentie plaatsen met een voor een uitgever verheugende mededelingGa naar eind192: ‘Wij verzoeken dringend om voorloopig geen bestellingen meer in te zenden.’ Hoofdredacteur Gabriël Smit van Het Spectrum mocht alleen maar dromen van zulke verkoopcijfers. Hij had misschien wel iets belangrijks in portefeuille, maar daarover moest hij eerst Van Ham raadplegen. Wat hij precies met hem besprak, dat zullen we nooit achterhalen. Hij vroeg belet aan, op korte termijn en voor die korte termijn, zo schreef hij ‘bied ik U [...] ook mijn excuses aan, doch niettemin hoop ik dat U een kwartiertje voor mij kunt vrijmaken’.Ga naar eind193 Het onderhoud had resultaat, een tweede gesprek, nu op 20 maart, volgde en het leverde Van Ham de toezending op van zevenendertig van het veertig delen tellende De Katholieke Kerk. ‘In enkele daarvan kunnen wellicht eenige zinsneden voorkomen waarvan de formuleering door de tijdsomstandigheden is achterhaald,’ schreef de opportunistische SmitGa naar eind194, ‘het spreekt echter vanzelf dat wij gaarne bereid zijn de in dit verband noodzakelijke veranderingen in de tekst aan te brengen.’ Als hoofdredacteur van Het Spectrum kreeg Smit ook een brief van Anton van Duinkerken die aangeeft voor welke dilemma's een hoofdredacteur bij een uitgeverij in die periode kon komen te staan. Van Duinkerken deelde mee dat de bundel Zomerwolk van Gerard Wijdeveld niet uitgegeven kon worden onder auspiciën van Uitgeverij De Gemeenschap zoals de opzet van Smit was geweest. Van Duinkerken gaf duidelijk aan waarom hij tegen de uitgave wasGa naar eind195: ‘De motieven mijner meening zijn de volgende. Op enkele plaatsen in deze bundel drukt de dichter meeningen uit, die vandaag in Nederland niet dan met lijfsgevaar kunnen weersproken worden. Aldus stelt hij zich onder de schutse der gewapende overmacht tegen eventueele vrije polemiek. Het lag nooit in het karakter van De Gemeenschap zulk een schrijfwijze te bevorderen, aan te moedigen of zelfs maar te dulden. Ten tweede: door eenige publicaties heeft Wijdeveld het publiek, dat op De Gemeenschap mag vertrouwen, dermate van zich vervreemd, dat deze uitgeverij onmogelijk in een tijdsgewricht, waarin tegenovergestelde publicaties eenvoudigweg worden verboden, haar naam kan verbinden aan den naam van dezen dichter.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De brief van Van Duinkerken heeft Smit maar ten dele kunnen overtuigen. De bundel kwam wel uit, daarvoor waren de normen en waarden van Het Spectrum flexibel genoeg, maar niet onder het imprint van De Gemeenschap. Aan de teksten zou niets veranderd worden, wat we kunnen nagaan omdat enkele nationaal-socialistische propagandagedichten die Wijdeveld in het Algemeen Handelsblad publiceerde, onverkort in deze bundel terechtkwamen. Geen letter hoefde er ook veranderd te worden in de herdrukken van Ras en toekomst van Hylkema en Het verraad der nsb van Den Hollander. Beide uitgaven pasten perfect in de propagandavoering. Kettmann wilde echter zoveel papier voor deze herdrukken dat het Rijksbureau daar niet zomaar akkoord mee ging. De ambtenaar van het Rijksbureau die de zaak behandelde vroeg aan Kettmann bij welke papierhandel hij zulke grote hoeveelheden te pakken zou moeten krijgen. ‘Dit is nu juist voor óns de moeilijkheid,’ schreef Kettmann klagend aan Van HamGa naar eind196, ‘in de jaren voor 1940 waren wij geen grote afnemers, zoodat wij bij de heeren papierhandelaren als klanten niet bizonder in tel zijn. Eerst wanneer er van bovenaf instructie komt, dat ons op vertoon van het cbd-formulier het papier moet worden afgegeven, als het aanwezig is, komt er iets van de revolutie terecht.’ Nu kon Kettmann rustig ervan uitgaan dat met ingang van april 1942 er voor nationaal-socialistische uitgeverijen en schrijvers meer papier beschikbaar zou zijn. Vanaf 1 april immers zou de aanmelding voor zowel uitgevers als schrijvers bij de Kultuurkamer een feit zijn. Hij verwachtte niet dat uitgevers zouden weigeren zich aan te melden, en daarin had hij gelijk gekregen, maar van een aantal auteurs was hij niet zeker, de eerste signalen van hun weigering mee te werken waren al opgevangen. Vooral de belangrijke auteurs, en de goed verkopende auteurs zouden weigeren zich aan te sluiten, of, zoals bij Roland Holst en Coolen het geval was, ze meldden zich onder dwang wel aan, maar weigerden verder nog te publiceren. ‘Er wordt met nadruk de aandacht op gevestigd, dat diegenen, die aan de aanmeldingsplicht niet voldoen, zich blootstellen aan strafmaatregelen en eventueel van de uitoefening van hun werkzaamheden op het gebied van de Nederlandsche Kultuurkamer zullen kunnen worden uitgesloten,’ meldde Het Nieuwsblad dreigend.Ga naar eind197 Dat betekende dat een aantal auteurs wegviel en dat betekende weer dat er meer papier vrij kwam voor het uitgeven van de wél willigen, de nationaal-socialisten natuurlijk voorop. Voor een auteur als Sjoerd Leiker betekende dit dreigende bericht onmiddellijk een conflict. Hij had een contract met Uitgeverij Van Holkema & Warendorf voor zijn roman Drie getuigen, waarvoor hij een voorschot van tweehonderd | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gulden had ontvangen.Ga naar eind198 Op 27 maart, een paar dagen voor de fatale datum van 1 april kwam Leiker monter binnenstappen bij de uitgeverij, het manuscript onder de arm. Hij legde het boek op het bureau van de uitgever, maar deelde tevens mee dat hij zich onder geen beding zou aanmelden bij het Letterengilde, zodat hij kon weten dat de publikatie van Drie getuigen zeer discutabel werd. Want: ‘Wij menen,’ zo schreef de uitgeverij dan ook aan Sjoerd Leiker, ‘dat de opvatting van de meeste auteurs zoo is, dat, wanneer hun bestaan als auteur volkomen in gevaar wordt gebracht, bij niet aansluiten, zij zich, zijnde in een dwangpositie, opgeven. Wij vertrouwen dus dat U Uw literaire arbeid voort zult zetten en de consequenties aanvaarden.’ Leiker weigerde, waarop een tijdlang herrie volgde om het eventueel terugbetalen van het voorschot. Leiker dacht er niet over, hij zei terecht dat hij het manuscript had ingeleverd en aan zijn verplichtingen had voldaan en dat er in het contract niets stond over welke aanmelding dan ook. De uitgeverij vond dat hij alles moest doen om het boek uitgegeven te krijgen en dat hij zich op deze wijze aan zijn verantwoordelijkheden onttrok. De Bezige Bij kwam uiteindelijk met de oplossing. Van Holkema & Warendorf kreeg f 457,63 uitbetaald en toen kon de roman van Leiker, zij het onder pseudoniem Menno van Haarsma alsnog verschijnen in 1944 als tiende deel in de reeks Quousque Tandem in een oplage van 525 exemplaren. Conflicten zijn er om bijgelegd te worden zullen de drie partijen in dit geval hebben gedacht, en zo werd ook het conflict tussen het dvk en de Nederlandsche Boekverkoopersbond, dat zich eveneens in deze periode afspeelde, opgelost. De Bond kreeg eind 1941 al te horen dat het orgaan van de Bond, De Boekverkooper niet meer mocht verschijnen vanwege de papierschaarschte. De Bond protesteerde tegen deze beslissing van het dvk en Van Ham ging hierop naar Noothoven van Goor om te vragen of deze, als