Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Deel 4 Uitgevers en boekhandelaren
(1992)–Adriaan Venema– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op 10 mei 1940 vielen de Duitsers Nederland binnen; vier dagen later legde het Nederlandse leger de wapenen neer. De regering was onder leiding van de koningin al naar Londen gevlucht, Rotterdam was door de Duitse bommenwerpers in de as gelegd en circa tweeduizend Nederlandse militairen waren gesneuveld. Verdoofd keek de Nederlandse bevolking toe hoe de Duitse troepen gedisciplineerd de steden en dorpen binnentrokken. Na die verdoving ontstond een opvallende drang naar herstel van rust en orde en de neiging de nieuwe situatie zo positief mogelijk tegemoet te treden. ‘Het Olympiaplein baadt in het zonlicht en reeds vroeg op dezen Zondagmiddag is er op de sintelbaan een bonte mengeling van mannelijke en vrouwelijke athleten,’ schreef De Telegraaf op 20 mei 1940. ‘Aan de spanning der laatste dagen is een einde gekomen; de noode onderbroken training is weer hervat. Geest en lichaam zoeken en vinden ontspanning in den arbeid der spieren!’ Zo ging dat. Nog geen week na de ondergang van Nederland als zelfstandige natie, nog geen week na de golf van zelfmoorden onder voornamelijk joodse landgenoten die de terreur zagen aankomen, op de eerste zondag na de capitulatie werd er weer volop gesport als teken dat het leven doorging. Het was een klein signaal, maar wel duidelijk: alles moest zo snel mogelijk terug naar het oude vertrouwde. De oorlog was voorbij, die zou worden uitgevochten buiten de Nederlandse grenzen. Maar deze situatie, de gebeurtenissen die volgden op de eerste maanden van verdoving, zijn elders al uitputtend behandeld en als we snel willen komen tot het eigenlijke onderwerp van dit deel van de studie, dan zullen we zien dat de uitgevers - en hadden we anders mogen verwachten - niet wezenlijk verschilden van de andere burgers. Zij waren ondernemers en zij hadden het de laatste jaren voor de oorlog maar al te moeilijk gehad. Hun situatie onderscheidde zich niet van die van andere ondernemers die diep getroffen waren door de al jarenlang voortslepende crisis. R.E.M. van den Brink zou in zijn gedegen studie over Economische structuur en ontwikkeling van de informatiemedia in Nederland, 1938-1945 in het bijzonder die met betrekking tot de uitgeverijGa naar eind1; de zo benarde situatie waarin de uitgeverswereld zich bevond bondig samenvatten, toen hij schreef dat in 1939 vooral de kleine uitgeverijen in de boekensector zuchtten ‘onder krakende zolders van niet-verkochte boekenvoorraden in grote, pluriforme verscheidenheid. Ondanks de druk van de laag-conjunctuur hadden zich | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geen déconfitures voorgedaan, mede doordat de vaste lasten van deze uitgeverijsoort bij gebreke van een eigen drukkerij uiterst gering waren. Het modern antiquariaat bestond niet en men berustte in de jaarverkoop die in de jaren dertig voor zeer veel titels niet veel hoger was dan 4 % van de voorraad. Wel kwamen tegen het einde van de jaren dertig herhaalde dumpacties voor van Nederlandse uitgeverijen in het opkomende Vlaamse exportgebied.’Ga naar eind2 De Duitse inval zou aan deze laatste acties een einde maken, de grens tussen Nederland en België bleef gesloten en zou in de daaropvolgende jaren slechts bij uitzondering voor boekenuitwisseling worden geopend en dan nog vooral voor de export van nationaal-socialistische literatuur en lectuur. Toch kunnen we constateren dat in het half jaar voorafgaande aan de bezetting van een licht herstel gesproken kan worden; de ergste gevolgen van de crisis werden al opgevangen. Met een licht optimisme waren uitgevers en boekhandelaren het jaar 1940 ingegaan. Waren de cijfers over 1939 niet gunstiger geweest dan men had durven vrezen? Lieten ze niet zien, dat er iets, niet veel, maar toch iets, aan het verbeteren was? In 1939 waren 6554 boeken uitgegeven. Dat was vergeleken met 1938 een vooruitgang van 382 boeken en bovendien was dit getal van 6554 boeken het hoogste aantal dat ooit in de geschiedenis van de Nederlandse uitgeverijen was behaald. Een ander teken dat het beter ging, was het aantal herdrukken dat verhoudingsgewijs nog sterker was gestegen dan de oorspronkelijke boekproduktie: 1876 tegen 1651 in 1938. En juist met herdrukken maakt een uitgeverij de meeste winst. De cijfers waren overigens niet op alle terreinen rooskleurig: de gemiddelde verkoopprijs per boek was maar weinig gestegen, té weinig vond men: van f 1,97 per exemplaar naar f 1,98.Ga naar eind3 Zoals eerder gemeld: de Duitse invasie maakte slachtoffers, óók binnen de boekhandel- en uitgeverswereld. Het Nieuwsblad voor den Boekhandel maakte daar in haar eerste nummers gewag van; haar opgave was overigens niet compleet, zoals de redactie van het Nieuwsblad besefte.Ga naar eind4 ‘Voor het vaderland sneuvelden Tom de Bruin, resp. 1e luitenant, lid van de directie der Uitg-Mij. Holland te Amsterdam, Jan Kersten, jongste firmant van de firma Mado & Co. te Utrecht en Klaas Schaafsma (Boekh. van Eerde) te Winschoten’, luidde een van de berichten in het Nieuwsblad in de weken die op de capitulatie volgden. Een opvallend overlijden was natuurlijk dat van D. Zijlstra, de directeur van Nijgh & Van Ditmar's Uitgevers Maatschappij, die bij het bombardement op Rotterdam omkwam, zoals we in het aan Simon Vestdijk gewijde deel iii b al hebben kunnen zien. ‘Wij die tot zijn persoonlijke vriendenkring behoorden,’ schreef het Nieuws- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bladGa naar eind5, ‘zullen hem nog zoo dikwijls voor ons zien, zooals hij Friesche gedichten declameerde met de hem eigen onopgesmuktheid - zooals hij vertelde over het zeilen op de Friesche meren met een glimlach, die sprak van de liefde voor zijn land. Doeke, goede vriend, we zullen je nooit vergeten. Rust in vrede.’ Op de tiende mei, enkele dagen voor het bombardement op Rotterdam en de dood van Zijlstra, was er in het gebouw van een andere uitgeverij, dat van De Arbeiderspers, sprake van grote activiteit. In gebouw Voorwaarts schreef rayondirecteur Age Scheffer voor intern gebruik een rapport over die eerste dagen in RotterdamGa naar eind6: ‘Op Vrijdag 10 Mei 's ochtend te 4.15 trad ik in verbinding met de redactiechef v.d. Velde en sprak na enig overleg met hem af dat wij ons ten spoedigste naar het Voorwaarts-gebouw zouden begeven ten einde de situatie ter plaatse nader onder het oog te zien. De redacteur Danz kreeg opdracht te pogen naar de Waalhaven te gaan, waar hard gevochten werd. De fotograaf v.d. Hoeven ging op onze instructie naar de Maas om enige foto's van de landende Duitse troepen te maken. Te 5.05 was ik in het Voorwaarts-gebouw aanwezig. Ik begaf mij naar het dak, van waar duidelijk te zien was, dat de Duitsers de Maas ter hoogte van Oosterkade en Boompjes beheersten: grote Duitse watervliegtuigen bewaakten de rivier bij de stad. Bij Waalhaven waren Nederlanders en Duitsers in gevechten gewikkeld: grote rookwolken onttrokken echter het zuidwestelijk deel der gemeente al spoedig aan het oog. Te 5.15 arriveerde de redactiechef v.d. Velde, die op de Maasbrug per taxi Duitse schildwachten was gepasseerd. Hij had zijn militair zakboekje bij zich gestoken in de stellige overtuiging, dat in de loop van de dag ook de lichting 1923 zou worden opgeroepen. Tegen zes uur waren de meeste redactieleden aanwezig. Zij werden de stad in gestuurd om zoveel mogelijk informaties over de krijgsbedrijven en over de posities der troepen in te winnen. Hoewel wij er reeds toen van overtuigd waren, dat de publicatie van de te verzamelen gegevens waarschijnlijk op bezwaren zouden stuiten, achtten wij het onze journalistieke plicht feiten en gegevens te verzamelen voor het onwaarschijnlijke geval dat het plaatsen van berichten en reportages zou worden toegestaan.’ De grootste zorg voor De Arbeiderspers was om ervoor te zorgen dat het paradepaardje van het concern, Het Volk, op tijd bij alle abonnees zou worden bezorgdGa naar eind7: ‘De expeditie is dankzij de kranige houding van onze chauffeurs Van Ringelesteyn, Van Nimwegen en Frederiks bijgestaan door onze advertentiechef Blaas volledig geslaagd. Zelfs de abonnees te Gorcum, Leerdam en Vianen hebben op de eerste oorlogsdag hun krant op tijd gehad - ondanks de ontzaglijke moeilijkheden, die onze wagenvoerders daartoe moesten overwinnen.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zo worstelde De Arbeiderspers enkele dagen door, maar toen vielen de Duitse Stuka's aan en werd een groot deel van de Rotterdamse binnenstad in as gelegd. Ook het Voorwaarts-gebouw werd zwaar getroffenGa naar eind8: ‘De explosie lichtte het gehele gebouw Voorwaarts van zijn fundering: de kelder golfde, het electrisch licht flakkerde en ging uit, boven in het gebouw werden ramen en deuren uit de kozijnen geworpen, die met een regen van stenen en puin onder donderend geraas door de lichtramen in het middengebouw op de begane grond terecht kwamen. In de kelder, nu slechts verlicht door enkele flakkerende olielampen, brak een onbeschrijfelijke paniek uit. Vrouwen gilden, kinderen schreeuwden, ieder stond op en drong zich naar voren, naar de trapopgang. Wat in de andere helft van de kelder gebeurd is, heb ik niet kunnen nagaan: slechts weet ik dat daar de redactiechef v.d. Velde, de rotatievoorman Bekker en enige anderen het hoofd koel hielden en de paniek bezwoeren. Aan de zijde waar ik stond, was de situatie uiterst hachelijk; de banken werden omvergetrapt, vrouwen vielen en dreigden vertrapt te worden. Ik ben met grove woorden op de stroom ingegaan, heb drie der meest overstuur zijnde en zich een weg stompende mannen met de vuist neergeslagen en me zo dwars door de massa heengewerkt, overal stilte bevelend, overal tot onmiddellijk neerzettend dwingend. Bewonderenswaardig was daarbij de houding van de jongste bediende Van Wijk, die met een blauwe lantaarn tussen de rijen doorliep en overal tot kalmte maande. Ook Mej. Noordzij (de telefoniste) toonde zich uit het goede hout gesneden evenals een onbekende vrouw en twee arbeiders uit de Schoutenstraat die ik heleaas niet persoonlijk voor hun krachtige hulp heb kunnen bedanken.’ Binnen twee dagen was de ergste schade aan het Voorwaarts-gebouw hersteld en op 16 mei verscheen Het Volk weer. Rotterdam was de tweede vestiging in belangrijkheid van De Arbeiderspers. Het hoofdkantoor stond in Amsterdam, het trotse arbeiderskasteel aan het Hekelveld. In Amsterdam was de situatie echter heel wat onordelijker, terwijl de hoofdstad niet eens door een bombardement was getroffen. Hoe onordelijk merkten de Rotterdammers toen men probeerde contact te krijgen met het hoofdkantoor. Scheffer stuurde vlak voor het bombardement een telex naar AmsterdamGa naar eind9: ‘Hier wordt ernstig luchtgevaar aangekondigd. Waar zit gij? Geef me toch eindelijk eens antwoord!’ Maar er kwam geen antwoord, hoewel later bleek dat het niet aan een verstoorde telexlijn had gelegen. De telexverbinding was geheel intact. Het antwoord kwam niet omdat het in Amsterdam ontbrak aan een centrale leiding. De algemeen directeur Y.G. van der Veen was overhaast, met medeneming van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
drieduizend gulden uit de kas, gevlucht. Hij probeerde via IJmuiden haar Engeland te ontkomen, maar dat lukte hem niet. Aan het einde van de dag keerde hij mismoedig, mét de drieduizend gulden, naar Amsterdam terug. Daar zou hij merken dat hij, de tot dan onbetwiste leider van De Arbeiderspers, gevreesd door de personeelsleden, aan geloofwaardigheid had ingeboet. In De val van de rode burcht herinnerde een van de personeelsleden die deze meidagen van 1940 op het Hekelveld had meegemaakt, zich dat nog heel goedGa naar eind10: ‘De nacht na zijn vlucht kwam hij op de zetterij. We stonden bij elkaar bij een paar bussen met melk. We dronken veel melk vanwege al dat lood, maar de bussen hoorden normaal ergens anders te staan. Van der Veen kwam naar ons toe, wees naar de bussen en zei - hij praatte net zo nors en afgemeten als altijd: “Wat doet dat hier?” Het werd stil. Toen zei Jan Barents, de chef van de zetterij: “Die toon kon u op tien mei nog aanslaan, maar nu niet meer.” Van der Veen draaide zich om en liep weg zonder iets te zeggen.’ Het moet voor de autoritaire Van der Veen een zware slag zijn geweest. Hij was gewend om het bedrijf als een alleenheerser te besturen en alle geschiedschrijvers zijn het erover eens: het bedrijf heeft veel aan hem te danken gehad. Zonder zijn harde hand zouden de crisisjaren wellicht fataal zijn geweest. De Arbeiderspers kwam voort uit de in 1915 opgerichte n.v. Boekhandel en Uitgeversmaatschappij ‘Ontwikkeling’. Het bedrijf behoorde toe aan de sdap, de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij. De sdap had nog twee andere bedrijven in bezit: Het Volk en Voorwaarts, twee kranten die onafhankelijk van elkaar een tamelijk moeizaam bestaan leidden. Van der Veen was vanaf 1923 hoofdredacteur en directeur van Voorwaarts en onder zijn leiding werd Voorwaarts een geduchte concurrent van Het Volk. Op 21 mei 1929 kwam aan deze onderlinge concurrentie echter een einde: de drie bedrijven werden door het congres van de sdap samengevoegd tot één concern: de n.v. De Arbeiderspers. Algemeen directeur van dit nieuwe bedrijf werd eerder genoemde Van der Veen. P. Schuhmacher werd directeur van de uitgeverij. Deze uitgeverij richtte zich op de uitgave en verspreiding van het goedkope maar goede boek en deed dat onder meer door het lanceren van verschillende reeksen. De bekendste daarvan waren de zogenaamde abc-romans. Haast niemand zal nog weten waar dat een afkorting van was: de Arbeiderspers-Blitz Combinatie. De reeks was in eerste instantie gestart door de uitgever Andries Blitz, die in 1929, in hetzelfde jaar waarin De Arbeiderspers van start ging, ook een uitgeverij begon. Blitz merkte dat de reeks die hij was begonnen zo succesvol was dat hij daardoor het project niet alleen aankon, daarvoor was zijn uitgeverij te klein en hij achtte het te riskant het bedrijf uit te breiden op basis van een succes dat wellicht tijdelijk was. Hij zocht en vond een samenwerkingsvorm met De Arbeiders- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pers. Dat kwam omdat Van der Veen een groot voorstander was van zulke reeksen en hij gaf dan ook zijn uitgever Schuhmacher alle gelegenheid om ermee door te gaan. Aan het einde van de oorlog zou overigens blijken dat deze drie mannen, Van der Veen, Blitz en Schuhmacher elk op weg waren geweest naar hun eigen noodlot: Van der Veen pleegde zelfmoord, Blitz werd vermoord en hoewel Schuhmacher de oorlog overleefde was zijn reputatie als uitgever blijvend geschonden. ‘Schuhmacher was een echte sdap-veteraan’, kunnen we in De val van de rode burcht lezen. ‘Hij was, zoals het hoorde, begonnen in de ajc [de Arbeiders Jeugd Centrale] en hoewel het onloochenbaar was dat hij de hele oorlog was blijven zitten, vonden ook later nog veel oud-ap-ers dat Schuhmacher de totale uitstoting uit de Beweging die hem na de oorlog ten deel viel, niet verdiend had. Het technisch personeel dat zich in werktijd onledig hield met het vervaardigen van illegaal drukwerk, variërend van pamfletten tot gebruiksaanwijzingen voor machinegeweren ten behoeve van het verzet, werd niets in de weg gelegd. Schuhmacher had de taak het bedrijf door de hongerwinter te slepen en voor het technisch en administratief personeel de overlevingskansen zo groot mogelijk te maken. Dat deed hij volgens de mensen die hem in die tijd hebben meegemaakt met een grote inzet. De gepensioneerde zetter-opmaker Willem Roodenburg vertelde dat hij en zijn collega's wat blij waren met de schuiten met groente die Schuhmacher in de hongerwinter ergens in de buurt van Aalsmeer voor het ap-personeel wist te organiseren.’Ga naar eind11 We zullen nog zien dat in de naoorlogse zuivering van de uitgeverswereld flink wat oud-collega's (maar niet uit sdap-kringen) voor Schuhmacher in de bres sprongen. Schuhmacher zou tot aan zijn dood toe vol trots en emotie spreken over de boekuitgaven van De Arbeiderspers uit de vooroorlogse jaren, waarvoor hij, zij het dan onder supervisie van Van der Veen, verantwoordelijk geweest was. Het is interessant om te zien waar dat assortiment ‘goede en goedkope boeken’ uit bestond. Daartoe bezien we de aantallen vooroorlogse titels van de belangrijkste auteurs, zowel fictie als non-fictieGa naar eind12: Fictie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Non-fictie
De aantallen titels zijn te achterhalen, de verkoopcijfers van deze titels niet. Zo op het eerste gezicht lijken de boeken van A.M. de Jong en Willem van Iependaal een heel wat groter commercieel succes te zijn geweest dan die van Wibaut, Vliegen en Alberda. Zeker is dat echter niet, want de band tussen de leden en genoemde voormannen van de partij was in die tijd bijzonder hecht. Het non-fictiefonds van De Arbeiderspers bestond vrijwel alleen uit partijpolitieke geschriften, boeken die vooral door colporteurs aan de man werden gebracht en die alleen via de boekhandels van De Arbeiderspers verkrijgbaar waren. In ieder geval | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waren het geen titels waarvoor wervende acties gevoerd konden worden die in die tijd werden gecoördineerd door de Boekenweek-Commissie. De bij het bombardement gedode Zijlstra was voorzitter van deze Commissie geweest. Zijn plaats werd twee weken na zijn dood ingenomen door M.A. Reinalda. Hij zou de man zijn die de boekhandel zo snel mogelijk voorzag van affiches die in de etalage gehangen moesten worden met de tekst: ‘Boeken hebben velen reeds troost gebracht. Een goed boek geeft vernieuwde kracht. Koop heden 'n boek.’ Deze actie werd door het Nieuwsblad alleen maar toegejuicht. ‘Het is nu niet de tijd om rustig te wachten op de dingen, die komen zullen - nu moet de boekverkooper zijn klanten gaan opzoeken,’ schreef het blad opgewekt aan het einde van de maand meiGa naar eind13 om te besluiten met: ‘De boekhandel moet actief zijn - ons geheele volk hangt van zijn werkzaamheid af. Dus: niet klagen, niet treuren, maar werken. Nu de handen uit de mouwen.’ Twee weken eerder had het blad al duidelijk laten blijken dat, wat haar betreft, de oorlog met de capitulatie voorbij was. Het Nieuwsblad zette in niet mis te verstane termen het beleid voor de toekomst uiteenGa naar eind14: ‘Wij kunnen slechts hopen, dat orde en rust terugkeeren of gehandhaafd blijven.’ En een week later, duidelijker in relatie tot het boekGa naar eind15: ‘Men houde zich voor oogen, dat bij het streven naar rust in en herstel van onze maatschappij, het boek een rol van groote beteekenis kan vervullen. Daarom niet bij de pakken neerzitten, maar moedig en met kalme vastberadenheid weder aan den arbeid.’ We mogen natuurlijk niet denken dat het Nieuwsblad met dit standpunt ten aanzien van de functie van het boek na de capitulatie een unieke positie innam, alsof boekverkopers veel meer uit waren op het handhaven van rust en orde dan andere Nederlanders. In de gehele pers, zowel de vakpers als de publieke pers kon men dit soort geluiden tegenkomen, zoals bij voorbeeld in De Telegraaf, twee weken na de capitulatieGa naar eind16: ‘Het eenige wat ge u voor gezegd kunt houden is dit: Begin eens te beseffen wat een boek kan zijn, in dezen tijd, al naar het uw aard is. En zoek het eens een slag hooger dan ge gewoon zijt, nu wij allen weer naar grond onder de voeten zoeken op den weg door het leven van deze dagen. Men zegt, per onofficiële statistiek, dat Tolstoi's “Oorlog en Vrede” alleen gelezen wordt door herstellende grieppatiënten. Het zij zoo. Het is een groot boek, het is waard er de griep voor te krijgen... En zoo zijn er meer.’
Een van de grootste problemen waarmee Nederlandse bedrijven in de eerste weken van de bezetting werden geconfronteerd was de chaos in de verbindin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen. Voor de uitgevers, die volledig afhankelijk waren van voortdurend contact met hun afnemers, de boekhandel en met de grafische industrie, waarmee men zo nauw samenwerkte, was dit werkelijk een grote zorg. Het grootste probleem was natuurlijk het feit dat Rotterdam zo zwaar gehavend was. Verschillende uitgevers en boekhandelaren in deze stad waren zowel hun gebouwen als hun voorraden kwijt. Sommigen waren uit de stad weggetrokken en probeerden in een andere gemeente een nieuw bestaan op te bouwen; anderen zochten naar een voorlopige oplossing. Een aantal van hen trokken bij collega's in. ‘In dit verband dient te worden opgemerkt, dat de hulpvaardigheid door deze “concurrenten” betoond, bewonderenswaardig is,’ meldde de nrcGa naar eind17. ‘Algemeen is men van oordeel, dat het publiek zooveel mogelijk in deze omstandigheden zijn eigen boekhandelaar trouw moet blijven en daar werken de boekverkoopers inderdaad toe mede, door ook bestellingen van collega's te aanvaarden.’ Het ging hier om plaatselijke en ook tijdelijke hulp. Het was een te overzien probleem, dat soms met eenvoudige middelen kon worden opgelost. In nationaal opzicht was het probleem van de uitvoering van bestellingen veel groter. De bezettende macht had in de beginfase restricties aan het transport opgelegd. Bovendien hadden de besteldiensten die voor de uitgeverijen werkten, veel opdrachten gekregen. De nieuwe klanten, de Duitsers, overstroomden deze besteldiensten met orders, die men maar al te graag uitvoerde. De oude klanten moesten maar wachten. Het bracht het Bestelhuis en het Centraal Boekhuis ertoe om in ieder geval binnen de grote steden de bestellingen per fiets af te leveren. Al deze problemen kwamen op de tafel van de Contact-Commissie vub, waarin de besturen van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels, de Koninklijke Nederlandsche Uitgeversbond en de Nederlandsche Boekverkoopersbond samenwerkten. Jac. van der Kolk Jzn. zat in het bestuur van deze Contact-Commissie namens de Vereeniging, A.M.E. van Dishoeck namens de Uitgeversbond en M.J. Visser namens de Boekverkoopersbond. Mr. C. Vrij was secretaris. ‘De Contact-Commissie ziet zich als taak gesteld besluiten te nemen t.a.v. moeilijkheden, welke reeds zijn ontstaan en nog zullen ontstaan, in het bizonder tusschen boekverkoopers en uitgevers,’ meldde het NieuwsbladGa naar eind18. ‘Deze Commissie zal bovendien de instantie zijn, die, waar noodig of verlangd, namens de 3 organisaties ter behartiging harer gezamenlijke belangen met de Overheid in contact zal treden. De Commissie ziet haar taak ruim en ontveinst zich niet dat deze veelomvattend zal zijn; immers naast haar reeds genoemde werkzaamheden zal zij, indien daartoe geroepen, in overleg treden met andere organisaties in de grafische vakken.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Commissie ging voortvarend van start. Het eerste dat het bestuur besloot was de publikatie van een serie maatregelen die de wederzijdse verplichtingen moesten regelen. Het is niet meer na te gaan in welke sfeer het overleg tussen de bestuursleden is gevoerd. Wel kunnen we de resultaten van het overleg, de besluiten van de Contact-Commissie, bekijken en daaruit leren we dat de uitgevers in bijna alle gevallen als overwinnaars uit de strijd kwamen. Van Dishoeck zal wel een harde onderhandelaar zijn geweest. De curieuze paragraaf ‘Verboden uitgaven’ behelst een van die besluiten waaruit ook weer de uitgevers als sterkste te voorschijn kwamenGa naar eind19: ‘Van overheidswege is bepaald, resp. zal bepaald worden, dat zekere uitgaven uit het handelsverkeer genomen dienen te worden. Daaruit voortvloeiende schade zal niet ten laste van de uitgevers gebracht kunnen worden.’ Dit besluit was natuurlijk ook wel veilig. Nu kon men voorkomen dat een uitgeversfirma, die de pech had een aantal verboden uitgaven in het fonds te hebben, verplicht zou worden duizenden exemplaren aan de boekhandel te vergoeden. De schade werd nu gespreid. Overigens moet het de Contact-Commissie in de eerste bezettingsdagen al vrij snel duidelijk zijn geworden dat de Duitse bezetting niet een puur militaire zou zijn. De nieuwe overheid verbood boeken en daarmee gaf men aan dat ook ideologische aspecten in de bezettingsstrategie een rol zouden spelen. ‘Einde Mei begon de Duitse inmenging in de boekhandel,’ herinnerde Nieuwsblad-redacteur Th. Wink zich vlak na de oorlogGa naar eind20. ‘De persattaché W.P.W. Janke deelde op de Duitse legatie aan twee Haagse boekverkopers mede, dat verboden werden de boeken die ten aanzien van Duitsland een vijandige strekking hadden, voorts Franse en Engelse couranten en periodieken, alle emigrantenliteratuur en de werken van Heinrich Heine en Martin Niemöller. Over boeken van Joodse auteurs werd niet gesproken. Alle verboden boeken moesten in dichtgespijkerde kisten of verzegelde pakken ter beschikking van de Duitse autoriteiten gehouden worden. Aangezien deze zich aan de voorraad nooit meer gelegen hebben laten liggen, vonden die boeken al gauw hun “clandestiene” weg naar de liefhebbers.’ M.J. Visser zat in zijn naoorlogse verslaggeving dichter bij de waarheid. Hij was een van degenen die door Janke waren besproken; hij was nu eenmaal een van de meest vooraanstaande boekhandelaren van het land. In zijn naoorlogse herinneringen zou hij het voorval overigens in de hij-vorm beschrijven, alsof hij het over een collega had: ‘In 1939 was de Nederlandse vertaling van Herm. Rauschnings boek “Hitler m'a dit” onder de titel “Hitler's eigen woorden” verschenen dat grote aftrek vond en waarvan nog tijdens de Duitse inval op 10 Mei 1940 in veel Haagse boekhandels exemplaren voorradig en ook wel geëtaleerd waren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor de boekhandelaren was een der consequenties van de capitulatie het uit de etalage en uit de winkel verwijderen van dit en soortgelijke zgn. “deutschfeindliche” boeken. Hun eerste contact met de bezetter was een bezoek van Willy Janke. Deze journalist had in de jaren 1925-1935 in Nederland gewerkt voor verschillende Duitse persbureaux en hij was in 1927 met een Nederlandse getrouwd. In 1938 kwam hij in Nederland terug, doch toen in 1939 bij het Duitse Gezantschap een Persafdeling werd ingesteld, werd Janke daaraan als medewerker verbonden. Hij voerde de titel “Pressereferent” die sommigen (terecht of ten onrechte) vrij vertaalden als “spion”. Enige dagen na de capitulatie maakte hij een eerste rondreis langs de Haagse boekhandels en vroeg dan, zonder zich bekend te maken bij wijze van “test” naar “Hitler's eigen woorden”. Hij verzocht twee Haagse collega's die hem vroegen om concrete richtlijnen - teneinde onaangenaamheden te voorkomenzijn mondeling gegeven wenken wel op schrift te stellen en door te geven aan “de Vereeniging”, die dan wel voor rondzending aan alle boekverkopers en uitgevers in Nederland zou willen zorgen. Hij was echter niet bereid het concept van de circulaire tevoren door te lezen. “U hebt het toch wel goed begrepen,” vond hij en wentelde zo een grote verantwoordelijkheid op deze twee collega's. Wel zou men hem gelijk met de algemene rondzending er ook twee toesturen.’ Er moet in Den Haag het een en ander aan de hand zijn geweest en ook zullen verschillende Duitse instanties langs elkaar heen hebben gewerkt, want aan De Jong ontlenen we de zinGa naar eind21: ‘In Den Haag gingen de Duitsers al op 19 mei anti-Duitse boeken bij de boekwinkels in beslag nemen’, wat een heel wat extremere maatregel was dan Jankes welwillende mondelinge toelichtingen en afschuiven van verantwoordelijkheid. Wij weten nu ook dat de boekhandelaren die in de versie van De Jong de Duitsers met inbeslaggenomen boeken het pand zagen verlaten pech hadden: de Contact-Commissie vub had nu eenmaal besloten dat zij de schade zelf moesten dragen. De circulaire van Visser c.s. werd op 22 mei verstuurd en bevatte als verordonneerd door Janke de lijst van ongewenste boeken, waarop ook Heine en Niemöller voorkwamen. Ondanks deze lijst deden de Haagse boekhandelaren voorlopig nog goede zaken, in ieder geval de eerste weken, zoals Het Vaderland bijna bitter moest melden. De krant hield een enquête onder de Haagse boekhandelaren en kwam tot de slotsom dat de verkoop aan de oude klanten weliswaar miniem was, maar dat er nieuwe klanten waren komen opdagen die maar al te graag hun boekvoorraad bleken aan te willen vullenGa naar eind22: ‘Wat dan wél wordt verkocht? Plattegronden van Den Haag, kaarten van Nederland, België, Frankrijk en Engeland. Gidsen, taalcursussen om Duitsch en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederlandsch te leeren, boeken op sociaal en politiek gebied, vooral in het Duitsch, Duitschen en Nederlandsche woordenboeken. En de meeste klanten waren Duitschers. Het is beschamend voor de Nederlanders!’ Niet dat Het Vaderland met deze opmerking de Nederlandse boekverkoper op de korrel nam die met de verkoop aan Duitsers een meegaande houding zouden tentoonspreiden. De opmerkingen in de krant waren dan ook niet anti-Duits bedoeld, eerder anti-Nederlands. Het lezersvolk versaagde volgens Het Vaderland: ‘Het publiek koopt geen boeken meer, dat is de conclusie waartoe wij zijn gekomen. Deze conclusie is diep treurig. Want als ons volk zich geen geestelijk goed meer aanschaft, is het absoluut verloren. Bovendien: door den geest moeten we ons opheffen. Wanneer wij ons weer op het hooge geestelijke peil brengen, waarop wij altijd gestaan hebben, zal de veerkracht terugkeeren. En dat moet.’ Het Vaderland was dus pessimistisch, maar dat bleek geen algemeen Haags gevoelen. De Cliché-fabriek L.Th. Boelaers & Zonen nv had er in ieder geval wel alle vertrouwen in dat de boekproduktie en dus ook de boekverkoop weer op gang zouden komen. En de cliché-fabriek wilde duidelijk maken dat de drukkers en uitgevers dan het beste zaken zouden doen met dit bedrijf. Nog in mei stuurde de directeur van de fabriek een troostend woord aan alle uitgeversGa naar eind23: ‘U en wij zullen alles dienen te geven om weer ten spoedigste op een normale zakelijke basis te geraken. Doch gelukkig hebben wij dit in eigen hand. Zet U zich mede schrap, om het economische leven te herstellen. Ons bedrijf kon geheel intact worden gehouden, zoodat Uw orders met de bekende stiptheid en zakelijkheid worden uitgevoerd.’ Van de verdere geschiedenis van deze fabriek weten we niets, maar herstel in de economische orde, waar de directeur zo hecht in geloofde, betekende vaak een zekere samenwerking met de nationaal-socialisten. Zeker als het nog goede klanten bleken te zijn ook. Samenwerking met de nationaal-socialisten was echter iets geheel anders dan het dulden van nationaal-socialisten binnen de eigen gelederen. Dan kon men zich opeens principieel opstellen en de gehele bezettingstijd door zullen we zien dat, waar men aan de ene kant lonkte naar de gunsten van de Duitse nationaal-socialisten, men aan de andere kant maar al te vaak spoog op de Nederlandse nationaal-socialisten, alsof een dergelijk blijk van verzetsgeest de aanpassing en collaboratie enigszins kon opheffen.
Nederlandse nationaal-socialisten waren in de optiek van veel zakenlieden niet alleen landverraders, ze waren in de ontstane nieuwe koopgolf vooral ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevaarlijke concurrenten. En als we ons tot het boekenvak beperken: optreden tegen nationaal-socialistische uitgevers en boekhandelaren was niet alleen een vaderlandslievende daad maar kwam bovendien nog heel goed uit, zakelijk gezien dan. Een van de mensen die dat aan den lijve zou ondervinden was de nationaal-socialistische directeur van Uitgeverij Het Bolwerk, Barend Zijfers. Hij woonde in Den Haag en daar werd hij op 12 mei 1940 gearresteerd als een van de vele nsb-ers die werden opgepakt. Hij werd gevangen gehouden tot na de capitulatie en hij zou daar een flinke wrok aan overhouden. De nsb verleende hem voor dit ‘martelaarsschap’ in 1941 een oorkonde. Hij was overigens niet de enige bij Het Bolwerk die werd opgepakt, of, zoals de nationaal-socialisten in de daaropvolgende jaren steeds in publikaties schreven, ‘slachtoffer[s] werd[en] van de terreur’. Floris van Gunsteren was directeur van het filiaal van Het Bolwerk aan de Kruiskade 5 in Rotterdam. Hij werd al twee dagen eerder dan Zijfers, op de ochtend van de tiende mei in zijn woning aan de 's Gravendijkwal 116 gearresteerd; later werden ook zijn vrouw en zoon opgepakt. Nederlandse militairen plaatsten daarop mitrailleurs tegenover het pand van Het Bolwerk aan de Kruiskade en begonnen op het pand te schieten, zodat er veel werd vernield. De uitgeverij bleef op de veertiende mei tijdens het bombardement op Rotterdam in eerste instantie gespaard, maar later op de avond brak er door nooit opgehelderde oorzaken alsnog brand uit in het gebouw. Dat alles was voor Barend Zijfers reden genoeg om nog in mei een brief te schrijven aan zijn zwaar getroffen filiaalhouderGa naar eind24: ‘Kameraad, Door ons wordt per advocaat een schadevergoeding ingediend wegens de beschadiging van het perceel Kruiskade 5 te Rotterdam, welke door de Nederlandsche militairen en later door brand veroorzaakt is.’ Van Gunsteren moest daarop een hele vragenlijst invullen met als de meest cruciale vraag nummer twee: ‘Op welke datum en uur werd door de Nederlandsche militairen een mitrailleur opgesteld en wat zijn daaromtrent de meeste juiste gegevens. Heeft Uw vrouw gezien dat het Nederlandsche militairen waren, die geschoten hebben; waar precies werd de mitrailleur geplaatst en ongeveer het aantal kogelgaten; werden buren gewaarschuwd en hoe hebt U dat gemerkt; waarheen is U eerst gevlucht en waarheen daarna.’ Alles in de door Zijfers opgestelde vragenlijst kwam neer op de hamvraag: ‘Wij willen dus een schadevergoeding eischen omdat U niet in de gelegenheid bent geweest om iets te redden.’ Filiaalhouder Van Gunsteren vulde alles braaf in en stuurde deze papieren naar het hoofdkantoor in Amsterdam, waar Zijfers de schadeaangifte nog wat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dramatiseerde en instuurde. Hij moest overigens tot 1942 wachten voordat hem een schadevergoeding van vijftienduizend gulden werd toegekend. De op 11 december 1895 geboren Barend Willem Zijfers was een nationaalsocialist van het eerste uur; hij had zich al in een vroeg stadium bij de nsb aangemeld. Hij was op dat moment commissionair in effecten in Amsterdam, maar hij woonde niet in de hoofdstad. Hij bezat een riante villa in Hilversum. De datum van zijn toetreden tot de nsb, 1 april 1932, had tot gevolg dat hij een tamelijk laag stamboeknummer had (het nummer waaronder een nsb-lid werd ingeschreven). Zo'n laag stamboeknummer werd binnen de Beweging als een onderscheiding beschouwd omdat men daardoor behoorde tot de eerste leden. Zeker na de inval van de Duitsers telde dat zwaar, omdat toen een stroom nieuwe leden de nsb binnenkwam. Het ging daarbij deels om opportunisten, deels om ambtenaren die daarvóór op straffe van ontslag zich niet openlijk tot de nsb mochten bekennen. Deze nieuwe leden werden door de oude leden ‘Meikevers’ genoemd. De leden met een laag stamboeknummer hadden het privilege dat ze gemakkelijk toegang hadden tot Mussert. In 1935 zocht Zijfers een uitbreiding van zijn activiteiten en hij liet daarbij zijn oog vallen op het boekverkopersvak. Hoe hij daartoe kwam? Dat is nooit echt duidelijk geworden. In de verhoren die hij na de oorlog moest ondergaan door rechercheurs van de Politieke Opsporings Dienst kwam dat punt niet aan de orde. In ieder geval weten we dat hij in 1935 het pand Kalverstraat 71 kocht. Zijn broer had enkele huizen verderop een meubelinrichting en stoffeerdersbedrijf. Aan hem vroeg hij het pand Kalverstraat 71 in te richten en hij noemde zijn boekhandel De Driehoek. Hij liet trouwens duidelijk blijken dat het hier om een nationaal-socialistische boekhandel ging, want de etalage lag vol met allerlei brochures, emblemen en vlaggetjes van de nsb, naast allerlei prullaria die de nsb liet maken om daarmee propaganda voor het nationaal-socialisme te maken. De zaak werd op 10 januari 1936 geopend en, zoals gebruikelijk in die dagen van toenemende polarisatie tussen nationaal-socialisten en anti-nationaal-socialisten, ging deze opening met veel tumult gepaard. In het Algemeen Handelsblad lezen we over het Wilhelmus-zingende nsb-ersGa naar eind25 en in De Telegraaf over demonstranten die de doorgang in de Kalverstraat zo stremden dat er politie te paard aan te pas moest komen om ervoor te zorgen dat de passanten ongehinderd hun weg konden vervolgen.Ga naar eind26 Het socialistische Het Volk wist ook nog het volgende te melden: ‘Ook in de avonduren dromden de Amsterdamsche fascisten voor en in de winkel bijeen. Zes agenten hadden de handen vol om voor het verkeer een weg vrij te houden.’Ga naar eind27 Het Volk en Vaderland was een weekblad, dus moesten de nationaal-socialis- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten een week tandenknarsend wachten voordat men commentaar kon leveren op de gebeurtenissen.Ga naar eind28 Maar toen bleek dat het voor de krant zo duidelijk was als wat: de politieleiding had ervoor gezorgd dat er rellen waren ontstaan door ruw tegen belangstellenden op te treden. Bedrijfsleider van de boekwinkel werd Theo Buitenhuis. De administratie mocht niet te veel kosten dus die had Zijfers ondergebracht in zijn eigen effectenkantoor, waar het personeel door de toenemende crisis toch minder te doen had dan daarvoor. Enkele maanden later ontstond een nieuwe rel rond De Driehoek. De boekwinkel verkocht het antisemitische Duitse blad Der Stürmer, de schepping van Julius Streicher. Die verkoop gaf aanleiding tot vragen in de Tweede Kamer. Het liberale kamerlid mr. G.A. Boon vroeg de minister van Justitie Van Schaik of het de minister bekend was ‘dat in het perceel Kalverstraat no. 7 te Amsterdam, waar sinds begin Januari 1936 gevestigd is de sigarenwinkel “Het Nederlandsche Sigarenbedrijf De Driehoek” naast n.s.b.-materiaal en uitgaven van de Duitsche Moed-beweging ook verkrijgbaar is het Duitsche weekblad Der Stürmer van Julius Streicher te Nürnberg, dat daar wekelijks in talrijke exemplaren aanwezig is en voor de somma van 15 cents aan het publiek geleverd wordt in een achter den winkel gelegen vertrek?’Ga naar eind29 Boon wees in zijn vragen daarnaast op het sterk antisemitische karakter van het blad en gaf daar ook een voorbeeld van: Durch die Jahrtausende hinfort
Häufte der Jude Mord auf Mord
Der Jude läszt vom Morden nicht
Bis ihn erreicht das Weltgericht.