voorzitter van de Vereeniging een oplossing wist. Na wat heen en weer geschrijf ging de Vereeniging er akkoord mee dat officiële mededelingen van de Bond voortaan in het orgaan van de Vereeniging, het Nieuwsblad, werden afgedrukt. Vandaar dat we in het Nieuwsblad het jaarverslag van de Bond over 1941 lezen, waarin met vreugde ‘de buitengewone toename van den verkoop in den boekhandel’ werd gemeld.Ga naar eind199 Die ‘buitengewone toename van de boekenverkoop had overigens zowel voor- als nadelen: De verklaring hiervan zoeken wij deels in de toenemende belangstelling van het publiek voor het boek, nu de verduisteringsvoorschriften de huiselijkheid bevorderen en het gezelschapsleven buitenshuis als gevolg van den oorlogstoestand minder bekoring heeft dan vroeger. Deels ook moeten wij deze groote vraag verklaren uit het feit, dat vele der thans verkochte boeken als geschenk in aanmerking kwamen, om dat vele andere artikelen in het geheel niet meer of | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slechts tegen inlevering van bonnen verkrijgbaar zijn. Wordt dus onze vreugde over de zoo sterk gestegen vraag naar het boek getemperd door de gedachte, dat een deel van deze belangstelling weer zal verdwijnen, zoodra het normale goederenverkeer zal hersteld zijn, bepaald betreuren moet men het feit, dat door het thans aan den gang zijnde economische proces het oogenblik in zicht zal komen, waarop de magazijnen der uitgevers nagenoeg leeg zullen zijn en de voorraad van den boekhandel dus niet meer aangevuld zal kunnen worden.’
Noothoven van Goor en Van Ham konden gemakkelijk met elkaar tot een regeling komen omdat beiden elkaar vaak tegenkwamen waardoor een soort vertrouwelijkheid tussen beiden ontstond. Een van die ontmoetingsplekken waren de bijeenkomsten van de leiding van het Letterengilde, waarvan ook Noothoven van Goor namens de boekhandel deel uitmaakte. Nu hebben we gezien dat de Vereeniging als organisatie al danig ontmanteld was, evenals de Uitgeversbond, deze laatste organisatie had zelfs niet eens meer een eigen vertegenwoordiger binnen dat Letterengilde. A.D. Oosthoek trad nu op namens de uitgevers en hij had natuurlijk als overtuigd nationaal-socialist bepaald geen moeite met de nieuwe ordening. Noothoven van Goor echter probeerde voor de Vereeniging te redden wat er te redden viel en het lukte hem om op 16 maart een speciale vergadering uitgeschreven te krijgen, waarop de positie van de Vereeniging ten opzichte van het Letterengilde aan de orde kwam. Hij pleitte er tijdens deze vergadering voor ‘dat de economische aangelegenheden van uitgevers, boekhandelaren en leesbibliotheekhouders door de Vereeniging zullen worden blijven behandeld, zoodat aan het Gilde hoofdzakelijk een kultureele taak zou blijven’.Ga naar eind200 Hij kreeg geen poot aan de grond. Jan de Vries antwoordde Noothoven van Goor en hij was duidelijk: álle aangelegenheden, dus ook de economische vallen onder de bevoegdheid van het Letterengilde. De Vries ging zelfs nog een stap verder. Hij zag in de toekomst een ‘versmelting van de bonden met de Vakgroepen bij het Gilde, omdat de belangen van de bonden toch parallel loopen met die van de Vakgroepen. Formeel en feitelijk behooren alle werkzaamheden van boekhandel en uitgevers in het Gilde te worden verricht; daarom zal het gewenscht zijn dat de secretariaten van de genoemde bonden naar Den Haag worden overgebracht, waar zij de plaats zullen krijgen in de Kultuurkamer.’ In de loop van de eropvolgende discussie waarin Noothoven van Goor weinig succesvol en weinig overtuigd meer vocht voor de onafhankelijkheid van de Vereeniging werd bovendien door de meerderheid van de acht aanwezigen vastgesteld ‘dat het gewenscht zou zijn, dat het Nieuwsblad voor den Boekhandel onder toezicht van het Gilde zou komen te staan en dat er vormingsartikelen in zouden worden opgenomen’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat de Vereeniging volkomen buitenspel was gezet mag blijken uit een conflict dat in het voorjaar en de zomer van 1942 werd uitgevochten rond de verkoop van boeken in Vroom & Dreesmann. In maart had J. Mesman, directeur van de Uitgeverijen West-Frisia en Cultura zich rechtstreeks tot het Letterengilde gewend. Mesman had boeken geleverd aan Boekhandel De Goederen in Den Haag en deze door de Vereeniging erkende boekhandel had zich daarop gevestigd in het perceel van v & d. De Vereeniging hoorde daarvan en trok de erkenning van Boekhandel De Goederen in. De Goederen die juist van plan was zich binnen de poorten van Vroom & Dreesmann toe te leggen op de verkoop van Duitse en nationaal-socialistische boeken, riep de hulp in van de Duitse autoriteiten en De Goederen kreeg zijn erkenning weer terug. Mesman had verder de Boekhandel Bothe onder zijn hoede genomen en hier gold hetzelfde verhaal: de boekhandel ging boeken verkopen bij Vroom & Dreesmann en raakte zijn erkenning kwijt. Maar Boekhandel Bothe ging de strijd op een ordentelijker manier aan. Men riep niet de hulp van de Duitse autoriteiten in, maar spande een kort geding aan tegen de Vereeniging. De rechter echter verklaarde zich onbevoegd tot het doen van een uitspraak en daarop startte Bothe een procedure waarvan het einde nog lang niet in zicht was. Intussen bleef de boekhandel binnen het warenhuis zijn boeken verkopen. Mesman nu wierp zich op als de beschermer van de beide boekhandels. Omdat de Vereeniging erkenning weigerde kon Mesman niet meer leveren en daar legde hij zich niet bij neer. Hij besloot de Vereeniging onder druk te zetten en begon te leveren aan de vestiging van het warenhuis in Hilversum. En tegelijkertijd dreigde hij de Vereeniging, dat als de drie vestigingen van Vroom & Dreesmann nu niet erkend zouden worden hij ook de zeventien andere vestigingen zou gaan leveren. Van Ham werd door de Vereeniging gewaarschuwd voor de gevolgen van de chaos die deze één-mansactie van Mesman zou kunnen veroorzaken en Van Ham probeerde Mesman om te praten, maar deze was niet van zins gas terug te nemen. Hij voelde zich gesterkt door de beslissing van de Duitse autoriteiten om in ieder geval De Goederen te erkennen en hij dreigde de hulp van diezelfde autoriteiten in te roepen om voor de andere vestigingen van Vroom & Dreesmann ook erkenning te verkrijgen. Daarop nam het Letterengilde de zaak in handen. De Vereeniging werd nu dus volkomen gepasseerd. Op 22 juni had Hans Klomp met Mesman een gesprek. Mesman had zijn positie inmiddels nog versterkt, want hem was gebleken dat De Bijenkorf al tien jaar een erkenning van de Vereeniging bezat. Klomp luisterde naar de argumenten van Mesman en vond de houding van de Vereeniging ‘een schandaal’Ga naar eind201 en ‘beneden peil’ en hij kwam met een voor de Vereeniging vernietigend voorstel bij het dvk. Van Ham ging overstag en op 16 juli | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kwam de beslissing van het dvk: warenhuizen kregen de bevoegdheid om boeken te verkopen, als het Letterengilde akkoord ging. Het Letterengilde hoefde alleen maar in te stemmen als het bedrijf in kwestie zich aanmeldde bij de Kultuurkamer: en dat was voor Vroom & Dreesmann geen probleem.