Maar veel belangrijker in zijn betoog was: Boon klaagde niet alleen het antisemitisme van Der Stürmer aan, want dat was wel bekend; hij legde ook duidelijk een verband tussen De Driehoek en de nsb en door dat te doen plaatste hij de nsb, die begin 1936 pas aarzelend voor haar antisemitisme uitkwam eveneens in de hoek van Der Stürmer. In ieder geval ging dat Van Schaik te ver want in zijn antwoord was hij heel duidelijk: ‘Er bestaan geen aanwijzingen dat de verkoop met medeweten van de leiding der n.s.b. heeft plaats gehad.’ Boon zal met dit antwoord niet tevreden zijn geweest, maar in die tijd was het niet bon ton een minister zo duidelijk tegen te spreken. Hij koos voor de buitenparlementaire actie. In het centrum van Amsterdam verspreidde de liberaal pamfletten waarin hij opriep tot een grote protestmeeting op 4 maart in Belle- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vue en ook nu weer legde hij, het antwoord van de minister van Justitie ten spijt, een band tussen De Driehoek en de nsb: ‘Diep gezonken is een politieke partij die haar hulp niet alleen moet vinden in het buitenland maar zelfs bij een persoon als Julius Streicher! Menschonteerende publicaties, weerzinwekkende platen, afgrijselijke moordophitsingen zijn de propagandamiddelen van “Der Stürme”. Nederlanders, Uw voorvaderen, waarmede de n.s.b. zoo gaarne te koop loopt, hebben tachtig jaar gevochten voor gewetens- en geloofsvrijheid. Gij zult niet dulden, dat een Julius Streicher daar een einde aan maakt.’ Bedrijfsleider Buitenhuis reageerde snel op de acties van Boon, zowel binnen als buiten de Kamer. Hij stond De Telegraaf een interview toe en schoof in dat interview heel handig in ieder geval de nsb buiten de brandhaardGa naar eind30: ‘Noch ir. A.A. Mussert, noch het Hoofdkwartier der n.s.b. te Utrecht, noch eenige instantie der “Beweging” te Amsterdam, heeft er eenige officiëele relatie mee, evenmin financiëele betrekkingen. Het is dus naar mijn meening een particuliere propaganda-zaak van een particulier, die met de n.s.b. sympathiseert. Hij en ik vervullen geen enkele functie in de n.s.b.’ En Der Stürmer? Want daar was het toch allemaal om begonnen? Buitenhuis vertelde de lezers van De Telegraaf dat het blad uit de verkoop was genomen. Dat klonk fraai, maar Het Volk onthulde dat de waarheid wel enigszins anders lag. Inderdaad: Der Stürmer was in de winkel zelf niet te krijgen, maar toen de verslaggever bleef aandringen, werd hij naar een achterkamertje gebracht en daar kon hij voor vijftien cent wel een exemplaar krijgen.Ga naar eind31 Overigens: Zijfers kon welke band dan ook met de nsb ontkennen, toen puntje bij paaltje kwam, gaf hij die band wel toe. Hij werd op last van de officier van Justitie verhoord en in het proces-verbaal kunnen we lezenGa naar eind32: ‘Hoofddoel van deze zaak was propaganda te maken voor de n.s.b.’ Bij dat verhoor bleek dat Zijfers behalve leugenachtig ook nog laf was, want hij kronkelde als een paling toen Der Stürmer ter sprake kwam: ‘Kende de strekking van het blad niet en heb van niemand dan ook gehoord, dat de inhoud anti-semitisch was.’ En om de gotspe zo groot mogelijk te maken vond Mussert het ook nog nodig om Zijfers via een officieel schrijven voor een week als lid te schorsen. Dit om in de publiciteit heel duidelijk te maken dat De Driehoek en de nsb werkelijk niets met elkaar te maken hadden en dat de nsb zich hooguit aangesproken voelde omdat de particulier Zijfers lid van de Beweging was. Daarom stond er in deze brief te lezenGa naar eind33: ‘De n.s.b. zal niet dulden dat haar beginselprogramma, haar brochures enz. worden verkocht naast een blad als “Der Stürmer” waaruit een geest spreekt, welke in lijnrechte tegenstelling is met die van het Nederlandsche volk en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de n.s.b. zelve, terwijl bovendien in dat blad herhaaldelijk de n.s.b. en de persoon van haar Algemeen Leider op infame wijze werden beledigd, op grond van het feit, dat de n.s.b. Joodsche leden heeft en Mussert geen anti-semiet is.’ Ach, het kan verkeren. Niet lang daarna gooide Mussert zijn joodse leden eruit en verklaarde hij zich, zij het met enig voorbehoud, antisemiet. Het beleid van De Driehoek was een wankelmoedig beleid. In 1937, ogenschijnlijk niet aangetast door de rellen van het eerste jaar, stuurde Zijfers een memo aan de inmiddels drie filialen, die aantoonden dat hij van geen wijken wist. Hij gaf zijn filiaalchef Buitenhuis opdracht in duidelijke termen op te schrijven wat men in de komende tijd moest onthoudenGa naar eind34:
Kameraden, successievelijk ontvangt U van ons platen met marxistische uitwassen; ziehier de eerste. U gelieve deze opvallend voor Uw raam in den winkel te hangen. Over eenige dagen volgt wat anders, enz. Op bevel van een politieagent niets te verwijderen, doch ons opbellen! Met nat. soc. groet, Hou Zee.
Dat klonk ferm, maar toch was men bij De Driehoek geschrokken, want een half jaar later kwam er weer een nota, en nu niet via Buitenhuis, maar van Zijfers zelfGa naar eind35: ‘Gelijk aan ons filiaal te Amsterdam reeds mondeling werd medegedeeld, verzoeken wij U er nota van te willen nemen dat voorloopig de buitenlandsche boeken (vooral de Duitsche en Italiaansche) in de eerste plaats niet meer in de etalage geplaatst worden en ten tweede weinig of niet zichtbaar zijn in Uw boekenzaal. In die boekenzaal deze boeken zooveel mogelijk onder op de planken achter gordijnen, en de Nederlandsche en Vlaamsche boeken in grooten getale zichtbaar. Komen er klanten die buitenlandsche boeken wenschen te koopen, dan gaarne! Echter dient ernstig vermeden te worden dat men ten onzen opzichte kan spreken van “Duitsch Hitler-filiaal”, import, enz. Tevens de brochures van al te strijdvaardigen aard op dezelfde wijze behandelen: “Sluipend gif”, “Einde der Democratie”, “Onthullingen Wessels” weglaten, dit aan Uw voorzichtig beleid overlaten.’ Dit alles had te maken met een onderzoek dat medio 1937 door de procureurgeneraal was gelast naar de oirbaarheid van de brochure Einde der democratie. Verder dan een onderzoek is het toen overigens niet gekomen: de procureur-generaal besloot niet tot vervolging over te gaan, al zou Zijfers in november nog schrijven dat ‘de Heer Procureur Generaal nog altijd over onze onschuldige brochure zit te zuchten. Een en ander is wel het bewijs dat de klap van “Einde der Democratie” raak is geweest.’Ga naar eind36 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij schreef deze regels aan J.J. Granpré Molière, die een boekwinkel had in Benkoelen, Zuid-Sumatra. Hij schreef in deze brief verder: ‘Wij maakten er 2 pakjes van om te zorgen, dat de censor er onverhoopt in mocht kijken en e.d.d. in beslag nemen, U de rest krijgt. Curiositeitshalve deelen wij U nog mede, dat de jodenkop welke op de e.d.d.-brochure staat een door ons gemaakte origineele opname is van een Duitschen jodenemigrant in de Wieringerpolder, die door de regeering Colijn tot boer gebombardeerd is.’ Om een idee te krijgen welk soort boeken Zijfers bij zijn kromme briefje stuurde en welke de boeken dus waren die door De Driehoek werden uitgegeven - de sigarenwinkel was niet alleen boekwinkel geworden, maar ook uitgever van voornamelijk voddige brochures, een lijstje: De Duitsche kerkstrijd, Dietsche verbondenheid, Het volksche element, Ras en cultuur, Daer slaet gheluck toe, De legende van Willem van Oranje, De helden van Alcazar en Zelfmoord van het kapitalisme. Het overgrote deel van de brochures kostte een kwartje. Een jaar later werd de rechtsvorm van De Driehoek veranderd. Op 11 maart 1937 werd de nv-vorm omgezet in een stichting, met als belangrijkste oogmerk: ‘De Stichting heeft ten doel de verbreiding van de nationaal-socialistische gedachte in Nederland.’ Zoals eerder gemeld: De Driehoek kende nu drie filialen. De belangrijkste bleef die in de Amsterdamse Kalverstraat, maar daarnaast werden er winkels geopend op de Kruiskade 5 in Rotterdam en aan de Wegenstraat 47 in Den Haag. De boekenverkoop in deze filialen werd overigens steeds belangrijker en dat had tot gevolg dat het rookwarenassortiment steeds meer inkromp, maar het verdween niet, De Driehoek had immers als sigarenwinkel een vestigingsvergunning gekregen. Dat zat Zijfers overigens flink dwars. Hij wilde geen sigarenwinkelier zijn, hij wilde het boekenvak in en hij wilde daartoe officieel erkend worden, maar steeds opnieuw kreeg hij van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels (voortaan de Vereeniging te noemen) formele briefjes alsGa naar eind37: ‘Tot onze spijt moeten wij U mededeelen, dat wij in onze laatstgehouden vergadering tot de conclusie zijn gekomen dat het niet mogelijk is U als boekhandelaar te erkennen, daar U niet, zooals het Reglement voorschrijft, gedurende ten minste twee jaar als bediende of volontair bij een of meer erkende boekhandelaren zijt werkzaam geweest.’ Dus kreeg hij van de Vereeniging geen vergunning en dus, en dat was nog het vervelendste voor Zijfers, mochten erkende uitgeverijen ook niet aan hem leveren. De Driehoek was dus wel gedwongen om teneinde rendabel te blijven de rookwaren er niet helemaal uit te gooien, nee, sterker nog, de verkoop ervan professioneel aan te pakken, zoals mag blijken uit een nota van BuitenhuisGa naar eind38: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Vestigen wij nogmaals Uw bijzondere aandacht op kyriazi-sigaretten. Na de laatste wijziging van den verkoopprijs door de groote fabrieken wordt op 80% der sigaretten vrijwel nihil verdiend. Op kyriazi hebben wij een extra vrij belangrijke korting weten te bedingen; deze korting kan alleen gehandhaafd blijven indien er behoorlijke hoeveelheden worden afgenomen. Wij kunnen er van hieruit niets aan doen, U dient de rest te bewerkstelligen. Het gaat om de merken: derik, finas, apis, no. 1, imperator chelmis. Als een klant een doosje sigaretten vraagt van een kwartje dan legt U hem een doos Derik onder den neus en als hij wat anders verlangt dan geeft U Chelmis.’ Zijfers bleef hopen, maar keer op keer stootte hij bij de Vereeniging zijn neus zodat hij wanhopig geworden, eind 1939 aan alle Nederlandse uitgevers een brief stuurde waarin hij onder meer meedeelde dat hij van de Deutsche Börsenverein wel een erkenning had gekregen. ‘Het gevolg daarvan is natuurlijk geweest dat het publiek in onze zaken tallooze Duitsche werken heeft gekocht,’ vervolgde Zijfers.Ga naar eind39 ‘Het lijdt geen twijfel of datzelfde publiek zal een even groote belangstelling aan den dag leggen voor de Nederlandsche uitgaven die wij thans nog moeten ontberen.’ Hij eindigde zijn brief met een dramatische oproep aan de uitgevers om te bemiddelen. Het mocht hem niet baten; het zou nog tot 1941 duren voordat de uitgevers, als ze al wilden, hun boeken naar hem toe konden sturen. Het werd eigenlijk steeds erger voor Zijfers; in 1939 moet hij het gevoel hebben gekregen dat zowat iedereen tegen hem samenspande. In 's-Graveland bestond een uitgeverij die ook de naam De Driehoek voerde en deze uitgeverij eiste nu naamsverandering van haar naamgenoot in Amsterdam. Een tamelijk late reactie, gezien de publiciteit die De Driehoek jaren eerder al in de landelijke pers had genoten. Zijfers weigerde dan ook, waarop De Driehoek de zaak voor de rechter bracht en 's-Graveland de zaak won. Dit bracht een van de medewerkers van Zijfers, H. Schuhmacher tot het volgende mismoedige schrijvenGa naar eind40: ‘Iedere vrijheidslievende democraat kreeg bij zijn traditionele Zaterdagavondtocht door de Kalverstraat koude rillingen over zijn rug als hij daar De Driehoek zag staan. Iedere Jood stak zich steeds weer aan die vervloekte scherpe punten, die deze driehoek had, als Volk en Vaderland, Het Nationale Dagblad en andere Nationaal-Socialistische lectuur en die De Driehoek vrijelijk toonde temidden van de belangrijkste jodenzaken in het Jeruzalem van het Noorden. “That thaar nhou nehiks aan the thoen his.” Zoo dacht menig zoon van het oude volk en ja hoor, eindelijk werd er een rechter, natuurlijk een Polak, bereid gevonden De Driehoek te verbieden, als is het dan alleen maar de naam.’ De firma moest nu op zoek naar een nieuwe naam. Die werd al snel gevonden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men schreef een prijsvraag uit om een nieuwe naam te vinden. De Kameraden moesten maar beslissen hoe de zaak voortaan zou heten en dat verzoek was niet aan dovemansoren gericht: de inzendingen stroomden binnen. ‘Ik ben zoo brutaal om twee namen in te sturen daar ik gezien heb dat hieromtrent geen bepalingen bestaan,’ schreef H.F. van der Tak uit AmsterdamGa naar eind41. ‘Voor de “Driehoek” had ik éen der volgende benamingen wel toepasselijk gedacht: “De Voorpost” of “De Wachter”.’ W.F. Visser uit Amsterdam had zelfs drie namen ingestuurdGa naar eind42: ‘Zonnerad’, ‘Stormbal’ en ‘De Leeuwen, voorheen de Driehoek’. M.S. Jansens uit Portengen probeerde het ook, maar hij kwam met een naam ‘waarvan denkelijk ik niet de enigste zal zijn’, schreef hij erbijGa naar eind43. Dat was hij met zijn ‘De Germaansche Winkel’ overigens wel, zoals G.J. Zuurders uit Den Haag de enige was met ‘Groot Nederland’Ga naar eind44. Jhr. A.H. Gevers pepte zijn inzending op met een opgewekte tekstGa naar eind45: ‘Kameraad Zijfers, Schande over de belagers van Uw firmanaam! Doch geen nood, we bouwen verder! Uw nieuwe naam ontleenen we aan het “boek der boeken” van onzen Leider, waarop iedere nationaal-socialist in tijden van nood teruggrijpt. Uw firmanaam zij “De Driebron”.’ Ook jhr. Gevers won de prijsvraag niet. Zijfers hield de prijs (een bedrag van vijftig gulden) liever binnen de eigen gelederen: het personeelslid J.C. van der Meulen was de winnaar met zijn vondst Het Bolwerk. Overigens was Van der Meulen niet de enige die deze naam had verzonnen, maar in het archief van Het Bolwerk heb ik geen protestbrief gevonden van mevrouw A. Kan-de Boer uit Koog aan de Zaan. Daar was ze waarschijnlijk te timide voor; toch had ze geschrevenGa naar eind46: ‘Zou, in plaats van “De Driehoek” de naam “Het Bolwerk” misschien in aanmerking kunnen komen?’ Het moge duidelijk zijn: voor een zelfbewuste nationaal-socialist was haar toon te aarzelend. En als Het Bolwerk zou de firma tot 1945 blijven bestaan. Als boekhandel, als sigarenhandel en als uitgeverij. We hebben al gezien hoe Zijfers zijn best had gedaan om erkenning als boekhandelaar te krijgen. Erkenning als uitgever was een andere zaak. De eerste stappen daartoe had hij al in 1938 gezet. Zijfers probeerde toen de vertaalrechten in handen te krijgen van wat met recht de bijbel der nationaal-socialisten genoemd mag worden, Mein Kampf van Adolf Hitler. Verder wilde hij de Nederlandse vertaling uitbrengen van Durchbruch der sozialen Ehe van Robert Ley en van dezelfde auteur ook nog Deutschland ist schöner geworden. Zijfers nam voor deze plannen contact op met de Duitse agent Erich von der Mehden en deze ging voor hem aan het werk. Maar het bleek zowel Zijfers als Von der Mehden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat, net als de eerste als boekhandelaar geen boeken kon krijgen van erkende uitgeverijen hij als niet-erkend uitgever ook geen boeken kon slijten aan erkende boekhandelaren. Hij bevond zich werkelijk in een vicieuze cirkel. Dus nam Zijfers contact op met George Kettmann jr., de directeur van een andere nationaal-socialistische uitgeverij, De Amsterdamsche Keurkamer, die wel erkenning had gekregen. Kettmann luisterde naar Zijfers en liet blijken dat hij wel zin had in Mein Kampf van Hitler, maar dat hij in de boeken van Ley voor de Nederlandse nationaal-socialistische lezers geen markt zag. Daarop droeg Zijfers de optie van Mein Kampf aan Kettmann over, dit tot grote woede van Von der Mehden, die zich werkelijk bedrogen voelde, zoals hij in een boze brief aan Zijfers schreefGa naar eind47: ‘Wenn Sie glauben, dass Ihre Firma nicht der anerkannte Verlag sei, dann verstehe ich nicht, dass Sie überhaupt erst die Verbindung mit mir aufgenommen haben.’ Daar had Von der Mehden natuurlijk gelijk in, maar de pil werd snel verguld, omdat hij nu met Kettmann zaken ging doen en deze bleek voortvarend te werk te gaan. Mein Kampf zou bij De Amsterdamsche Keurkamer gaan verschijnen in de vertaling van Steven Barends. Voordat de Duitsers ons land binnenvielen was Mijn kamp al op de markt en de Nederlandse vertaling van dit boek leidde rond de meidagen van 1940 nog tot een merkwaardige briefwisseling tussen Kettmann en de journalist W.R.C. baron van Boetzelaer uit Arnhem. Deze stuurde in april een brief aan Kettmann met uitvoerige lofGa naar eind48: ‘Mag ik nu ik na een telkens onderbroken lectuur van verscheidene weken, Uwe uitgave van “Mijn Kamp” geheel gelezen heb, wil ik niet nalaten U van harte mijne complimenten te maken voor de wijze, waarop dit boek is verzorgd. Uiterlijk al vormt de editie een juweeltje van boekdrukkunst, maar ook de inhoud is keurig verzorgd. Dit verdient m.i. te meer waardeering, daar men maar al te vaak moest vaststellen, dat vertalingen onnauwkeurig of slecht hebben plaats gehad. Aan den vertaler Steven Barends breng ik dan ook gaarne alle hulde voor zijn hoogst verzorgde overzetting. Bij het lezen der Nederlandsche uitgave heb ik voortdurend de Duitsche, die ik eenige jaren geleden al eens doorgewerkt had, bij de hand gehouden. Herhaaldelijk kon ik daardoor constateeren, met hoeveel zorg een gedachte, die niet rechtstreeks vertaald kon worden, in onze taal is weergegeven. Nergens heb ik een fout kunnen vinden. Dat is op 850 pagina's waarlijk een unicum te noemen! Voor dezen enormen arbeid, die blijkbaar met de grootste nauwgezetheid is ten uitvoer gebracht, kan ik geen woorden van lof genoeg vinden. Het is in één woord af!’ George Kettmann jr. was met deze lof zeer verguld en hij schreef dat dan ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meteen aan baron van Boetzelaer, maar uit zijn brief bleek dat hij nog een bedoeling hadGa naar eind49: ‘Nog temeer zouden wij ons erover verheugen, wanneer wij van dit oordeel gebruik zouden mogen maken in onze reclamecampagne, zoowel bij den boekhandel als in de prospectussen voor particulieren.’ Baron van Boetzelaer schrok zich een ongeluk. Hij wilde zo onder geestverwanten wel zijn mening geven, maar publiekelijk de lof toezwaaien aan een Nederlandse vertaling van Mein Kampf leek hem al te onvoorzichtig. We mogen niet vergeten dat het nog maar april 1940 was en hoewel een Duitse inval en overwinning steeds waarschijnlijker werden was het nog niet zover en moesten de nationaal-socialisten zich zo koest mogelijk houden in afwachting van de macht die hen later ten deel zou vallen. Natuurlijk mocht Kettmann zijn oordeel weergeven, aldus Van Boetzelaer, maar dan zonder zijn naam te gebruikenGa naar eind50: ‘Er is echter een omstandigheid, die wij even onder het oog moeten zien en dat is wel deze, dat uitgevers aan die ik artikelen moet slijten mij op grond van mijn oordeel over “Mijn Kamp” gaan aanzien voor een “faksist” of een nóg erger wezen in hun oogen en op grond daarvan mij den rug toekeeren. Dat kan ik nog niet best veroorloven. Ik zou dus eventueel gaarne van U hooren op welke wijze U precies van mijn brief gebruik wil maken. Liever zag ik mijn naam, althans voluit, daarin niet vermeld. Ik weet niet of de zaak dan nog waarde voor U heeft. Misschien is er nog een middenweg te vinden, die ons beider belangen in het oog vat.’ Die was er niet. Of voluit de naam vermelden of niet, zo schreef Kettmann hem teleurgesteld terug want ‘een anonieme waardeering heeft uiteraard voor het door ons beoogde doel niet de minste waarde. Voor zoover wij dit kunnen overzien, is hiervoor verder geen middenwegGa naar eind51.’ Aan het slot van zijn brief toonde Kettmann wel enig begrip voor de problemen van de zo moeizaam Nederlands schrijvende publicist: ‘Overigens kunnen wij ons Uw beduchtheid begrijpen.’ Er viel een stilte van enkele weken, maar gelukkig voor Kettmann en Van Boetzelaer vielen de Duitsers Nederland binnen en dus kon Van Boetzelaer twee weken na de capitulatie van het Nederlandse leger opgelucht aan De Amsterdamsche Keurkamer schrijvenGa naar eind52: ‘Als in zoovele gevallen heeft de tijd raad geschaft, want inmiddels zijn de omstandigheden in ons land totaal veranderd. Ik hoef nu niet lang meer te piekeren op een antwoord, want plotseling zijn de bezwaren verdwenen tegen het belijden van bepaalde beginselen in het openbaar. In deze nieuwe aera heb ik er geen enkel bezwaar meer tegen de toestemming te verleenen, die u mij bij schrijven van 19 april j.l. vroeg, zoodat ik U bij dezen vrijheid verleen gebruik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te maken van mijn oordeel dd. 18 April over de Nederlandsche vertaling van “Mein Kampf” in Uw reclamecampagne bij boekhandelaren en particulieren voor Uwe uitgave. Het verheugt mij, dat deze oplossing nu mogelijk is geworden - het wijst mede op betere tijden, die aangebroken zijn - en ik wensch U van harte voorspoed met het onderbrengen der editie. Zij verdient inderdaad nu meer dan ooit alle aandacht.’ Het siert Kettmann dat hij aan deze opportunist verder geen enkele aandacht meer besteedde. Wat Kettmann en zijn vrouw Margot ook waren, dàt in ieder geval niet. Ze hadden van het begin af aan tot de harde kern der nationaal-socialisten behoord en hebben niet gewacht op een Duitse overwinning om hun ideeën in het openbaar te uiten in woord en geschrift.
In deel ii heb ik Kettmann als auteur al uitvoerig behandeld, daarom beperk ik me nu tot zijn activiteiten als uitgever. Die activiteiten begonnen op 28 juli 1932 toen hun uitgeverij als De Amsterdamsche Keurkamer in het register van de Kamer van Koophandel werd ingeschreven. Kettmann koos voor zijn uitgeverij een vignet waarin de beginletters n.a.k. terugkeerden. In dat vignet staat: ‘Dienende Arbeid Kroont’ en Kettmann zou daarover zeggen dat ‘dienende arbeid op zichzelf zou kunnen duiden op vrijheid, op onderwerping aan een almachtige staat, het derde woord waarborgt echter een zoo koninklijk zelfrespect dat dit vrijwillig dienen den arbeid als zelfverwezenlijking vooropstelt’.Ga naar eind53 Hij en zijn vrouw zagen in de uitgeverij een ideaal en jaren later keken ze daar geëxalteerd op terug door zichzelf te scharen onder de ‘oude strijders voor het nationaal-socialisme in Nederland’ die terugzien ‘op een tijd, toen zij hevig leefden in een ideaal, dat welhaast onbereikbaar en dus belachelijk moet zijn voorgekomen aan de velen die alles maar liever bij het oude wilden laten: de steunregeling, de voedselvernietiging, de vee-afslachtingen en de Joden “business” en de honderd-en-een andere democratische weldaden’. Er was, toen de uitgeverij werd ingeschreven nog een derde vennoot, F.A.E. Smit, maar zijn naam komt niet meer voor nadat op 1 maart 1937 de statuten werden gewijzigd. Die wijziging hield in dat de firma werd ontbonden ‘wegens het uittreden van een comparant sub twee [Smit, av] en dat alle rechten en verplichtingen, de vennootschap betreffende, ten bate van de comparant sub éen en de comparant sub drie [Kettmann en zijn vrouw, av] zullen komen’.Ga naar eind54 De uitgaven van De Amsterdamsche Keurkamer vertoonden in toenemende mate, naarmate de jaren verstreken, een radicaliserende tendens. Een verschijnsel, eigen aan vrijwel elke revolutionaire beweging en zo zag de nsb zichzelf, aldus Willem Huberts in zijn verder zwakke Kettmann-biografie.Ga naar eind55 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het eerste deel van de opmerking van Huberts is zeker waar; de uitgaven van Kettmann radicaliseerden. Het tweede deel van zijn opmerking is de gebruikelijke nonsens waarmee zijn geschriften zijn gelardeerd. Hij stelt het nationaal-socialisme op één lijn met andere revolutionaire bewegingen, maar het opvallende van het nationaal-socialisme is nou net dat het zich op het punt van het radicalisme onderscheidde van andere bewegingen. Waar elke revolutionaire beweging na de eerste woelige jaren en zeker nadat de macht eenmaal gegrepen is, terechtkomt in rustiger, burgerlijker vaarwater, zien we bij de nationaal-socialisten dat de radicalisering zo'n onderdeel vormde van de ideologie, dat deze uiteindelijk niets anders overbleef dan de eigen vernietiging door zich steeds maar revolutionairder opstellen. Dit radicale element van De Amsterdamsche Keurkamer, de uitgeverij binnen het spectrum van nationaal-socialistische uitgeverijen in Nederland die het stevigst verankerd was in een ideologische onderbouw en wars was van elke vorm van opportunisme, treffen we zeker ook aan in het in 1942 verschenen Keurjaarboek 1932-1942, dat ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de uitgeverij verscheen. Margot Warnsinck, die vrouw van Kettmann zou in ongemeen felle bewoordingen de eerste jaren van de uitgeverij beschrijvenGa naar eind56: ‘De kleine uitgeverij die in den zomer van 1932 twee kamertjes betrok op de derde verdieping in het kantoorgebouw Spuistraat 219-221, had niet slechts te kampen met de financieele moeilijkheden, die elke jonge zaak heeft te doorstaan. Zij had daarenboven - wilde haar firmanten trouw blijven aan het doel, waarvoor de zaak was opgericht - de vooroordeelen en de koele afwijzing der boekhandelaren te trotseeren, een doodgepraat publiek warm te maken voor hetgeen zij uitgaf en zich staande te houden tegen elke listige Joodsche ondermijningspoging.’ Zij citeerde Wies Moens in zijn De dooden leven dat De Amsterdamsche Keurkamer samen met de Brusselse uitgeverij De Phalanx had uitgegevenGa naar eind57: ‘Tusschen Zuid-Afrika en Nederland ligt nog altijd een wereldzee, en de Nederlandsche criticus houdt van zijn theepot, zijn parkietjes en zijn pantoffels. Maar wee den jongen Dietscher, die “vaderlandsche” gedichten durft te schrijven. Het is genoeg dat de criticus in een gedicht van eigen bodem het woord “volk” ontwaart, of erger: het woord “Dietsch” om hem, in den naam der zuivere poëzie, naar den papieren banbliksem te doen grijpen.’ We kunnen er niet omheen te stellen dat De Amsterdamsche Keurkamer het alleen maar zo lang heeft kunnen bolwerken door het grote succes van Mijn kamp, waarvan meer dan honderdduizend exemplaren werden verkocht. Dat succes was niet in de laatste plaats te danken aan de steun van de zijde van de nationaal-socialistische pers, die ervoor ijverde dat elke rechtgeaarde nationaal-socialist het geschrift van de Führer op het nachtkastje had. Meteen na verschijnen meldde Volk en Vaderland al begeesterdGa naar eind58: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Mede door den laag gestelden prijs (de twee deelen in éen band, nagenoeg 900 bladz. gedrukt, voor f4,50) is met deze Nederlandsche uitgave van Hitler's geniale werk voor Duitschlands herwording binnen het bereik van elk onzer eigen volksgenooten gebracht. Indien dit erop den duur toe zal leiden, dat de Nederlandsche arbeider tot het inzicht komt, hoe hij - in het bijzonder met “Mein Kampf” - door baatzuchtige partij-politici bij herhaling werd misleid, dan zal hierdoor ontegenzeggelijk het Nederlandsche nationaal-socialisme gediend zijn. Al willen wij niet zeggen, dat in de politiek alles geoorloofd is, zeven jaar schrap staan in de n.s.b. heeft ons toch wel geleerd, dat in de politiek tegenover de n.s.b. alles geoorloofd is. Dus, daarom alleen al verheugen wij ons over het feit dat “Mein Kampf” nu eindelijk in het Nederlandsch uitkomt en door duizenden - onverschillig tot welke partij zij behooren - zal worden gelezen en herlezen.’ Met deze succes-uitgave ging De Amsterdamsche Keurkamer de bezettingsjaren in. De eerste dagen nog zonder haar directeur. Kettmann was met vele andere nationaal-socialisten geïnterneerd. Hij kwam verbitterd over deze in zijn ogen onrechtvaardige terreurbehandeling terug en deze verbittering zou niet nalaten haar sporen achter te laten in zijn eigen geschriften, maar ook in de keuze der uitgaven die hij in de daaropvolgende jaren het licht liet zien. Zijn vrouw, wellicht nog fanatieker dan Kettmann zelf, zou hem daarin volop steunen.
In de weken volgend op de capitulatie druppelden steeds meer berichten binnen over boekhandels en uitgeverijen die oorlogsschade hadden geleden, zoals de nv Zomer en Keuning uit Wageningen, die daarom in het Nieuwsblad voor den Boekhandel moest melden dat ‘haar geheele voorraad met haar gebouwen verwoest is. Zij kan thans niets uit haar fonds leveren’Ga naar eind59, zoals ook Dijkstra's Uitgeverij in Zeist moest berichtenGa naar eind60, zij het ‘dat haar opslagplaats te Utrecht gespaard is, zoodat de meeste uitgaven geleverd kunnen worden, terwijl de verbrande uitgaven reeds opnieuw in bewerking zijn genomen’. Zo waren er meer. In de eerste plaats natuurlijk in Rotterdam, maar er waren ook bedrijven die zware schade hadden geleden in Alblasserdam (Firma Bakhuizen) en in Sas van Gent (De Zeeuwsche Koerier). De Contact-Commissie had handenvol werk. Men had een algemene regeling opgesteld waarin de uitgevers en boekhandelaren samen konden overleggen over de wijze waarop men elkaars schade kon opvangen. Maar het was onontkoombaar dat zo'n algemene regeling vaag zou zijn; het was nu eenmaal onmogelijk in alle eventualiteiten te voorzien en bovendien was het fenomeen oorlogsschade geheel nieuw. Vandaar ook dat beide partijen vaak geen weg wisten met de wijze waarop de regelingen geformuleerd waren. Wat moest men beginnen met een zin als gepubliceerd in het Nieuwsblad voor den BoekhandelGa naar eind61: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘De Commissie vertrouwt, dat de uitgever bereid zal zijn het voor den oorlog bij aanbieding bestelde aan de verwoeste boekhandels voor wie in het bijzonder de exploitatie-mogelijkheid van het boek niet groot is, tegen zoo gunstig mogelijke condities b.v. als commissie-goed te zenden, met aanbiedingskorting.’ Dat betekende in de praktijk dat het de uitgever was die de touwtjes in handen had en de voorwaarden, hoe gunstig voor haarzelf ook, kon decreteren. En de uitgever had de macht al helemaal in handen als we lezen wat de paragraaf ‘Vervolgwerken’ inhield: ‘In gevallen waarin het den boekhandel niet mogelijk zal zijn volgende deelen door te leveren, b.v. omdat hij tengevolge van de verwoesting niet meer kan nagaan wie de inteekenaren waren of wel deze overleden of door de evacuatie voor hem blijvend onvindbaar zijn, zal de boekhandel zulks aannemelijk moeten maken.’ Alleen bij commissiegoederen stond de boekhandel relatief sterk: ‘De c.c. stelt vast dat het commissie- en depôtgoed dat in de verwoeste boekhandels aanwezig was, het eigendom van den uitgever was. De schade tengevolge van het verloren gaan van deze goederen komt derhalve, ongeacht of het gezonden werd door den uitgever op verzoek of uit eigen beweging ten laste van den uitgever.’ In dezelfde periodieken waarin deze regelingen stonden afgedrukt kunnen we lezen dat de pessimistische toon van de eerste weken snel was verdwenen. In het Nieuwsblad van den Boekhandel van begin juni kunnen we dat al zien aan een opgewekt verslag dat werd gemaakt vanuit het Centraal BoekhuisGa naar eind62: ‘Naar de ervaringen van het Centraal Boekhuis is de verkoop van schoolboeken vrij normaal. Dat de verkoop van romans en kinderboeken bij het c.b. slecht is, behoeft geen aanwijzing te zijn, omdat deze soorten in den boekhandel ruimschoots aanwezig plegen te zijn. Andere rubrieken kwamen opvallend op den voorgrond. Zoo de boeken op godsdienstig terrein. Daarna de overigens in dezen tijd ook vroeger gevraagde werken over planten en dieren, flora's en herbariums. Wijsbegeerte, zielkunde, ethiek zijn eveneens in de belangstelling van het publiek naar voren gekomen. In de plaats van avontuurlijke boeken voor de rijpere jeugd, vraagt men nu meer boeken op populair-technisch gebied, blijkbaar bedoeld als handleiding voor het knutselen. Tenslotte ziet het er naar uit, dat meer dan gewone belangstelling zal bestaan voor boeken over handenarbeid, lichamelijke opvoeding en spelen (ook schaken en dammen). Of bovenstaande aanwijzingen meer dan documentaire waarde hebben, weten wij niet. Maar in ieder geval kan de boekverkooper, die dezer dagen een nieuwe etalage moet maken, er zijn voordeel mee doen.’ Het was een aansporing aan het adres van de boekhandelaar om meer dan gewone aandacht aan de etalage te besteden. Dat was in die jaren heel wat be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
langrijker dan nu, waar de boekhandelaar zich ook op andere wijze aan het publiek kan presenteren. In die tijd werd er veel minder geadverteerd, maar probeerde men met opvallende etalages, waarvoor zelfs wedstrijden werden uitgeschreven, het publiek naar binnen te halen. En met leuzen. Elk seizoen ontstonden er nieuwe leuzen en voor deze junimaand 1940 waren dat er opvallend veel. Een greep: ‘Geen boog kan steeds gespannen zijn, Leest, ontspant uw geest.’ Of: ‘Verborgen schat Het boek brengt troost in leed En in het duister licht. Wie 't poover opendeed Die doet het rijker dicht.’ En: ‘Bezinning en rust... Wederopbouw Verfrischt uw geest: koopt 't goede boek!’ Het maakte vooral ook duidelijk dat veel boekhandelaren zich in ieder geval van de eerste schok hadden hersteld, zoals een uitgever in het Nieuwsblad voor den Boekhandel melddeGa naar eind63: ‘Onze vertegenwoordiger ging woensdag 5 Juni j.l. voor het eerst sedert het uitbreken van den oorlog weer op stap met een uitgave, die reeds vorige jaar door ons was opgezet en waarvan het reis-exemplaar juist voor den tienden Mei gereed kwam. Een uitgave dus, die in geen enkel opzicht met den oorlog in verband staat, zelfs niet met eenige andere actueele gebeurtenis en die evengoed twee jaar eerder had kunnen verschijnen. Onze verwachting was, dat hij Zaterdags d.a.v. met een heel gering of geen resultaat zou thuiskomen. Tot onze verbazing echter bracht hij een stapeltje bestelbiljetten mee, waarbij orders van 15, 20 en 25 exx. geen uitzondering waren. Is dit niet het duidelijkste bewijs, dat de boekhandel den moed allerminst laat zakken en hij nog wel iets aandurft? Er was zelfs een boekhandelaar, die nu reeds beslag legde op een der auteurs voor het houden van een causerie in zijn zaak, onmiddellijk na de verschijning van het boek.’ Wie die vertegenwoordiger was, weten we niet; de schrijver van het artikel bleef ook al anoniem. Misschien ging het wel om vertegenwoordiger Geert van Oorschot die we prominent genoemd zien worden in een advertentie van de n.v. Querido's Uitgevers Mij. waarin werd meegedeeld dat ‘onze vertegenwoordiger de heer v. Oorschot zijn onderbroken aanbiedingsreis heeft hervat.’Ga naar eind64 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het pakket boeken dat de vertegenwoordiger kon aanbieden was wel veranderd. Dat was een gevolg van het overleg tussen de Contact-Commissie en Pressereferent Willy Janke. We hebben al gezien dat er in Den Haag problemen waren geweest. Dat bracht de Contact-Commissie ertoe om enkele maanden later bekend te makenGa naar eind65: ‘Zaterdag 25 Mei ontving ieder erkend boekhandelaar, uitgever en leesbibliotheekhouder door de zorgen van de “Vereeniging” een circulaire, waarin de eischen van de autoriteiten werden samengevat, zooals deze door Dr. Janke, den Pers-attaché van de Duitsche legatie in Den Haag werden medegedeeld aan den voorzitter van de 's-Gravenhaagsche Boekhandelaars Vereeniging en den Secretaris van den n.b.b. Op verzoek van den heer Janke hebben beiden deze circulaire ter kennis van alle collega's gebracht en voor wien deze niet ontvangen mochten hebben diene dat zij opgenomen is in het laatstverschenen nummer van “De Boekverkooper” en zoolang de voorraad strekt ook bij de administratie van “De Vereeniging” verkrijgbaar is. Het contact met Dr. Janke is sedert dien door onze Commissie overgenomen, doch de overstelpende drukte, waaronder deze gebukt gaat én het feit dat met dit tijdelijk onderdeel van zijn taak wellicht binnenkort een andere functionaris zal belast worden, zijn oorzaak, dat op verschillende vragen omtrent de al dan niet toelaatbaarheid van een bepaald werk nog geen antwoord kan gegeven worden. Het heeft op dit oogenblik derhalve geen nut vragen daaromtrent te richten, noch aan Dr. Janke, noch aan onze Commissie of een harer leden.’ Het was duidelijk: de Duitse autoriteiten wisten nog niet welke richting ze op moesten. In ieder geval wachtte Janke voorlopig op verdere instructies. Het was in de periode dat de nationaal-socialisten mochten hopen dat ze met een ‘zacht’ beleid de Nederlandse bevolking konden paaien en inderdaad: veel Nederlanders lieten zich zand in de ogen strooien en gingen ervanuit dat het allemaal zo'n vaart niet zou lopen. Men wilde optimistisch blijven en men zag het feit dat, als we ons tot het boekenvak beperken, een man als Janke de zaak voorlopig overliet aan de Commissie en ook niet benaderd mocht worden met vragen, algemeen als een teken dat de dictatuur in Nederland niet zou worden opgelegd. Het zou dus een vorm van zelfcensuur worden, waardoor verschillende boekhandelaren een aantal boeken niet meer inkochten en uitgevers een deel, zij het klein deel, van het fonds voorlopig niet aan de vertegenwoordigers meegaf. Men keek voorlopig wel voorzichtigheidshalve liever eerst de kat uit de boom. Maar hoe dan ook men hoefde niet bevreesd te zijn dat er nu minder boeken in de aanbieding waren. Het was dezelfde oorlog die ervoor zorgde dat een stroom nieuwe titels op de markt kwam, waaronder zelfs veel haastprodukties. Daaronder was bij voorbeeld Oorlogsverwoestingen in Nederland, een uit- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gave van W. ten Have nv uit Amsterdam. Deze titel werd de eerste week van juni al aangekondigd. Daar was ook het Oorlogskookboek van A. Geurts, met een omslagtekening van Karel Thole die door J.J. Ramen & Zoonen in Roermond uitgegeven was. Van Holkema & Warendorf nv in Amsterdam adverteerde zeer snel met de aanbieding van ‘een zeer actueel boek. Binnen enkele dagen zal verschijnen: Hygiënische en medische raadgevingen in oorlogstijd door Dr. A. Vedder, Huisarts-bacterioloog te Amsterdam’Ga naar eind66, en de Uitg. Mij. W. de Haan nv in Utrecht gooide maar liefst zes delen uit De Haan's practische bibliotheek tegelijk op de markt: Hoe moet ik zuinig koken in oorlogstijd? Hoe kan ik zelf kippen houden? Hoe leg ik zelf een moestuin aan? Hoe handel ik bij ziekte en ongelukken in oorlogstijd? Hoe blijf ik fit? en Hoe behandel ik zelf de wasch thuis? En om deze aanbiedingenlijst, waar de boekhandelaar mee werd gebombardeerd, te besluiten, een letterlijk signaal van de zijde der nationaal-socialisten aan het adres der boekverkoper. De nv Van Ditmar's Boeken Import, waarvan het hoofdkantoor gevestigd was op Singel 95 in Amsterdam, plaatste een levensgrote advertentie in het Nieuwsblad voor den Boekhandel die aan duidelijkheid niets te wensen overlietGa naar eind67: ‘Niet bij de pakken neerzitten. Dit oude Hollandsche gezegde geldt nu meer dan ooit. Naast de noodzakelijke stimulatie van de boekenverkoop, adviseeren wij de Heeren collega's den verkoop van actueele tijdschriften ter hand te nemen, waarnaar de laatste dagen nogal vraag is. Ook de collega's, die zich met de tijdschriftenverkoop tot nu toe niet bezig gehouden hebben, moeten niet nalaten dit te doen. Wij leveren alle Duitsche bladen tegen uitstekende condities en volkomen in commissie, zoodat voor den boekhandelaar geen enkel risico eraan verbonden is een poging met den tijdschriften te doen.’ En op welk Duits blad vestigde dit nationaal-socialistische bedrijf dan vooral de aandacht? In eerste instantie op een blad dat de gehele oorlog door in alle bezette gebieden tot het best verkochte Duitse blad gerekend kan worden: Signal, waarvan later ook een Nederlandse versie (Signaal) zou verschijnen en waarin de prestaties van de Kriegsmarine, de Wehrmacht en de Luftwaffe werden bejubeld. Het blad oogde voor die tijd erg modern want was geënt op de Amerikaanse geïllustreerde bladen, waarvoor propagandaminister Joseph Goebbels een grote bewondering had. Signal werd bij duizenden, ook in Nederland, verkocht en de kopers waren lang niet altijd nationaal-socialisten, maar heel vaak jongeren die bij de realistische foto's konden wegdromen. De bedoeling van Signal was om zo een voedingsbodem te scheppen voor het vrijwillig dienstnemen bij de ss. Er is nooit onderzoek gedaan naar de beweegredenen, waarom alleen al in Nederland, bijna dertigduizend jongens en mannen zich voor het Oostfront | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben gemeld, maar we mogen ervan uitgaan dat bij sommigen de verheerlijking van de oorlog, die in Signal terug te vinden is, een rol heeft gespeeld. Naast het advertentiegeweld van Van Ditmar's Boeken Import waren ook de advertenties van de Uitg. Mij Elsevier opvallend. Niet zozeer door de titels die de firma erin aanbood, als wel door hun omvang die enorm was - voor de redactie van het Nieuwsblad voor den Boekhandel een teken van ‘vertrouwen en doortastendheid.’Ga naar eind68 ‘Zij die nu weten door te zetten, niettegenstaande moeilijkheden, zullen er de vruchten van plukken,’ aldus de redactie van Het Nieuwsblad. Het Elsevier van die jaren is nauwelijks te vergelijken met het Elsevier van onze tijd; het was toen nog een bescheiden bedrijf al behoorde het al tot de grotere uitgeversmaatschappijen. De geschiedenis van Elsevier in de bezettingsjaren is een duidelijk voorbeeld van de problemen, maar ook de mogelijkheden waarvoor een groot respectabel bedrijf zich geplaatst zag.
Voor de geschiedschrijving van een bedrijf als Elsevier is het van groot belang dat de notulen van het overleg tussen commissarissen enerzijds en directieleden anderzijds bewaard zijn gebleven. Daarom laten we ons verhaal van Elsevier met notulen beginnen en wel met die van 20 april 1937, waar het plan aan de orde kwam om zich meer toe te gaan leggen op uitgave maar ook wederverkoop van Duitse wetenschappelijke werken. Johannes Pieter Klautz had daartoe een nota opgesteld. Klautz, in 1904 geboren, was in 1927 door Elsevier-directeur Herman Robbers tot zijn secretaris benoemd. Het was de eerste stap naar een indrukwekkende carrière binnen het bedrijf, een carrière overigens die zich tot ver na de oorlog zou voortzetten. Klautz zou voor een belangrijk deel het gezicht bepalen van het bedrijf zoals we dat nu nog kennen. In 1929 volgde zijn benoeming tot mede-directeur; hij was toen nog geen vijfentwintig jaar oud. Op de nota die hij schreef over het plan om Duitse wetenschappelijke boeken uit te gaan geven zullen we uitvoerig ingaan omdat hierin een goed beeld wordt geschetst van de denkwijze van de vooroorlogse uitgever die zich ineens geplaatst ziet voor sterk politiek beladen problemen. ‘De schrijvers onder de kunstenaars die in Duitschland niet meer “gewenscht” werden, vonden bereids onderdak bij Querido en Allert de Lange,’ aldus Klautz, ‘en bij enkele uitgevers in Frankrijk en Zwitserland. Met de geleerden is het anders gesteld. Hun publicaties waren niet hun hoofdbezigheid, integendeel, zij waren meestal het gevolg van hun werkzaamheid op wetenschappelijk gebied. Het probleem van een anderen uitgever kwam voor hen nog niet dadelijk aan de orde, maar kreeg pas het laatste jaar voor velen betekenis: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De geleerden, die niet meer bij Duitsche uitgevers publiceerden, zijn te verdeelen in twee groepen: a. De heel- en halfjoodsche, die, levend buiten Duitschland, hun oude uitgevers zagen gedwongen worden, het contract met hen te verbreken. b. De niet-joodsche geleerden buiten Duitschland, die vroeger in Duitschland uitgaven, maar die hetzij uit antipathie tegen het Hitler-regime, hetzij uit hoofde der deviezen-moeilijkheden graag een uitgever buiten Duitschland zouden vinden.’Ga naar eind69 Verderop in de nota zou Klautz tot een duidelijke conclusie komen: ‘Duitschland mag bij de calculatie geen rol spelen; worden boeken in Duitschland verkocht en krijgen wij het geld daarvoor, dan is dat een “Geschenk vom Himmel”. Czechoslowakije speelt voor den verkoop van wetenschappelijke boeken evenmin een rol van beteekenis. Over Oostenrijk valt niet zooveel positiefs te zeggen.’ Na deze duidelijke analyse weidde Klautz in zijn nota nog uit over twee aspecten, een ‘ideëel’ en een ‘commercieel’. Over het commerciële aspect kon hij kort zijn: ‘Door het wegvallen van Duitschland als afzetgebied was het vooruitzicht ongunstig.’ Maar ook: ‘Als de boeken werkelijk “uniek” in hun vak zijn - en wij kunnen ons toch daaromtrent terdege laten voorlichten - is er dan buiten Duitschland niet reeds een zoodanig afzetgebied dat toch een behoorlijke winst mogelijk is?’ En: ‘Risico is er ongetwijfeld mee gemoeid, maar is het risico in werkelijkheid zooveel grooter dan bij het uitgeven van romans enz. voor de Nederlandsche markt?’ Belangrijker voor Klautz was het ideële aspect, waarover hij een uitgesprokener mening had dan veel mensen in Nederland op dat moment, 1937, hadden of hardop durfden uitspreken: ‘Mijn persoonlijk inzicht is dat het een ontzaglijke ramp zou zijn, indien de geestesgesteldheid “van den grooten bek” gebaseerd op den heelen of halven leugen, in andere landen en in ons land de leidende zou worden, maar ik geef toe, dat hier omtrent ook andere opvattingen mogelijk zijn. Ons volk, dat altijd de traditie van vrijheid, verdraagzaamheid en naastenliefde heeft gehandhaafd, zou zijn verleden verloochenen, wanneer tyrannie, haat en wraakzucht hier ingang zouden vinden. In dezen strijd der ideologieën spelen de geestesproducten der “emigranten” hun rol. Direct, voor zoover het geschriften betreft als dat van Prof. Baumgarten, den “Zwitserschen Huizinga”, die zijn wetenschappelijke beschouwing | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over de 19de eeuw gaarne bij ons zou uitgeven en regelrecht stelling neemt tegen het fascisme; indirect, waar nieuwe en belangrijke medische studies volgens de “oude” methode geschreven, het kamp der tegenstanders van het fascisme zullen helpen versterken. Eenmaal zal de historieschrijver der 20ste eeuw zich de vraag stellen of de refugées van dezen tijd evenals zoo vaak vroeger gebeurd is, in Holland een materieel of geestelijk onderdak gevonden hebben, of dat Holland ditmaal niet zijn traditie getrouw is geweest en de uitgewekenen óf elders of in het geheel geen schuilplaats voor hun geesteskinderen hebben gevonden. Aan de beantwoording dezer vraag kunnen wij in belangrijke mate bijdragen. Een uitgever is geen kruidenier. Zoo ooit, moge hij zich thans van zijn geestelijke taak bewust zijn.’ Het was een harde nota en voor een aantal commissarissen bij Elsevier zal het nieuw zijn geweest dat zo duidelijk de maatschappelijke rol van de uitgever uit de doeken werd gedaan, inclusief de consequenties (het opgeven van een groot buurland als afzetgebied) daarvan op financieel gebied. Commissaris Herman Robbers reageerde dan ook positief, maar heel voorzichtig op de nota van Klautz. Zijn kritiek gold vooral het punt van het uitgeven van buitenlandse auteurs in de oorspronkelijke taal, zoals hij in de commissarissenvergadering uiteenzetteGa naar eind70: ‘Ik zou aan de Commissarissen willen adviseeren hiertoe over te gaan, doch voorlopig zeer voorzichtig en vooral niet te veel van dergelijke contacten aan te gaan. Eerst na een paar jaar zullen de resultaten kunnen blijken en dus ook pas beoordeeld kunnen worden of wij op dezen weg moeten doorgaan. In aanmerking zal nog genomen moeten worden, dat de konsekwentie van het uitgeven van boeken van Duitsche Joden kan zijn dat het tegenwoordige Duitsche regiem ons minder vriendelijk gezind zal zijn en dat dit moeilijkheden zou kunnen opleveren bij het verkopen van Duitsche uitgaven (of rechten) van onze Nederlandsche boeken.’ Het was een van de laatste uitlatingen van commissaris Herman Robbers over deze zaak, want op 15 september van hetzelfde jaar zou hij overlijden. Er moest een nieuwe commissaris worden benoemd en daartoe werd de hoofdredacteur van de Winkler Prins Encyclopedie, prof.dr. Jan de Vries voorgedragen, zoals de notulen ons lerenGa naar eind71: ‘De Heer Burgersdijk meent echter, dat een moeilijke verhouding zou kunnen ontstaan als met Prof. de Vries onderhandeld moet worden over het hoofdredacteurschap van den volgenden druk, die misschien al spoedig zal moeten worden voorbereid, en deze onderhandelingen dan met een Commissaris zouden moeten worden gevoerd.’ John Robbers was degene die Jan de Vries had voorgedragen, maar deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
telg uit het Elsevier-uitgeversgeslacht liet zich door de argumenten van commissaris Burgersdijk overtuigen en hij trok zijn voordracht in. Geen van de aanwezigen zal zich toen hebben gerealiseerd dat men door het oog van de naald was gekropen. Jan de Vries was in deze tijd nog uitsluitend een vooraanstaand geleerde, een germanist van internationale betekenis. Een ambitieuze man, dat wel, en die eigenschap zou een verregaande collaboratie tijdens de bezettingsjaren tot gevolg hebben. We hebben Jan de Vries in vorige delen al gezien als bij voorbeeld Leider van het Letterengilde. Niemand kan zeggen wat er met Elsevier gebeurd zou zijn als de commissarissenvergadering onder de invloed zou zijn geraakt van een welsprekend nationaal-socialist, en of deze het bedrijf in zijn val zou hebben meegesleept, alle standvastigheid van bij voorbeeld iemand als Klautz ten spijt. Overigens, Herman Robbers' waarschuwende woorden over de haalbaarheid van verkoop van boeken in de Duitse taal werden al snel bewaarheid. Een jaar later al moesten de commissarissen tot hun spijt constaterenGa naar eind72: ‘Aangezien de Duitsche boeken in 't algemeen in Duitschland “unerwünscht” zijn en de verkoop ervan in Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije eveneens onmogelijk gemaakt of zeer belemmerd is, zijn de perspectieven van dit soort uitgaven veel ongunstiger geworden en hebben wij geen nieuwe contacten betreffende uitgaven in de Duitsche taal afgesloten.’ In september 1939, toen de Tweede Wereldoorlog door de inval in Polen van Duitse troepen een feit was, werden Klautz en John Robbers, die inmiddels directeur was geworden, gemobiliseerd zodat de commissarissen voor de eerste maal bijeenkwamen zonder de aanwezigheid van een directielid. En zonder de dominante aanwezigheid van Klautz, met zijn duidelijke stellingnames en zijn overheersende persoonlijkheid. Dat wordt al meteen duidelijk als we lezen welke benauwde toon werd aangeslagen op de eerste commissarissenvergadering na die mobilisatieGa naar eind73: ‘De Heer Boot deelt mede dat al het onder handen (zijnde) werk gewoon doorgaat, zoowel wat betreft de chemische uitgaven als de w.p. en het Rubensboek. Naar aanleiding hiervan deelt de Heer Boot het resultaat mede van een correspondentie tusschen hem en den heer John Robbers over losse plaatjes voor overschot-exemplaren w.p., die nog bij Brockhaus moeten worden besteld. Gezien het feit, dat de Heer Robbers de enige is, die dit werk kan doen en mede gezien het feit dat een revolutie in Duitschland waarmee het verkeer nu nog normaal is op korten termijn tot de mogelijkheden moet worden gerekend evenals andere mogelijke binnenlandsche of buitenlandsche veranderingen op politiek gebied achten commissarissen de completeering der plaatjes een zaak waarbij de grootste urgentie moet worden betracht.’ Wie deze tekst leest kan zich niet onttrekken aan de indruk dat de commissa- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rissen bijna bevreesd waren voor een omverstoting van het nationaal-socialistische bewind, zolang de plaatjes van Brockhaus nog niet binnen waren gekomen, waardoor immers de produktie van de Winkler Prins-encyclopedie vreselijk zou worden vertraagd. Het is maar de vraag of zo'n tekst in de notulen terecht was gekomen als directielid Klautz bij de vergadering aanwezig was geweest. Maar hoe de analyse der commissarissen ook luidde: de regering in Duitsland werd niet omvergeworpen en de plaatjes kwamen keurig aan. Sterker nog: de nationaal-socialistische revolutie breidde zich uit en rolde Nederland binnen. De commissarissen van Elsevier zagen zich in één klap geconfronteerd met nog heel wat grotere problemen dan de plaatjes van Brockhaus, zoals wel blijkt uit de eerste vergadering, ver in juni, die ze na de Duitse inval zouden houdenGa naar eind74: ‘Betreffende de aanvang der werktijden deelt de Heer Ir. Robbers geheel het standpunt van den Heer Boot, die het gewenscht acht dat de directeuren aanwezig zijn als het kantoor om negen uur aanvangt. In ieder geval lijkt het hem juist dat de post om negen uur bij afwezigheid van de directeurs door den procuratiehouder wordt opengemaakt en gedistribueerd, waarmede de andere commissarissen geheel instemmen.’ Dát was het belangrijke probleem in oorlogstijd. Wie de notulen leest kan niets bespeuren van de dramatische omwenteling die had plaatsgevonden. Alsof er niets gebeurd was besteedde men uren aan gekissebis over financiële afwikkelingen, en o, ja, één kort zinnetje, waaruit we mogen opmaken dat het inmiddels oorlog was: ‘Bij de rondvraag brengt de Heer Boot de eventueele oorlogstoeslag op het salaris van het personeel ter sprake, doch dit zal later nader in beschouwing worden genomen.’ Bij de aanvang van de vergadering zou commissaris Burgersdijk overigens nog zeggen ‘dat het van belang is in deze tijden goed te beseffen dat samenwerking meer dan ooit noodig is’, wat door de aanwezigen wel met een instemmend hoofdknikken zal zijn begroet, want aan zo'n idee kon niemand zich een buil vallen. En wat zou men zich verder ook zorgen maken. Alles viel toch reuze mee. Had Rijkscommissaris Seyss-Inquart niet beloofd dat aan het Nederlandse volk geen vreemde levensovertuiging zou worden opgedrongen. En gedroegen de Duitsers zich niet correct? En wat de anti-joodse maatregelen betreft, waar velen zo voor gevreesd hadden? Niets aan de hand. De joden mochten alleen geen diensten lopen bij de verplichte luchtbeschermingsdienst, maar daar waren alle niet-joden alleen maar jaloers op. De joden hoefden in ieder geval geen nachtelijke wachtdiensten te draaien. Zo ging Nederland de zomermaanden in, de vakantie tegemoet en weinigen maakten zich zorgen om de toekomst. Die zorgen ontstonden in het boekenvak eigenlijk pas voor het eerst toen de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Contact-Commissie half juli een gesprek had in Den Haag met twee leden van de zogenaamde Raad van Voorlichting, een orgaan dat door de nsb was ingesteld. Eigenlijk was deze Raad zonder dat iemand daar om had gevraagd tot ieders verrassing uit de lucht komen vallen. Formeel luidde de volledige naam Raad van Voorlichting der Nederlandsche Pers, maar deze gewichtige betiteling werd nimmer gebruikt. De raad ontstond op initiatief van Arie Meijer, die zich in de bezettingsjaren Arie Meijer-Schwencke noemde, een man, die deels charlatan, deels collaborateur en op het einde van de oorlog ook nog voor een deel illegaal werker is geweest. De Raad werd op 15 juni 1940 door Generalkommissar Schmidt officieel geïnstalleerd en toen pas werd duidelijk wat de bedoeling was van Meijer-Schwencke. Hij wilde de gehele publiciteitswereld onder zijn supervisie krijgen, een onderneming die overigens, door tegenwerking van de zijde van de kranten en ook omdat de Duitsers niet zo erg blij waren met de doelstellingen van de Raad, tot mislukken was gedoemd. Het enige dat de Duitsers met de Raad op het oog hadden was: als een aantal nationaal-socialisten zo nodig wilden proberen het publiciteitswezen in Nederland onder controle te krijgen, laten ze dan maar hun gang gaan, want op deze manier kunnen ze de installatie van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten, waaronder alle uitgevers, zowel van boeken als kranten en weekbladen, zouden komen te vallen, voorbereiden. Het was dan ook geen toeval dat de latere Secretaris-Generaal van het dvk, Tobi Goedewaagen ook zitting had in de Raad. Met deze Raad had de Contact-Commissie dus een gesprek en het moet gezegd: de leden van de Contact-Commissie kwamen tamelijk neerslachtig van deze bijeenkomst vandaan. Zowel in de Vereeniging als de Nederlandsche Uitgeversbond werd daar verslag van gedaan.Ga naar eind75 Wat bleek? De nsb-ers meldden dat de Duitsers maatregelen in voorbereiding hadden tegen joden en vrijmetselaars. Wij weten nu dat de wens de vader van de gedachte was, want de Duitsers hadden de Nederlandse nationaal-socialisten nog niets daaromtrent medegedeeld; ze hadden het nog te druk met de voorbereidingen voor de overname van het bestuursapparaat om op voorhand al mededelingen te doen over het beleid dat in de toekomst zou worden uitgevoerd. Maar ervan uitgaande dat er op dat moment geen reden was nu aan de woorden van de Raad te twijfelen desondanks viel binnen de Contact-Commissie geen spoor van verzet te bespeuren. Integendeel: elke vorm van verzet werd zelfs betreurd. Dat bleek bij voorbeeld toen de nv Mursen Boekhandel in Amsterdam een catalogus verspreidde, De Boekenwereld, waarin boeken voorkwamen waar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van men kon vermoeden dat de Duitsers die op den duur zouden verbieden. Op den duur, inderdaad, want van een verbod van deze boeken was op dat moment nog geen sprake, maar de Contact-Commissie was door de Raad al zo geïntimideerd dat men roomser werd dan de paus. ‘Een dergelijke handeling geeft blijk van gemis aan verantwoordelijkheidsgevoel,’ aldus de Contact-CommissieGa naar eind76. De commissie maakte ook nog van een ander feit melding, namelijk, ‘dat er collega's zijn, welke van weinig tact blijk geven, door opvallend veel Engelsche romans te etaleeren. Men knope zich deze wenk in het oor!’ Dat was een toevoeging die tamelijk cryptisch moet zijn overgekomen. Wat moeten sommige boekhandelaren hebben gedacht? Was het bedoeld als een aansporing? Dat is niet waarschijnlijk gezien de rest van het communiqué: ‘Van het uitoefenen van censuur hebben de bezetters afgezien nadat de c.c., sprekende namens den geheelen Nederlandschen boekhandel en uitgeverij, de toezegging had gedaan, dat alle collega's zich stipt aan de gegeven wenken zouden houden, een afspraak, welke men als gentlemen's agreement beschouwt, en die wij van onze zijde in de eerste plaats, als mannen van eer hebben na te komen. Wie dit nalaat, geeft daarmede blijk van een tekort aan begrip van de realiteit, maar stelt bovendien, behalve het bestaan van zijn eigen zaak, ook de belangen van alle collega's in de waagschaal; de welwillende houding, welke de bevoegde ambtenaren tot heden tegenover ons hebben ingenomen, is door het gebeurde ernstig in gevaar gebracht.’ Het komt ons nu onvoorstelbaar voor dat men in het overleg met de nationaal-socialisten nog uit kon gaan van ‘gentlemen's agreement’ en ‘mannen van eer’, alsof de nationaal-socialisten in Duitsland niet al lang hadden aangetoond geen ‘gentlemen's agreements’ te accepteren en als eerloze mannen elke belofte en elke afspraak hadden geschonden. De uitgevers en boekhandelaren zouden tot hun schande merken dat zij in de daaropvolgende jaren keer op keer zouden worden geconfronteerd met een schending van door de Contact-Commissie gemaakte afspraken zonder dat ze enig beroep konden doen op welke ‘gentlemen's agreement’ dan ook. Toch zullen we in de notulen van de verschillende overlegorganen niets terugvinden van een protest daartegen. De verschillende besturen hebben van tijd tot tijd wel geprotesteerd tegen nieuwe maatregelen van de bezetter, maar nimmer heeft men daarbij verwezen naar de afspraken waar de Contact-Commissie zo triomfantelijk melding van maakte. Voelde men een zekere gêne over de naïviteit van de eerste oorlogsmaanden? Men hoefde die overigens niet te hebben, want in alle geledingen van de Nederlandse samenleving redeneerde men als de boekhandelaren en uitgevers: er kunnen met de Duitsers goede afspraken worden gemaakt. Het enige dat ze willen is rust en orde in het land en elk democratisch principe uitbannen, en velen zullen in ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dachten daaraan hebben toegevoegd: gelukkig maar, want de vooroorlogse democratie werkte ook van geen kant. In de publikatie van de Contact-Commissie wordt overigens ook gewag gemaakt van wat ‘het gebeurde’ was waardoor de welwillendheid van de nieuwe overheid ‘ernstig in gevaar [is] gebracht.’ Het ging hier meer om een geval van eigen gekrenktheid dan om een kwestie die de woede van de ambtenaren had gewekt, maar zo duidelijk wilde de Contact-Commissie dat niet stellen. Na het overleg tussen de Duitse autoriteiten en een delegatie van Haagse boekhandelaren, als gevolg van een incident, waarvan we eerder kennis namen, had de Contact-Commissie een circulaire laten uitgaan op 22 mei, waarin de puntjes op de i werden gezet. Twee maanden later vond de Contact-Commissie het nodig om in het Nieuwsblad de belangrijkste punten daarvan opnieuw weer te geven: een duidelijk geval van zelfcensuur, inderdaad, want de commissie gaf zelf al aan welke boeken uit de verkoop moesten worden genomenGa naar eind77: ‘Alle boeken, onverschillig in welke taal geschreven, of vertaald, welke een hetzij aan Duitschland of zijn bewind of regeering vijandige strekking hebben. Hieronder vallen dus in de eerste plaats politieke geschriften, doch evenzeer tendentieuze novellen, romans, essays of historische werken. Verder behooren tot deze rubriek alle dag-, week- en maandbladen in Engeland of Frankrijk verschenen, ook indien deze geen uitgesproken politieke strekking hebben.’ Nu zat de boekhandelaar dus met het probleem, dat hij die werken uit de verkoop moest halen. Maar waar moest hij er daarna mee naar toe? Het antwoord was simpel: in verzegelde pakken of dichtgespijkerde kisten met inhoudslijsten erop. Veel boekhandelaren hebben deze richtlijnen gevolgd en het is bekend dat er nogal wat boekhandelaren waren die na de bevrijding vol vreugde deze kisten hebben geopend omdat ze daardoor hun etalage konden vullen met anti-Duits materiaal, dat door de koper gretig gekocht werd en dat bovendien de tijdelijke leemte, die was ontstaan omdat er in het laatste oorlogsjaar van een boekproduktie nauwelijks sprake meer was en de nieuwe toevoer van naoorlogse boeken nog niet op gang was gekomen, konden vullen. De Contact-Commissie had nog een tweede categorie boeken gevonden die onder de richtlijnen viel: ‘Alle niet tot de vorige categorie behoorende werken, welke zijn geschreven door emigranten met inbegrip van alle vertalingen daarvan (b.v. de niet-politieke, belletristische werken van Vicky Baum en dergelijke auteurs en vertalingen daarvan. Als emigranten worden beschouwd alle personen, welke hetzij wegens hun joodsche afkomst of om politieke redenen, Groot-Duitschland hebben verlaten, hetzij vrijwillig, legaal of illegaal.’ Deze categorie boeken hoefde niet in verzegelde kisten, maar het werd, zoals | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de commissie het fijntjes noemde ‘aan het gezond verstand en het gevoel van tact’ van alle boekhandelaren en uitgevers overgelaten hoeveel exemplaren bij uitzondering en dan alleen op bestelling nog konden worden geleverd. Als de boeken maar niet zichtbaar werden tentoongesteld. En het sprak voor de Contact-Commissie vanzelf ‘dat maatregelen ter aanvulling van voorraden, resp. herdruk geheel uitgesloten moeten zijn’. De commissie vroeg in dat alles heel expliciet om ‘een volkomen loyale medewerking en handhaving van deze richtlijnen’. En toen gebeurde het dat een aantal Amsterdamse boekhandelaren zich aan deze richtlijnen niet stoorde en juist dit soort boeken, triomfantelijk bijna, etaleerde. Dat had tot gevolg dat begin juli de Amsterdamse politie ingreep door officieel het etaleren van Engelse en Franse boeken te verbieden. Dat schoot de Contact-Commissie in het verkeerde keelgat en men vroeg een onderhoud aan met het politie-presidium. In dat overleg legde de commissie uit dat met de autoriteiten nou juist was overeengekomen dat men zelf tot handhaving van de richtlijnen zou overgaan; dat deze richtlijnen ook niet waren gedicteerd door de Duitsers, maar dat men alleen wat wenken had gegeven en dat het verder aan de commissie was het beleid in te vullen dat de bezetter de boekhandel en uitgeverswereld wilde voorschrijven. Nu hadden een aantal boekhandelaren deze richtlijnen niet opgevolgd en het was dus volgens de Contact-Commissie aan de commissie zelf en niet aan de politie om in te grijpen. De politie trok daarop het verbod in en de commissieleden bezochten de weerspannige boekhandelaren: de boeken verdwenen uit de etalage, maar de commissie vond het toch nog nodig erop te wijzen dat zij de baas was en niemand anders. De autoriteiten konden deze houding zeker waarderen en men gaf er ook iets voor terug: het over en weer versturen van drukwerken en boeken van Duitsland naar Nederland en vice versa was weer toegestaan.Ga naar eind78 Deze informatie werd eveneens gepubliceerd in het Duitse Börsenblatt, het orgaan dat half juli bovendien een overzicht publiceerde van de stand van zaken in de Duitse boekhandel in de eerste helft van 1940. Daaruit bleek dat er één procent minder was geproduceerd dan in 1939; het eerste oorlogsjaar had zijn invloed ook op het Duitse boekenvak en de cijfers konden de Nederlandse collega's in ieder geval een indicatie geven over wat hen te wachten stond. Maar 1939 was wel een topjaar geweest en de boekproduktie in de eerste helft van 1940 hoger dan in de eerste helft van 1937, zodat bij het zien van de cijfers de Nederlandse boekhandelaar waarschijnlijk eerder een zeker optimisme gevoeld zal hebben. Alleen: hij had dan uitsluitend naar de koele cijfers gekeken en niet naar de landkaart. Het Duitsland van 1937 was heel wat kleiner dan het Duitsland van 1940, en bij de boekproduktie werden ook de cijfers geteld van het inmiddels ingelijfde Oostenrijk en Sudeten-Duitsland; de an- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dere bezette gebieden bleven buiten beschouwing. Maar wie daarop lette was een kniesoor: men wilde eenvoudigweg geloven in een herstel van de economie na de gruwelijke jaren dertig waarin zoveel bedrijven, groot en klein, hadden geleden. Dat was voorbij en nieuwe markten konden worden aangeboord. G.B. van Goor & Zonen uit Den Haag bij voorbeeld gaf de boekhandelaren te kennen dat ‘de voorraad van de mooiste Amerikaanse Rinos-lederen bandjes van klein Frans, klein Duits en klein Engels uitgeput raakten’Ga naar eind79 en het hoeft natuurlijk geen betoog dat de Haagse uitgeverij daarbij uitdrukkelijk vermeldde dat ‘de partij van het kleine Duitsche woordenboekje het snelst [slinkt]’. En dan verschenen er nu boeken met een duidelijk politieke strekking. Daarbij kon men het werk Nederland in de branding, nationaal gedenkboek nog neutraal noemen, dat Van Loghum Slaterus nv in Arnhem liet verschijnen in tien delen. De eerste aflevering onder redactie van mr. J.J. van Bolhuis verscheen in juli 1940 en de onderwerpen die in deze aflevering werden behandeld varieerden van ‘Nederland als bezet gebied’ en ‘De bezetting uit volkenrechterlijk oogpunt’ tot ‘Demobilisatie’, ‘Distributie’ tot ‘Financiële Problemen’. Ging het hierbij nog om neutrale informatie, de Zuid-Hollandsche Uitgeversmaatschappij dook meteen de collaboratie in door in de maand juli al Het ontstaan van de oorlog 1939 van Werner Freiherr von Rheinhaben op de markt te brengen voor maar zestig cent ‘in soepel carton’. De inhoud van dit boek was simpel: niet de Duitsers waren schuldig aan het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, maar het perfide Albion en de Fransen. Het begrip ‘plutocraten’ kwam daarom ook veelvuldig voor in het boek van Freiherr von Rheinhaben. Maar het kon nog schunniger en daar was in dezelfde week de uitgeverij W.P. van Stockum en Zoon voor verantwoordelijk. Kon bij het boek van Freiherr von Rheinhaben nog vergoelijkend gedacht worden dat het hier de visie van een Duitser betrof, en wel een vaderlandslievende Duitser, die nu eenmaal graag de schuld bij de ander gelegd zag en die in ieder geval duidelijk had gesteld dat het hier ging om een oorlogsverklaring waar Nederland niet bij betrokken was geweest, in het bij Van Stockum verschenen boek ging het om de Duitse visie met betrekking tot de noodzaak voor Duitsland om Nederland, België en Frankrijk binnen te vallen en voor de eerste twee om twee neutrale landen binnen te vallen. Het boek heette Het Duitsche witboek betreffende Nederland en België, en bevatte documentatie betreffende de Engelse en Franse politiek tot uitbreiding van de oorlog, zoals de ondertitel van dit boek ondubbelzinnig meedeelde. De clou was duidelijk: tijdens geheime besprekingen tussen de generale staven van Engeland en Frankrijk enerzijds en Nederland en België anderzijds waren al ver voor de oorlog plannen gesmeed om een militair bondgenootschap aan te gaan tegen Duitsland. Dus, zo redeneerde het Witboek, was het onzin om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te spreken van een neutraal België en Nederland. Beide landen hadden ver voor de Duitse inval al de zijde van de geallieerden gekozen en Duitsland was wel gedwongen dat bondgenootschap zo snel mogelijk uiteen te drijven. Daarmee was de aanval van Duitsland op beide kleine landen gerechtvaardigd en de conclusie dat de Haagse uitgeverij met het publiceren van dit witboek, enkele maanden na de capitulatie van het Nederlandse leger met veel overtuiging de Duitse propaganda zocht te dienen, is dus geenszins vergezocht. Elsevier hield zich verre van dit soort uitgaven. We hebben al gezien dat uit de notulen van de eerste vergadering in bezettingstijd niet af te lezen is dat Nederland bij de oorlog betrokken was. Pas ver in juli besloot men in verband met de oorlogssituatie extra reserveringen te makenGa naar eind80: ‘f 3 000, - reserve tegen uitgaven in voorbereiding f 5 000, - reserve tegen debiteuren Elsevier n.v. binnenland f 3 000, - reserve tegen debiteuren importzaken.’ Verder wordt uit de notulen de toenemende irritatie tussen de beide directeuren merkbaar, Klautz, die al enkele jaren directeur was, en de nieuwe directeur John Robbers. De onderlinge tegenstellingen namen in de loop van de bezettingsjaren nog toe, maar al in de beginfase wordt de concurrentiestrijd tussen beiden overduidelijkGa naar eind81: ‘Den Heer Klautz merkt op verheugd te zijn, dat de Heer Robbers altijd het cijferwerk van de inventarisstaat voor zijn rekening neemt, doch komt er tegen op dat hij gepasseerd wordt inzake de waardeering der boeken en het indienen van de eindcijfers. Een balans uitsluitend door den Heer Robbers opgesteld wordt niet uitgebracht door directeuren. De thans door den Heer Robbers opgestelde balans is door hem niet van te voren bestudeerd en kan voorzoover bekeken niet door hem worden goedgekeurd.’ Hoe weinig dramatisch was dit conflict, en hoe weinig had het ook betrekking op de buitenwereld: het was het gewone gekissebis tussen twee stuurmannen op hetzelfde dek. Dan lagen de zaken bij De Arbeiderspers wel geheel anders, dat op het moment dat de capitulatie een feit was werd geleid, zoals we zagen, door Van der Veen, wiens reputatie door zijn mislukte vlucht naar Engeland een flinke deuk had opgelopen. Van 14 mei tot 20 juli toen het bedrijf in nationaal-socialistische handen overging heerste er grote verwarring en onzekerheid. Een van de belangrijkste pijlers van het concern was het dagblad Het Volk en die krant raakte al direct zijn sociaal-democratische signatuur kwijt. Dat was dan ook onmiddellijk aan de oplagecijfers te merken. De trouwe abonnees voelden zich al binnen enkele weken verkocht en verraden en lieten hun krant in grote getale in de steek. Het abonneetal zakte tussen die 14 mei en 20 juli met bijna 100 000, van 212 000 tot 120 000 abonnees. Het was een leegloop zoals in Nederland een dagblad | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nog nooit tevoren had meegemaakt en het betekende voor De Arbeiderspers een verlies aan inkomsten dat het zich nauwelijks kon permitteren. Daarbij kwam dat de leiding van de uitgeverij steeds meer signalen opving dat de Duitsers van plan waren het gehele sociaal-democratische erfgoed in één klap in handen te krijgen en dat gebeurde die 20ste juli ook inderdaad. De nacht daarvoor pleegde Van der Veen, de onbetwiste heerser aan het Hekelveld zelfmoord. ‘Met den heer Van der Veen is een man van beteekenis uit de wereld der Nederlandsche journalistiek heengegaan,’ merkte de Nieuwe Rotterdamsche Courant sober opGa naar eind82, zonder dat men in de berichtgeving ook maar iets kon lezen over de achtergronden van zijn tragische dood. Op 20 juli werd M.M. Rost van Tonningen benoemd tot commissaris van de marxistische partijen en dat betekende dat hij daardoor automatisch president-commissaris werd van De Arbeiderspers. Hij volgde daar E. Kuipers op, die er zat als vertegenwoordiger van de grootste aandeelhouder van De Arbeiderspers, het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen, het nvv. Doordat Rost van Tonningen het nvv in handen kreeg, werd hij automatisch ook de vertegenwoordiger van deze genaaste vakbond bij haar zusterorganisatie, De Arbeiderspers dus. sdap, nvv, Vara, De Arbeiderspers, alle waren lid van de grote rode familie. - Het nvv werd niet direct door Rost van Tonningen geleid, maar door H.J. Woudenberg, een omhooggeschoten palingboer uit IJmuiden, wiens broer, met wie hij overigens gebrouilleerd was, furore had gemaakt binnen de sdap. Het is voorgekomen dat beiden een tijdje op het Binnenhof functioneerden, Woudenberg als Tweede-Kamerlid voor de nsb, zijn broer voor de sdap binnen de Eerste Kamer. Ze schijnen elkaar wel eens tegen te zijn gekomen, maar groetten elkaar nimmer. ‘Als uitvloeisel van de maatregelen, genomen door den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied met betrekking tot s.d.a.p. en n.v.v. is ook de leiding der n.v. Drukkerij en Uitgeversmaatschappij De Arbeiderspers in andere handen overgegaan,’ meldde De TelegraafGa naar eind83 en tussen de regels door kan men het leedvermaak lezen omdat beide concerns elkaar voor de oorlog hevig hebben bevochten in de strijd om de ‘gewone’ abonnees. ‘De directie der genoemde naamlooze vennootschap wordt voortaan gevoerd door de heer J. Kerkmeester,’ vervolgde het bericht, ‘op wien derhalve alle bevoegdheden bij wet, statuten, of gebruiken aan de directie toegekend, op 20 Juli 1940 in vollen omvang zijn overgegaan.’ Kerkmeester was een gemankeerd dichter en onbelangrijk journalist bij Het Volk, maar toen Van der Veen eenmaal was gestorven nam deze militante nationaal-socialist onmiddellijk al diens functies over. Het zou voor de positie van de joodse personeelsleden een grote verandering betekenen, want in augustus al | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werden ze pardoes op straat gezet, wat tot gevolg had dat veel niet-joodse collega's uit protest ontslag namen. Vanaf dit moment kan De Arbeiderspers onder Kerkmeester, als het ware geroofd door de nationaal-socialisten en zonder het talent dat de sociaal-democratie voor de oorlog in het bedrijf had aangesteld, niet meer worden beschouwd als een voortzetting van het oude bedrijf. Alleen de naam had men daar nog mee gemeen. Het was pure roof en deze roof zou voor Van der Veen het einde van zijn leven betekenen. Dat hij als directeur zou worden afgezet (en hij hoorde dat nieuws enkele uren voordat Rost van Tonningen en zijn bende het bedrijf zouden betreden) kon hij niet meer verwerken. In de nacht ging hij naar Het Hekelveld en hij hing zich op. ‘Er is in het verleden wel gesuggereerd dat de zelfmoord van Van der Veen te maken had met de sombere voorgevoelens over wat Nederland onder de Duitse bezetting te wachten stond,’ geven de samenstellers van Een rode burcht als hun mening.Ga naar eind84 ‘Er waren zovelen geweest die na de capitulatie de hand aan zichzelf hadden geslagen, al dan niet na een vergeefse vluchtpoging. Maar waarschijnlijker is dat zijn onttroning als directeur van De Arbeiderspers Van der Veen tot zijn daad heeft gebracht.’ Het moet een belangrijke factor zijn geweest. Als de mislukte vluchtpoging via IJmuiden en zijn angst voor wat Nederland onder de Duitse laars te wachten stond immers hadden meegespeeld, was hij wellicht eerder tot zijn daad gekomen. Maar niet alleen gekrenkte ijdelheid omdat hem zijn macht werd ontnomen, niet alleen de wanhoop om de leegte die voor hem lag, omdat zijn werk tegelijkertijd zijn leven was, ook de angst voor de toekomst van De Arbeiderspers zelf zullen hebben meegespeeld. Van der Veen was namelijk in de eerste twee maanden van de bezetting tamelijk ver gegaan in de besprekingen met de nieuwe machthebbers in een poging het concern te behouden. Hij moet geschrokken zijn van de grote verliezen die Het Volk opeens ging lijden en hij moet zich hebben gerealiseerd dat hij alleen door overleg met de gehate bezetter kon proberen het bedrijf van de ondergang te redden. Toen hij te horen kreeg dat hij had gefaald en dat het bedrijf van socialistisch nationaal-socialistisch zou worden, was de zin van zijn leven verdwenen. Een paar uur nadat zijn lichaam was gevonden presenteerde Rost van Tonningen zich aan het personeel. Hij hield een toespraak en dat was hem wel toevertrouwd. Hij sprak daarbij over ‘het ware volksche socialisme, dat de ap aan de arbeiders terug wil geven’. Toch was zijn toespraak niet overtuigend genoeg. Waar hij daarvoor met zijn charisma onder de volksgenoten altijd een groot succes had gehad, zag hij zich nu geplaatst tegenover tegenstanders. Er gebeurde dan ook iets heel opmerkelijks: ‘Herman van Kuilenburg had het woord gevraagd. “Bent u niet bankier van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uw vak?” vroeg hij Rost van Tonningen. Deze antwoordde bevestigend. Toen nam Van Kuilenburg weer het woord. “Bijna alle ap-ers hier hebben hun brood met hun handen verdiend. Ik zelf ben broodbezorger geweest. We komen voort uit het volk en we kennen het volk. En u, mijnheer, u, bankier en kapitalist, wilt ons vertellen dat u - uitgerekend u - dit bedrijf aan de arbeiders wilt teruggeven? Weet u welke kwaal u hebt? De ziekte van de afgunst. U misgunt ons zelfs de krotten waarin wij geboren zijn!!!” Dat was retoriek waar zelfs Rost van Tonningen niet zo snel van terug had. Volgens de overlevering staarde hij bleekjes voor zich uit onder de striemende toespraak van Van Kuilenburg, die overigens een week daarna ontslag nam.’ Rost van Tonningen koos overigens, om niet alle sociaal-democraten in één klap kwijt te raken, zodat hij alleen met een naam en een façade zou blijven zitten, voor de weg van de geleidelijkheid. Binnen de kolommen van Het Volk is deze politiek terug te vinden. De eerste weken na de machtsovername was er nog niets aan de hand en leek de krant nauwelijks veranderd. De toon was nog even bang als daarvoor en dat had Het Volk al zoveel abonnees gekost, maar daarin onderscheidde de krant zich niet van de andere landelijke dagbladen die ook doorlopend zelfcensuur toepasten om niet in botsing te komen met Willy Janke. Pas in augustus zou Het Volk voor de eerste maal duidelijk laten zien dat er op de redactieburelen toch het een en ander was veranderd. De krant verloochende toen ronduit het eigen journalistieke verleden. ‘Die bedenksels [uit die tijd, av] waren vaak alleszins loffelijk,’ schreef Het Volk hypocrietGa naar eind85, ‘maar zij bezaten slechts een schijnleven, daar zij niet aan de werkelijkheid van het alledaagsche menschenbestaan waren ontsproten. Vandaar dat zij in de maatschappelijke practijk veelal papieren kinderen moesten blijven en niet tot een bloeiend leven geraakten. Dit alles is thans ontworteld en verdord. Maar een volk, dat leven wil, kan leiding niet ontberen. Het verlangen gaat uit naar een nieuw, gaaf en gezond leiderschap. Bekwaamheid tot besturen moet zich daarbij paren aan een diepe verbondenheid met de groote massa der eenvoudige werkers van stad en land, opdat, uit nuchteren practischen zin en een waarlijk sterk sociaal verantwoordelijkheidsbesef, de scheppende kracht geboren worde, die ons volk behoeft om aan de zware eisch, die de tijd stelt, het hoofd te bieden.’ Volk en Vaderland vond het maar een halfslachtig verhaalGa naar eind86: ‘Een consequente gevolgtrekking en uitspraak ten opzichte van het volk, van de groote massa der eenvoudige werkers, van stad en van land, van die die leven wil en willen, ontbreekt er aan. Het hindert niet, het verlangen gaat uit “naar nieuw, gaaf en gezond leiderschap”. Waar wordt dat gevonden? Bij het oude? Waar anders dan bij het nieuwe, het nationaal-socialistische leiderschap. Bij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het leiderschap, zooals het voor duizenden werkers van stad en land in Mussert werd en wordt gevonden.’ Duidelijk blijkt dat zelfs al in deze zomermaand van 1940 de messen werden geslepen voor een strijd om de macht binnen het Nederlandse nationaal-socialisme. Mussert voelde zich bedreigd door Rost van Tonningen, zijn rivaal, die eerder door Seyss-Inquart was ontvangen dan hijzelf, en Volk en Vaderland was zijn krant; dat is de krant van de nsb. Het Volk was de krant geworden van Rost van Tonningen, ogenschijnlijk een trouw aanhanger van Mussert en een leidende figuur binnen de nsb, maar in werkelijkheid een radicale nationaal-socialist die neerkeek op de in zijn ogen burgerlijke nsb en Mussert, die hij onbekwaam achtte om leiding te geven aan het Nederlandse volk binnen de nieuwe orde. Hijzelf moest die nieuwe man worden en hij werd in die ideeën gestaafd door veel Duitsers die in hem een veel overtuigender leider zagen dan in Mussert. Het Volk begreep op dat moment waarschijnlijk beter dan Volk en Vaderland welke koers men moest varen, maar later zou blijken dat de voorzichtige toon, die het Nederlandse volk had moeten paaien werd ingeruild voor een steeds heftiger, in overeenstemming met voortgaande radicalisering van de voorman Rost van Tonningen. Veel van zijn metgezellen gingen gelijk met hem op tot Het Volk, en dus ook De Arbeiderspers binnen de ideeënwereld van de ss terechtkwamen.