We zijn met ons verhaal nu aangeland bij de eerste april 1942, het moment waarop uitgevers en boekhandelaren zich geconfronteerd zagen met de verplichtstelling van aanmelding voor de Kultuurkamer. Voor een uitgeverij als De Schouw was dit natuurlijk geen probleem; men produceerde onverdroten door. In april De strooijonker van R. Brolsma, Hij leefde om te bouwen van Ger Griever en De bewoners van het dal der Zalmriorei, een vertaling van een IJslandse sage door Jan van Ham. Het was een handige zet van Oosthoek om Jan van Ham aan zijn fonds te binden en het feit dat dat gebeurde had onmiddellijk zijn weerslag in de kolommen van de vaderlandse pers. Normaal zou zijn dat De Schouw de drie boeken via advertenties onder de aandacht van het publiek bracht, maar ditmaal ging het anders. De drie boeken waren binnen een maand uitverkocht omdat De Schouw gratis publiciteit kreeg in alle bladen. Dat kwam omdat het dvk een persbericht had gestuurd naar de redacties en niemand het aangedurfd had de zo machtige Jan van Ham te brusqueren door het persbericht niet op te nemen. Niemand kwam zelfs maar op het idee de tekst van het bericht enigszins aan te passen aan eigen standaarden, terwijl daar aanleiding genoeg toe was, want het persbericht was behoorlijk onbeschaamd. De boeken van Griever en Brolsma werden er even in genoemd, om vervolgens uitvoerig in te gaan op Van Hams vertaling van de IJslandse sageGa naar eind202: ‘Deze beroemde saga werd omstreeks het jaar 1000 geschreven. Van dit laatste boek zijn in de afgeloopen tientallen jaren honderdduizenden exemplaren verkocht en vooral in den laatsten tijd maakt dit werk, in het bijzonder in Scandinavië, Duitschland en Engeland, wederom grooten opgang. Het is dan ook toe te juichen dat deze jonge uitgeverij het initiatief nam dit belangrijke en hoogst interessante werk in een Nederlandsche vertaling het licht te doen zien.’ Steun in de vorm van departementale persberichten moest De Amsterdamsche Keurkamer ontberen al zal dit de eigenzinnige Kettmann niet werkelijk hebben gestoord. Hij zal met zijn tien jaar oude uitgeverij ook neergekeken hebben op een nieuwkomer als De Schouw. En dat zijn uitgeverij tien jaar bestond zou de gehele boekenwereld te weten komen door de uitgave van het Keurjaarboek 1932-1942, keurig gebonden en meer dan zeshonderd pagina's dik. E. van Bolhuis was een van de vele auteurs die een bijdrage in dit Keurjaarboek plaatste. Dat gaf hem overigens niet de zekerheid dat hij zijn werk nu ook altijd bij De Amsterdamsche Keurkamer uitgegeven kon krijgen. Hij stuurde voor | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het gemak eveneens de dichtbundel Wazend getij in, maar kreeg deze retour met een opmerking van Kettmann dat hij ‘niet tot een uitgave ervan [kon] besluiten’.Ga naar eind203 ‘Wij zoeken niet zoozeer naar impressionistisch werk, evenmin naar natuurpoëzie,’ vervolgde hij, ‘vooral gaat onze belangstelling uit naar poëzie, waarin de dichter zich in den nieuwen geest uitspreekt. Wij geven toe; dit is zeer goed mogelijk bij gedichten die in een bepaalde stemming zijn geschreven - dus tóch natuurpoëzie, maar er is voor ons gevoel niet veel wat ons - in verband met onzen ouden Geuzenaard - vermag te treffen.’ De opmerkingen van Kettmann waren ogenschijnlijk zinnig, maar sloegen in werkelijkheid niet op het werk van Bolhuis. Hij had deze dichtbundel op andere gronden moeten afwijzen, maar niet doen alsof Bolhuis onschuldige natuurpoëzie had ingestuurd, impressionistische stemmingsbeelden die met ‘den nieuwen geest’ niets van doen hadden. De titels van de gedichten die Bolhuis had ingestuurd spreken wat dat betreft immers al boekdelen: ‘Sporenslag’, ‘Oostwaarts’, ‘Soldaten’, ‘Ik zing van de helden’ en ‘Het bloed der volken’. Voor George Kettmann en zijn vrouw was de uitgave van het Keurjaarboek een triomfantelijke gebeurtenis. Dat later zou blijken dat men er niet in slaagde de eerste druk van drieduizend exemplaren geheel uit te verkopen is een tweede. Misschien was dat wel gebeurd als Kettmann erin was geslaagd om een voorwoord van Adolf Hitler in zijn Keurjaarboek te krijgen. Hij heeft wel pogingen in die richting gedaan, maar die mislukten. Nu was het Goedewaagen die het voorwoord schreef en niet eens Mussert, zoals bij weigering van de eerste keus voor de hand had gelegen. Per slot van rekening was híj de Leider van het Nederlandse volk en niet Goedewaagen. Maar de sfeer tussen Mussert en Kettmann was in de eerste helft van 1942 al zeer gespannen (we hebben in deel ii gezien dat het in de tweede helft van dat jaar tot een uitbarsting tussen beiden kwam) en dat is de vermoedelijke achtergrond van het ontbreken van een voorwoord door Mussert. Of Kettmann hem niet wilde vragen of dat de Leider zelf de boot heeft afgehouden is niet meer te achterhalen. In het Keurjaarboek stond onder andere een curieus fragment uit Van Lemberg tot Bordeaux van Leo Leixner, dat vertaald was door Frits Sampimon. Leixner geeft daarin een verslag van de veldtochten waaraan hij heeft deelgenomen en daarin ook de korte campagne tegen Nederland. Hij beschrijft de tegenstand die hij van de Nederlandse soldaten ondervondGa naar eind204: ‘“De Hollander schiet goed, mijne heeren, beter dan de Pool,” zei zoojuist de regimentscommandant tot zijn officieren. Dat klopt, dat hebben wij gisteren bij Coevorden ondervonden. De Nederlander heeft, waar hij tot nu toe den strijd aanbond, dapper gevochten. Vier studenten hielden bij Coevorden van hun | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bunker uit twee eskadrons belangrijk op totdat granaatwerpers hen tot overgave dwongen. Wij hebben eerbied voor den moed, waarmee zij vechten, alleen hebben wij medelijden met de verblinding, die den Nederlander hun eigen goed laat beschadigen. Welk een wantrouwen heeft veelal de vijandelijke propaganda met succes kunnen zaaien! Angstig trekken de menschen in de dorpen zich terug in de mooie kamer en laten het werk op het land in den steek. De Duitschers zouden hun huizen kunnen plunderen, vreezen zij waarschijnlijk... Daartegenover zien wij met vreugde de gevallen, dat wij met warme sympathie door de verstandigen worden opgenomen. Gastvrij is ons vandaag sterke koffie aangeboden en met vriendelijke woorden zijn wij aan tafel genood.’ Margot Warnsinck die tot 1942 op de achtergrond was gebleven mocht nu meer naar voren treden. Zij kon in het Keurjaarboek laten merken dat zij bepaald niet minder antisemitisch was dan haar man, en dat deed zij dan ook met vuur op het moment dat zij haar licht liet schijnen over de vooroorlogse periodeGa naar eind205: ‘Toen nog van cultuur durven spreken, terwijl menschen in massa's werden stuk gewreven in de molens der moderne techniek - toen nog te kunnen gelooven in de vlinderfantazieën van verdwaalde eenlingen, was eenvoudig misdaad of gillende waanzin. En toch spraken sommigen ervan. In de bluf-theaters en in de winkeltjes der huurboekenindustrie, aan de maaltijden der “captains of industry” en op de avondjes van het Joden-poerim. Cultuur - het állerkostelijkste, het scheppend vermogen van het geheele volk, het eenige ware bezit - verstikt en verpletterd door schimmel en roest, groenwit en rosrood uitslag, uitzinnig bewonderd door een kleine groep “cultuurdragers”. Een bovenbouw van onbeschaamd parasietendom op een volkomen afgestompte, breede massa, vervreemd van haar eigen cultuurwaarde - ziedaar de jammerlijke resten van ons volksbestaan, dik onder schimmel en roest, na eeuwen van dadendrang en levensliefde zonder weerga.’