Daar was in die zomermaanden nog geen sprake van. Aanpassen, voorzichtig aan doen, ervoor zorgen dat de mensen de nieuwe situatie leerden accepteren. En in deze sfeer kon het gebeuren dat de oude staatsman Colijn zijn beruchte brochure Op de grens van twee werelden publiceerde waarin hij de Duitse suprematie erkende. Boekhandel Hooghoud zou deze brochure uitroepen tot een van de vijf best verkochte boeken van de maand juli, zoals de Nieuwe Haagsche Courant liet wetenGa naar eind87. Colijn was nummer één, de andere waren:
‘Al bij al draagt het lijstje wel het kenmerk der tijdsomstandigheden,’ voegde Boekhandel Hooghoud eraan toe, wat een juiste constatering genoemd mag worden. Deze Haagse boekhandel probeerde duidelijk het nodige te doen aan klantenbinding met zijn in de Nieuwe Haagsche Courant gepubliceerde lijstje, want men begreep zoals veel collega's maar al te goed, dat het er in het komende seizoen om zou gaan spannen: zou men de lezersgunst weten te behouden in de eerste plaats en zou men door de autoriteiten in de gelegenheid worden gesteld om het vak te blijven uitoefenen zoals men altijd had gedaan. Op dat laatste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
had men weinig of geen invloed, de Contact-Commissie ten spijt, op het eerste natuurlijk veel meer wel. Maar dan moest wel nauwkeuriger dan voorheen het aanbod bekeken worden, en dat betekende weer een aandachtiger beschouwing van de boeken die de vertegenwoordigers van de uitgeverijen bij zich hadden. Het was met het oog hierop dat de redactie van het Nieuwsblad voor den Boekhandel in de eerste week van augustus een oproep plaatste aan het adres van de boekhandelaar om met die vertegenwoordiger wiens werk alleen maar lastiger was geworden omdat hij per bezoek meer tijd nodig had en door de bezetting soms met transportproblemen te maken had, enige compassie te hebbenGa naar eind88: ‘Ontvang hem goed, gij boekverkooper. Breek met Uw vaste uren voor reizigersbezoek. Bedenk, wat een verspilling van energie het voor den vertegenwoordiger beteekent, wanneer hij bij U alleen Dinsdagmorgen en bij Uw collega ter plaatse alleen Donderdagmiddags ontvangen kan worden. Vraag den vertegenwoordiger niet dan bij dwingende noodzakelijkheid terug te komen. Als er ooit een tijd was om beroepskameraadschap te kweeken, dan is het nu!’ De schrijver van het artikel werd waarlijk belerend toen hij vervolgde met: ‘Een vriendelijke gezindheid ten opzichte van deze harde werkers kan getoond worden, ook al is men niet geneigd veel te koopen. Vriendelijkheid ten opzichte van den vertegenwoordiger kost slechts wat verzet tegen eigen gemakzucht en egoïsme. Moge dit verzet veelvuldig gepleegd worden.’ Toch bleef het een probleem dat het voor de vertegenwoordigers steeds minder doenlijk was om alle boekhandelaren af te reizen, en dat probleem kon niet opgelost worden met vaste en op elkaar afgestemde afspraaktijden en vriendelijke gezichten. Daarom ontstonden in deze eerste zomermaanden in bezettingstijd de zogenaamde ‘nood-boekenbeurzen.’ De eerste beurzen werden in het noorden van het land gehouden, de provincies die het eerst door de grote uitgevers in de Randstad waren losgelaten. Op 12 augustus werd zo'n beurs gehouden in Huize Maas in Groningen en op 14 augustus in Zalen Schaaf in Leeuwarden. Op deze manier konden de boekhandelaren uit de gehele provincie naar zo'n beurs trekken, ook de kleine boekhandelaar-annex-kantoorboekhandelaar in de kleine stadjes en dorpen. ‘De Nood-boekenbeurzen welke in de afgeloopen week in het Noorden van het land gehouden zijn, hebben een bevredigend resultaat opgeleverd,’ konden de organisatoren dan ook opgewekt meldenGa naar eind89, ‘wel is waar heeft een aantal uitgenoodigde boekhandelaren niet de moeite genomen deze beurzen te bezoeken, doch daar tegenover hebben zeer velen de moeilijkheden van de aanbieders begrepen, hun eigen belang daarbij ingezien en zijn zij “stadwaarts” getrokken.’ Wat kon men zoal op deze beurzen kopen? In ieder geval noodzakelijk geach- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te boeken als de door Martinus Nijhoff uitgegeven De Nederlandsche Wetboeken, die hij aanbood met de behartenswaardige opmerkingGa naar eind90: ‘De menigvuldige veranderingen sedert de laatste uitgave hebben een nieuwen bijgewerkten druk zeer noodzakelijk gemaakt. Bovendien zullen de na 10 Mei 1940 uitgevaardigde “Verordnungen” voor zoover noodig, worden opgenomen.’ Op deze wetboeken zullen de boekhandelaren niet afgevlogen zijn; zij hadden hun vaste afnemers en de bestellingen op de nieuwe druk volgden dan automatisch. Heel anders lag het natuurlijk in het geval van plotseling opduikende bestsellers. En die waren er zoals bij voorbeeld de boeken van de later tot het nationaal-socialisme bekeerde Henri van Hoof. Dan was men wel degelijk alert. Van Hoof publiceerde in de bezettingsjaren verschillende romans, volkse romans naar men in die tijd zei, met een sterk propagandistische inslag. Dat had hij geleerd in de Verenigde Staten waar hij jaren had gewoond en gewerkt tot hij in 1937 naar Nederland was teruggekeerd. In 1942 zou hij zijn literaire hoogtepunt bereiken met zijn roman De vreemde storm dat bij de Nenasu-uitgeverij verscheen en waarin we ten volle zijn manier van vertellen leren kennen uit zinnen alsGa naar eind91: ‘Hier lijkt het, of de zeewind door de masten van de groote gevaarten den groet uit warme, groene landen bij den evenaar over Hollandse polders blaast, tot in het handelscentrum van een klein, maar nijver land, met zijn oude patriciërshuizen aan mooie, stille grachten, zijn hooge kantoren en beursbedrijvigheid en dit, dank zij dien veilige wachter aan het einde van het breede kanaal, dank zij de geweldige sluizen en de baggermolens, die de diepte op peil houden, dank zij voorál de Nederlandsche waterbouwkunde.’ Overigens, wie mocht denken dat het hier ging om een verheerlijking van de Hollandse geschiedenis en cultuur, kwam al snel bedrogen uit, want twee pagina's later zou blijken dat hij hiermee doelde op de Germaanse mensGa naar eind92: ‘Maar de taaisten, die hun hart verknochtten aan de zee en in wie de echte Germaansche pioniersgeest door leefde, bleven en plantten deze geest over op hun zonen, die ook op zee hun element vonden en op drijvende fabrieken hun armenkracht uitleefden.’ Van Hoof zou echter nooit enige status binnen de nationaal-socialistische literatuur krijgen en dat zijn boeken werden uitgegeven had hij alleen te danken aan zijn verkoopsuccessen in deze zomermaanden van 1940. Henri van Hoof, die als soldaat naar Rusland zou gaan, was in de meidagen Sergeant Vbd. A. Stafl 1-R.I. in het Nederlandse leger geweest. Onmiddellijk na de capitulatie begon hij snel een boek te schrijven, dat bij Scheltens & Giltay in Amsterdam uitkwam onder de titel Z. 66, een verhaal uit een commandopost | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ergens in de GREBBELINIE. In augustus werd al het achtste tot twaalfde duizendtal in omloop gebracht. In die jaren was het niet ongebruikelijk dat een auteur in mei aan een boek begon en dat drie maanden later al de zoveelste druk van de persen rolde. De Amsterdamsche Keurkamer had, zoals we al gezien hebben, een regelrechte bestseller in huis gehaald met de Nederlandse vertaling door Steven Barends van Hitler's Mein Kampf. Het boek ging vooral na de capitulatie van het Nederlandse leger snel verkopen; het is niet te achterhalen of veel mensen zich nu openlijk voor het nationaal-socialisme durfden uit te spreken, of dat het hier om opportunisten ging dan wel geïnteresseerden die van mening waren dat men de vijand het beste kon bestrijden als men kennis nam van zijn ideeënwereld. In ieder geval was het boek drie weken na de capitulatie al uitverkocht en toen De Amsterdamsche Keurkamer een tweede druk uitbracht was deze binnen twee weken uitverkocht. Daarna viel er een stilte; het lukte Kettmann niet op zo'n korte termijn de drukker tot nog een herdruk te bewegen. Pas in september zou de levering worden hervat. De nationaal-socialistische boekhandel De Klimmende Leeuw, Honigmanstraat 1 in Heerlen, had daar overigens geen enkel begrip voor. Eind augustus stuurde de eigenaar een expresse-brief naar de uitgeverijGa naar eind93 met het verzoek per kerende post twintig exemplaren te sturen. Kettmann schreef zelf de antwoordbrief aan de Heerlense Kameraad met de mededeling dat de uitgeverij helaas niet ‘van magazijn [kon] leveren, daar onze voorraad geheel is uitgeput en het werk in herdruk is. Wij hopen in ongeveer veertien dagen geheel aan de vraag te kunnen voldoen.’ Maar nu Kettmann toch aan het schrijven was, had hij De Klimmende Leeuw nog wel wat anders te melden:Ga naar eind94 ‘Intussen zouden wij echter, alvorens tot levering over te gaan, de nog openstaande post betaald zien; een en ander hebben wij op 3 Aug.j.l. aan kam. Tielemans opgegeven, zonder dat deze F 21, - tot dusver zijn betaald. Evenmin volgde eenig bericht aangaande het depôt.’ Deze brief van Kettmann was geen op zichzelf staand incident; in de loop van de bezettingsjaren werd het binnen de uitgeverswereld steeds duidelijker dat de nationaal-socialisten onder de boekverkopers zeer slecht van betalen waren. Vooral als het om nationaal-socialistische uitgeverijen ging; men ging er zonder twijfel vanuit, dat men voor de goede zaak maar wat over moest hebben. De nationaal-socialistische boekhandels hadden het nu eenmaal zwaarder dan de niet-nationaal-socialistische collega's omdat het publiek dat hun winkel wilde betreden beperkt was. Weinig fatsoenlijke Nederlanders konden het opbrengen de vaak bont toegetakelde boekhandels binnen te stappen, alleen al uit vrees door anderen gesignaleerd te worden te midden van de vaantjes, propagandabiljetten en schreeuwerige brochures. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kettmann zou in de eerste fase van de bezettingsjaren niet alleen als eerste problemen krijgen met wanbetalende Kameraden, hij zag zich opeens ook benaderd door lieden die in de nationaal-socialistische uitgeverij plotseling veel meer toekomst zagen dan voorheen. Onder hen was Reinier van Houten, die we verderop nog veelvuldig zullen tegenkomen; diens eerste optreden vond in augustus plaats toen hij Kettmann benaderde met het plan voor een brochure over het Venlo-incident. Bij dat incident waren voor de oorlog twee Britse Intelligence-officieren naar de grens bij Venlo gelokt met het verhaal dat ze daar een ontmoeting zouden hebben met leden van het Duitse verzet. De twee agenten, Best en Stevens, waren in gezelschap geweest van een luitenant van de Nederlandse inlichtingendienst, Klop, die ervoor had moeten zorgen dat de activiteiten van de beide Britten de Nederlandse neutraliteit niet in gevaar zouden brengen. Dat binnen de Nederlandse inlichtingendienst meer sympathie voor de Britten dan voor de Duitsers bestond, zal bij de keuze voor de twee Britten een rol hebben gespeeld. Hoe het ook zij de twee Britten en de Nederlander werden door de Duitsers op Nederlands grondgebied overmeesterd en naar Duitsland ontvoerd, waarbij Klop om het leven kwam. De Duitsers persten daarop uit de Engelsen de ‘bekentenissen’ dat de Nederlandse en Engelse regeringen samenwerkten in een politiek die tegen nazi-Duitsland was gericht. Zo had men alvast een goed alibi voor de overval op het neutrale Nederland. Van Houten wilde over dit voorval een brochure schrijven en hij werd op dat idee gebracht door ene Van der Does uit Arnhem, zoals hij Kettmann schreefGa naar eind95: ‘Mocht je er voor voelen en er bij het slagen, ongehoorde sommen aan honorarium voor de auteur afvallen, dan moet ik Van der Does ook wat geven,’ schreef de op voorhand al euforische Van Houten. ‘Stel b.v. een royaltie vast, die ik met hem verdeel.’ Kettmann voelde echter weinig voor het plan en het verdween snel in de ijskast. Er zijn twee mogelijke redenen waarom hij de brochure van Van Houten niet uitgaf. Ten eerste was de nsb in deze fase van de bezetting erg gevoelig voor het odium van landverraders en het publiceren van een - doorzichtig - alibi als het Venlo-incident zou de anti-nsb-gevoelens wellicht alleen maar aanwakkeren. Daarnaast was het waarschijnlijk dat de Duitsers er geen behoefte meer aan hadden het Venlo-incident te gebruiken voor propagandadoeleinden. Nederland was bezet, men achtte de oorlog na de nederlaag van Frankrijk praktisch beslist en waarom dan een oud geval oprakelen? Dat had Kettmann misschien in Duitsland vernomen, waar hij als een van de eersten eind augustus naar was afgereisd nadat de Duits-Nederlandse grens weer was opengezet. Vanaf 10 mei was deze immers voor Nederlanders gesloten geweest, maar bij verordening van Seyss-Inquart werd het in augustus mogelijk voor ‘de beoefe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naars van cultureele beroepen in Nederland’ en ‘allen, die op het gebied van de pers werkzaam zijn om voor de uitoefening van hun beroep naar Duitschland te reizen’Ga naar eind96 al was daarvoor een vergunning nodig van het Rijkscommissariaat. Het Rijkscommissariaat bemoeide zich niet alleen met uitreisvergunningen voor kunstenaars en journalisten; het bemoeide zich ook in toenemende mate met het uitgeven en verkopen van boeken, al zouden de eerste verordeningen op dit gebied nog zeer voorzichtig zijn. Eind augustus vaardigde de Rijkscommissaris bij voorbeeld een verordening uit, waarin stond dat voor het drukken van allerlei soorten drukwerken in de toekomst toestemming nodig zou zijn. Toch hoefden de uitgevers en boekhandelaren zich nog niet ongerust te maken, zoals de nrc over deze verordening meldde, wantGa naar eind97: ‘Naar ons heden van bevoegde zijde is meegedeeld is deze verordening aldus bedoeld dat zij uitsluitend op de pers in haar verschillende verschijningsvormen betrekking heeft, zoodat van het begin af aan de gewone uitgeverij erbuiten gehouden was. Wel was de aanvankelijke bedoeling, dat boekuitgaven ondernomen door een uitgeverij, die ook een of meer kranten uitgeeft, aan de voorafgaande goedkeuring van den rijkscommissaris zouden worden onderworpen. Als voorbeeld van een dergelijke combinatie kan De Arbeiderspers gelden, die naast haar krantenbedrijf ook een uitgeverij en een boekhandel heeft. Evenwel is van de toepassing van de verordening ook wat de laatstgenoemde gecombineerde bedrijven betreft vooreerst afgezien, m.a.w. voor de uitgave van een nieuw boek is in geen geval toestemming vooraf noodig. Uit der aard der zaak dient echter wel rekening gehouden te worden met de richtlijnen, die vanwege de boekhandelaren en uitgevers bij monde van de contactcommissie aan het bedrijf zijn gegeven.’ Deze laatste toevoeging was overigens hoognodig, want in de twee dagen eerder gepubliceerde verordening was wel degelijk ook sprake van ‘de verspreiding van boeken’Ga naar eind98 en de sancties die op overtreding van deze verordening stonden logen er ook niet om: ‘Hij die een plan, als hiervoren bedoeld, ten uitvoer legt, zonder van tevoren de vereischte toestemming te hebben verkregen, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren en een geldboete van ten hoogste twee duizend gulden, of met een dezer straffen.’ De verwijzing naar de Contact-Commissie was overigens tamelijk overbodig, want er zullen geen uitgever en geen boekhandelaar zijn geweest die niet wisten dat die commissie bestond en dat die zich wilde laten gelden. In toenemende mate werden boekhandelaren en uitgeverijen in de maand augustus overstroomd met adviezen en richtlijnen, waarbij het opvalt dat de Contact-Commissie er steeds meer alles aan gelegen was het de machthebbers naar de zin te maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij voorbeeld, er was nog steeds geen officiële lijst van verboden boeken. Nu zou er voldoende reden zijn geweest om het er verder maar niet over te hebben, want welke lijst dan ook kon en zou algemeen beschouwd worden als een niet te tolereren inbreuk op de vrijheid tot het uitgeven en verkopen van boeken. Maar toen er vanuit de boekhandel vragen werden gesteld over een eventuele lijst ging de Contact-Commissie op een omslachtige en onduidelijke wijze op die vragen inGa naar eind99: ‘Neen, dat kan de c.c. niet, dat kan niemand. Er is hier te lande geen instantie welke censuur uitoefent en dus ook geen lijst van “verboden” boeken en wij meenen daarvoor dankbaar te mogen zijn, al is het dan ook zoo dat de thans bestaande toestand op iederen boekhandelaar individueel meer verantwoordelijkheid legt, hem dwingt tot eenige inspanning, tot overleg en waakzaamheid.’ De Contact-Commissie ging nog verder. Wat de Duitsers nog niet hadden gezien of wellicht niet belangrijk hadden gevonden, daarover meende de Contact-Commissie het in het openbaar te moeten hebben. Vroeg men zich niet af of dat niet gevaarlijk was en of men de bezettende macht niet op ideeën bracht? Waarschijnlijk niet, want anders had men toch niet het volgende duidelijke voorbeeld gegeven van ‘onzorgvuldig’ gedrag: ‘Zagen we nog niet voor enkele dagen om een nieuw verschenen werk van een Nederlandsch auteur een reclame-strookje, waarop ter aanprijzing de naam van een Duitsch emigrant voorkwam? Zeker was dit onachtzaamheid en de uitgever bleek natuurlijk bereid de fout te herstellen, doch dit had voorkomen kunnen worden, met eenig meer gevoel voor verantwoordelijkheid.’ Binnen de boekenwereld heeft men zich al vrij snel gerealiseerd dat de Duitse emigranten de grote vijanden waren van de Duitse nationaal-socialisten. Zij hadden immers buiten de Duitse grenzen het nationaal-socialisme bestreden. Vandaar de schrik van de Contact-Commissie bij de aanblik van wat slechts een eenvoudige aanprijzing was. De wenken die Janke enkele maanden eerder in het overleg had gegeven werden heel letterlijk genomen. Maar het was niet alleen Janke die had aangegeven dat de emigrantenliteratuur een werkelijk heikel punt was. Het Sonderreferat Kultur-Austausch deed er half augustus nog een schepje bovenop door de missive uit te laten gaan dat er een onderscheid gemaakt moest worden tussen Duitstalige auteurs die hun werk ‘in Groot-Duitschland’ en auteurs die hun werk in andere landen (bij voorbeeld Zwitserland) lieten verschijnen. Die moesten weliswaar afzonderlijk worden aangeboden, ‘maar het spreekt vanzelf’, zo ging de missive verder, ‘dat in deze afzonderlijke rubriek geen werken van Duitsch schrijvende emigranten vermeld mogen worden’.Ga naar eind100 De richtlijnen van dit Sonderreferat Kultur-Austausch werden door de Contact-Commissie klakkeloos overgenomen en doorgegeven en zelfs ongevraagd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aangevuld door eraan toe te voegen dat deze richtlijnen ook golden voor ‘niet erkende boekhandelaren, leesbibliotheekhouders en handelaren in tweedehandsboeken en antiquariaten’.Ga naar eind101
Uitgerekend op het moment dat deze kleine zorgen de boekhanderen en uitgevers belaagden vierde de Vereeniging haar 125-jarig bestaan. Hoewel, het woord ‘vieren’ is hier niet echt op zijn plaats. Het honderdjarig bestaan van de Vereeniging in 1915 was al met gepaste terughoudenheid gevierd omdat men midden in de Eerste Wereldoorlog zat hoewel de krijg nog buiten de grenzen bleef; nu echter kwam het jubileum op een wel heel ongunstig moment. Er was wel een fraai uitgegeven gedenkboek, geschreven door mr. A. Loosjes, en daarin kunnen we lezen dat de feestcommissie die in 1939 werd ingesteld en bestond uit P.G.M. Coebergh, F.J. Dupont, H. van den Eerenbeemt, J.W. van Kampen en M.E.H. Warendorf al besloten had om, gezien de internationale situatie een feest te organiseren ‘waarin de degelijkheid en ernst een grooter plaats innamen’.Ga naar eind102 En dan: ‘Veel meer dan in 1915 wierp deze nieuwe oorlog zijn angstwekkende schaduwen reeds in den beginne over ons kleine land; veel meer dan in 1915 ontving dit kleine land reeds toen slagen, die het in lijdzaamheid te dulden had, en ons allen lust, om jolig feest te vieren, ontnamen. De wensch, dat het jaar 1940 althans iets van dien lust zou kunnen doen herleven, is niet in vervulling gegaan; de korte, maar hevige strijd, die Nederland in Mei van dit jaar teisterde en die gevolgd werd door de Duitsche bezetting, heeft zooveel droefheid over ons land gebracht en zijn afloop stelt ons voor zulk een onzekere toekomst, dat ook van een beperkte feestviering geen sprake kon zijn.’ Dit alles weerhield P. Gasus er overigens niet van om in het Haarlemsch Dagblad de jubilaris toe te dichtenGa naar eind103: Honderdvijfentwintig jaren,
't Is een tijdperk van belang.
En men mag van haar verklaren,
Zij is nog altijd vief van gang.
Zij is onverminderd werkzaam
En zij leest nog zonder bril.
Dit kras oudje in den lande,
Heeft nog steeds een frisschen kop,
Zij heeft ook nog al haar tanden,
(Hier en daar met haar erop).
Ook haar geest is ongebroken,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zij verspreidt zelfs alom geest,
Zij is jonger, goed gesproken,
Dan zij jonger is geweest.
Zij zit niet met beide voeten,
't Einde wachtend, op een stoof,
Neen, zij is als steeds vol moed en
Niet voor het moderne doof.
Zij is altijd flink gebleven,
Op de hoogte van haar tijd,
En zij zal nog heel lang leven,
Onverzwakt haar taak gewijd.
Zij zal blijven inviteeren
Aan haar geestelijken disch,
Aangezicht, 't publiek ter eere,
Dat niet... uitgelezen is.
Het Haarlemsch Dagblad kon dan wel menen dat de Vereeniging haar op de tanden had, maar dat moest nog blijken en een uitgezochte gelegenheid daartoe was de eerste Algemene Ledenvergadering in bezettingstijd. Die zou op 12 augustus in het Amsterdamsche Américain Hotel worden gehouden. Er waren maar liefst honderdzestig leden op komen dagen. Voorzitter I. Noothoven van Goor ging in zijn redevoering in op het uitblijven van het jubileumfeestGa naar eind104: ‘Reeds lang van te voren waren voorbereidingen getroffen voor een waardige en feestelijke herdenking van dit 125-jarig bestaan. Maar U zult begrijpen, dat Uw Bestuur reeds vorig jaar ernstig in twijfel trok of wel van een feestviering sprake mocht en kon zijn. Geen Uwer zal nu verwonderd zijn, dat besloten werd elk vertoon van feestviering thans verre van ons te houden.’ Maar niet alleen werd tijdens deze vergadering besloten elk feestgedruis verre te houden, ook de bezetting zelf met alle perikelen vandien werd ver buiten de deur gehouden. Op de vergadering kwam verder zo ongeveer alles ter tafel, maar niet de nieuwe problemen waarmee men nu werd geconfronteerd. Wie de notulen van de vergadering doorleest en niet weet dat de vergadering plaatsvond vier maanden nadat Nederland was bezet, zou dat uit de notulen zeker niet opgemaakt hebben. Misschien een vorm van verzet van de leden die onbewust aanvoelden dat de dagen van onbezorgdheid definitief voorbij waren en daar niet aan wilden, een collectieve verdringing. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat die onbezorgdheid definitief voorbij was, bewezen in ieder geval de gebeurtenissen bij De Arbeiderspers, waar de joodse personeelsleden in één klap werden ontslagen. Het was voor redacteur Piet Bakker het sein om onmiddellijk op te stappen. Voor zijn gevoel nog te laatGa naar eind105: ‘Toen ik 's nachts thuiskwam hoorde ik, dat onze kunstredacteur Paul F. Sanders eruit gesmeten was. Een jood mocht geen culturele voorlichting geven. De volgende dag diende ik mijn ontslagaanvrage in. Tot op de huidige dag ben ik dankbaar voor dit besluit. Er kwam een einde aan dat walgelijke geschipper, waarvan wij nú weten, dat het tóch nooit tot een goed einde had kunnen voeren, maar waaraan wij, naïeve sukkels toen nog geloofden. Wij kenden het klappen van de zweep - in hoe letterlijke zin! - niet. Ik was in oktober '38 in Praag geweest, toen het Sudetenland “Heim ins Reich” kwam. De dag daarop waren de Tsjechen al ondergronds aan het werk. Die hadden enige ervaring, wij niet. Ik ken verscheidene politiek heus betrouwbare mensen, die niet in den beginne de benen hebben genomen. Zij kwamen later in een onmogelijk parket en ondervonden er de beroerde gevolgen van. Eerlijk wil ik belijden, dat ik nóg te lang ben aangebleven, nóg te veel ge-urmd heb, al heeft het dan maar een paar maanden gescheeld. De krant had na de 14de mei 1940 niet meer moeten verschijnen. Maar wat baat al die esprit d'escalier? Er was er maar één, die het in het tumult der dagen onmiddellijk goed zag. Dat was wijlen dr. H.B. Wiarda Beckman, onze hoofdredacteur, die toen helaas in militaire dienst was. Toen hij in maart 1945 aan vlektyphus in Dachau bezweek, leed Nederland zonder het te bevroeden een nationaal verlies.’ Het relaas van Piet Bakker stond overigens niet op zichzelf. Er vond een massale uittocht van personeel plaats en de gang van zaken binnen het bedrijf werd daar zo ernstig door verstoord dat op vrijdag 6 december de directie de hoofden van dienst en de rayondirecteuren (door hen waren de meeste vragen gesteld over de belabberde organisatie) antwoorddeGa naar eind106: ‘De voorzitter antwoordt, dat het niet zijn bedoeling is nog meer Joodsch personeel te ontslaan op korten termijn. Gewacht zal worden op voorschriften van de overheid. Doordat in den aanvang speciaal dit bedrijf hiertoe werd gedwongen werd reeds veel nadeel ondervonden. Een ander geval is evenwel het Redactioneele personeel, waarvoor waarschijnlijk binnenkort voorschriften zullen komen.’ Er was natuurlijk meer dan alleen een redactie en mensen die op de zetterij en drukkerij werkten. Het wegvallen van joodse personeelsleden in deze disciplines gaf zeker aanleiding tot grote moeilijkheden, maar propaganda-adviseur Veenstra betoogde tijdens deze vergadering dat er nog wel wat meer aan de hand was. Hij zei ‘dat dergelijke zaken steeds op korten termijn worden gere- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geld en wijst erop, dat ontslag op staanden voet van het Joodsche personeel in bijv. de expeditie een catastrophe zou betekenen. De voorzitter zegt toe dit zoo soepel mogelijk te zullen regelen.’ Hebben we gezien dat de Vereeniging in augustus de eerste vergadering in bezettingstijd hield, in september was het de beurt aan de Nederlandsche Uitgeversbond. Bij de boekhandelaren was in de redevoering van voorzitter Noothoven van Goor de Contact-Commissie al ter sprake gekomen: ‘Wij weten, dat hun eerste optreden niet iedereen bevredigde doch dat de waardeering van haar werk steeds groeit. Dank zij onze organisatie kan zij optreden en handelen zooals zij deed.’ Het was dan ook logisch dat de voorzitter van de uitgeversbond, dr. A.M.H. Schepman, dezelfde Contact-Commissie eveneens in zijn beoordeling betrok en hij liet zonder enig voorbehoud wetenGa naar eind107: ‘Een woord van hulde voor de snelle, doeltreffende en rechtvaardige wijze waarop zij is opgetreden mag hier niet achterwege blijven. Zij symboliseert de eenheid in ons vak, en doet in het contact met de Nederlandsche en de Duitsche overheid goed werk.’ De voorzitter gaf daarna de vergadering een opmerkelijk staaltje van aanpassingsvermogen te zien. Hij constateerde aan de ene kant dat het uitbreken van de oorlog er oorzaak van was dat de contacten met zowel Nederlands Oost-Indië als met de koloniën in de West waren afgebroken: ‘De verspreiding van het Nederlandsche boek heeft hierdoor een inkrimping ondergaan, die een gevoelige terugslag op de bedrijven heeft.’ Maar de bezetting had toch ook een aantal voordelen, die hij met verve naar voren bracht: ‘De kansen voor het Nederlandsche boek zijn immers niet slecht. De afgelopen maanden hebben allen aanleiding gegeven tot bezinning op Nederlandsche cultuurwaarden. De Nederlander, die steeds open stond voor de cultuur van de aangrenzende landen heeft daarbij misschien niet altijd de eigen Nederlandsche op haar volle waarde geschat. Indien hier verandering in komt, zal dit het Nederlandsche boek ten goede komen. De omstandigheden leiden tot groote huiselijkheid en daardoor tot lezen of studeeren. Zou het niet mogelijk zijn dat het voorlezen in de gezinnen weer meer in eere kwam?’ Vervolgens kwam de voorzitter van de Uitgeversbond tot de volgende conclusie: ‘Een derde factor ten gunste van het Nederlandsche boek is nog, dat heel wat, dat vroeger uit het buitenland kwam, thans ons land niet zal bereiken.’ Een heikel punt binnen de uitgeverswereld was natuurlijk de mogelijke censuur van de zijde van de Duitse overheid. Die was nog niet ingesteld alle wenken van Janke ten spijt. Vandaar dat het overgrote deel van de uitgevers, om erger | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te voorkomen, voorstander was van een zekere mate van zelfcensuur. Schepman verwoordde deze stellingname als volgtGa naar eind108: ‘Dat zorgvuldige toetsing van wat gepubliceerd is en wordt meer dan ooit vereischt is, behoef ik wel nauwelijks apart te vermelden.’ In dat kader deelde hij mee dat onder voorzitterschap van prof. Jan van Dam, die zich enkele maanden later als een pro-Duits secretaris-generaal zou ontpoppen, een commissie in het leven was geroepen, waarin naast Schepman ook Noothoven van Goor namens de Vereeniging zitting had, die zich vooral zou gaan bemoeien met de schoolboekensector. Vermeldenswaard is nog dat de voorzitter op deze vergadering een aantal nieuwe leden van de Nederlandsche Uitgeversbond kon begroeten: Fred von Eugen, J.P. Klautz, L.J.C. Boucher en C.C. Callenbach. Bij dit soort vergaderingen is natuurlijk vooral de rondvraag interessant omdat daarin tot uiting komt wat er werkelijk onder de leden leeft. Bij het opstellen van de agenda kan het bestuur nog proberen bepaalde hangijzers te vermijden, mochten ze te heet bevonden worden, maar bij een rondvraag kan iemand niet de mond worden gesnoerd. De agenda van deze eerste Algemene Ledenvergadering na de Duitse inval zat vol met procedurekwesties en een lange discussie over de omzetbelasting. En de rondvraag? Deze vrije jacht? Het is opmerkelijk dat daarin maar twee zaken aan de orde kwamen: een initiatief van een zekere Van der Voorden die een nieuwe boekenkrant wilde oprichten (en daar was de vergadering mordicus tegen) en een kwestie die de voorzitter van de Groep Kinderboeken, W.K. Kluitman erg bezighield. De Hema verkocht kinderboeken uit de Dik Trom-serie voor maar vijfenzeventig cent. Binnen de Groep Kinderboeken was de zaak al aan de orde geweest en nu kwam Kluitman met een motie: ‘De vergadering enz., kennis genomen hebbende van het feit dat deelen van de Dik Trom-serie in de Hema-winkels worden verkocht, verzoekt het bestuur zoo spoedig mogelijk maatregelen te nemen, opdat het onmogelijk worde, dat uitgeversrechten van nog waardevolle boeken aan menschen buiten ons verband worden overgedragen, door eventueel in samenwerking met de “Vereeniging”, een commissie in het leven te roepen, die zal hebben te beoordeelen, welke geheel verouderde auteursrechten wél en welke níét door leden van den Bond aan niet-leden zullen mogen worden verkocht, en deze commissie bindende macht te verleenen om ongewenschte verkoopen te kunnen verbieden.’ De motie sloeg eigenlijk nergens op. De rechten op Dik Trom behoorden niet meer tot welke uitgeverij dan ook; ze waren teruggegaan naar de erven Kieviet en die hadden het volste recht om ze over te doen aan wie dan ook wat ze dan ook hadden gedaan: aan de meest biedende en dat bleek de Hema te zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op zowel de vergadering van de Vereeniging als de Uitgeversbond kondigden de voorzitters overigens een actie aan van de Boekenweek-commissie in de maand september/oktober om het lezen en vooral het kopen van boeken te bevorderen. Nationaal-socialistische uitgeverijen en boekhandelaren stonden veelal buiten deze actie omdat ze nog steeds niet erkend waren. We hebben gezien dat Zijfers namens Het Bolwerk voor de oorlog al verschillende pogingen had ondernomen om die erkenning te verkrijgen, maar dat die pogingen steeds weer mislukt waren. Hij moet gedacht hebben dat de situatie nu wel in zijn voordeel zou zijn gewijzigd en dat men het niet zou aandurven hem, een nationaal-socialist, opnieuw zo voor het hoofd te stoten, dus diende hij in september een verzoek in ‘om als boekhandelaar te worden erkend’.Ga naar eind109 Hij kreeg een aanvraagformulier waarvan de eerste vraag luidde: ‘Wilt gij Uw bedrijf in een winkelhuis uitoefenen?’ Hij antwoordde: ‘Ja’, en de tweede vraag was: ‘Zoo mogelijk foto's bijvoegen’ en waarop hij knorrig antwoordde: ‘Foto's zijn reeds in Uw bezit.’ De strikvraag bevond zich voor Zijfers echter in de staart van het aanvraagformulier, want hij moest op de vraag: ‘Zijt Gij in het bezit van een diploma, uitgereikt door de commissie voor de vakopleiding tot den boekhandel en het uitgeversbedrijf?’ een kort ‘neen’ antwoorden. Zijn aanvraag werd vervolgens in behandeling genomen en hij moest wachten. Voorlopig zette hij alvast een advertentiecampagne in die er niet om loog en laadde daarmee de verdenking op zich dat hij de Vereeniging voor een voldongen feit wilde plaatsen. Dat zijn doelgroep beperkt was zag hij natuurlijk wel in dus adverteerde hij alleen in nationaal-socialistische bladen, zoals De WaagGa naar eind110, waarin we kunnen lezen: ‘Alle toonaangevende Nat. Soc. boeken over: Jeugdorganisatie, Arbeidsdienst, Arbeid, Bodemproductie, Economie, Cultuur, enz. Steeds voorhanden bij “Het Bolwerk”.’ Overigens betekende dit niet dat niet-nationaal-socialistische uitgeverijen boeken, die naar collaboratie riekten, per definitie uit hun fonds weerden. Elsevier bij voorbeeld onthield zich weliswaar de eerste maanden van de bezetting van het uitgeven van zulke lectuur, maar in september zwichtte het bedrijf toch voor het aandringen van hun eigen prof. Jan de Vries, nu eenmaal een paradepaardje van het bedrijf. Deze voelde zich geroepen een brochure van vijftig pagina's op de markt te brengen onder de veelzeggende titel Naar een betere toekomst. Dat hij daarin een positief beeld van het leven in Nederland onder de nieuwe orde geeft is onloochenbaar en voor wie de politieke ideeën van Jan de Vries kende, was dat ook niet zo verwonderlijk. Het boekje bevatte volgens de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanbiedingstekst van Elsevier ‘een voortreffelijke beschouwing van den huidige politieken toestand in ons land, met samenvattende richtlijnen inzake die dingen die het eerst gebeuren moeten’.Ga naar eind111 Het Spectrum vond het in deze maand nodig om De opbouw van een corporatieve staat, het nieuwe Portugal van mr. dr. E. Brongersma uit te geven. Het boek mag als een verheerlijking van de Portugese variant van het fascisme beschouwd worden en de advertenties die Het Spectrum zette, deden daar ook niet geheimzinnig over getuige dubieuze zinnen als ‘de algemeene hedendaagsche reactie tegen het parlementaire stelsel’Ga naar eind112 en ‘met bewonderenswaardige nauwgezetheid en realistischen zin heeft Salazar den moeilijken weg bewandeld tusschen de uitersten door’. Brongersma maakte daarbij van zijn eigen overtuiging in het geheel geen geheim: ‘In een bewogen tijd als de onze stemt het Portugeesche voorbeeld tot nadenken. En in meer vergeestelijkten zin is het woord van den dichter heden ten dage weer bewaarheid: “Portugal schenkt aan de wereld nieuwe werelden.”’
Het Spectrum was een nog jonge onderneming, in 1935 opgericht door P.H. Bogaard en A.H. Bloemsma. Beiden werkten bij de Utrechtse boekhandel Dekker & Van de Vegt. Ze waren overtuigd katholiek en wilden hun ideeën gestalte geven door middel van een uitgeverij, waarvoor ze van de wederzijdse ouders tweeduizend gulden leenden. Ze begonnen met de Schijnwerper-reeks, een serie boeken, waarin onder andere Ad. Sassen, Henk Kuitenbrouwer en Albert Kuyle figureerden. We hebben in deel ii al gezien dat alledrie met het Italiaanse fascisme sympathiseerden en dat zij tijdens de bezetting gezamenlijk de collaboratie ingingen. Het Spectrum zou in die jaren met Gabriël Smit in de redactie behoorlijk floreren, en dat financiële succes dankten ze deels aan het uitgeven van boeken van een bedenkelijk, tegen Zwart Front-aanliggend allooi. Onder deze boeken waren een aantal bestsellers die we verderop nog tegen zullen komen. Het uitgeverijbeleid was dusdanig omstreden dat Bloemsma zich na de oorlog geroepen voelde het te verdedigenGa naar eind113: ‘Een grote omzet was noodzakelijk om het personeel, dat in de laatste oorlogsjaren uit ongeveer 35 man bestond, in leven te houden. Om de beurt, naar gelang er op onofficiële wijze papier was verkregen en er een drukker was gevonden die clandestien wilde drukken - dit was over het algemeen niet moeilijkwerden er van de bestaande boeken herdrukken gemaakt en kon er aan de betreffende auteur een behoorlijk honorarium worden uitbetaald, zodat deze weer een tijdje vooruit kon. Was het voorheen zo geweest, dat de vertegenwoordigers hun best moesten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doen om zoveel mogelijk exemplaren van een boek bij aanbieding - dat wil zeggen in voorverkoop - te plaatsen, in de oorlogsjaren kregen ze een lijstje mee van de aantallen die ze bij de betreffende boekhandelaren mochten verkopen, of liever gezegd: mochten toezeggen.’ In vergelijking met Het Spectrum hield de uitgeverij Scheltens & Giltay zich op de vlakte. Deze uitgeverij had zo zijn eigen plannen. Men wilde niet per se provoceren, men wilde goed verkopen. De uitgeverij had met Henri van Hoof en diens Z. 66 een onverbiddellijke bestseller in huis gehaald: in september waren er al 25 648 exemplaren over de toonbank gegaan en dat was een record voor deze uitgeverij. Dus besloot men op de beproefde wijze door te gaan en over dezelfde thematiek opnieuw een boek op de markt te brengen. Ditmaal was het de auteur Hans Nesna die werd opgetrommeld en binnen enkele weken schreef hij zijn Toen het vaderland riep. Roman uit dagen van mobilisatie en strijd. ‘Wat een mooi, spannend en aangrijpend werk. Als iets is voorbestemd een bestseller te worden, dan dit boek,’ schreef een boekhandelaar aan de uitgeverijGa naar eind114 en het moet gezegd: de boekhandelaar kreeg gelijk, want het boek van Nesna haalde de ene druk na de andere. Zo gesmeerd als het bij Scheltens & Giltay ging, liepen de zaken in deze septembermaand bij De Amsterdamsche Keurkamer niet. Er waren allerhande problemen. We hebben al gezien dat bij voorbeeld Boekhandel De Klimmende Leeuw uit Heerlen zijn rekeningen niet betaalde. Eind augustus was aan deze ondraaglijke toestand grotendeels een einde gekomen. De Heerlense boekhandelaar had inmiddels zijn rekening voldaan, maar wilde alleen nog steeds geen inlichtingen geven over de boeken die hij in depot had. Kettmann stuurde hem ten einde raad maar een overzicht en hieruit bleek dat het om maar liefst vijfenzestig boeken ging met titels als De dooden leven van Wies Moens, Peerdemuziek van Ludwig Tügel, Mussolini van Pini, veel gedichtenbundels van de directeur van de uitgeverij, George Kettmann jr. zelf, evenzoveel bundels van zijn ster-vertaler Steven Barends en daarnaast ook nog boeken als Parade van Emiel Buysse en Tinuske van Rob Delsing.Ga naar eind115 De Klimmende Leeuw snapte van al die brieven maar niks. Men was zo tevreden over het feit dat men de rekening had betaald dat men snel een aantal nieuwe boeken bestelde, waaronder vijf exemplaren van Ontaarde kunst van de tekenaar en amateur-criticus Maarten Meuldijk en twee exemplaren van het standaardwerk Bloed en mythe als levenswet van Pieter Keuchenius, een dikke pil in een onheilspellende band in de beste nationaal-socialistische tradities. Het is opvallend om te zien hoe de boeken van theoretici van het nationaal-socialisme behalve in Duitsland ook wel degelijk in Nederland werden uitgegeven, of het nu om Keuchenius ging, om Alfred Rosenberg, Joseph Goebbels of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Adolf Hitler. Hun boeken werden steevast gestoken in ronkende, goud met zwarte boekomslagen versierd met indrukwekkende, vaak gotische letters en waren altijd gebonden. Het is alsof de architectuur van de fascisten en nationaal-socialisten die er alleen op uit was de indruk van macht op het volk over te brengen, een poging tot intimidatie bijna, op zoveel bescheidener schaal terugkeert in de boekband. Ook hier wil het boek in alle glorie duidelijk maken dat het gaat om een belangrijk werk. De nationaal-socialisten, in een poging eigen onzekerheid te overschreeuwen, wilden geen misverstand meer laten bestaan over het belang van de verkondigers van hun perfide ideologie. In ieder geval hoopte De Klimmende Leeuw in Heerlen met dit soort uitgaven goede sier te maken en om de goede wil te tonen werd het bedrag van f 29,45 gelijk overgemaakt.Ga naar eind116 Maar wat gebeurde er? Bij De Amsterdamsche Keurkamer was het, en dat was het van het begin af aan, een onvoorstelbare chaos. Ook nu. De bestelling van de Heerlense boekhandel kwam in ieder geval op de verkeerde plaats terecht, en De Klimmende Leeuw (die zo streng in de leer was dat hij in zijn briefhoofd niet ‘Tel: 49 14’, maar ‘Spreekdraad: 49 14’ drukte) een week later moest klagen dat hij dan wel had betaald, maar nog geen boek had ontvangenGa naar eind117: ‘Wilt U dit eens nagaan,’ schreef de eigenaar van De Klimmende Leeuw korzelig, ‘en dan direct de bestelling afzenden. Ik wacht hierop met ongeduld, daar van deze werken er elke dag gevraagd worden, en ik dan de volksgenooten alweer teleur moet stellen.’ En wat gebeurde er? Op dezelfde dag dat hij zijn brief had verzonden, ontving hij slechts twee boeken! Hij werd er tureluurs vanGa naar eind118: ‘Ik zit om alles zeer verlegen. De Volksgenooten beginnen hier ook de oogen te openen, en koopen steeds meer onze geschriften en boeken, hetgeen een gunstig teeken voor onze Beweging is en daarom willen wij ze zoo goed mogelijk en zoo vlug het eenigszins mogelijk is ook bedienen, vindt U ook niet?’ Kettmann vond blijkbaar helemaal niets. In het nagelaten archief is geen spoor te vinden van een vervolg op deze correspondentie; het is alsof De Klimmende Leeuw, met medeneming van de boeken in depot van de aardbodem is verdwenen. Inmiddels was men doorgegaan met het systeem van de zogenaamde Nood-Boekenbeurzen. In de zomermaanden bleek het aangeslagen te zijn, maar het was een kortstondig succes. De boekhandelaren waren gewend dat de vertegenwoordigers bij hen langskwamen en naarmate het weer slechter werd, zagen ze het toch als een bezwaar zelf op stap te moeten. Bovendien konden sommigen van hen het zich niet veroorloven de winkel gesloten achter te laten bij ontstentenis van personeel. ‘Gevolg gevende aan de uitnoodiging tot het bezoeken van de nood-boeken- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beurs te Arnhem, trof het me sterk te vernemen dat op Maandag 30 Sept. vier collega's zich daar hadden laten zien,’ meldde G. Albrecht uit Winterswijk geërgerdGa naar eind119, ‘Dinsdag 1 Oct. was het bezoek bevredigend doch nog niet wat het kan en moest zijn.’ Albrecht uit Winterswijk behoorde overigens tot diegenen die het systeem wel zagen zitten. Hij kon nu in enkele uren tijds maar liefst zestien uitgevers bezoeken. ‘Van harte hoop ik dat, als de voorjaarsaanbieding op dezelfde wijze geschiedt, een druk bezoek toont dat het den boekhandelaar ernst is samen te werken met den uitgever, vooral in deze tijden van “opbouw” en “samenwerking”. Misschien kan dan in plaats van een nood-beurs een vaste beurs tot stand komen,’ voegde hij aan zijn kritische verslag toe.
Het woord ‘opbouw’ was in die dagen overigens niet van de lucht. In elke organisatie was dat het enige waar men over sprak, alsof dat de remedie kon betekenen voor de diepe crisis waarin men verzeild was geraakt en die men niet wilde herkennen. Het ging hier immers om een samenleving die opeens moest worden geordend volgens de beschikkingen van een buitenlandse macht, een situatie die men in honderden jaren niet had gekend en waarop men ook niet was voorbereid. In dat opzicht verschilden de Nederlanders geheel van hun zuiderburen die reeds eerder, tussen 1914 en 1918 een bezetting hadden meegemaakt en die wisten wat de terreur van een bezettende macht betekende. In Nederland had men alles van horen zeggen en suste men zichzelf in slaap met de hoop dat het zo'n vaart niet zou lopen, dat de democratie van voor de oorlog ook niet het enig zaligmakende was geweest en dat de nieuwe orde die nu was gekomen natuurlijk veel nadelen kende, maar ook enkele lichtpunten vertoonde. Men kreeg nu immers de kans om bepaalde misstanden die het systeem binnengeslopen waren voortvarend uit te bannen. Dat was ‘opbouw’ in de beste betekenis van het woord. De boekhandel ontving in oktober in ieder geval een extra injectie van de zijde van de dienst, die het begrip opbouw tot sleutelwoord had verheven, de Opbouwdienst, die krediet beschikbaar had gesteld voor boekaankopen. Deze boeken dienden gedistribueerd te worden onder de verschillende bibliotheken die onder haar supervisie vielen. De boekhandel raakte op deze wijze gewend aan het systeem van massale boekaankopen, iets wat men voor 1940 nimmer had meegemaakt. Alleen de Afdeeling ontwikkeling en ontspanning in het Nederlandsche leger had voor de oorlog veel ingekocht, maar deze klant was nu weggevallen en bovendien nooit erg populair geweest omdat de dienst extreem hoge kortingen had bedongen en daarnaast uiterst moeizaam van betalen was geweest omdat de betalingsgoedkeuringen nu eenmaal over vele ambtelijke schijven liepen. De Opbouwdienst daarentegen had een behoorlijk kapitaal dat snel beschikbaar was en men vroeg nooit om kortingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De helft van het krediet was bestemd voor zogenaamde ‘opruimingspartijen’, de andere helft voor de aanschaf van nieuwe boeken. Een zekere kapitein Vestdijk was verantwoordelijk voor de aankopen. De Opbouwdienst wendde zich voor de aankoop van zowel die nieuwe boeken als voor de ramsj-partijen rechtstreeks tot de boekhandel, reden voor de Vereeniging om zich tot de boekhandelaren te richten met de volgende opwekkingGa naar eind120: ‘Het is dus van belang, dat de boekhandelaren, die op dit verzoek in wenschen te gaan, er zich rekenschap van geven, dat zij geschikte tweede-handsch lectuur uitzoeken, waarbij uiteraard rekening zal moeten worden gehouden met de eischen, die de Duitsche autoriteiten stellen aan uitleenbibliotheken. Er is hier een mooie gelegenheid om wat goeds te doen voor de mannen van de Opbouwdienst. Wij vertrouwen dat de boekhandel deze taak (die ook haar aantrekkelijke economische zijde heeft) met zorg en liefde zal vervullen. De poging, om de Opbouwdienst te winnen voor het goede Nederlandsche boek, verdient allen steun - een steun die beginnen kan met een nauwgezet en royaal onderzoek in de harten der boekverkoopers.’ Deze Opbouwdienst moet wel een zeer vaderlandslievende organisatie zijn geweest dat de Vereeniging zich in zulke warme bewoordingen uitliet. Men zou zich kunnen voorstellen dat elke organisatie die zich voor boekaankopen tot de Vereeniging wendde, en die nationaal-socialistisch getint was of in dienst stond van de propaganda van de nationaal-socialisten niet de deur kon worden gewezen, maar toch ook weer niet hoefde te worden aangeprezen. Toch was dat wel het geval bij de Opbouwdienst, die door Seyss-Inquart ‘ein brauchbares Instrument nationalsozialistischer Erziehung für das Niederlêndische Volk’Ga naar eind121 genoemd werd. Deze dienst werd op 15 juli 1940 ingesteld en tienduizenden meldden zich bij de dienst aan, in de hoop op deze wijze de werkloosheid te ontvluchten. De Opbouwdienst was een voorloper van de latere beruchte Arbeidsdienst en hoewel de dienst de Duitse plannen voor een omvorming van het Nederlandse volk tot een Germaanse gemeenschap wel degelijk steunde, hebben velen dit in de beginfase niet doorzien en zagen zij in de Opbouwdienst een typisch Nederlandse organisatie die nog tegenwicht aan de Duitsers kon bieden ook. Wat dat betreft kunnen we in de geestdrift waarmee in de beginfase de Opbouwdienst werd begroet parallellen zien met het enthousiasme voor de Nederlandsche Unie, en dan vooral als mogelijkheid om anti-Duitse gevoelens te uiten. De Vereeniging was in haar geestdrift niet anders dan veel andere Nederlandse organisaties en daar dus nauwelijks voor te blameren. Het was de naïviteit van het eerste oorlogsjaar toen de nationaal-socialisten nog niet hun ware gezicht hadden getoond. Bij de boeken die door de Opbouwdienst werden aangekocht zal zeker Hol- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lands Glorie van Jan de Hartog hebben gezeten. Deze roman verscheen in oktober en Elsevier begeleidde de lancering van dit boek met: ‘Dit boek heeft alle kwaliteiten van den best-seller in zichGa naar eind122.’ En waarom? ‘Wanneer ooit een boek ons een hart onder den riem steekt in dezen tijd, dan is het wel dit grootsche epos van de zee, een roman, zooals er nog nimmer in onze taal geschreven werd.’ Elsevier had het goed gezien: in de daaropvolgende maanden zou blijken hoe profetisch haar woorden waren, al zou het nog wel een hele tijd duren voordat het succes van Z. 66 werd geëvenaard. Dat boek haalde herdruk op herdruk, zodat Scheltens & Giltay in oktober moest berichtenGa naar eind123: ‘Het vijfentwintigste tot dertigste duizendtal is uitverkocht. Het eenendertigste tot vijfendertigste duizendtal is thans gereed en verschijnt heden.’ Drie weken laterGa naar eind124: ‘Tien weken na verschijning der eerste oplage, is thans ter perse het 26ste tot 40ste duizendtal en nog steeds gaat de verkoop onverminderd door.’ Zoals we de schrijver van dit succesboek in de loop van de bezetting de collaboratie in zien duiken, zo probeerde C.C. Küpfer het op dezelfde manier en hij schreef eveneens een verslag van de strijd in de meidagen van 1940. Zijn boek heette Nederlandsche vliegers in het vuur en het verscheen bij Drukkersbedrijf Boom-Ruygrok nv in Haarlem. De drukkerij probeerde overigens Z. 66 af te troeven door te meldenGa naar eind125: ‘Het eerste boek waarin de gebeurtenissen der oorlogsdagen aan de hand van officieele gegevens konden worden bewerkt.’ Küpfer had er beter aan gedaan zich niet aan de officiële gegevens te houden, want die vielen niet in de smaak van de Duitsers. Die werkelijkheid was namelijk, dat de Nederlandse vliegers in de luchtoorlog superieur bleken aan de Duitsers en ze de slag in de lucht alleen maar hadden verloren omdat de Duitsers met hun verrassingsaanval veel toestellen al op de grond hadden kunnen uitschakelen. Küpfer schilderde deze luchtoorlog naar die werkelijkheid: de Duitse vliegers als de mindere die alleen maar hadden kunnen winnen door hun massale overwicht. De overheid had problemen met dit realisme en de uitgever moest dan ook snel een mededeling laten plaatsen in het NieuwsbladGa naar eind126: ‘Door bijzondere omstandigheden is de uitgaaf van dit boek voorloopig verboden. Wij hopen t.z.t. hieromtrent nadere mededeelingen te kunnen verstrekken.’ Die mededelingen kwamen nimmer en na de oorlog zou Küpfers reputatie zo bezoedeld zijn dat hij zijn op werkelijke gegevens gestoelde verslag nergens meer kon slijten. Uitgeverij De Veste in Den Haag had in ieder geval niet de illusies dat men een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bestseller produceerde. Men bracht van G. Becker Groot-Nederland, Idee - Geschiedenis - Verwerkelijking op de markt en vanaf dat moment wist iedereen dat het waar was: de directeur van deze uitgeverij G. Zwertbroek, een vroegere Vara-bons en zoals we in deel ii hebben kunnen lezen een compaan van Martien Beversluis had inderdaad gekozen voor het publiceren van wartaal. Rest nog, nu we het hebben over zowel bestsellers als onverkoopbare wartaal, te vermelden dat bij H. Meulenhoff het nostalgische Rotterdam, zooals wij het kenden van Kees Hazelhekke verscheen, dat binnen een week was uitverkocht.
Het moest Zijfers van Het Bolwerk hooglijk hebben gestoord dat hij bestsellers als hiervoor genoemde niet in zijn boekwinkel mocht verkopen en dat hij moest volstaan met de onooglijke traktaatjes zoals die door Nenasu werden uitgegeven en dat zelfs een George Kettmann de erkenning van zijn De Amsterdamsche Keurkamer niet voor een Kameraad als hem in de waagschaal wilde leggen. Zijfers moest enkele weken wachten op zijn eerder besproken brief om erkenning en in oktober ontving hij antwoordGa naar eind127: ‘Daar U bij het door U ingezonden formulier, waarin U erkenning als boekhandelaar vraagt, geenerlei mededeeling hebt gedaan, dat U thans aan den handel in rookartikelen een einde hebt gemaakt, hebben wij daaromtrent een onderzoek moeten instellen, waarbij ons is gebleken, dat Uw voorraad sigaren e.d. thans zeer gering is, zoodat kan worden aangenomen, dat bedoelde handel wordt geliquideerd. Gaarne zien wij alsnog Uwe bevestiging tegemoet, dat U zich voortaan tot den verkoop van boeken en aanverwante artikelen zult bepalen. Overigens is het U reeds bekend, dat en waarom wij U niet als boekhandelaar kunnen erkennen, maar dat wij bereid zijn een door U aan te stellen vakkundigen bedrijfsleider de erkenning te verleenen.’ De brief van de Vereeniging werd verstuurd op de dag dat Zijfers een brief naar hen had gestuurd. De brieven hadden elkaar gekruist. De brief die Zijfers had gestuurd, loog er bepaald niet omGa naar eind128: ‘Mijne Heeren, Namens de Duitsche overheid verzoek ik U mij binnen twee dagen te antwoorden op mijn aanvraag tot erkenning door Uwe vereeniging, welke ik op 13 September 1940 verzond, terwijl mijn voorgaande aanvraag reeds in 1935 geschiedde.’ Het was een brief die geen misverstanden openliet. Zijfers had duidelijk voor de weg van de chantage gekozen. We zullen zien dat de Vereeniging in de toekomst in toenemende mate zou worden gechanteerd door nationaal-socialistische boekhandelaren die zich gesteund wisten door de bezettende macht of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dachten dat ze gesteund werden. De Vereeniging ging steeds vaker overstag Zijfers echter was de eerste en daarom ontving hij nog een vormelijke brief waarin de Vereeniging ervoor koos om de boot af te houdenGa naar eind129: ‘Naar aanleiding van Uw op een “ultimatum” gelijkend briefje van 1 dezer deel ik U mede, dat over Uw aanvrage in de eerstvolgende vergadering der Commissie zal worden beslist. Het kwam ons overbodig voor, U dit mede te deelen, daar het vanzelf spreekt.’ De brief was natuurlijk ook overbodig en eigenlijk ook in tegenspraak met de brief ervoor, waarin Zijfers te horen kreeg dat hij wel degelijk erkenning zou krijgen, mits hij een gekwalificeerde bedrijfsleider zou vinden. En wie mocht denken dat met deze brief een einde was gekomen aan de controverse tussen Zijfers en de Vereeniging heeft het mis, want de discussie ging in november zonder mankeren verder. Allereerst kreeg de Vereeniging in november een lange, querulanterige brief van Zijfers waarin hij werkelijk over alles zijn hart luchtte. Eerst ging hij in op het punt van de verkoop van sigaren en sigaretten in zijn winkels, een zaak waar de Vereeniging zo'n halszaak van maakteGa naar eind130: ‘Het schijnt U buitengewoon moeilijk te vallen mij als Nationaal-Socialist te erkennen terwijl U sedert 5 jaren mij steeds heeft medegedeeld dat Uwe vereeniging een volkomen neutraal standpunt inneemt. Immers aangaande de rookartikelen heeft U en niet ik tientallen zaken erkend die rookartikelen en boeken verkoopen. Niet U, maar ik huldig het standpunt dat deze artikelen niet samengaan, maar geheel gescheiden moeten blijven, doch deze bepaling treft niet alleen mij persoonlijk maar alle boekhandelaren.’ Zijfers scoorde toen hij erop wees dat in warenhuizen net zo goed boeken werden verkocht en dat deze warenhuizen ook rookartikelen verkochten en daarnaast nog een heel assortiment aan andere zaken. Hij kon het dus niet nalaten sarcastisch te schrijven: ‘Wanneer zal U er nu zorg voor dragen dat voor de warenhuizen welke door Uwe vereeniging erkend zijn en tot op heden erkend zijn gebleven eindelijk aan deze dwaze combinatie een einde zal worden gemaakt.’ Zijfers begreep echter wel dat alle discussie over wel of geen rookartikelen alleen maar rommelen in de marge was. Waar het in feite om ging: hij kreeg zijn erkenning niet, hooguit via een omweg door een zaakwaarnemer aan te nemen. Maar dat kwetste zijn ijdelheid te veel. Hij wilde die erkenning omdat dat voor hem het bewijs was dat hij nu in maatschappelijk opzicht meetelde en niet meer als een paria werd beschouwd, een verschijnsel dat men bij veel nationaal-socialisten zag. Jarenlang hadden ze zich vernederd en weggezet gevoeld en nu probeerden ze via een inhaalmanoeuvre alsnog de status te verkrijgen die ze naar hun mening verdienden. Wat dat betreft is Zijfers een schoolvoorbeeld van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de stelling van Ter Braak over het nationaal-socialisme als rancuneleer. Lees hoe heftig en antisemitisch hij reageerde op de eis van de Vereeniging dat hij ‘vakkundig personeel’ moest aannemen wilde hij een kans op erkenning maken: ‘Uw vereeniging erkende o.a. in Den Haag een Jodin die nimmer in de boekhandel werkzaam is geweest, maar Uw vereeniging stond altijd op een “neutraal” standpunt, hetgeen enigszins vreemd aandoet.’ Wie de brief van Zijfers doorleest merkt dat hij duidelijk geen vooropgezet plan had gemaakt, hij schreef maar door en naarmate de brief vorderde, werd zijn toon steeds feller: ‘Hoe durft U onze vakkunde in twijfel te trekken terwijl juist in onze zaken boeken naar voren worden gebracht, die niet behooren tot een gehalte waar ook de buitenstaanders van walgen. Hoe durft U onze vakkunde in twijfel te trekken, terwijl wij reeds ruim 2 jaren door de Börsenverein te Leipzig zijn erkend.’ Dat laatste was bluf. Het Bolwerk was in het geheel niet door de Börsenvereinerkend. Deze organisatie nam gewoon altijd voetstoots berichten van een buitenlandse winkel aan, ervan uitgaande dat het om bonafide boekhandels ging. En daar de correspondentie tussen Zijfers en de Börsenverein steeds weer ondertekend werd met een hartstochtelijk ‘Heil Hitler’ zullen ze in Leipzig geen enkele twijfel hebben gehad aangaande de betrouwbaarheid van Het Bolwerk. De Vereeniging reageerde uiterst koeltjes op de boze brief van Zijfers. Men ging op geen enkel argument in maar wel wilde de Vereeniging graag, als Zijfers zo overtuigd was van de vakbekwaamheid van zijn personeel, een lijst overhandigd hebben van alle bediendes in de filialen Amsterdam, Den Haag en Rotterdam, ‘met nauwkeurige vermelding, wanneer zij bij U in dienst zijn getreden en bij welke firma's zij gedurende welke jaren voordien werkzaam zijn geweest’.Ga naar eind131 Het begon, ook voor de objectieve toeschouwer, op pesterij van de zijde van de Vereeniging te lijken; men was daar behoorlijk geïrriteerd geraakt door de felle toon van de brieven van Zijfers en de ondertoon van chantage die men eruit kon lezen. Wat de Vereeniging nu eigenlijk dacht te bereiken met deze correspondentie dan alleen uitstel van executie is niet meer te achterhalen; de sympathie van Zijfers won men er in ieder geval niet mee, want zijn antwoorden werden steeds bitser. Hij koos nu duidelijk voor de aanval toen hij schreef dat hij toch niet mocht aannemen dat het archief van de Vereeniging verbrand was, ‘immers hebben wij herhaalde malen in de loop van de laatste 5 jaren U de namen van de desbetreffende personen opgegeven!’Ga naar eind132 Aan de andere kant begreep Zijfers ook wel dat hij toch met die namen over de brug moest komen, omdat hij nu de Vereeniging de kans gaf op formele gronden die erkenning tegen te houden. Zijn lijstje bevatte echter niet meer dan drie personeelsleden: J. van der Meulen in Amsterdam, F.J.M. van Gunsteren in Rotterdam en S. Bogaert jr. in Den Haag, de filiaalchefs dus en van deze drie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
had alleen de laatste van tevoren enige boekhandelservaring gehad. De twee anderen waren inmiddels net zo goed ook doorgewinterde boekverkopers geworden; zij waren al vanaf 1935 in dienst van Het Bolwerk, maar deze ervaring interesseerde de Vereeniging niet, men eiste minimaal twee jaar volontairschap in een erkende boekhandel. Van de drie filiaalchefs was Van Gunsteren de ongelukkigste. We hebben gezien dat hij bij het bombardement alles had verloren en dat hij pas vrij laat in de bezettingstijd via de schadecommissie schadevergoeding kreeg. Maar dat geld was alleen bestemd voor de zaak, niet voor zijn privé-goederen. Vandaar dat men in de Amsterdamse vestiging van Het Bolwerk een inzamelingsactie hield en Van Gunsteren was werkelijk ontroerd toen hem het geld werd overhandigd, zoals mag blijken uit de brief die hij aan de ‘Kameraadskes en Kameraden in Amsterdam’ stuurdeGa naar eind133: ‘Op zekeren morgen kwam onze Snelle Visser voor de 2e maal in nog geen uur, het was juist in de dagen dat de winkelvoorraad was afgezonden en wij daarmede druk doende waren, zoodat ik eenigszins boos tegen de Snelle zei: “Had je dat nu niet ineens kunnen brengen?” zooals dit echter gewoonlijk gaat, ben je echter altijd nieuwsgierig wat er voor nieuws in Amsterdam is en wat Amsterdam voor nieuws heeft gezonden, zoodat direct met uitpakken begonnen werd, zonder de minste vermoeden te hebben wat de inhoud zou kunnen zijn (wij dachten slechts aan winkelvoorraad) kwamen Uw prachtige geschenken tevoorschijn, maar kameraden, dat ging alle verwachtingen ver te boven. Wat daar tevoorschijn kwam, zoowaar had U het geheele verlanglijstje maar afgewerkt, alsof er voor U geen moeilijken tijd achter U lag, het is hierover mijne Kameraden, dat ik U mede namens mijn vrouw hartelijk dank zeg voor dit bewijs van Kameraadschap en medeleven.’ De Snelle Visser, de bodedienst bij uitstek voor de boekhandel, bezorgde de boekwinkels in Den Haag en Rotterdam niet alleen boeken, maar van het begin af ook nsb-propagandamateriaal. Daarbij waren ook vaak insignes. Het mag bevreemding wekken dat de Vereeniging zo veel bezwaren had tegen de verkoop van rookartikelen in de winkels van Het Bolwerk maar het nsb-propagandamateriaal volkomen buiten beschouwing liet. Waarschijnlijk vreesde men dat men op die manier Zijfers bij de bezettingsautoriteiten een wapen in handen gaf. De nsb daarentegen had wel zo zijn problemen met de verkoop van al dat materiaal. Men was maar gedeeltelijk enthousiast. In ieder geval ontving Zijfers van het hoofdkwartier van de nsb een waarschuwende briefGa naar eind134: ‘Er is mij verteld dat in de Bolwerk-winkels n.s.b.-insignes worden verkocht. Indien dit waar is, mag ik U dan dringend verzoeken deze insignes alléén te doen verkoopen op vertoon van een lidmaatschapskaart voor het loopende jaar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of van een zakboekje? Er schijnt in den laatsten tijd, vooral tegenover de Duitsche autoriteiten nog al eens misbruik van die insignes gemaakt te worden door niet-leden van de n.s.b. Er worden helaas ook veel insignes verloren, zoodat op die wijze ook door onbevoegden daarvan gebruik wordt gemaakt. Maar we moeten alles in het werk stellen om aan het misbruik zooveel mogelijk paal en perk te stellen. Bij voorbaat dank.’ De brief van de nsb zal voor Zijfers niet helemaal als een verrassing zijn gekomen. We hebben eerder gezien dat Zijfers voor de oorlog een week als lid van de nsb was geschorst. Dat was dan wel bedoeld om de buitenwacht ervan te overtuigen dat de nsb op geen enkele manier in verband gebracht wenste te worden met de verkoop van Der Stürmer, het moet de ijdele Zijfers toch wel gestoken hebben: een week schorsing zou immers altijd een smetje blijven op het blazoen van een nationaal-socialist van het eerste uur. Inmiddels had hij Der Stürmer, nu het tij was gekeerd en de verkoop van antisemitische bladen voor een nationaal-socialistische boekhandel bijna een verplichting was, weer in stapels in de winkel liggen. Het incident had een verkoeling teweeg gebracht tussen de nsb en Zijfers. We hebben in deel ii gezien hoe een andere nsb-er van het eerste uur, George Kettmann jr. door conflicten met Mussert langzaam maar zeker radicaliseerde en de ss-richting op werd gestuwd. Eenzelfde verschijnsel kon men bij Zijfers waarnemen. Het voorval rond Der Stürmer had hem wakker geschud en nu de bezetting eenmaal een feit was en de nationaal-socialisten onbeschaamd naar buiten konden treden, werd het hem steeds duidelijker: de nsb was een voorzichtige, burgerlijke partij aan het worden. Mussert was een bange burgerman en als zovelen binnen de nsb schoof Zijfers langzaam in de richting van de ss. Op zichzelf zou dat nog geen gevolgen hoeven te hebben voor het assortiment in de winkels van Het Bolwerk, maar bij Zijfers lag dat anders: hij drukte zijn persoonlijke stempel op álles wat in Het Bolwerk gebeurde. Wie het archief van deze firma doorneemt, bemerkt dat het personeel de gehele bezettingstijd door werd overstelpt met directieven, bevelen, dwingende suggesties en dat men slaafs de orders van de snel aangebrande Zijfers opvolgde. Ging Zijfers dus de ss-richting uit, dan volgde het personeel hem daarin en de winkel van Het Bolwerk droeg daarvan de sporen. Nu bestond er in de wijze waarop men zich opstelde ten opzichte van de richtingenstrijd die binnen het Nederlandse nationaal-socialisme woedde een zeker onderscheid. De boekwinkels van De Arbeiderspers bij voorbeeld werden, daarin gesteund door Rost van Tonningen, typische ss-winkels, waar men geen enkele band met de nsb meer wilde hebben. Het Bolwerk was voorzichtiger, men had een duidelijke voorkeur voor de ss-richting en de bladen die door de ss werden uitgegeven lagen dan ook prominent in de win- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kels, maar helemaal de nsb verloochenen durfde Zijfers toch ook weer niet. Een beeld van deze wankelmoedigheid krijgen we dank zij een naoorlogse herinnering van Zoetmulder die een beschrijving geeft van de zoektocht van een geïnteresseerde naar De Zwarte Soldaat, het orgaan van Musserts wa. De geïnteresseerde probeerde het eerst in de boekwinkel van De Arbeiderspers op het Hekelveld en Zoetmulder geeft een beschrijving van wat er toen gebeurdeGa naar eind135: ‘De bezoeker belt en als de deur zich geopend heeft, moet hij een trap op. Boven aan staat een blond meisje. De trappenklimmer herhaalt zijn vraag, ontmoet dan de opperste verbazing bij de blondine: ‘De Zwarte Soldaat... Neen, dat is hier niet. Hier bent u bij de s.s.!’ En er ligt evenveel trots in het laatste als minachting in het eerste woord van den zin. De bezoeker verklaart door den portier van Het Volk hierheen te zijn verwezen en wil weten, waar De Zwarte Soldaat dan wél wordt verkocht. Dat is de juffrouw echter volslagen onbekend, beweert zij en zij adviseert om 't eens in “Het Bolwerk” in de Kalverstraat te probeeren. De bezoeker glipt - het is altijd lichtelijk compromitterend in dit soort gelegenheden gezien te worden - den n.s.b. boekhandel binnen, zoekt voor de leus een enkel uitgaafje uit en informeert terloops of De Zwarte Soldaat van 12 September nog te krijgen is. “De Zwarte Soldaat?” Als de Germaansche, die hier achter de toonbank staat, Mussert himself om een bosje sprot had hooren vraagen, kon zij niet meer verbazing in haar stem leggen. De bezoeker voelt dat hij erop getaxeerd wordt (“Hé, zoo'n nette meneer, die naar De Zwarte Soldaat vraagt!”). De verkoopster kijkt de stapels na en ofschoon het 1 October is, blijkt de aflevering van 12 September niet meer aanwezig te zijn. Dan bemoeit de chef er zich mee, verbaast zich óók kennelijk over het verlangen, maar produceert, nadat er op den zolder gezocht is, ten slotte het verlangde.’ Ondanks dit gebrekkige gedoe ging het toch goed met Het Bolwerk. De winkel in de Kalverstraat werd zelfs te klein om het vele bezoek, dat zich niet stoorde aan het feit dat de boekhandel nog steeds geen officiële erkenning had gekregen en daardoor maar een beperkt assortiment had, te verwerken. Daarom kocht Zijfers de panden Kalverstraat 3 en 5 erbij en op 25 november werd onder grote belangstelling de zaak heropend. Onder de aanwezigen was een opvallende persoonlijkheid, hoewel hij pas na de oorlog in Nederland een beruchte naam kreeg: Klaus Barbie in het gezelschap van sd-ers, die naar de openingsreceptie van Het Bolwerk waren gekomen. Van de collega-uitgevers en boekhandelaren waren alleen George Kettmann jr. en zijn vrouw op komen dagen. Kettmann zag in dat hij ten onrechte Het Bolwerk links had laten liggen uit vrees door de Uitgeversbond en de Vereeniging in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de ban te worden gedaan. Hij beloofde Zijfers hem voortaan volop te bevoorraden. Overigens, een kleine outlet had De Amsterdamsche Keurkamer ook aan zijn eigen vertaler Steven Barends, die, zoals we in deel ii zagen, samen met zijn vrouw Truus Pfann een antiquariaat op de Kloveniersburgwal dreef. Hij bood Steven Barends van tijd tot tijd restant-partijen aan. Zogenaamd ging het hier steeds om licht beschadigde exemplaren, maar eigenlijk was het gewoon een truc om moeilijk te verkopen titels op deze wijze te dumpen zonder in strijd te komen met de geldende prijsregelingen van de uitgevers. In deze novembermaand ging het bij voorbeeld om 212 boeken, zoals we kunnen lezen in een brief die Kettmann Steven Barends schreefGa naar eind136: ‘Wij bieden aan (licht beschadigd) (binnenwerk gaaf):
Wordt van een titel minder afgenomen dan aangeboden, dan is de prijs 10 pCt. hooger; neem je alle titels samen (dus de geheele partij), dan heb je nog 10 pCt. extra-korting. Voorts kun je “Peerdemuziek” (ing. f 2,90/geb. f 3,50) krijgen bij tenminste 10 exx. van elk onderscheidenlijk f 1,10/f 1,50. Bij 25 exx. f 0,90/f 1,25, 50 exx. f 0,80/f 1,15, 100 exx. of meer f 0,60/f 1,- Er staat nog een partij Oceaanvlucht ing. (f 1,25), sommige licht beschadigd omslag; bij 50 exx. f 0,20, bij 100 exx. f 0,17. Met ons beider Dietschen groet, ook aan Truus.’ Kettmann deed meer. In feite deed hij er alles aan om van zijn onverkoopbare boeken af te komen. Daartoe moest hij te weten komen waar potentiële klanten te vinden waren onder de boekhandels. Er waren natuurlijk nationaal-socialistische boekhandels die daar openlijk, zeker in hun etalages, voor uitkwamen. Maar er waren geen leesbibliotheken die nationaal-socialistisch waren en als Kettmann uitgevers wilde benaderen voor gezamenlijke projecten had hij in de herfst van 1940 eveneens nog weinig keus; we zullen zien dat de hausse in nationaal-socialistische uitgeverijen pas in de loop van 1941 op gang kwam. Kettmann zag daarom maar één mogelijkheid: hij moest adverteren om achter de geheime sympathieën van zijn collega's te komen. Al kwamen ze dan in het publiek niet voor hun nationaal-socialistische gevoelens uit, schriftelijk zouden ze dat wellicht wel melden en dan zou hij hen bedelven onder nationaal-socialistische literatuur en lectuur. Vandaar dus de advertentie die hij in het Nieuwsblad plaatsteGa naar eind137: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oproep aan Nationaal-Socialisten (Leden der n.s.b.) Namens een aantal collega's verzoekt ondergeteekende aan alle uitgevers, boekhandelaren en leesbibliotheekhouders, die lid zijn van de Nationaal-Socialistische Beweging in Nederland (Leider: Mussert), hun naam, adres en stamboekno. te willen opgeven. Ook aan het personeel, werkzaam in bovengenoemde bedrijven, is dit verzoek gericht. Geheimhouding verzekerd. George Kettmann Jr. Postbox 237, Amsterdam-C (Stamboekno. 302).