We hebben al gezien dat Oceanus onder Goddard op de markt was verschenen met een Duits leerboek; de eerste uitgave voor de boekhandel was de bloemlezing Mecklenburgers onder Nederlandschen vlag. Goddard stuurde het eerste exemplaar met een vriendelijk briefje aan Goedewaagen zelf.Ga naar eind206 Wellicht hoopte Goddard op wat clementie, want in het tweemaandelijkse interne overleg moest hij de commissarissen mededelen dat twee geplande uitgaven door het dvk niet werden toegestaan: Vagebond op stap van J.W. Broedelet en De zeeleeuw op de Theems van mr. dr. B.J.F. Steinmetz. Het laatste boek was alleen nog maar in manuscript ingeleverd; het boek van Broedelet was echter al aan de boekhandel aangeboden en Goddard kon alleen maar betreuren dat een boek dat op voorhand zo goed was verkocht nu werd verboden. In het overzicht | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat het interne overleg begeleidde vinden we een verkoopstaat terug van deze vooraanbieding inclusief de aan de boekhandel berekende bedragen:
Deze goede verkoopresultaten waren natuurlijk niet aan Oceanus alleen voorbehouden; overal namen de omzetten toe en dat was voor voorzitter J.H. Donner van de Nederlandsche Boekverkoopersbond aanleiding om op de jaarvergadering die de bond op 15 april in de Utrechtse Stadsschouwburg hield enige woorden te wijden aan het effect van deze gestegen omzetten op het gedrag binnen de bedrijfstak zelfGa naar eind207: ‘Was bij den verkoop vroeger de boekhandel, die moest koopen, de sterke partij, nu zijn het de uitgevers, die goederen hebben aan te bieden. Er is echter wederzijdsch begrip; de boekhandelaar begrijpt, dat de uitgever zijn voorraad niet tot elken prijs kan uitverkoopen, de uitgever, dat de boekhandel met een minimumkorting niet kan werken. Dan is er de onderlingen verhouding tusschen de collega's laatstelijk. Men dient bereid te blijven om elkaar te helpen, maar tevens te begrijpen, dat nu een dienst tegenover een wederdienst moet staan. Ten derde is er de verhouding tot de klanten. Ook deze wijzigt zich, in denzelfden zin als die van uitgevers tot boekverkooper. Er zijn “winkeliers”, die thans allures aannemen, welke niet in verhouding staan tot hun beteekenis in het distributieproces. Men dient te bedenken, dat na dezen tijd weer een andere tijd komt en dat de wellevendheid niet overboord gegooid mag worden.’ Voorzitter Donner kon overigens niet genoeg benadrukken dat het aanmelden bij de Kultuurkamer werkelijk verplicht was: ‘Komt men dezen plicht niet na dan stelt men zich bloot aan strafbepalingen.’ En ook: ‘Wij gaan een toekomst in het organisatieleven tegemoet, die wel minder vaag is dan verleden jaar, maar toch nog vele vragen openlaat. Moge de goede | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederlandsche geest, die de leidende gedachte is geweest bij onze taak in het verleden, onze leidster zijn, die ons voeren zal naar een beteren tijd.’ Een week eerder was in het Nieuwsblad een oekaze van de Kultuurkamer gepubliceerd, die bepaald geen twijfel overliet; zonder uitzondering diende eenieder in het boekenvak zich aan te melden bij de Kultuurkamer en daarbijGa naar eind208: ‘Voorts deelt de Nederlandsche Kultuurkamer mede, dat, van het tijdstip van openbaarmaking van deze publicatie af, uitgevers van alle boeken, uitgezonderd schoolboeken en zuiver wetenschappelijke werken, zich hebben te vergewissen, alvorens zij manuscripten aannemen, of de auteurs zich hebben gemeld bij de Nederlandsche Kultuurkamer.’ De controle daarop was scherp, bovendien waren de ambtenaren bij de Afdeeling Boekwezen van het dvk goed ingevoerd in de kleine wereld der auteurs. We mogen dus concluderen dat vanaf dit moment elkeen, die daadwerkelijk boeken uitgaf en verkocht zich had gevoegd naar de wensen der nationaal-socialisten, en deel uitmaakte van de nieuwe organisatie van het boeken vak. De mogelijkheid dat een auteur die zich niet bij de Kultuurkamer had aangemeld, of niet toegelaten was, toch publiceerde, bleef bestaan; hij schreef dan onder een andere naam. We hebben in de controverse Jan Gerhard Toonder versus Han G. Hoekstra in deel iiia gezien dat dit tot bittere ervaringen kon leiden. Een auteur kon natuurlijk ook alleen maar een pseudoniem aannemen en hopen dat niemand wist waar dat voor stond, maar de ambtenaren van het dvk zagen die mogelijkheid natuurlijk ook en daarom stelden ze een regeling op waarin alleen met toestemming van de president van de Kultuurkamer een pseudoniem mocht worden gebruiktGa naar eind209 en deze toestemming kon worden geweigerd of ingetrokken, als het om een bestaand pseudoniem ging als:
Wie deze bepalingen overtrad kon rekenen op een boete van duizend gulden en het is niet bekend of enig in de openbaarheid opererende auteur of uitgeverij dit risico durfde te nemen; over de clandestiene en illegale uitgeverijen hebben we het hier natuurlijk niet.