Hij kreeg enkele aanmeldingen, maar gezien het aantal (twaalf in totaal) moet hij teleurgesteld zijn geweest. In het archief van De Amsterdamsche Keurkamer is overigens geen spoor van correspondentie te vinden die erop wijst dat hij de gegevens, zoals hij in de advertentie beloofde, inderdaad doorspeelde aan de collega's namens wie hij zogenaamd sprak. Het zal wel een list zijn geweest om zo gemakkelijk aan een adressenbestand te komen.
Zoals gezegd: het duurde even voordat de nieuwe nationaal-socialistische uitgeverijen als het ware uit de grond schoten, aangetrokken door de nieuwe tijd en economisch gunstige vooruitzichten. Daaronder was Uitgeverij Volk en Bodem, eigendom van E.J. Roskam Hzn. Deze uitgeverij startte in november 1940. Het was niet een geheel nieuwe uitgeverij, want eerder zijn we Roskam al tegengekomen als directeur van Uitgeverij Ons Vaderen Erfdeel, die we met enige goede wil nog een uitgeverij van uiterst rechtse signatuur kunnen noemen. Volk en Bodem daarentegen was uitgesproken nationaal-socialistisch. Verder was er Reinier van Houten, die we al bij zijn briefwisseling met Kettmann zijn tegengekomen toen hij zijn brochure over het Venlo-incident wilde publiceren. In november vestigde hij in Den Haag op Frankenslag 111 een eigen uitgeverij, die spoedig een bekende naam binnen het spectrum van nationaal-socialistische uitgeverijen zou worden: Uitgeverij Hamer. Reinier van Houten was op 11 mei 1908 in Bergh geboren. ‘R. van Houten is een merkwaardige figuur, zeer intelligent (deed eindexamen met louter achten en negens), werkte in Engeland en Java in de handel, werd hoofdredacteur van Volk en Vaderland in 1935 als opvolger van Van Lunteren, directeur Nenasu en aldus van het Nationale Dagblad, trad omstreeks 1938 uit vele zaken, legde zich toe op de wapenhandel en werd inkoper voor de Nederlandsche regering, waarbij hij zeer succesvol was, reisde met talrijke militaire commissies door Europa,’ vatte Van Etten de vooroorlogse loop- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
baan van Van Houten bondig in zijn na de oorlog op verzoek van het riod geschreven en niet uitgegeven herinneringen samen.Ga naar eind138 Reinier van Houten behoorde tot een van de allereerste leden van de nsb, zijn stamboeknummer was 35 of 54, daarover lopen de meningen uiteen. Hij was bij de nsb gekomen door zijn oudere broer Herman, die het lage stamboeknummer 5 had. In 1939 bedankte Van Houten voor de nsb; het leek alsof hij het nationaal-socialisme vaarwel had gezegd. We weten nu dat het lidmaatschap van de nsb hem voornamelijk hinderde bij zijn besprekingen met ambtenaren; het was opportunisme dat hem tot zijn afscheid van het nationaal-socialisme bracht. Hij zal deze stap wellicht met de leiding van de nsb besproken hebben, want toen hij in juni 1940 opnieuw tot de Beweging toetrad, kreeg hij zijn lage stamboeknummer terug. Na de inval van de Duitsers was er voor Van Houten in de wapenhandel niets meer te verdienen en hij besloot zich op een markt te storten, waarvan hij al het nodige afwist en waarin hij grote mogelijkheden zag: hij werd uitgever. Hij zou zich in de loop van de bezettingsjaren in die uitgeverswereld een belangrijke positie verwerven. Dat kwam niet alleen door zijn intelligentie, zijn zakeninstinct en zijn grote energie, maar ook door zijn grote diplomatieke gaven. Van Etten zou hem vanaf 1942 bij de ss meemaken en hij kenschetste Van Houten als volgtGa naar eind139: ‘Een bedachtzame man, aan wie slechts weinigen wisten wat zij hadden, namelijk niets. Van Houten ging voor elk conflict uit de weg, vermeed het dus ook om iemand kwaad te berokkenen. Hij was gehuwd met de dochter van overste De Bock, die onder de bezetting de leiding van de Arbeidsdienst kreeg. Van Houten had in kleine kring zeer veel critiek op de Duitse leiding in Nederland, maar zag geen alternatief. Hij zag een Duitse overwinning in het verschiet (pas in voorjaar 1943 uitte hij twijfel); hij was vooral beducht voor de gevolgen van een Duitse nederlaag; communisme in West-Europa. Frankrijk dunkte hem hiervoor de rotte appel.’ Van Houten zou zijn hele leven opboksen tegen zijn dominante schoonvader, de luitenant-kolonel L.A.C. de Bock en veel van zijn handelen zou daardoor verklaard kunnen worden. De Bock werd in de zomer van 1941 waarnemend commandant van de Nederlandsche Arbeidsdienst. Hij was geen nsb-er, maar ging in zijn collaboratie heel ver. Vanaf 1 april 1943 was hij formeel commandant van de Arbeidsdienst en een van zijn eerste beleidsdaden was het invoeren van de zogenaamde Germaanse groet. Toen Reinier van Houten Uitgeverij Hamer oprichtte nam hij Jan van der Made en Nico de Haas (beiden kennen we als harde nationaal-socialisten wier daden in deel ii zijn behandeld) als adviseurs aan. Voor Van der Made was het adviseurschap bij Van Houten maar een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schrale troost. Hij had ervan gedroomd de ideoloog van de nationaal-socialistische letteren in Nederland te worden en daartoe had hij al in een vroeg stadium contact opgenomen met de Duitsers. Dat leidde ertoe dat hij in de zomer van 1940 op verzoek van het Reichspropagandaministerium naar Berlijn was afgereisd om zich daar te oriënteren. Van der Made zou daarna kortstondig het Referat Schrifttum adviseren en een van de curieuze brieven die van hem zijn teruggevonden handelen over de Nederlandse uitgeverswereld. Van der Made zou zich overigens maar kort in de populariteit van het Referat Schrifttum mogen verheugen, waarna hij adviseur werd van Hamer. Het Referat Schrifttum had hij geschrevenGa naar eind140: ‘Denken Sie mal ein: Nijgh en Van Ditmar sind in folge des Bombardements von Rotterdam nicht mehr in der Lage sich ein Kontrakt mit mir zu leisten. Von Holkema en Warendorf und Querido sind ohnehin Judengeschäfte [...] Wir müssen die Sache nun eins für allemal gut anfassen [...] Es wäre denn gut, diese Verlägen sofort von der Lage in der sie sich befinden zu unterrichten, damit sie entgültige Masznahmen zur Sanierung ihrer Geschäfte nehmen können. Inzwischen können wir mit den gutbeachteten Verlegern vorstoszen und den Austausch der Literatur mal systematisch anfangen.’ Het moge duidelijk zijn: voor de nationaal-socialisten zou in toenemende mate het politieke element in de uitgeverswereld belangrijk, in ieder geval veel belangrijker zijn dan de kwaliteit. Kwaliteit werd aan de nationaal-socialistische gedachte ondergeschikt gemaakt, reden waarom in de daaropvolgende jaren zoveel nationaal-socialistische uitgeverijen zoveel boeken van een zo bedroevend peil op de markt brachten. Geen van hun uitgaven heeft mei 1945 overleefd. Het was dan ook naïef van de Contact-Commissie om in november op de voorpagina van het Nieuwsblad de volgende stelling te ponerenGa naar eind141: ‘De Contact-Commissie hoopt, dat iedere boekhandelaar zich vertrouwd wil maken met de gedachte, dat het schone in de kunst verheven is boven krijgsrumoer en wereldpolitiek en deze gedachte ook op zijn publiek zal weten over te dragen.’ Maar goed, de Contact-Commissie moest ook wel iets verzinnen om haar leden te verkopen dat men zich achter het verspreiden stelde van een door de pro-Duitse prof. Jan van Dam gemaakte prospectus waarin de vijftig beste Duitse boeken stonden die de laatste jaren in nazi-Duitsland waren uitgegeven. Dat het boek in de totalitaire staat ondergeschikt was gemaakt aan de politiek, daaraan ging men maar gemakshalve voorbij. Propaganda was dus nu ‘het schoone in de kunst’ en de propaganda in die boeken stond ‘boven krijgsrumoer’. Het was een hypocriete oproep van de Contact-Commissie en schrijnend voor de goede en fatsoenlijke boekhandelaar om in het eigen blad te moeten lezen dat men werd opgeroepen om propaganda te maken voor die vijftig beste Duitse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boeken en dat men zich ‘zonder voordeel moest openstellen voor het schoone, dat de beste dichters en denkers van een ander volk voortbrachten. Daarom verwacht zij, dat alle boekverkoopers, zoowel in eigen, alsook in algemeen Nederlandsch belang deze actie zal willen steunen.’ Zo gleed men langzaam maar zeker de collaboratie in, of in ieder geval de uiterste aanpassing. Uitgeverij Meulenhoff en Van Ditmar's Boeken Import (maar van deze firma mocht men gezien haar nationaal-socialistische houding niets anders verwachten) zetten hun schouders onder de actie en ze verspreidden voor Kerstmis 1940 maar liefst vijftigduizend prospectussen. Dat alles tot groot genoegen van de Vereeniging Vrienden van het Duitsche Boek. Deze vereniging was natuurlijk niet zomaar in 1933 opgericht. Van het begin af aan ijverde de vereniging voor de verspreiding van contemporaine, lees nationaal-socialistische, literatuur, en daartoe werd ook een blad uitgebracht, De Weegschaal. Het blad werd uitgegeven door Drukkerij G.W. den Boer in Middelburg en de redacteur was R.J. Goddard, die we nog heel vaak zullen tegenkomen, maar dan als uitgever. Goddard luidde de zevende jaargang van De Weegschaal in met de hoop en verwachting ‘dat thans aan het blad een ruimer invloedssfeer zal zijn beschoren’ en hij betuigde ook ‘dank aan die Duitsche autoriteiten, die haar [de redactie, av] in de voorbijgegane bij uitstek moeilijke periode met raad en daad ter zijde stonden’Ga naar eind142. Goddard woonde in Den Haag en dat was moeilijk omdat Zeeland gesloten was verklaard door de Duitsers voor alle niet-Zeeuwen behalve als ze voor hun bezoek klemmende redenen hadden. Goddard kon vermoedelijk waarmaken dat hij zulke klemmende redenen had, want hij kreeg de beschikking over een permanente ‘Ausnahmegenehmigung für die Einreise in die Provinz Zeeland’, waardoor hij vrijelijk van zijn woonplaats Den Haag naar Middelburg, naar de drukker, kon reizen. Goddard had de contacten in Zeeland opgedaan toen hij vóór de oorlog in Middelburg een kleine uitgeverij bestierde, Boek en Periodiek. Tijdens het Duitse bombardement op Middelburg was zijn pand echter verwoest en waren alle voorraden verloren gegaan. Het is curieus om te merken dat Goddard ná de oorlog, in plaats van terecht te moeten staan wegens verregaande collaboratie (hij was eigenaar van Uitgeverij Oceanus, die we in de vorige delen al in ongunstige zin zijn tegengekomen) opnieuw een uitgeverij oprichtte onder de naam Boek en Periodiek. Niemand viel hem daarover lastig. Goddard was een van de weinigen die Zeeland in kon. Toen eind oktober, begin november, in Goes een Boekenbeurs werd gehouden, werden een aantal vertegenwoordigers van grote uitgeverijen uit de Randstad door de marechaussee die de Zeeuwse provinciegrens moest bewaken, teruggezonden. Ze kwamen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er niet in, dan hadden ze maar een pas aan moeten vragen bij de ‘Major der Gendarmerie, Stabsoffizier der Ordnungspolizei beim Beauftragter der Reichskommissars für die Provinz Zeeland’. En naar België kon in de eerste maanden van de bezetting al helemaal niemand meer. De Contact-Commissie had daartegen geprotesteerd, maar de Duitsers waren onverbiddelijk. Toestemming voor een bezoek aan Zeeland had de Contact-Commissie niet eens geprobeerd, deze provincie was als afzetgebied ook niet zo belangrijk, maar voor België lag dat anders. Bovendien werd daar van 9 tot 17 november in de Antwerpse Dierentuin de grote Vlaamsche Boekenbeurs gehouden en deze beurs was voor de Nederlandse uitgeverijen altijd heel belangrijk. De waarnemend voorzitter van de Vereeniging ter Bevordering van het Vlaamsche Boekwezen moest daarom in zijn openingsrede de afwezigheid van de Nederlandse uitgevers opmerken, maar ‘hij twijfelde er niet aan dat zij nochthans met hun hart en in den geest aan deze plechtigheid zouden deelnemen en dat op de samenwerking van de Noorderbroeders, zooals in het verleden, mag gerekend worden’.Ga naar eind143 Ondanks dat hadden veel Nederlandse uitgevers boeken gestuurd naar hun Vlaamse collega's met het verzoek om die, namens hen, te verkopen. Er bestond in Vlaanderen namelijk een grote behoefte aan boeken, veel meer dan in Nederland als we de oplagecijfers bekijken. De Witte van Ernst Claes bij voorbeeld werd in december 1940 in een oplage van 75 000 exemplaren uitgegeven en was in juni 1941 al uitverkocht. Pallieter van Felix Timmermans werd in maart 1941 in een oplage van 50 000 exemplaren gedrukt en was een maand later, in april, al uitverkocht. In augustus 1941 werd Een mensch van goeden wil van Gerard Walschap in een oplage van 50 000 exemplaren gedrukt en was twee maanden later, in oktober, reeds uitverkocht. De oplagecijfers over de gehele bezettingstijd, die in België tot de herfst van 1944 duurde waren indrukwekkend: De Vlaschaard van Stijn Streuvels (100 000 exemplaren), Boerenpsalm van Felix Timmermans (100 000 exemplaren), Snepvangers van Lode Baekelmans (100 000 exemplaren), Kobeke van Ernst Claes (75 000 exemplaren), De soldaat van De Pillecijn (50 000 exemplaren) en Maria Speermalie van Herman Teirlinck (45 000 exemplaren). Een uitgeverij als Elsevier was eveneens in Vlaanderen vertegenwoordigd. Dat was het geval in een periode dat de uitgeversmaatschappij voor een zware beslissing stond. Moest de uitgave van het paradepaardje van de uitgeverij, Elseviers Geïllustreerd Maandschrift gestaakt worden? Het blad had de laatste jaren voor de oorlog geen winst maar ook geen verlies opgeleverd, maar het was van belang voor de naamsbekendheid van de uitgeverij. Toch waren er maar achthonderd abonnees en voor 1941 was voor de eerste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maal een verlies begroot, ook al was dat dan nog naar 4000,-. Het dvk was bereid om een subsidie van f 1500,- te verlenen. Het blad bestond overigens al een halve eeuw en was een schepping van romanschrijver en Elsevier-directeur Herman Robbers. Het was dan ook geen wonder dat zijn zoon John Robbers in de commissarissenvergadering van 9 november een vurig pleidooi hield om het blad te behouden, waar hij anders een groot voorstander was van elke bezuiniging. ‘Het zou zeer te betreuren zijn,’ aldus RobbersGa naar eind144, ‘als een tijdschrift, dat reeds zoo lang een van de verspreiders van de Nederlandsche geest en cultuur is geweest nu zou moeten ophouden ten gevolge van omstandigheden, die een gevolg zijn van de Duitsche bezetting, terwijl wij juist moeten trachten onze eigen Nederlandsche cultuur te steunen en te propageeren, ook al is daaraan een risico verbonden. Dit is inhaerent aan iedere uitgave, die ondernomen wordt en zoodra weer verbinding met Indië mogelijk wordt, zullen de Indische abonné's voor het overgroote deel terugkeeren.’ De anderen waren het niet met John Robbers eens, maar ze begrepen wel dat het voor de zoon van de stichter van het blad een emotioneel beladen zaak was. Vandaar dat ze hun voornemen om met het blad te stoppen zo elegant mogelijk probeerden te formuleren. Men besloot per 1 januari 1941 de uitgave van het blad niet te stoppen, maar op te schorten, ‘doch dat als betere tijden aanbreken gestreefd zal worden naar een herleving in denzelfden of gewijzigden vorm’. Het was een loze kreet, want we weten dat na de oorlog Elsevier geen moment overwogen heeft Elseviers Geïllustreerd Maandschrift in welke vorm dan ook te doen herleven. Bij de Vereeniging kwamen overigens nogal wat verontruste reacties binnen toen het nieuws van de ‘opschorting’ bekend werd. Veel boekhandelaren zagen het einde van dit belangrijke tijdschrift als het begin van de afkalving van de tijdschriftenmarkt. En van deze cultuur had de boekhandel terdege geprofiteerd. De protesten bleven echter alleen beperkt tot het schrijven van boze brieven aan het Nieuwsblad, maar die werden niet geplaatst. Alleen uitgever Boucher lukte het een ‘open brief’ in het orgaan van de Vereeniging te publicerenGa naar eind145. Hij riep de boekhandelaren op een extra abonnement te nemen op Elseviers Geïllustreerd Maandschrift en om daarnaast Elsevier aan te bieden in te leveren op de boekhandelskorting, want, aldus Boucher: ‘Ik vrees, dat, indien niet onmiddellijk daadwerkelijk gesteund wordt, meer tijdschriften dezen weg zullen opgaan, zoals onlangs het weekblad “De Groene”, nu Elseviers Maandschrift. Er moet snel worden ingegrepen, want ik vrees dat het niet bij deze twee gevallen blijft.’ De redactie van het Nieuwsblad kon zich in deze hartekreet vinden en prees de oproep van Boucher: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Want maar al te velen zijn er, die de uitgevers van Elsevier's Maandschrift becritiseeren en van hen groote opofferingen verlangen ten bate van onze cultuur, zonder ook maar een vinger uit te steken.’
Dit soort zorgen had Uitgeverij Het Spectrum niet. Het enige blad dat door deze Utrechtse uitgeverij op de markt werd gebracht was In 't Licht onder redactie van de Zwart Fronters Gabriël Smit en Henk Kuitenbrouwer. Het blad verscheen vier maal per jaar en handelde alleen over de uitgaven van Het Spectrum zelf. De keuze van deze uitgaven was de verantwoordelijkheid van deels Gabriël Smit, deels Albert Kuyle, die dan wel niet formeel die positie innam, maar als literair adviseur toch een duidelijk stempel op het fonds drukte. Kuyle verzamelde mensen om zich heen als Pieter van der Meer de Walcheren, Gerard Knuvelder, dr. E. Brongersma, vertaalster en Mussolini-bewonderaarster Ellen Russe en de antisemitische tekenaar Karel Thole, voorwaar een aardig stel en de directie van Het Spectrum zag dan ook veel toekomst in het bedrijf, de medewerkers en de kopers. Een brochure, die geen titel voerde en die in november 1940 in groten getale onder de boekhandelaren werd verspreid was daar het bewijs van: ‘Er wordt weer gelezen in Nederland, en er zal nog meer gelezen worden. De tijd droeg bij alle moeite en zorgen, ook die blije voordeelen in zijn schoot: de lange, héél lange avonden, en geld dat bespaard werd op dingen die men eenvoudigweg niet kopen kon. En: bezinning op de dingen die men altijd wel cultuurwaarde noemde doch die maar al te zelden wérkelijk en tevens als zodanig werden erkend. Wij hebben, eerlijk gezegd, altijd er op vertrouwd dat eens de dag komen moet waarop het boek in ere zou worden hersteld, en waarin het niet meer de dwaze concurrentie-strijd zou behoeven aan te binden tegen de voortbrengselen van een schijn cultuur die geen enkele geest rijker doch zeker wel veel harten armer maakt.’ Oud Spectrum-directeur A.H. Bloemsma zal deze brochure nog in zijn hoofd gehad hebben toen hij tientallen jaren later bijna dezelfde woorden herhaalde in een herinnering aan de bezettingsjarenGa naar eind146: ‘De eerste maanden was er een absolute stilstand in de boekverkoop, maar tegen het najaar kwam er weer beweging in. Een beweging die weldra niet meer te stuiten was. Boeken die onverkoopbaar werden geacht vlogen de deur uit en het probleem van de verkoop verplaatste zich naar de produktie. Hoe aan papier te komen?’ Voor veel uitgevers en boekhandelaren brak daarom een tijd aan waarin hoognodig de balans opgemaakt moest worden. Welke richting wilde men uit? Hoe moest men inspelen op deze sterk toegenomen vraag? Het bleek echter dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er maar weinigen waren die werkelijk een visie hadden met betrekking tot een andere bedrijfsvoering. Dat bleek duidelijk uit het Voorbericht van Het Nederlandsche Boek, de zeventiende uitgave van het traditionele jaarboek van de Nederlandsche Uitgeversbond. Wie mocht denken dat daarin wordt verwezen naar de gewijzigde omstandigheden, of in ieder geval dat de Duitse bezetting en de consequenties daarvan worden aangestipt, komt bedrogen uit. Het is alsof de commissie die verantwoordelijk was voor dit jaarboek, bestaande uit J. Tadema, G. Naeft, J.L. van Tricht, J.C. Brusse, M.T. Brusse en W.A. Petri geen weet had van welke dramatische verandering dan ook. Men babbelde wat over prijsvragen en bibliografieën en kondigde alleen verderop in het boek een opstel van Anton van Duinkerken aan, waarvan de commissie schreef dat het opstel sommigen misschien tot tegenspraak zou noden, maar in ieder geval ‘tot nadenken zal prikkelen’.Ga naar eind147 En wat was dan wel die opmerkelijke stelling van Van Duinkerken, die tot tegenspraak zou oproepen? Hij liet de lezer weten wat in zijn ogen een lezer wasGa naar eind148: ‘Hij treedt buiten de wereld zijner interesses en komt binnen de wereld van de zuivere belangloosheid, die de wereld van den idealen mensch is. Hier voelt hij zich thuis en treedt hij eruit in de samenleving terug, dan brengt hij een heimwee mede, een kracht. Zijn eenzaamheid heeft zich gesterkt aan het lot van een eenzamen mensch. Om dit te leeren, moet hij de samenleving verlaten zooals het kind de eigen wereld van het kind verlaten moet. De kunst van het lezen is de kunst van den eenzamen mensch. Hij wordt daarom nog geen eenzelvige. Zooals het kind niet kinderachtiger wordt wanneer het de wereld der groote menschen ontdekt en daarheen zijn verbeelding uitzendt, zoo wordt de eenzame lezer niet onmaatschappelijk, wanneer hij de wereld der grooten ontdekt en zijn verbeelding uitzendt naar die wereld. Hij wordt zich alleen van het leven dieper bewust. Maar dit is niet interessant. Immers, men houdt hem tóch voor, dat hij zijn oogen bederft? En als hij een ware lezer is, dan zal hij dit nooit gelooven, zelfs niet, als het aan anderen blijkt. Want dan zal hij ervaren hebben, dat zijn oogen leerden kijken naar den binnenkant.’ Het is misschien niet zo verwonderlijk dat in deze periode de uitgevers optimisme uitstraalden en hun achterban, de boekverkopers, niet wilden lastigvallen met bespiegelingen over de Duitse bezetting en alle gevaren daaraan verbonden. Bovendien waren de feestdagen in aantocht en die brachten nu eenmaal traditioneel een nog grotere boekverkoop met zich mee. Neem alleen bij voorbeeld de cijfers van het Centraal Boekhuis. Onmiddellijk na de capitulatie van het Nederlandse leger zakte de dagomzet tot vijftig gulden per dag, een historisch dieptepunt. Dat duurde echter maar even en in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de maand juli zien we al een omzet die gelijk is aan die van dezelfde maand in 1939. Daarna steeg de omzet alleen maar tot in november 1941 voor het eerst de honderdduizend gulden in één maand werd gepasseerd, wat voor Centraal Boekhuis-directeur Joh. G. van Doorn aanleiding was om het personeel een feest aan te bieden. In het jaar 1942 bereikte men de recordomzet van f 1362985,43. De leeswoede had overal toegeslagen. Het aantal uitleenaanvragen bij voorbeeld bij de voormalige Koninklijke Bibliotheek, nu de Nationale Bibliotheek geheten, steeg van ruim 25 000 in 1940 tot bijna 40 000 in 1941. Zo had iedereen zijn cijfers. Ook de Duitsers. Die gingen aan het einde van 1940 eens kijken hoe het met de joodse invloeden in het boekenvak zat. Ze zullen wel teleurgesteld zijn geweest, want ondanks alle propagandistische praatjes over de verderfelijke invloed van de joden op de wereld van boek en krant, was er in werkelijkheid van die invloed in het boekenvak weinig te bespeuren. Een onderzoek van het Referat Schrifttum toonde aan dat van de 1450 boekhandels er maar zesendertig joods waren (ik volg nu de terminologie van de nationaal-socialisten, winkels kunnen natuurlijk niet joods zijn, wel eigenaars). Van de 350 uitgeverijen kregen er maar tien het predikaat ‘joods’ op zich gedrukt en van de 950 leesbibliotheeken waren het er maar zestien. Deze cijfers zouden de nationaal-socialisten er overigens niet van weerhouden om met de joodse boekhandelaren en uitgevers af te rekenen. De plannen daarvoor lagen al klaar. Ook ten aanzien van een specifieke sector van het boekenvak, en wel de schoolboeken waren de plannen in een vergevorderd stadium. In december werden verschillende directieven uitgevaardigd. Immers, voor een dictatuur is de vrijheid van onderwijs nu eenmaal een gruwel en de Duitsers beseften maar al te goed dat het gif van de propaganda er zo jong mogelijk in gedroppeld moest worden wilde men effect sorteren. En zoals radio en dag- en weekbladen als eerste hadden gemerkt wat het betekende in een totalitaire staat te moeten werken, zo ondervond het onderwijs dit ook tamelijk snel. De schoolboeken dienden veranderd te worden - dat zagen we in deel i reeds - en weer was het de Contact-Commissie die het vuile werk mocht opknappen. De commissie moest de uitgevers oproepen om die boeken waarin de veranderingen moesten worden aangebracht, bij de boekhandels terug te halen en de veranderingen op eigen kosten aan te brengen. Als de veranderingen te ingrijpend waren moest een gewijzigde herdruk worden gemaakt, weer op kosten van de uitgevers zelf, die dan vervolgens in plaats van de teruggenomen oplage naar de boekhandel moest worden gebracht. De Arbeiderspers kende geen schoolboekenfonds, wel een uitgebreid literair | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fonds en een non-fiction-fonds. Aan het einde van het jaar verscheen dan ook een maar liefst 176 pagina's tellend boekwerk onder de titel a.p. Boekennieuws, waarin de nationaal-socialistische directie zo positivistisch mogelijk de volgende opbeurende woorden schreef: ‘Juist nu heeft het goede boek een groote en prachtige taak. Wat kan een mooi en goed boek thans in Uw leven niet beteekenen! Het kan rust en ontspanning geven wanneer ge nerveus en bezorgd bent. Het kan u opheffen uit de zorgen en de sleur van alledag, het kan u voeren naar een betere wereld, een wereld vol schoonheid.’ De Arbeiderspers mocht dan streven naar een wereld van ‘schoonheid en verpoozing’, dat was in ieder geval niet de wereld die Scheltens & Giltay in haar uitgaven zocht. We hebben al gezien dat de uitgeverij een onnoemelijk groot succes had met Z. 66, waarvan in december al het 41ste tot 44ste duizendtal van de persen rolde en ook Toen het vaderland riep van Hans Nesna van dezelfde uitgeverij bereikte in december al de derde druk. Scheltens & Giltay had begrepen dat met beschrijvingen van de dappere strijd van het Nederlandse leger en de luchtmacht in de meidagen van 1940 een belangrijke markt was aangeboord. De Duitsers stonden deze heldenverering wel toe, al waren ze er niet dol op - vanuit een soort ridderlijkheid zullen we maar zeggen. Begin december verscheen bij deze uitgeverij In den maalstroom van den oorlog van Karel van Waelre, een boek over de evacuatie in de eerste oorlogsdagen van Breda. De eerste druk van maar liefst tienduizend exemplaren was binnen een week al uitverkocht. Scheltens & Giltay legde een tweede druk van achtduizend exemplaren op; die kwam half december uit en was eveneens binnen een week uitverkocht. Het was alsof de mensen met terugwerkende kracht de waarheid, of wat ze voor de waarheid hielden, wilden weten over de oorlog in Nederland, omdat tijdens de oorlogsdagen de verslaggeving in de Nederlandse kranten aan militaire Nederlandse censuur was onderworpen en men na de capitulatie weinig vertrouwen meer had in het waarheidsgehalte van onder Duitse censuur staande, gelijkgeschakelde kranten. Scheltens & Giltay bracht gelijk met het boek van Karel van Waelre ook nog Dagboek van een Motor-ordonnans van H. Lina op de markt, de belevenissen van een motorordonnans in de Peel-divisie. Het boek bestreek de periode 2 tot 19 mei 1940. De uitgever maakte voor de drie oorlogsboeken die nu in het fonds waren opgenomen uitgebreid reclame door middel van grote advertenties. A.J.G. Strengholt's Uitgeversmaatschappij deed dat geheel anders. Deze uitgeverij publiceerde in het Nieuwsblad een nieuwjaarswens met de wervende slotregelsGa naar eind149: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verzet de bakens naar 't getij,
Strengholt's Uitgevers-Maatschappij
Brengt keur van nieuwe boeken,
Slechts 't beste wint het op den duur...
Schenkt daarom aandacht aan lectuur
Die U bij ons kunt zoeken!
Het opportunistisch verzetten van de bakens was iets waar Strengholt weinig moeilijkheden mee had. Eigenlijk was hij heel wat minder principieel dan de nationaal-socialistische Zijfers die het zichzelf moeilijk bleef maken en die zichzelf maatschappelijk vernietigde door koppig door te blijven zoeken naar erkenning, terwijl de realiteit was dat hij deze erkenning niet eens meer nodig had en hij zichzelf alleen maar onmogelijk maakte. Steeds meer uitgeverijen hadden immers hun weg naar de drie zaken van Het Bolwerk gevonden en trokken zich op die manier steeds minder aan van de Vereeniging en haar reglementen. Dit hield een zeker risico in, want Zijfers schroomde niet om met deze boeken, die nu vrijelijk in Het Bolwerk te verkrijgen waren te adverteren. Neem bij voorbeeld zijn advertentie in De WaagGa naar eind150. Daarin werd met boeken geadverteerd die Zijfers via een omweg bereikt hadden en er zullen toch weinig fatsoenlijke uitgevers geweest zijn die het prettig vonden dat hun boeken en daarmee hun naam op deze wijze in een bedenkelijk licht kwamen te staan. De advertentie, overigens, had een niet mis te verstane kop: ‘Wat nieuw Europa leert’. En welke boeken moest die nieuwe Europeaan dan lezen? Er zijn titels bij die ons nauwelijks kunnen verrassen: Bloed en mythe als levenswet van Pieter Keuchenius, Open vensters van dr. J. Smit. Dr. J. Smit was de nationaal-socialistische predikant die het inmiddels tot wethouder van kunsten van Amsterdam gebracht had en die we eerder hebben leren kennen als de grote voorvechter van een standbeeld voor de Tachtigers in een Amsterdams plantsoen, een plan overigens dat nooit gerealiseerd werd, terwijl het een van de fatsoenlijkste ideeën van deze dr. Smit is geweest. Verder adverteerde Zijfers met Jan Coecke en Pieter Goedhals van Raf Verhulst, Das Bauerntum van prof. Hans F.K. Günther en... Hollandsch glorie van Jan de Hartog, op dat moment het paradepaardje van Elsevier, en een boek dat zich vanaf december 1940 steeds meer ging ontwikkelen in de richting van de al voorspelde bestseller. Men vraagt zich alleen wel af waarom Elsevier het nodig had gevonden het aan Het Bolwerk te leveren, terwijl men had kunnen weten dat het nog steeds botste tussen Zijfers en de Vereeniging. Zijn erkenning als boekhandelaar was nog steeds niet geregeld, omdat de Vereeniging werkelijk elke mogelijkheid benutte om de erkenning op te houden. Zijfers had inmiddels een lijst overhandigd van zijn personeelsleden, maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die was wel heel erg pover en het feit dat er een restje rookartikelen in zijn zaken was achtergebleven bracht de Vereeniging ertoe opnieuw de zo fel begeerde erkenning te weigerenGa naar eind151: ‘Het is zóó twijfelachtig, of het door U genoemde personeel te Amsterdam en Rotterdam voldoende vakkundig kan worden geacht, dat het Dagelijksch Bestuur zich niet gerechtigd acht een beslissing te nemen, en de kwestie in de over eenige weken te houden vergadering van de Commissie moet behandelen.’ De Vereeniging werd steeds hypocrieter, zoveel is duidelijk, want de brief werd besloten met woorden die bijna doen vermoeden dat men nog wat extra zout in de wonde wilde wrijven: ‘Hoe lang reeds zouden Uwe zaken op de lijst van boekhandelaren staan, als U terstond voldaan had aan de eischen der Commissie op de beide al bekende punten.’ De Vereeniging loog en dat wist men zelf natuurlijk zeer goed. Wie de correspondentie tussen Zijfers en de Vereeniging, die een periode van bijna vijf jaar bestrijkt, doorneemt ziet dat men er werkelijk alles aan gedaan heeft om Zijfers en zijn Het Bolwerk uit het boekhandelarengilde te weren. De eis dat hij geen rookartikelen mocht verkopen was absurd, want niemand kon redelijkerwijs verwachten dat een zaak (met nog twee filialen elders ook) het artikel waar die hele zaak op drijft weg zou doen in afwachting van de officiële toestemming voor de verkoop van een ander artikel. Zijfers had herhaalde malen toegezegd onmiddellijk met de verkoop van die rookartikelen te stoppen zodra zijn erkenning hem in staat zou stellen voldoende boeken van erkende uitgeverijen in zijn winkelschappen te plaatsen. De Vereeniging draaide in feite de procedure om en handelde daarmee onzorgvuldig. Nu bevond de Vereeniging zich ook in een moeilijke positie. Het liefst zou men gezegd hebben, dat men Het Bolwerk niet wenste te erkennen wegens de nationaal-socialistische sympathieën, maar dat openlijk toe te geven, daarmee zou men Zijfers een wapen in handen hebben gegeven. Men kon Het Bolwerk niet afwijzen en als reden opgeven dat een boekhandelaar zich in zijn assortiment los moest maken van welke politieke of godsdienstige voorkeur dan ook. Er waren immers honderden winkels op protestants-christelijke of katholieke grondslag en dan waren er natuurlijk ook nog de winkels van De Arbeiderspers. Het gevolg was wel dat Zijfers ver achter lag bij de andere nationaal-socialisten in het boekenvak. Zijn verkoopmethoden waren te agressief, zijn winkels te luidruchtig, hijzelf te rancuneus en het was eigenlijk deze onverenigbaarheid van humeuren geweest die ten grondslag lag aan zijn lange verbitterde strijd met de Vereeniging. Dan was Kettmann bij voorbeeld in de vooroorlogse jaren heel wat diplomatieker geweest. In deze beginfase van de bezettingstijd had hij zichzelf gepresenteerd als een nationaal-socialistische uitgever van allure. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij had toen zeker nog wel succes, al was dat voornamelijk gebaseerd op de verkoopcijfers van één boek: Mijn kamp. Maar ook een, overigens onleesbaar, werk als Bloed en mythe als levenswet van Keuchenius haalde bevredigende verkoopcijfers. Veel nieuwe leden binnen de nsb zagen in het prestigieus uitgegeven werk, met veel zwart en goud, een sieraad voor de nationaal-socialistische boekenkast. Kettmann kon tevreden zijn en de auteur was het ook. Keuchenius was toen het boek verscheen net op dienstreis geweest door Duitsland en het bezette Poolse gebied. Er bestond de mogelijkheid dat hij benoemd zou worden tot hoofd van de Nederlandse vestiging van het Rassenamt van de ss in Berlijn en daartoe had hij allerlei relaties moeten bezoeken met het doel hen te bewerken deze benoeming te steunen. De nieuwe baan ging overigens niet door, maar dat wist Keuchenius nog niet toen hij thuis kwam en het mooie boek in zijn brievenbus vond. Hij kon trots zijn op zijn status als ideoloog van het Nederlandse nationaal-socialisme en hij schreef Kettmann dan ookGa naar eind152: ‘Over de uitvoering van mijn boek ben ik hoogst tevreden: de band ziet er netjes en smaakvol uit en ook de druk maakt op het betere papier ook een veel beteren indruk. Het verheugt mij van U te vernemen, dat de afzet tot nu toe naar wensch gaat. Moge dit zoo blijven, maar bovenal hoop ik, dat ook de inhoud zelf onder volksgenooten zaad zal schieten.’ De Amsterdamsche Keurkamer kon natuurlijk niet leven van dergelijke prestigieuze projecten. De gewone nsb-er wilde eenvoudig leesvoer voorgeschoteld krijgen, maar dan wel in nationaal-socialistische zin. Men wilde de eigen zorgen en frustraties herkennen in de boeken die men las, zoals in Het verraad der nsb van Jan den Hollander. Veel frustraties onder de nsb-ers vonden hun oorsprong in het isolement waarin de Kameraden waren geraakt. Ze werden gehaat door het overgrote deel van de Nederlanders en dat zat hen niet lekker. Zo waren bij voorbeeld duizenden nsb-ers in de meidagen van 1940 opgepakt en geïnterneerd, alsof ze potentiële landverraders waren, alleen omdat de Nederlandse regering bang was dat de Duitse troepen inderdaad steun zouden kunnen vinden bij de Nederlandse nationaal-socialisten. Daarnaast waren er de verhalen over de vijfde-kolonne-activiteiten van nsb-ers toen de Duitsers binnen waren gevallen en die hebben de nsb-ers altijd diep gekrenkt. De verhalen waren onjuist, maar onuitroeibaar. Pas jaren na de oorlog zou L. de Jong in zijn proefschrift De Duitse vijfde colonne in de Tweede Wereldoorlog aantonen dat deze beeldvorming met betrekking tot de nsb onjuist was. Er waren incidenteel wel nsb-ers geweest die de Duitsers hadden geholpen, maar de leider van de nsb vatte deze gevallen dan ook onmiddellijk samen onder de noemer ‘een zwarte bladzijde in de geschiedenis van de beweging’.Ga naar eind153 ‘Het is geenszins ondenkbaar dat er in de nsb enkele personen zijn geweest- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men denke aan J.H. Feldmeijer, later Voorman van de Germaanse ss in de Nederlanden - die in geval van oorlogshandelingen een actiever rol wilde spelen dan Mussert en Rost van Tonningen voor wenselijk hielden,’ aldus De JongGa naar eind154, ‘en er is een enkele aanwijzing dat overeenkomstige figuren te vinden waren bij de extremisten van kleinere nationaal-socialistische bewegingen zoals de Nationaal-Socialistische Nederlandsche Arbeiders Partij van Kruyt en de dito-beweging van dr. van Rappard. Veel had dit alles niet om het lijf. Gelijk reeds opgemerkt is, heeft men voor de veronderstelling dat Nederlandse nationaal-socialisten als burgers in groten getale en in georganiseerd verband de Nederlandse troepen beschoten hebben, nimmer enig bewijs kunnen vinden.’ Maar aan deze in 1953 verschenen publikatie hadden de nationaal-socialisten eind 1940 nog niet veel en dus besloot men zelf maar wat tegengas te geven; de genoemde brochure van Jan den Hollander was daar een uiting van. De publikatie vond gretig aftrek en eind december kon Kettmann de auteur dan ook een gunstig beeld schetsenGa naar eind155: ‘Van de 1500 exx. is niet veel meer op magazijn; zooals je weet, moeten wij nog in hoofdzaak wachten op de afrekening der commissie-zendingen aan de kiosken enz. Wij weten nog niet of het verantwoord is, nog een druk op te leggen. Aan recensie-, present- en reis-exemplaren zijn in totaal 200 exx. verbruikt.’ Voor Kettmann was deze uitgave ook belangrijk omdat hij zich daarmee kon profileren als de enige echte nationaal-socialist die binnen de uitgeverswereld ook de belangen van de eenvoudige nsb-er behartigde. Dat was nodig, want werd hij voor de oorlog nog beschouwd als de belangrijkste nationaal-socialistische uitgever van ons land (de Nenasu was te veel de uitgeverij van de nsb zelf), nu werd deze positie bedreigd door anderen. Bij voorbeeld door Reinier van Houten, die omdat hij nu eenmaal capabeler was Kettmann in de loop van de bezettingsjaren verre zou overvleugelen. Al vrij snel had deze Uitgeverij Hamer opgericht en nog geen maand later vestigde hij op hetzelfde Haagse adres een nieuwe uitgeverij, Uitgeverij Liebaert. De oprichting van deze uitgeverij ging razend snel, zo snel dat Van Houten een brandbrief moest sturen naar de Amsterdamsche Bank aan de Lange VijverbergGa naar eind156: ‘Hiermede bevestig ik U mijn mondeling verzoek van gisteren om voor mij een bankrekening te openen te name van Uitgeverij “Liebaert” te 's Gravenhage. Op naam van deze uitgeverij binnenkomende gelden verzoek ik U op de bankrekening te boeken. Voor eventueele schade, die daaruit zou voortvloeien, houd ik mij aansprakelijk.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Snel daarna stuurde Van Houten al een betalingsinstructie naar dezelfde bank, dit in verband met een advertentiecampagne die hij in Volk en Vaderland en De Waag wilde starten.Ga naar eind157 Uitgeverij Liebaert, zo leren ons die advertenties, zou zich vooral gaan manifesteren op een nog onontgonnen terrein, dat van de sibbekunde. Van eenen bloede van Jurriaan van Toll was de eerste brochure die Van Houten op dit gebied uitgaf. In deze brochure ging het alleen nog maar om praktische instructies teneinde de eigen sibbe te kunnen onderzoeken. Met welk doel? In De Waag kunnen we daar van alles over lezenGa naar eind158: ‘Deze brochure geeft een afdoend antwoord op de vraag: “Hoe bewijs ik mijn arische afstamming?”’ Diepgaandere beschouwingen over sibbe en aanverwante wetenschappen kon de liefhebber aantreffen in het maandblad Sibbe, dat eveneens een onderneming van Reinier van Houten was. Omdat hij dit blad respectabel wilde maken en daarvoor de hulp nodig had van andere instanties, die niet besmet waren of in ieder geval niet de schijn wekten besmet te zijn door het nationaal-socialisme, zocht hij contact met de Vereeniging Nederlandsch Stamboek, de Nederlandsche Vereeniging van Genealogen en de Nationale Vereeniging voor Geslacht- en Wapenkunde. Deze laatste vereniging droeg zelfs haar archief over aan het maandblad Sibbe. Het zal duidelijk zijn: Sibbe was voor Van Houten belangrijk en uit een brief aan Van Ditmar's Couranten- en Kioskonderneming bleek dat de brochure van Van Toll in feite bedoeld was om voor dit tijdschrift propaganda te maken.Ga naar eind159 Daartoe moest de brochure natuurlijk wel eerst verschijnen, anders had propaganda geen enkele zin en de kioskenonderneming zat Van Houten daarom met brieven achter de vodden, omdat men de brochure graag voor de feestdagen in de verkoop zag. Van Houtens drukker liet hem echter in de steek en daarom zocht hij zijn heil bij De Arbeiderspers die hem op 9 december een offerte deedGa naar eind160: ‘1000 stroken voor boekje “Van eenen bloede”, formaat 133 × 8 cm., éénzijdig bedrukt in één kleur, inclusief het omplakken om de boekjes, papier als drukproef f 21,50, elke volgende 1000 exemplaren f 13,-.’ Van Houten kon niet anders dan op deze offerte ingaan, maar hij moest helaas ondervinden dat het vervolg ronduit teleurstellend was. Eind december stuurde De Arbeiderspers geen brochures, maar alleen drukproeven en over de kwaliteit daarvan al was hij zeer verdrietigGa naar eind161: ‘Ingesloten zenden wij U de drukproeven van het omslag terug. Dit ziet er zeldzaam slordig uit. Het cliché voor de roode band bestaat uit twee stukken, U hebt de andere (magerder) letter genomen voor de woorden “Van eenen bloede” dan op Uw model aangegeven en U hebt onze aanwijzingen op het model niet gevolgd.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij eiste van De Arbeiderspers de kwaliteit te verbeteren en vooral om haast te maken met het drukken omdat de brochure al voor de radio was aangekondigd, ‘zodat wij de eerste week van Januari 1941 de brochure aan de kiosken kunnen leveren’. Dat gebeurde ook inderdaad en de brochure vloog daarna de deur uit zodat Liebaert half januari telefonisch tweeduizend exemplaren extra moest bestellen. ‘Aangezien wij reeds verschillende bestellingen hebben, die op het oogenblik niet kunnen worden uitgevoerd, daar de eerste druk geheel uitverkocht is, vertrouwen wij, dat U de meest mogelijken spoed bij het herdrukken zult willen betrachten,’ schreef Van Houten aan De Arbeiderspers toen hij ten overvloede zijn telefonische bestelling schriftelijk wilde bevestigen, wijs geworden door de trage wijze waarop de eerste druk van de persen was gerold.Ga naar eind162 De bestellingen waren zeer spoedeisend. Een deel daarvan moest door De Arbeiderspers rechtstreeks naar de afnemers worden gestuurd, waaronder tweehonderd exemplaren naar de Vereeniging Nederlandsch Stamboek in Den Haag en honderd exemplaren naar de Algemeene Spoorwegboekhandel.Ga naar eind163 Liebaert zelf stuurde ook hele pakketten, zoals aan de nv Amsterdamsche-Kiosk-Onderneming, die zowel honderd exemplaren van Van eenen bloede als honderd exemplaren van het eerste nummer van Sibbe toegestuurd wenste te krijgen. Men wilde overigens ook nog veertig procent korting. ‘De ex. hebben wij reeds voornamelijk aan onze stationskiosken in verkoop gegeven,’ aldus de onderneming.Ga naar eind164 En dan was er natuurlijk de nsb die grote hoeveelheden van zowel de brochure van Van Toll bestelde als van Sibbe. Reinier van Houten had het met Sibbe slim aangepakt. We hebben gezien dat hij verschillende instellingen bij de produktie had betrokken, zodat hij zich verzekerd wist van een gegarandeerde afname. Daarnaast wist hij het Nederlandsch Verbond voor Sibbekunde voor zijn karretje te spannen. Hoofdredacteur van zijn blad werd een van de fanatiekste medewerkers van het verbond, C. Pama en dat betekende alweer ruim tweeduizend abonnees extra. ‘Ons blad bedoelt slechts liefde voor nageslacht en afstamming te wekken,’ schreef Pama vroom, ‘en te verdiepen en aan de studie daarvan dienstbaar te zijn. Dat hierdoor wel eens verschillende feiten naar voren komen, die sommigen liefst verdoezeld zouden zien, is onvermijdelijk. Ieder kan zelf de gegevens controlleeren en wie ze niet wenscht te aanvaarden, plaatst zich daarmede buiten elk objectief wetenschappelijk onderzoek.’Ga naar eind165
Wat was dat Nederlandsch Verbond voor Sibbekunde, waarmee Van Houten zulke goede zaken deed? Geen fatsoenlijke organisatie in ieder geval, zoals na de oorlog in de bijzondere rechtspleging dan ook werd vastgesteld. Bij het Tribu- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naal van het Arrondissement Almelo, waar op 1 april 1946 de zaak diende tegen de koopman Herman Vierdag, die lid was van dit Verbond, stond in het vonnis te lezen ‘dat namens beschuldigde is gesteld, dat Sibbekunde op zich zelf geen Nationaal-socialistische ondergrond had, hetgeen kan worden toegegeven, doch dat het Nederlandsche Verbond voor Sibbekunde op een zoodanige wijze van de zijde der n.s.b. werd gepropageerd, dat alleen daarom ieder goed Nederlander wel degelijk zou oppassen zich daarmede in te laten’. Het was in het leven geroepen door Ludo ten Cate, een in 1904 geboren fanaticus, die zich had gespecialiseerd in het onderzoek naar afstammingen. Ten Cate zou een maand naar Berlijn gaan, in oktober, om zich daar op het ‘Rasseund Siedlungshauptamt’ verder te bekwamen in dat soort onderzoeken. ‘Na zijn terugkeer,’ aldus De JongGa naar eind166, ‘begon hij met het onderzoek van de genealogische gegevens die sommige leden van de Nederlandse ss hem hadden doen toekomen - sommige, lang niet alle. In de loop van '41 drong aan ten Cate zelfs de indruk op dat de ss leden telde die gedeeltelijk van Joodse afkomst waren; hij kon daar weinig tegen doen, want een groot aantal ss'ers beschouwde het verplichte afstammingsonderzoek als een futuliteit. Ten Cate hield tijd over. Hij ging die tijd graag besteden aan andere onderzoekingen. Hij begon zich met wellust te verdiepen in de afstamming van een aantal nsb'ers van wie hij wist of vermoedde dat ze enkele Joodse voorouders hadden.’ Nog gevaarlijker was het werk van Ten Cate ten aanzien van de afstammingsonderzoeken bij joden. Er waren joden die om aan de ster te ontkomen, met niet-joodse voorouders aan waren komen zetten zodat ze tot kwart-jood verklaard zouden worden. Verschillende autoriteiten, niet of nauwelijks antisemitisch, wilden aan dit ‘bedrog’ wel meewerken. Ten Cate niet. Hij rook onraad en wierp zich als een terriër op deze zaak. Sibbe was een van de uitlaatkleppen voor dergelijke onderzoekers en dat niet iedereen daar blij mee was, hebben we al kunnen lezen uit de laatste regels van het citaat van Pama. Het Verbond en Uitgeverij Liebaert raakten in de praktijk steeds meer met elkaar verweven. Dat kunnen we zien aan een noodkreet van de administratie van het Verbond met betrekking tot leden die het abonnement voor Sibbe niet meer betalen en daarvoor allerlei uitvluchten verzinnenGa naar eind167: ‘Maar juist daarom is het des te treuriger, dat een goede, volwassen kracht, met 2 helpstertjes, benevens nog twee krachten bij uitgeverij Liebaert volkomen nutteloos werk moeten verrichten, door nonchalance en gebrek aan elementair fatsoen van hoogstens 5 pct. onzer leden. Als men ons schrijft: “Heb mij nooit als lid opgegeven” of: “Heb al lang als lid bedankt”, vergete men niet, dat het betrokken dossier van a tot z doorgelezen moet worden of er soms iets van dien aard in de correspondentie staat, wat ons bij het beantwoorden ont- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
snapt zou zijn. Wij zijn langzamerhand heel sceptisch geworden, daar de practijk ons geleerd heeft, dat er (het spijt ons te moeten zeggen) van die bedankjes in 99 pct. geen woord waar is.’ Het ledental van het Verbond bleef tot het einde toe op ruim tweeduizend staan. Dat waren in ieder geval tweeduizend zekere abonnees, maar er was ook een aantal abonnees dat doorlopend aan de wenselijkheid van hun lidmaatschap twijfelde. ‘Er hebben zich ook meerdere gevallen voorgedaan van leden, die eerst opgezegd hebben en na een maand of twee, weer verzoeken, opnieuw ingeschreven te worden’, aldus SibbeGa naar eind168. ‘Natuurlijk juichen wij het toe, dat zij op hun schreden zijn teruggekeerd, maar willen toch even vastleggen, dat een dergelijke handelwijze heel wat moeite en arbeid aan de administratie veroorzaakt, die beter besteed kunnen worden. Het Nederlandsch Verbond voor Sibbekunde is ten slotte geen cafetaria, waar men naar goeddunken in- en uitdrentelt.’ De brochures en kleine uitgaven van het Verbond werden eveneens via Liebaert uitgegeven en waren alle een groot verkoopsucces.
We hebben gezien dat in het eerste jaar van de bezetting een ware stroom van brochures over welk onderwerp dan ook op de lezer werd losgelaten en alle brochures die we tot nu toe besproken hebben verkochten steevast goed. Dat betekent niet dat elke brochure van het begin af aan zo'n geestdrift lossloeg. Mr. G. Sluyters bij voorbeeld moest aanzien hoe zijn brochure een ware lijdensweg bewandelde. In Nieuw Nederland van februari 1939 publiceerde hij een artikel Nederland en de Joden in de geschiedenis. Hij wilde dit artikel in brochurevorm uitgeven en hij wendde zich daartoe tot de Nenasu, de officiële uitgeverij van de nsb. Sluyters kwam niet zomaar tot die stap. Hij had het artikel indertijd in opdracht van Robert van Genechten geschreven en deze had hem verteld dat Mussert te zijner tijd graag het artikel in brochurevorm zag verschijnen. Maar dat kon in 1939 nog niet omdat de nsb, toen gedompeld in een diepe crisis, niet al te zeer verbonden wenste te worden met het rabiate antisemitisme van Sluyters. De nsb schoof Sluyters daarom af naar De Amsterdamsche Keurkamer die het wel wilde uitgeven, maar zich geplaatst zag voor het probleem dat er geen drukker bereid gevonden werd deze vinnige brochure te drukken. Daar kwam na de Duitse inval verandering in. Kettmann stuurde het werk van Sluyters naar het Referat Schrifttum, naar Lohse, en het resultaat van het overleg tussen Lohse en Kettmann resulteerde in een briefje aan Sluyters, waar de auteur niet echt gelukkig mee zal zijn geweest.Ga naar eind169 Lohse zou, volgens de lezing van Kettmann, bezwaren hebben ‘gezien het feit, dat de eerste 95 blz. “bruikbaar” worden geacht, komt het ons voor, dat U | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich volgens dit Duitsche oordeel teveel aan Uw strikt Nederlandsche onderwerp heeft gehouden; de slotconclusie, dat U met de nieuwere Duitsche onder zoekingen in het geheel geen rekening hield, komt ons anders (juist waar het hier onze Nederlandsche geschiedenis geldt) onverklaarbaar voor’. Kettmann gaf Sluyters dan ook de raad om contact met Lohse op te nemen: ‘Intusschen is het de vraag of U kunt inzien wat men nu eigenlijk verlangt en anderzijds of U bereid zou zijn, om nog een wijziging aan te brengen. Wij leggen U daarom de zaak voor, zooals ze is, overigens zult U wel kunnen inzien dat wij ongaarne de uitgave, welke geheel voor afdrukken gereedligt en dus ook reeds vrij behoorlijk werd gekocht, zouden afschrijven.’ Sluyters nam de raad van Kettmann ter harte en hij ging naar Lohse toe en over dat bezoek schreef hij een verslagje aan Ernst Voorhoeve, de propagandaleider van de nsb. Dat Sluyters zich tot Voorhoeve wendde, was niet zo verwonderlijk. Hij ging er immers nog steeds van uit, dat Mussert zijn artikel graag als brochure zag uitgegeven. Hij liet Voorhoeve weten dat Lohse geen bezwaar had tegen de brochure, ‘wanneer in een voorwoord hetzij door mij, hetzij door U als Hoofd van den Propagandadienst der Beweging geschreven, medegedeeld werd dat met opzet bij het schrijven der brochure geen Duitsche litteratuur (speciaal nieuwere) was gebruikt, omdat het de bedoeling was geweest om met Nederlandsche en Joodsche bronnen aan te tonen, dat de Joden nimmer in Nederland met open armen ontvangen zijn en geen asylrecht genoten, zooals men ons dat vooral in de laatste jaren heeft trachten wijs te maken.’Ga naar eind170 De steun van de nsb was voor Sluyters onontbeerlijk, niet in de laatste plaats omdat Lohse hem een aantal keren de vraag had gesteld: hoe staat de nsb tegenover uw brochure? Sluyters had hem dan steeds meegedeeld ‘dat kameraad Van Genechten zeer met deze brochure was ingenomen en dat ook de Leider mij zijn tevredenheid hierover te kennen heeft gegeven, terwijl bovendien in de destijds door de Vorming uitgegeven Richtlijnen over het Jodenvraagstuk speciaal verwezen werd naar mijn artikel als bron’. En Sluyters kreeg zijn zin. Hij ontving van de partijleiding toestemming om zijn brochure uit te geven. Alleen had Ernst Voorhoeve niet geantwoord op zijn verzoek om een Voorwoord te schrijven, zodat hij dat zelf moest doen. Daarmee talmde hij echter, zodat Kettmann hem op een gegeven ogenblik een brandbrief stuurde met de oekaze hem een inleiding te sturen ‘ter opheldering waarom geen Duitsche bronnen werden genoemd (juist om met klem te doen uitkomen, hoe de Nederlandsche overheden de eeuwen door tegenover de Joden hebben gehandeld). Dan kunnen wij rustig tot afdrukken overgaan’.Ga naar eind171 Het zou overigens nog lang duren voordat Sluyters zijn Voorwoord had voltooid. Kettmann moest hem nog vele malen manenGa naar eind172: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Kunt U ons thans omgaand het betrekkelijk eenvoudige voorwoord toezenden. Met de gevraagde opheldering is de zaak, zooals U weet, thans in orde; waarom dus nog meer tijd verspelen?’ Sluyters begon te schrijven en het resultaat loog er niet om. Hij had besloten om de actuele gebeurtenissen in zijn Voorwoord te verwerken: ‘Intusschen namen de gebeurtenissen hun onverbiddelijke loop en de storm, die over ons oude werelddeel ontketend was, trok ook over ons land, wegvagend en opruimend al wat rot en voos was. Tevoren reeds hadden tal van Joden en Jodenknechten, instinctief aanvoelend, dat het spel verloren was, lijf en goed elders in veiligheid gebracht. De rest werd overrompeld door de snelheid van den storm. Het is thans stil geworden in die kringen, die kort geleden nog zoo hoog van de toren plachten te blazen. Maar deze, om na het lawaai der laatste jaren zelfs ietwat vreemd en onwennig aandoende stilte in Juda's Kamp, mag en zal ons niet weerhouden, ook in ons land het Jodenvraagstuk aan te snijden en tot een oplossing te brengen.’ Het duurde nog enkele maanden, maar toen kwam de brochure eindelijk uit: hij bleek echter voor de meeste nsb-ers, simpele zielen, niet in staat om echt zware kost te lezen en te begrijpen, proleten, zoals hun tegenstanders hen vaak en terecht noemden, te moeilijk. Kettmann zag de rekken in zijn magazijn kreunen. De nsb zou, alle steun van Mussert ten spijt, weinig brochures bestellen en dat stond in schril contrast tot de bestellingen van de partij die Liebaert op de brochure van Van Toll zag binnenstromen en de niet aflatende reeks orders op Mijn kamp bij De Amsterdamsche Keurkamer. Dus ondanks alle verwachtingen die men had gewekt liet de partij de publikatie van Sluyters links liggen, maar de bijbel van Hitler in de vertaling van Steven Barends was bij haar leden wel nog steeds verplichte kost. De nsb probeerde steeds opnieuw grote hoeveelheden exemplaren van Mijn kamp in huis te halen, en toch was Kettmann daar niet altijd gelukkig mee. J.J. Boelens, kringleider van de nsb in Den Haag wilde bij voorbeeld vier exemplaren van het boek hebben om die ‘beschikbaar te stellen ter lezing aan kameraden die zich niet kunnen permitteeren f 4,50 voor een boek uit te geven.’Ga naar eind173 Daarom vroeg hij korting. Dat kon niet, schreef Kettmann hem terug, want de regelementen van de Vereeniging verboden hem rechtstreeks aan particulieren te leveren. De boekhandel diende beschermd. Maar hij gaf wel een oplossingGa naar eind174: ‘Intusschen staat er nog wel een weg voor U open. Regelmatig betrekt de nenasu boeken van ons, ter levering zoowel aan leden als aan bepaalde instanties van de nsb. Wellicht blijkt de nenasu bereid, haar winst van het door U gestelde doel af te staan.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daar had de Nenasu overigens geen zin in, terwijl deze uitgeverij toch verre van armlastig was. Dat mogen we toch wel concluderen als we kijken naar de salarissen die deze nsb-uitgeverij betaalde en die voor die tijd heel behoorlijk waren. Mussert ontving bij voorbeeld f 750,- per maand (waarvan hij f 141,57 loonbelasting moest betalen), terwijl hij voor de uitgeverij nauwelijks werkzaamheden verrichtte en datzelfde gold voor Van Geelkerken, die f 500,- per maand ontving (loonbelasting f 84,37). Ook Kettmann stond op de loonlijst, wat merkwaardig genoemd mag worden, want hij was directeur van een concurrerende uitgeverij. Hij ontving f 150,- per maand (minus f 39,39 loonbelasting), maar het moet gezegd dat hij voor dit bedrag heel wat meer leverde dan Mussert en Van Geelkerken samen. Hij was adviseur van de uitgeverij en bezocht daartoe wekelijks de redactievergadering, waar Mussert en Van Geelkerken zich hoogst zelden lieten zien. Verder zien we op de loonlijst Maarten Meuldijk voor f 300,- per maand, Van Genechten voor f 125,- en A.C. Ravesteyn voor f 300,-. Kettmann kon Boelens dan wel adviseren zich tot de Nenasu te wenden, in de praktijk bleek zijn adviseurschap niet zo invloedrijk, want de uitgeverij liet Boelens weten dat men vond dat echte nsb-leden de f 4,50 voor Mijn kamp zelf maar moesten opbrengen als men van de waarheid van het nationaal-socialisme zo diep overtuigd was.Ga naar eind175
In deze januarimaand 1941 waren er ook andere zorgen. De Boekenweek bij voorbeeld was aanstaande en het Boekenweekgeschenk was al aangekondigd. Victor van Vriesland had het geschenk samengesteld, een bloemlezing van werk van allerlei dichters en schrijvers, waarin het accent lag op de poëzie. Een onschuldig geschenk en dat was eigenlijk ook het enige waar de mensen behoefte aan hadden. Men maakte zich alleen wat zorgen over het grote aandeel van die poëzie, maar, aldus samensteller Van Vriesland, zo'n waagstuk was dat nu ook weer nietGa naar eind176: ‘Gelukkig is die toestand veel verbeterd, de belangstelling voor onze dichtkunst is de laatste jaren algemeen geworden, zoodat het waagstuk geen waagstuk meer is. Maar wel was het zaak, de gedichten zóó te kiezen dat ze ook ongeschoolde, ongeoefende lezers, die zelden of nooit een dichtbundel ter hand nemen niet zouden afschrikken; doch in tegendeel hen aanmoedigen zich voortaan mede voor deze soort van litteratuur wat meer te interesseeren. Wij meenen daarin geslaagd te zijn dank zij de ruime en spontane medewerking, die we van de zijde der dichters mochten ondervinden. Zij stelde ons in de gelegenheid, uit een overvloed aan bijdragen te kiezen. Voorts oordeelden wij het de geschiktste manier om het publiek te treffen, voornamelijk de jongeren en jongsten uit te noodigen.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De belangstelling voor dit Boekenweekgeschenk was overweldigend. Al op 14 januari waren 58 000 van de in totaal 65 000 gedrukte exemplaren besteld. We zullen nog zien wat er van dit project terecht zou komen, maar nu lopen we op de geschiedenis vooruit. Behalve het Boekenweekgeschenk waren er in de Boekenweek van 1941 voor de boekhandel nog tal van andere dingen georganiseerd. Johan Winkler bij voorbeeld, auteur bij de nv Amsterdamsche Boek- en Courantmaatschappij, had zich beschikbaar gesteld om overal in het land lezingen te houden. De plaatselijke boekhandel zou ze organiseren en hij zag af van een honorarium. De Arbeiderspers, die wilde proberen het slecht geworden imago wat op te vijzelen, stelde zich actief op in deze Boekenweek. Jef Last, de linkse auteur die was opgevallen door zijn deelname aan de Spaanse burgeroorlog vond de machtsovername van deze uitgeverij door de nationaal-socialisten te weinig reden om op te stappen en naar een andere uitgeverij uit te kijken. Integendeel: hij publiceerde vlijtig door. In januari 1941 was zijn roman Elfstedentocht verschenen en hij had toegezegd ter gelegenheid daarvan overal een lezing te houden, waarbij hij eveneens afzag van een honorarium. De Arbeiderspers moest alleen wel zijn reiskosten betalen. - De roman was overigens actueel, omdat de eerste Elfstedentocht in 1891, vijftig jaar eerder dus, was verreden. H.P. Leopolds Uitgevers Maatschappij nv deed het weer anders. ‘Wij stellen ons de afdoening zoo voor,’ meldde de uitgeverij aan de boekhandel.Ga naar eind177 ‘De Boekhandelaarsvereeniging of afzonderlijke boekhandel betaalt aan ons het bedrag dat hij meent beschikbaar te moeten stellen en is dat niet voldoende voor den betreffenden auteur, dan leggen wij het ontbrekende bij.’ Voor dat geld kreeg de boekhandel dan ook auteurs als Jan Campert en Yge Foppema. Ook Meulenhoff stuurde zijn auteurs eropuit. ‘Kosten in overleg met den uitgever’, was het consigne van de uitgeverij en dat was nogal vaag. De Pelgrim Uitg. Maatschappij was in deze heel wat concreter. Zij hadden maar één auteur die lezingen hield, Paul Julien, de schrijver van Kampuuren langs den evenaar en hij kostte veertig gulden per lezing. Dat was voor die tijd een heel bedrag, maar Julien stond garant voor volle zalen en een grote boekverkoop. Bij Strengholt waren de auteurs heel wat goedkoper. A.M. de Jong, Johan Luger, B. Premsela en mevrouw J. Riemens-Reurslag (schrijfster van De geschiedenis van Betsie, het paard en Annaliesje uit den Achterhoek) vroegen vijfentwintig gulden per lezing, ‘hetwelk zoo noodig geheel of gedeeltelijk door de firma Strengholt gedragen kan worden’. Uitgeversmaatschappij Literbo nv uit Amsterdam daarentegen had in deze Boekenweek geen enkele lezing aan te bieden. De ster-auteur van deze uitgeverij was Karl Aloys Schenzinger, het paradepaardje van de Duitse literaire we- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reld en produkt van het nationaal-socialisme. Hij kwam niet naar Nederland, dus moest Literbo volstaan met de uitgave van een fraaie folder van Kwik, de fascistenjongen, de geschiedenis van een jonge nationaal-socialist die in Potsdam door de communisten wordt gedood en die eindigt met de zinnenGa naar eind178: ‘Ze hebben hem opgebaard met kaarsen, met vlaggen, met kransen. Onbeweeglijk staat de eerewacht. Buiten wordt een graf gegraven temidden der doode kameraden. De wanden der groeve worden met dennetakken versierd. Bij het eerste morgengrauwen sluipen gestalten naar het graf, steken de dennetakken in brand, spuwen in het gapende aardegat en zijn verdwenen, nog voor de wacht ze grijpen kan. Achter de baar echter waaien honderd vlaggen, schrijden duizend vrienden stil verder op de maat van het doffe slaan der trommels; ieder weet: dit was een goed kameraad. Enkele weken later waaien de vlaggen weer uit in den wind, buiten in de straten van Potsdam, op het feestterrein, in het Stadion, glanzen ze in het schijnsel der fakkels, in het licht der zon. Vijfenzeventig duizend jongens trekken met dezelfde vlaggen, met hetzelfde lied, doch met stralend blijde gezichten aan hun leider voorbij.’ Naar J.A.J. Temmink ten slotte, die bij J.J. Romen & Zonen in Roermond zijn Europa's worstelingen het licht had doen zien vroeg niemand. En hij had nog wel zo zijn best gedaan en hij was zo positief ingesteld. Aan zijn uitgever lag het ook niet, want die publiceerde overal grote advertenties met wervende teksten als: ‘Het is niet de eerste maal, dat de menschen in angst en beven de geboorte van de nieuwe orde beleven. Telkens waren er worstelingen, waarin wereldmachten opstonden en ondergingen en telkens heeft het geslagen menschdom zich weer opgericht. Elk van deze worstelingen was een vraagteeken, dat zijn oplossing vond in een nieuwe, althans andere wereldorde [...] En dit kan hoopvolle perspectieven bieden, omdat alles betrekkelijk en voorbijgaand is, ook angst en oorlogsgeweld.’ Dat mocht dan misschien voor Temmink gelden en zijn mede-positief-ingestelde Nederlanders die uit de nieuwe orde iets goeds geboren zagen worden, het gold in ieder geval absoluut niet voor de joodse boekhandelaren en uitgevers, die in toenemende mate de dreiging van de oorlog voelden. Wat hen vooral moet hebben getroffen, was het veelal ontbreken van merkbare steun van de zijde van hun collega's. Immers niet allen waren zo gelukkig als Andries Blitz die weliswaar in januari 1941 zijn uitgeverij moest opheffen, maar zijn fonds voor een goede prijs kon verkopen. Hij ondervond dat er collega's waren die geen misbruik wilden maken van zijn benarde omstandigheden. Het fonds verkocht hij bijna in zijn geheel aan Van Holkema & Warendorf en een klein deel aan Fred von Eugen, die op Singel 262 een eigen zaak was begonnen omdat hij zich niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met het beleid van De Arbeiderspers kon verenigen. Door deze verkoop had Blitz een groot deel van zijn vermogen gered, al zou het hem in de loop van de bezettingsjaren niet veel helpen. Ook zijn geluk keerde; hij werd uiteindelijk door de blonde bestiën vermoord. Ook de Amsterdamse boekhandelaren Gebrs. E. & M. Cohen en H. Igershei werden vermoord, maar die hadden niet eens de kans gehad om hun geld voor de tijd dat ze nog vrij waren te redden. Zij hieven gewoonweg per 1 januari 1941 hun zaken op, zonder enige compensatie.
Dit alles gebeurde voor de beruchte februarimaand toen de anti-joodse maatregelen werden verscherpt, de grote staking een feit was en Nederland voor de eerste maal kennis maakte met een nieuw fenomeen: de niets-ontziende razzia en de daaropvolgende dood van honderden jonge Nederlanders, die hun leven lieten in Mauthausen. Het was in deze zelfde maand februari dat een nieuwe uitgeverij op het toneel verscheen, Uitgeverij Westland, die al spoedig een beruchtere naam zou krijgen dan welke andere nationaal-socialistische uitgeverij dan ook. Westland zou bijna symbool worden van de collaborerende uitgeverij en in gesprekken met mensen die de bezettingsjaren bewust hebben meegemaakt lijkt het alsof het de enige naam is die men zich nog kan herinneren als het gaat om nationaal-socialistische uitgeverijen. De oprichter van Westland was J. Nijsse, die eerder het gruwelijke antisemitische blaadje De Misthoorn was gestart met Martien Beversluis als ster-auteur. Hij was al een tijd in de uitgeverswereld werkzaam als vertegenwoordiger van Pantheon Akademische Verlagsanstalt. Nijsse was een nationaal-socialist die tot geen enkel compromis bereid was. Toen hij in 1942 na conflicten met de in zijn ogen verburgerlijkte nsb de leiding van De Misthoorn over moest dragen aan George Kettmann (wat er overigens niet voor zorgde dat de ruzie tussen de felle De Misthoorn en de nsb tot het verleden behoorde), schreef hij in het blad de veelbetekenende woorden, in feite zijn credo, niet alleen voor De Misthoorn, maar ook voor WestlandGa naar eind179: ‘Ik doe dit [het overdragen van de macht, av] met de wetenschap, dat kam. Kettmann dezelfde compromisloze politiek zal volgen, die ons blad steeds heeft gekenmerkt. Ook hij zal niet aarzelen de wonde plekken in onze samenleving aan te wijzen, waar zij zich voordoen; hij zal zwart noemen wat zwart is en er niet voor terugschrikken de heilige huisjes in gevaar te brengen van hen, die zich onze medestanders noemen en in feite onze tegenstanders zijn.’ Uitgeverij Westland was een door Fritz Schmidt, Generalkommissar zur besonderen Verwendung gesteunde uitgeverij. Westland ontving veel geld van de Duitse autoriteiten, geld dat grotendeels afkomstig was van de Vrijmetselarijloges, die bijna onmiddellijk nadat de Duitsers Nederland hadden bezet werden geli- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
quideerd. Deze liquidatie was uitgevoerd door de Einsatzstab Rosenberg, een instelling die tot doel had de bezittingen van vijanden van het nationaal-socialisme te naasten. De leden van de Einsatzstab Rosenberg waren rovers en plunderaars, niets meer, niets minder. Ze konden stelen zonder daarvoor gestraft te worden, want ze hadden de wet achter zich. Rosenberg, naar wie de dienst was genoemd, zou bij voorbeeld in 1940 aan de Reichsschatzminister Franz Schwarz schrijvenGa naar eind180: ‘Sie sehen also, dass hier eine sehr eifrige Arbeit vor sich geht, die jetzige Zeit auszunützen, denn eine derartige Gelegenheit kommt nicht wieder.’ Pas in december 1941 strekte de macht van Rosenberg zich ook over joodse inboedels uit. Dat was nadat hij bij Hitler geklaagd had over de wijze waarop veel joodse inboedels verloren waren gegaan, omdat zoveel verschillende instanties zich met de ‘organisatie’ ervan bezighielden. De Führer was het met Rosenberg eens en hij vaardigde het bevel uit dat Rosenberg de Rijksrover zou worden. Omdat iedereen donders goed wist dat hij en zijn kornuiten alle mooie woorden ten spijt, niets meer dan rovers waren, wond Hitler er verder geen doekjes om: ‘Die Beschlagnahme jüdischer Wohnungeinrichtungen soll möglichst wenig Aufsehen erregen. Eine Verordnung ist unnötig.’ De wil van de Führer, die nu eenmaal wet was, werd direct uitgevoerd, al duurde het nog tot halverwege 1942 voordat Rijkscommissaris Seyss-Inquart in Nederland officieel bevestigde dat Rosenberg ten aanzien van de joodse inboedels de baas was. Als joden uit hun huizen of bedrijven werden weggehaald, of als ze zich zelf op afroep hadden gemeld, kwam de sleutel van hét huis in bezit van de Einsatzstab Rosenberg, die daarna een lijst opmaakte van de te roven goederen. De inboedels gingen vervolgens naar Duitsland om daar verdeeld te worden onder de families die door bombardementen getroffen waren. Ging het om kostbare goederen, dan werd de buit onder hoge nazi's verdeeld. Van deze roof werd een nauwgezette administratie bijgehouden. Voor wat de Vrijmetselarij betreft, deze werd in Nederland op 4 september 1940 verboden. Twee dagen later werden al haar kantoren bezet. Daarna werd de Haagse advocaat mr. J. van Muller belast met de liquidatie. En dat leverde heel wat op. Het totale vermogen van de Vrijmetselarij lag namelijk zo rond de zeven miljoen gulden. Schmidt besloot dan ook twee van zijn geesteskinderen rijkelijke hoeveelheden van dat geld toe te sluizen: De Misthoorn kreeg ruim f40 000,- en Westland maar liefst vier ton. Enkele maanden later in februari ging de uitgeverij van start. In dezelfde maand veranderde Reinier van Houten de structuur van die andere nationaal-socialistische uitgeverij, Liebaert. Het bleek hem dat hij de uitgeverij te snel en te provisorisch uit de grond had gestampt en daarom zocht en vond hij een nieuwe constructie: Liebaert werd een stichting. Op 11 februari | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verleende notaris G.J. van Gendt akte daarvan en op 22 februari werd de stichting onder nummer 27674 in de Kamer van Koophandel ingeschreven. De zogenaamde stichter werd de eerder beschreven Ten Cate. Uit het uittreksel van de stichting kunnen we lezen wat het doel van Liebaert wasGa naar eind181: ‘De Stichting heeft ten doel de bevordering en verdieping der belangstelling voor de geslachts- en wapenkunde op Volkschen grondslag.’ De laatste term stond er nu echt zwart op wit en de zogenaamd onschuldigen, onder wie de bekende publicist P.J. Meertens, die toch in uitgaven van Liebaert, waaronder Sibbe, publiceerden moeten daardoor best geweten hebben uit welke hoek de wind waaide. Dat Liebaert en de vereniging, die door Ten Cate was opgericht niet alleen banden met elkaar hadden, maar nu zelfs, doordat de oprichter van de een de ‘stichter’ van de ander bleek te zijn, aan elkaar waren gesmeed, was overduidelijk. Zo had elke uitgeverij zijn eigen grondslag. Het Spectrum bij voorbeeld startte dit voorjaar met een aantal diep-religieuze uitgaven, zoals Menschen en God van Pieter van de Meer de Walcheren, en Franciscus Xaverius van Theodore Maynard in de vertaling van Henri Bruning. Bruning was bij Het Spectrum ondanks zijn duidelijk uitgesproken nationaal-socialisme bepaald geen persona non grata geworden en hij was zelfs mede-verantwoordelijk voor een boek ‘waarvoor in een tijd, die op zoek is naar ware zedelijke grootheid, een plaats is’, zoals we in de aanbiedingsfolder kunnen lezen. De voorjaarsaanbieding van Het Spectrum was erg op de actualiteit gericht; over de bundel van Pieter van de Meer de Walcheren schreef de uitgever bij voorbeeld dat ‘men in deze tijden het voorbeeld van een vroom en eenvoudig mensch zoo uitermate goed gebruiken kan’. Maar de bestseller bij Het Spectrum van dit voorjaar beloofde Erik of het klein insectenboek van de jonge Godfried Bomans te worden, dat de boekhandelaar volgens de uitgever bijna verplicht was aan te kopen: ‘In Den Haag heeft het boek zich locaal reeds zoo'n reputatie verworven, dat de getalletjes van 10 bijna automatisch worden besteld. En als het elders regent, behoort het bij U toch minstens te druppelen?’ Jeroen Brouwers zou jaren later in een verhandeling over de relatie tussen de vader van Godfried Bomans, in zijn tijd een bekend rooms-katholiek politicus, en zijn zoon het boek Erik betrekkenGa naar eind182: ‘Godfried zal in later jaren de aan glorificatie grenzende faam, die zijn vader in diens roemvolle tijd als een nimbus omstraalde, vele malen overtreffen. Het komt in overwegende mate door Godfried dat die vader niet al lang en voorgoed is vergeten. Doordat Godfried “Godfried Bomans” zou worden, dit is: de bij zijn leven bij vertegenwoordigers van alle lagen van de bevolking meest geliefde en gelezen schrijver die de Nederlandse literatuur ooit heeft voortgebracht. Toen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn vader stierf, was het succes van Godfried, dat de eerstkomende dertig, veertig jaar niet zou verbleken, al begonnen: met Hollands Glorie van Jan de Hartog bezorgde Bomans' Erik het publiek zijn momenten van vergetelheid en troost in de verdrietige oorlogsjaren, - van dit “klein insectenboek” zouden alleen al in het jaar dat het verscheen tien drukken elkaar opvolgen, en thans, - tien jaar na Bomans' dood, - beloopt het aantal verkochte exemplaren van Erik meer dan een half miljoen.’ De persreacties waren gemengd. De recensie in De Tijd kan kenmerkend genoemd worden voor het ambivalente karakter van de kritiekenGa naar eind183: ‘Men amuseert zich met dit aardige boek. Geniaal is het in geenen deele. Ook de letterkundige waarde behoeft niet hooger te worden aangeslagen dan zij verdient; dit is heusch hoog genoeg want de auteur hanteert de pen heel vaardig, schrijft vlot en bezit een eigen voorstellingswijze, die meestal behaagt, soms door herhaling van motieven wat verflauwt.’ De door Brouwers gesignaleerde hoge verkoop in het eerste jaar van verschijnen werd tijdens de Boekenweek al gesignaleerd: eind februari ging de derde druk al van de persen.