De bezetting was nu twee jaar oud; er waren nog drie jaren te gaan, al hadden de betrokkenen daar natuurlijk geen idee van. De pessimisten onder hen hielden ernstig rekening met de mogelijkheid dat het wel eens eeuwig kon gaan duren. En wie kon zich, maatschappelijk en emotioneel gezien, in dit geval ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oorloven zijn beroep op te geven voor een ongewisse, maar vrije toekomst? Zo gingen duizenden in het boekenvak min of meer collaborerend het derde oorlogsjaar in. Duizenden, maar er waren uitzonderingen. Drie maanden na de fatale eerste april verscheen toch het eerste deel van de beroemde Ciske de Rat-trilogie van Piet Bakker, terwijl hij zich niet had aangemeld bij de Kultuurkamer. In zijn herinneringen beschrijft hij hoe hij door de mazen van de nieuwe regels glipte.Ga naar eind210 Hij had voor de Telegraaf een reeks stukjes geschreven over ‘de kwekeling met akte’, wat voor Klautz van Elsevier aanleiding was om Bakker opdracht te geven tot het schrijven van een roman over een kind. Bakker was daar nog mee bezig toen de Kultuurkamer werd ingesteld, en Bakker weigerde zich aan te melden: ‘Wie geen lid van de Kultuurkamer was, kreeg eenvoudig geen papiertoewijzing. De baas van dat cellulosebureau was daardoor heer en meester van het gedrukte woord. We hebben die knaap nog geprobeerd in te kapselen door het bestaande contract te vernietigen en een nieuw te antedateren. Misschien zouden ze reeds gemaakte overeenkomsten eerbiedigen, en we maakten dus een contract voor een trilogie in plaats van een enkel boek. Die celluloseboer trapte er niet in: “Zoo lang ik hier zit schrijft die meneer Bakker geen stuk papier zo groot als mijn hand,” zei hij. Elsevier publiceerde echter in het vakblad: “Zo juist van de pers: Ciske de Rat.” Ik zat er nog druk aan te schrijven. In september verscheen het eerste deel pas, gedrukt op clandestien papier, en wonderlijk genoeg niet ingepikt door de nazi's. 't Was op groot lef gebeurd en 't bewees hoezeer men soms het organisatievermogen der heren overschatte. Van dit eerste deel heb ik goeddeels kunnen leven. 't Werd onder de toonbank verkocht en steeds herdrukt. De mensen hadden behoefte aan wat gewoon menselijks in die barre tijden. Voor het tweede deel kregen we natuurlijk geen toestemming. Buiten mijn weten om verscheen dit echter wel in Denemarken. Daar hadden ze alleen militaire bezetting en waren verschoond gebleven van de Aziatische instelling, die Kultuurkamer heette. Mijn honorarium werd gedeeltelijk uitbetaald in knäckebrot en Deense kaas. Afschuwelijk was het dat Max Blokzijl dit boek voor de foute radio uitbundig prees. Het lag ook in de n.s.b.-boekhandel in de Kalverstraat. Dan ben je “fout”, nietwaar?’ |
|