Deze maand februari was ook de maand van weer een aantal afleveringen van het vervolgverhaal Zijfers contra de Vereeniging. Eind januari had Zijfers een brief aan de Vereeniging geschreven waarin hij refereerde aan oude beloftes.Ga naar eind184 De Vereeniging vond dat zeer merkwaardig, want, zoals men aan Zijfers schreef, was er van een belofte geen sprake geweest.Ga naar eind185 Hooguit was er duidelijkheid geschapen omtrent het punt van de verlening van erkenning aan een personeelslid dat daartoe gekwalificeerd was: ‘Eenige jaren geleden zouden wij, wanneer U toen aan den verkoop van rookartikelen in Uwe zaken een einde hadt willen maken tot de erkenning van den toen door U aangestelden chef Wijers zijn overgegaan; thans zijn wij bereid den heer Bogaert de erkenning te verleenen. Het bezwaar, dat U geen vakman zijt, wordt, zooals U bekend is, door de Duitsche overheid gedeeld.’ Allemaal leugens, repliceerde ZijfersGa naar eind186, want de Duitsers vonden hem nu juist wel een vakman. Niet waar, zei de Vereeniging weer in deze elkaar in een snel tempo opvolgende brieven, en men verwees in deze briefGa naar eind187 naar een brief die de Vereeniging al op 1 november 1940 van het Referat Schrifttum had ontvangen: ‘In dezen brief hebt U kunnen lezen dat de Duitsche autoriteiten o.m. verlangen, dat U een vakman in de leiding der zaak opneemt, wat wel ten duidelijkste bewijst, dat zij U niet als een vakman beschouwen.’ Zijfers had overigens in de tussentijd ook het Boekenweekgeschenk besteld en hij had van de administratie van de Vereeniging te horen gekregen dat het Boekenweekgeschenk uitverkocht was en nu leren we Zijfers in al zijn proleterigheid pas goed kennenGa naar eind188: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Mijne Heeren, Naar aanleiding van Uw schrijven d.d. 20 Februari 1941, deel ik U mede, dat het vanzelfsprekend was, dat het door mij bestelde boekje, het Geschenk voor de Boekenweek in Nederland, tot Uw spijt geheel was uitverkocht. Heden kwam ik in het bezit van het Geschenk en ik kan U dan ook mededeelen, dat dit werkje buitengewoon deskundig is samengesteld. Een mooi gebonden werkje met waarlijk goede medewerkers, die gebruikt kunnen worden om een aantal Jodenrichters des te beter naar voren te kunnen brengen. Op even deskundige wijze zijn in den loop der jaren, door Uw bestuur honderden boeken uitgegeven, waarvan de inhoud beneden alle peil was en die eindelijk in beslag zijn genomen. Op niet minder deskundige wijze kan ik niet toegelaten als lid van Uwe Vereeniging, niet omdat ik “ondeskundig” was, maar omdat ik geweigerd heb die prullenlectuur van Joodsche emigranten te verkoopen. Waarlijk, het zal Uw deskundig Bestuur wel uiterst moeilijk vallen iets opbouwends te bereiken en Nederlandsch beste schrijvers naar voren te brengen, zonder deze te bezoedelen met Joodsche emigranten. Uw voorgaand schrijven heb ik onbeantwoord gelaten, daar dit weer geen antwoord was op mijn schrijven. Ik verzoek U, als zijnde deskundig, mij dan ook duidelijker antwoorden te geven.’ Het is duidelijk: de Kameraden werden agressiever. Ze zagen de macht binnen handbereik en wilden zich niet laten ringeloren door wat ze zagen als verouderde systemen en instituten. Ook Kettmann rook de macht. Hij wilde bij voorbeeld het schoolboekenfonds van Muusses in Purmerend overnemen en als dat niet goedschiks zou gaan, dan maar kwaadschiks. In een brief aan het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming vond hij een bondgenoot in het Hoofd Afdeeling Schoolboeken, P.A. van Rossem, ook een nsb-er. Tegen hem kon Kettmann de uitgever Muusses rustig typeren als ‘de vrijmetselaar’, naast jood en bolsjewiek zo ongeveer het ergste wat Kettmann zich kon voorstellen.Ga naar eind189 Kettmann schreef aan Van Rossem dat hij het heel slim had aangepakt. Hij had binnen Uitgeverij Muusses een ‘mol’ zoals we dat nu noemen, een Kameraad, die meer op de hand van Kettmann was dan van zijn eigen werkgever. Deze Kameraad had de boel bij Muusses ‘gesaboteerd’, om Kettmanns eigen woorden te gebruiken. Wat hield dat saboteren in? ‘Geen antwoord gegeven op brieven van Muusses, enz., omdat het ook hem in het bijzonder toelachte, ook met het oude fonds naar onze uitgeverij te verhuizen.’ Kettmann vroeg het departement om het maken ‘van schoon schip’, omdat ‘de Churchill-mentaliteit’ er hoogtij vierde: ‘Het zou zeker goed zijn wanneer U ook eens kennismaakte met dezen Kameraad Apeldoorn, die zich van het Op- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voedersgilde onthield en zich liefst bij Van Rappard zou melden. Hij is m.i. een man-uit-één-stuk.’ Ik heb in het archief van De Amsterdamsche Keurkamer overigens geen brieven over of andere reacties van Kettmann op de problemen rond de Boekenweek kunnen vinden. Met name ontstond er veel tumult rond het Boekenweekgeschenk, hetzelfde geschenk waar Zijfers zich zo druk over maakte en waaraan hij een deel van zijn antisemitische brief had gewijd. De Boekenweek zou dramatisch verlopen. De eerste tekenen daarvan waren al op 12 februari merkbaar toen de Boekenweek-Commissie een kort communiqué uitgaf.Ga naar eind190 ‘Wij deelen mede, dat er moeilijkheden zijn gerezen in verband met het houden van de 10e Boekenweek. Onzerzijds worden alsnog pogingen in het werk gesteld, teneinde de 10e Boekenweek voortgang te doen vinden. Zoo spoedig mogelijk volgen nadere mededeelingen.’ Wat was er aan de hand? De Duitsers wilden binnen de Boekenweek dezelfde faciliteiten voor Duitse boeken als voor Nederlandse boeken. Dat zou inhouden dat nu elke koper bij een aankoop van minimaal f 2,50 het Boekenweekgeschenk kreeg, en niet, zoals altijd het geval was geweest alleen bij een aankoop van f 2,50 aan Nederlandse boeken. Het Boekenweekgeschenk was oorspronkelijk een initiatief om het Nederlandse boek te propageren, maar de regeling zou nu ook moeten gelden voor boeken die uit Duitsland werden geïmporteerd. Het leek een principekwestie, maar de Vereeniging deed niet moeilijk en ging snel door de bocht, zodat een week later het Nieuwsblad al kon melden dat binnen de activiteiten van de Boekenweek evenveel aandacht aan het Duitse boek geschonken zou moeten worden als aan het Nederlandse.Ga naar eind191 Dat betekende dat bij voorbeeld in de etalages ook Duitse boeken moesten worden uitgestald, en daarnaast dat de boekhandel ook aandacht moest gaan besteden aan de brochure die het Duitse boek propageerde en die, zoals we eerder zagen door prof. Jan van Dam was samengesteld. Men moest dus die brochure onder de aandacht van het kooplustige publiek gaan brengen, maar dat niet alleen: het propagandamateriaal moest worden aangepast zodat de unieke positie van het Nederlandse boek zou worden teruggebracht, en verder was er dan nog een rij van na te leven bepalingen, die de Boekenweek-Commissie ertoe bracht om de leden van de Vereeniging bijna wanhopig toe te roepen: ‘Het hoeft geen betoog dat het stipt naleven van de hiervoor gegeven bepalingen noodzakelijk is. Een ieder zij zich van zijn verantwoordelijkheid in dezen bewust.’ Het is nog de vraag of de boekhandelaar wel gewillig was. Aan het Nederlandse boek kon hij nu eenmaal meer verdienen dan aan het Duitse boek. Bij de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederlandse uitgever was de standaardkorting veertig procent terwijl hij voor het Duitse boek een korting kon bedingen van twintig procent als hij geluk had, maar meestal bedroeg de korting slechts vijftien procent. En dan: er bestond de kans dat de boekhandelaar zijn klanten wegjoeg door aandacht te besteden aan het gehate boek. Bovendien was het de vraag of de leden in het oerwoud van bepalingen wel al deze specifieke richtlijnen ten volle naleefden. De kans bestond bij voorbeeld dat ze een van de bepalingen die werden uitgevaardigd door de steeds meer collaborerende Contact-Commissie domweg over het hoofd zagen of domweg over het hoofd wilden zien. Zoals daar was de richtlijn die de Contact-Commissie met betrekking tot kalenders en zakagenda's, die door de leden zouden worden uitgegeven en/of verspreid, had vastgesteld, namelijk dat daarin niet mocht worden opgenomen:
Voorts is het gewenscht dat in of op kalenders en agenda's alleen verhalen en motto's in opbouwenden zin worden opgenomen.’ We mogen ervan uitgaan dat de maatregel der Duitsers ten aanzien van de promotie van het Duitse boek buiten de Nederlandse ambtenaren om tot stand is gekomen. Op de dag dat de bepalingen in het Nieuwsblad werden gepubliceerd, kwam de Kleine Departementsraad van het dvk bijeen en daar werd over de veronachtzaming van het Duitse boek nog flink gemopperd zonder dat in die vergadering werd gerept van de nieuwe richtlijnen die deze veronachtzaming moesten tegengaanGa naar eind192: ‘Het hoeft geen betoog, dat de geheele Nederlandsche uitgeverswereld, alsmede de boekhandel absoluut afwijzend stond en er ook nu nog staat tegenover alle Duitsche literatuur. Kenmerkend is b.v. dat in 1939 krachtens officieele opgave van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels slechts den Duitsche roman vertaald werd. Daar er geen enkele macht is die de boekhandelaren kan dwingen om zich in te spannen boeken met een Nationaal-Socialistischen inslag naar voren te brengen en aan te bevelen, ligt het voor de hand dat het groote publiek deze uitgaven nimmer onder oogen zal krijgen.’ We hebben echter gezien dat de Vereeniging bij iedere wens van de Duitse overheid door de knieën ging. Dat was niet alleen slapheid, er speelde meer mee. Men hoopte de bezetter gunstig te stemmen om zo het Boekenweekgeschenk zelf te redden. Dat geschenk werd namelijk bedreigd en zo zullen we zien dat het Boekenweekgeschenk de eerste dag van de maand maart niet eens zou overleven. Op 1 maart ontvingen alle boekhandelaars en uitgevers een circulaire van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sicherheitspolizei die zich nu verrassend genoeg met de zaak ging bemoeien, waar tot dan hooguit het Referat Schrifttum zich bezig had gehouden met het al dan niet verbieden van uitgaven. Het geschenk mocht volgens de Sicherheitspolizei onder geen beding worden weggegeven en de boeken moesten zelfs teruggestuurd. Er waren inmiddels 65 000 exemplaren weggestuurd en daarvan kwamen er 45 000 terug; de rest was al weggegeven of werd onder de toonbank verkocht. De 45 000 exemplaren hebben eerst drie maanden in de magazijnen van het Centraal Boekhuis in verzegelde kisten opgeslagen gestaan; begin juni werden de boeken verwerkt tot papier. De Sicherheitspolizei gaf voor de maatregel geen enkele reden, zodat veel boekhandelaren die niet zo op de hoogte waren van de personalia van samensteller Victor van Vriesland daar maar naar moesten raden. Van Vriesland was joods en en het was ondenkbaar dat een jood, in februari 1941, toen in Amsterdam de grote staking net was begonnen en de algehele situatie uiterst gespannen was, verantwoordelijk zou zijn voor het Boekenweekgeschenk. Dat was de achtergrond van de beslissing van de Sicherheitspolizei; de Duitsers waren zo geërgerd door de spontane pro-joodse staking dat ze besloten dat ze nu net zo goed hun masker konden laten vallen. Hun antisemitisme werd steeds onverhulder, mensen als Zijfers kregen hun zin. Overigens bleek de Boekenweek, ondanks het ontbreken van het Boekenweekgeschenk, een groot succes. Misschien was het wel dank zij het ontbreken van dat geschenk. We kunnen niet meer achterhalen of kopers wellicht naar de boekwinkels gelokt werden omdat ze zich op die manier solidair konden verklaren met boekhandelaar en boek. Misschien speelde ook de angst mee, dat men binnen afzienbare tijd geen fatsoenlijk boek meer kon kopen. In de kranten zien we dat er nu alles aan werd gedaan om van de Boekenweek alsnog een propaganda-evenement voor het boek te maken. De bladen, aangesloten bij de Neerlandia-pers, hadden zelfs een apart boekennummer gemaakt waarin de lezer door Anton van Duinkerken werd toegezongen onder de titel Thuisblijvers wellustGa naar eind193: O zoete zorg van 't reisgenot,
Nooit uw bagage te vergeten,
Bij 't stilstaan van een trein te weten,
Hoe lang gij nog moet wand'len tot
Een herberg, waar gij wat kunt eten.
En in de schemering van 't dal
U zelf voor 's nachts een slaapsteê zoeken
Voorbij aantocht verwaaide boeken:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe hooglijk men dit prijzen zal:
Wijs is, wie enkel reist door boeken!
Het werkte. De omzet in de boekhandel steeg, zo had de Vereeniging onderzocht, met vijftig tot honderd procent. ‘Wij zijn er ons van bewust dat deze “hausse” in het boek een conjunctuurverschijnsel is,’ schreef de Boekenweek-Commissie heel realistischGa naar eind194, ‘dat zij bereikt wordt ten koste van bioscoop, tooneel, [wat overigens niet juist was, de bezoekcijfers van bioscoop- en toneelvoorstellingen laten zien dat het bezoek in de bezettingsjaren aan bioscoop en theater juist opvallend steeg, av] café (en van de duizenden, die in deze bedrijven hun bestaan vinden). Wij hebben hen vroeger aangewezen als de concurrenten van het boek - nu blijkt, dat zij het inderdaad waren. Natuurlijk hebben wij hun zooveel misère, als zij thans ervaren, nooit toegewenscht. De verduistering, die hun dood is, is ons brood. Deze ervaring, waarvan het gerucht uit andere landen tot ons was doorgedrongen, is nu ook in Nederland werkelijkheid geworden.’ Vooral de boekhandelaren in de twee grote steden, Den Haag en Amsterdam, hadden veel werk gemakt van de Boekenweek. Elke boekwinkel had een zo fraai mogelijke etalage ingericht. De Moderne Boekhandel in de hoofdstad bij voorbeeld had twee etalages gewijd aan historische boeken, terwijl Boekhandel Samson een etalage had gewijd aan het thema ‘De schoonheid van Nederland’. Boekhandel Van der Loos had het, net als De Moderne Boekhandel, gezocht in historische werken, maar dan wel uitstuitend in boeken die het zeventiende-eeuwse Nederland bezongen. De Zuider Boekhandel had als een van de weinige boekhandels naar de Contact-Commissie geluisterd. De etalage van deze boekhandel was gewijd aan zowel de Nederlandse als de Duitse roman. Boekhandel Van Heteren trok zich minder van de Contact-Commissie aan. Van Heteren begreep maar al te goed dat het Nederlandse volk in deze benarde tijden een positief geluid wilde zien en horen; hij had dus zijn etalage vol met boeken gestouwd en over de gehele etalageruit een papier geplakt met daarop de woorden ‘Neerlands Historie, Neerlands Glorie’, zodat daar geen misverstanden over kon bestaan. De Arbeiderspers-boekhandel had de etalage wat dichter bij huis gezocht: men verwachtte veel van de verkoopbaarheid van Elfstedentocht van Jef Last, dus had men aan dat boek de gehele etalage gewijd. Boekhandel Van der Hoef daarentegen had voor een aansporend motto gekozen: ‘Bouw in duistere uren aan een lichte toekomst’. Welke boeken onder dat motto vielen, dat vermeldt de geschiedenis niet. In Den Haag wijdde Boekhandel Dijkhoffz zijn etalage aan kunstboeken en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boekhandel Boucher aan ‘Schoone Letteren en Kunst’, Boekhandel M.C. Verwijs etaleerde boeken over wetenschap en techniek, terwijl Boekhandel Vooruit, net als De Arbeiderspers, veel aandacht vroeg voor Elfstedentocht van Jef Last. Boekhandel Brinkman koos voor boeken over scheepvaart, maar deze boekhandel was dan ook in Scheveningen gevestigd, en Boekhandel H.J. Gerritsen koos de veilige weg: boeken over het Nederlandse landschap. In verschillende publikaties stak de Vereeniging de loftrompet over de collega's die veel tijd en energie aan de promotie van het boek hadden besteed. Alleen de drie vestigingen van Het Bolwerk bleven, nog steeds, buiten beschouwing.
Geen aandacht voor Het Bolwerk dus, en dat terwijl de boekhandel eindelijk, zij het onder zware Duitse druk erkenning had gekregen, voor alle drie de vestigingenGa naar eind195. Zijfers had daartoe wel een verklaring moeten ondertekenen waarin hij akkoord ging met alle bepalingen en reglementen van de Vereeniging ‘en [toezegde] dat hij, zoolang hij als boekhandelaar en uitgever of als boekhandelaar en leesbibliotheekhouder erkend is, jaarlijks de in de desbetreffende reglementen daarvoor bepaalde bijdrage in de administratiekosten benevens den prijs voor een verplicht abonnement op het “Nieuwsblad voor den Boekhandel” tijdig zal overmaken’.Ga naar eind196 Overigens had de Vereeniging zich niet zonder slag of stoot gewonnen gegeven, maar het waren duidelijk achterhoedegevechten geweest en haar gesputter komt nu wel erg armzalig over. Het ergste in de brief van Zijfers van 28 februari was immers zijn duidelijke antisemitisme, maar het was duidelijk dat de Vereeniging begin 1941 dienaangaande geen standpunt meer wenste in te nemen. De Vereeniging schreef hem alleen over ‘den aanvang van Uw brief van 28 Februari l.l. [...] te kunnen zwijgen, daar deze klaarblijkelijk voor de Boekenweek Commissie is bestemd’. Ten overvloede schreef het bestuur nogmaals dat als Zijfers al die jaren niet zo koppig was geweest en de verkoop van sigaren en sigaretten veel eerder had gestaakt, alle problemen al lang waren opgelost.Ga naar eind197 Maar goed, Het Bolwerk kon de erkenning krijgen en de Vereeniging dacht dat men eindelijk van het gezeur af was. Dan had men Zijfers toch nog steeds niet goed leren kennen. Nu hij merkte dat de Vereeniging zwichtte en hij machtige vrienden had, wilde hij een overwinning op alle fronten. Hij accepteerde de formulering in de brief niet. Niet Het Bolwerk moest de erkenning krijgen, maar hijzelf. Ga naar eind198Zijfers ging er, overigens niet ten onrechte, van uit, dat als de erkenning werd gekoppeld aan gekwalificeerd personeel, zoals in dit geval Bogaert, datzelfde personeel erg veel macht zou krijgen. Bovendien: wat zou er gebeuren als Bogaert opeens zou vertrekken? Zijfers schreef daarom een brief aan het Referat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schrifttum met het verzoek in te grijpen en alles wijst erop dat deze Duitse instantie dat deed, want enkele dagen daarna kwam er een timide brief van de Vereeniging bij Zijfers binnenGa naar eind199: ‘Naar aanleiding van een dringend verzoek van de Hauptabteilung Volksaufklärung und Propaganda, Ref. Schrifttum, dat wij als een opdracht meenen te moeten beschouwen hebben wij besloten in plaats van aan den heer G. Bogaert Jr., alsnog aan U persoonlijk de erkenning te verleenen.’ Aldus geschiedde. Dit was overigens niet de enige problematische kwestie waar Zijfers mee te kampen had. De antipathie van de zijde van de Vereeniging was een niet op zichzelf staande zaak. Het Bolwerk werd met zijn agressieve etalages door velen gehaat en dat moesten de winkels wel eens ontgelden. Personeel werd uitgescholden, op de ruiten werden anti-nationaal-socialistische leuzen gekalkt en verschillende malen werden de ruiten zelfs ingegooid. Dat gebeurde ook eind februari in Rotterdam en Het Bolwerk deed daarvan aangifte bij de politie. De politie trad handelend op. Op verzoek van de autoriteiten liet Het Bolwerk raambiljetten drukken die door de politie overal in de buurt werden opgehangen. Daarop kon men lezen: ‘De bewoners van dit stadsgedeelte wordt gelast 's avonds om 19 uur binnen te zijn en mogen hunne woningen niet verlaten voor zonsopgang. Deze maatregel gelast tot nader order.’ Het Bolwerk was geestdriftig over het doortastende optreden van de politie. Men realiseerde zich niet dat de vijandschap van de buurt waarin men wilde wonen en werken alleen maar zou toenemen. Men redeneerde binnen de boekhandel heel anders. Het was een goede zaak dat dit gebeurde en in een brief van de directie aan alle personeelsleden kwam dat ook duidelijk tot uitdrukking, zeker in de laatste regelsGa naar eind200: ‘Honderden menschen hebben natuurlijk dit aanplakbiljet gelezen en kwamen zich eens vergewissen wat dat nu eigenlijk voor een zaak was. De zaak staat zoodoende in het brandpunt van de belangstelling. Wij zijn de hoofdcommissaris natuurlijk zeer erkentelijk voor deze voor ons zoo mooie en goedkoope reclame.’
De Volksche Boekhandel is misschien wel jaloers geweest op deze gratis propaganda. Deze nieuwe nationaal-socialistische boekhandel had zich gevestigd op de Koninginneweg 137 in Amsterdam en met had met grote advertenties in de bladen van de Nieuwe Orde geadverteerd. De titels waarvoor in de advertenties reclame werd gemaakt geven een aardig beeld van het assortiment waaruit men op de Koninginneweg kon kiezen, zoals: Volksche cultureele opbouw, Machten achter Roosevelt, Oorsprong van ons volk en Joodsche wereldpolitiek. De Volksche Boekhandel was een schepping van Uitgeverij Westland. We zul- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len nog zien dat in de loop van de bezetting bleek dat het hier om een keten van winkels ging, alle gestolen, ‘joodse’ boekhandels. Directeur van deze tak van het uitgeversbedrijf werd J.G. van Ditmarsch. Hij zal het wel niet aangedurfd hebben om welke erkenning bij de Vereeniging aan te kloppen; hij was immers tot aan de oorlog gerant bij Hotel Suisse geweest. Maar hij had die erkenning ook niet echt nodig, De Volksche Boekhandel stond onder rechtstreekse bescherming van de Duitse autoriteiten. In de winkel waren natuurlijk in de eerste plaats de boeken te vinden, die werden uitgegeven door Westland. Daarnaast zaten er heel wat boeken in het assortiment met de walm van collaboratie om zich, zoals Dertig dagen oorlog van Wies Moens, uitgegeven door Het Spectrum. Wies Moens was een Vlaamse collaborateur, schrijver van de Nederlandsche letterkunde van volksch standpunt uit gezien, en hij komt dan ook voor in de beruchte bundel strijdpoëzie die Henri Bruning in 1944 voor De Amsterdamsche Keurkamer samenstelde en waarin regels alsGa naar eind201: Ik heb gestreden om uw hart,
ik heb gevochten om uw geest.
Ons gaat de vreugde nimmermeer teloor,
dat wij erkende' in een gezegend uur,
wat wordt gevraagd van hem die voor zijn Volk
herwinnen wil een ziel van staal en vuur.
Het zal Albert Kuyle wel zijn geweest die Het Spectrum attendeerde op deze Vlaamse geest die zijn licht wilde doen schijnen over de Duitse inval in de Lage Landen. In het bijtende commentaar in de advertentie waarmee deze publikatie werd begeleid valt immers duidelijk zijn honende stijl te herkennen. De advertentie was ongekend fel voor een Nederlandse uitgever uit die dagen en het was duidelijk tot dan niet ‘bon ton’ geweest om collega-uitgevers zo'n uitbrander te geven als Het Spectrum deed door af te geven op boeken, zoals die bij Scheltens & Giltay waren gepubliceerd van Van Hoof en NesnaGa naar eind202: ‘Inderdaad. Er zijn reeds te veel haastige, slordige en alleen maar sentimenteele geschriften verschenen over de droefheid waarin Nederland en de omringende landen gedompeld werden.’ Dat Het Spectrum een boek van Moens uitgaf, dat Meulenhoff zich in toenemende mate toelegde op de verspreiding van Duitse literatuur, ach, het waren alle signalen dat langzaam maar zeker de bakens werden verzet. En dan was er natuurlijk de komst van de Nederlandsche Kultuurkamer, al voorzichtig aangekondigd, maar in ieder geval in deze lentemaand van 1941 het onderwerp van gesprek. De Utrechtse uitgever A.D. Oosthoek, die zich tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het nationaal-socialisme bekend had en die we nog ettelijke malen zullen tegenkomen, had in De Waag al zijn mening verkondigd over de noodzaak van nieuwe organisatievormenGa naar eind203: ‘Dat er voor invloeden, die “volksfremd” zijn geen plaats kan zijn in de nieuwe organisatie, vloeit alleen reeds hieruit voort, dat de organisatie het als een harer voornaamste oogmerken moet zien om het Nederlandsche boek, meer dan tot dusverre het geval was tot een specifiek Nederlandsch - dit woord in volkschen zin gebruikt - cultuurproduct te maken. Verder heeft de nieuwe organisatie als niet minder belangrijke taak het Nederlandsche boek dichter bij het volk te brengen.’ De boodschap van Oosthoek, die zeer ambitieus was en die probeerde als het geweten van de nieuwe uitgevers te fungeren, was duidelijk: de uitgeverswereld en de boekhandel moesten, maar dan zonder joden en communisten, op weg naar een nieuwe toekomst.
Wat moest er overigens met die uitgestoten joden gebeuren? Daar werd door niemand rechtstreeks antwoord op gegeven. De nationaal-socialistische schreeuwlelijken die steeds meer de dienst gingen uitmaken, zinspeelden er zonder enige scrupule op dat ze weg moesten. De vooroorlogse uitgevers en boekhandelaren, die de ‘uit te stoten’ joden onder hun collega's kenden, hadden hier geen weerwoord op: ze zwegen, gelijk de hen vertegenwoordigende organisaties. We kunnen ons er nu achteraf wel druk over maken, dat verandert niets aan het feit dat, in de notulen van zowel de Vereeniging als van de Uitgeversbond niets te vinden is dat erop wijst dat tijdens de bezetting de verdrijving van de joden uit het vak een onderwerp van serieuze discussie is geweest. Wat er eventueel in de wandelgangen werd besproken, onttrekt zich helaas aan onze waarneming. Laten we eens de 145ste Algemene Ledenvergadering van de Uitgeversbond nemen die op 28 maart werd gehouden. Een belangrijk punt op die vergadering was het aannemen van nieuwe leden, zoals J.H.E. Amsberg voor Urbi et Orbi, C. Blom voor Contact, P.H. Bogaard voor Het Spectrum, mevr. A.S. Boot-Ballego voor Boot, N. Scheen voor De Tijdstroom en J.H.C. Voorhoeve voor Voorhoeve.Ga naar eind204 Het was daarom zo'n belangrijk punt omdat de Uitgeversbond moest groeien, zeker nu een aantal leden zou wegvallen, want dat dat zou gebeuren kon iedereen natuurlijk aanvoelen. Maar het is opmerkelijk, dat bij voorbeeld een heikel punt als het verbieden en uit de handel nemen van het Boekenweekgeschenk enkele weken daarvoor tijdens de vergadering niet ter sprake was gebracht, niet eens tijdens de rondvraag. Of we moeten de dubbele bodem hebben gemist in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de woorden van W. ten Have, die bewondering uitsprak voor het werk van de Boekenweek-Commissie en verder opmerkte: ‘In verband met het Geschenk lijkt het hem echter gewenscht dat de Boekenweek-Commissie wordt uitgebreid met een uitgever van christelijke lectuur, opdat in meerdere mate rekening gehouden kan worden met christelijke auteurs, wat thans niet voldoende geschiedt.’ Wat bedoelde Ten Have hier eigenlijk mee? Is het paranoïde te veronderstellen dat hij suggereerde dat met een christelijk auteur niet was gebeurd wat nu met een joods auteur wel gebeurde? Wilde hij met andere woorden duidelijk maken dat een christelijk sausje over het Boekenweekgeschenk de autoriteiten misschien milder had gestemd? In ieder geval nam de vergadering het voorstel van Ten Have niet over. De leden wisten toen overigens nog niet, dat het Boekenweekgeschenk van 1940, dus van voor de bezetting, voor jaren het laatste geschenk zou zijn; in 1942 piekerden de Duitsers niet meer over een nieuwe discussie over iets dat zij toch al onbelangrijk vonden. Rest ons alleen nog melding te maken van het feit dat H.J.W. Becht, M.E.H. Warendorf en A.M.E. van Dishoeck tijdens de vergadering aftraden als bestuursleden. De uittreding van de eerste twee was prematuur; Van Dishoeck was gewoon aan de beurt. (Becht en Van Dishoeck hadden aan het begin van de bezetting al afgesproken dat Van Dishoeck de zaak van Becht zou overnemen mochten de anti-joodse maatregelen verscherpen. Die overname ging echter niet door, omdat de nationaal-socialisten ook bezwaren tegen Van Dishoeck hadden, die net als Becht een Verwalter te vrezen had. Beiden wisten overigens hun uitgeverijen veilig door de bezettingsjaren heen te loodsen.) De drie nieuwe bestuursleden waren W. Nijhoff Pzn., H. Teulings en J.R. Meulenhoff. Van de drie aftredende bestuursleden waren er twee joods. Van de drie nieuwe bestuursleden was er geen joods. Toeval? Of was het voorzichtigheid? Het is waarschijnlijk de bedoeling geweest om iedere mogelijke confrontatie met de bezetter te vermijden. Dat was ook het beleid van Elsevier waar het het functioneren van joden betrof. Elsevier had een eigen manier gevonden om confrontaties uit de weg te gaan. In de maart-notulen treffen we een curieuze passage aan over een boek dat zou worden aangeboden en waarvan de auteur niet werd genoemd. Of Klautz slechts melding maakte van het boek tegenover de commissarissen zonder verdere toelichting te geven, en zonder de naam van de auteur te noemen omdat hij niet overtuigd was van de betrouwbaarheid van zijn commissarissen, of angst had voor loslippigheid, is niet meer te achterhalen. Er is bovendien nog de mogelijkheid dat hij de naam van de auteur wel noemde, maar uit veiligheidsoverwegingen niet in de notulen liet opnemen. Hoe het ook zij, we lezenGa naar eind205: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Tot slot deelt de Heer Klautz een en ander mede over een op stapel staande nieuwe uitgave: een boek over de tachtigjarige oorlog, waarover geen modern niet al te uitgebreid boek bestaat dat naast de krijgsverrichtingen in die jaren ook aandacht schenkt aan den bloei van handel en cultuur. Het belooft een aardig boek te worden, dat thans den boekhandel wordt aangeboden en waarvan de eerste vooruitzichten van verkoop zich gunstig laten aanzien. Hij heeft zich alleen afgevraagd of dit in de oogen van de Duitsche autoriteiten beschouwd kan worden als een ongewenscht boek en uit dien hoofde de uitgave als riskant kan worden beschouwd.’ Het is moeilijk uit deze passage op te maken of Klautz nu echt bezorgd was of alleen maar overvoorzichtig. Was het misschien zijn bedoeling geweest de kwestie aan de commissarissen voor te leggen opdat ze niet later, mochten er problemen over De tachtigjarige oorlog komen, hem kwamen verwijten dat hij hen niet had ingelicht. De commissarissen hadden in ieder geval veel vertrouwen in het project: ‘De andere heeren meenen dat wij hieromtrent niet te benauwd moeten zijn, al zal erop gelet moeten worden, dat passages die aanstoot kunnen geven, vermeden moeten worden.’ Het boek in kwestie werd geschreven door de joodse historicus Presser. Hij was al eerder, mar daarover repte Klautz met geen woord tegen de commissarissen, door de uitgever benaderd. Presser was op 28 november 1940 als leraar geschiedenis aan een niet-joodse Amsterdamse middelbare school ontslagen en op 4 december stond Klautz al voor zijn neus, zoals Presser jaren later aan Philo Bregstein verteldeGa naar eind206: ‘Ik zie die meneer nog op de mat staan. Een gekke herinnering. Hij had een boek met platen over de tachtigjarige oorlog bij zich, want de aanvankelijke gedachte was dat het platenboek heruitgegeven zou worden met een verjongde tekst, maar al direct in het eerste gesprek schijnt naar voren gekomen te zijn dat we een boek over de tachtigjarige oorlog zouden maken, wat gezien de geest van het Nederlandse volk in die tijd alle kans had op een verkoopsucces.’ Klautz bepaalde dat het boek in maart 1941 klaar moest zijn; het hele project zou hij dan als een bijna voldongen feit aan zijn commissarissen voorleggen. Het betekende een schier onmogelijke opgave voor Presser. Hij schreef acht van de twaalf hoofdstukken zelf, maar de andere hoofdstukken moest hij uitbesteden. Niet lang nadat Presser het boek bij Elsevier had ingeleverd, kwam Klautz bij hem terug met een verzoek. Of Presser erin wilde toestemmen dat zijn naam niet werd gebruikt, want hij vreesde consequenties voor zowel de uitgeverij als de auteur. Het is natuurlijk de vraag of Klautz oprecht was op het moment dat hij bij Presser terugkwam, of dat hij steeds al met dat idee in zijn achterhoofd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
had rondgelopen, maar er niet bij Presser mee aan had durven komen op het moment dat hij hem zijn plan voorlegde. Bij de commissarissen, zoals we zagen, had hij de naam van Presser in ieder geval al niet genoemd. Hij had zich voor niets zorgen gemaakt. Presser was realistisch genoeg om in te zien dat Klautz gelijk had. Het enige probleem dat nu nog overbleef was de vraag aan wiens naam het boek nu moest worden opgehangen, want, zoals men weet, elk boek heeft een auteur. Alleen bij de nationaal-socialistische uitgeverijen gaf men wel eens boeken uit, die geen auteursnaam kende. Waarschijnlijk uit valse schaamte of zorg om een naoorlogse tijd, waarin men ter verantwoording zou worden geroepen. Maar goed, Presser zocht en vond iemand die zijn naam wel aan dit boek wilde lenen. Presser hierover: ‘Ik had inmiddels kennis gemaakt met mijn tegenwoordige vriend de Leidse hoogleraar Bertus Schaper en die toonde zich bereid om zijn naam te geven aan de acht hoofdstukken die door mij waren geschreven. Zo is het boek in eerste druk verschenen.’ Het zou Elsevier overigens niet baten: het boek werd snel verboden. Dat gebeurde niet omdat de bezettende macht erachter was gekomen dat de jood Presser de eigenlijke auteur was, maar vanwege de geest die uit het boek sprak. De opstand der Nederlanden tegen de Spaanse overheersing toonde te veel overeenkomsten met de werkelijkheid van alle dag. Heel wat succesvoller was een serie boekjes die Elsevier uitbracht onder redactie van prof. Jan de Vries. Succesvoller, omdat de aanmaakkosten gering waren, de afzet bijna gegarandeerd en de auteur zo in de smaak viel bij de Duitsers dat er geen vrees behoefde te bestaan voor inbeslagname. De commissarissen kregen het voorstel tot uitgave op een commercieel aantrekkelijke wijze voorgeschoteld: ‘Voorts is nog in behandeling de uitgave van een serie kleine boekjes over onderwerpen de Volkskunde betreffende, onder leiding van Prof. de Vries, waarvoor de autoriteiten een subsidie zouden verleenen in den vorm van de order op eenige duizenden exemplaren.’ Uiteraard, zouden we bijna zeggen: een vooraanstaand nationaal-socialist die een voet tussen de deur heeft bij een respectabel bedrijf als Elsevier dient gesteund en de liefde voor volks- en sibbekunde altijd beloond. Het is curieus om te zien hoe die uitersten (een opdracht aan een joodse historicus om een boek te schrijven over een opstand tegen de overheerser en een opdracht aan de andere kant aan een nationaal-socialistisch germanist om bloed en bodem te bezingen) binnen een bedrijf te vinden zijn, het is een bewijs hoe een uitgeversmaatschappij in de bezettingsjaren moest schipperen. Een geluk voor Elsevier was dat er een stevige financiële basis voor de uitgeverij was gelegd met Hollandsch Glorie van Jan de Hartog. We zullen nog zien dat de revenuen van deze bestseller als een rode draad door de commissarissenvergaderingen blijven lopen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe ging het in de maand april eigenlijk met de andere uitgeverijen? De Arbeiderspers zal met enige afgunst hebben gekeken naar Elseviers verkoopsucces, want een boek dat zo goed verkocht had men niet in het fonds, of het zou Op last van Heeren Zeventien van Willem van Iependaal moeten zijn. Dat haalde in ieder geval al snel een tweede druk. Een andere ‘seller’ was toch ook, voor de mensen die hun arbeidsterrein in Duitsland zochten, Die neue Wirtschaft. Die Niederlande in der kontinentalen Neuordnung. Het was trouwens in deze maand dat De Arbeiderspers met de Sperwer-serie startte, een nieuwe reeks pocket-books. In 1943 zou de uitgeverij bovendien nog de Kantekleer-serie uitbrengen, maar deze serie leverde alleen maar verlies op. Veel van de genoemde titels kwamen natuurlijk prominent in de ap-boekhandels te liggen, die, evenals de gelijkgeschakelde uitgeverij, nauwgezet de richtlijnen van de bezettende macht volgden. Daardoor kon het gebeuren dat A. van der Vlies, hoofd van de afdeling boekhandels van het bedrijf instructies uitvaardigde alsGa naar eind207: ‘Zoo zal U bekend zijn, dat het in voorraad en ter verkoop hebben van beeltenissen van het Koninklijk Huis verboden is. Dat slaat natuurlijk in den eersten plaats op fotokaarten, maar het geldt ook voor omslagen van boeken, foto's bij titelpagina's in boeken enz. Bekijkt dus óók hierop Uw voorraad, en stuurt die boeken waarvan ge niet “zeker” bent, aan het Hoofdkantoor terug.’ In deze maand april betrok De Amsterdamsche Keurkamer een statig pand, namelijk Herengracht 993, Kettmann zette zijn met Mijn kamp verdiende geld om in prestige, aanzien. De Nederlandsche Uitgeverij Opbouw onder directie van J. Kaspar kocht een pand in de Driekoningenstraat 4 in Amsterdam, maar die behuizing beviel slecht, dus verkocht Kaspar het huis weer snel om een ruimer pand te betrekken in de Paulus Potterstraat 4. Reinier van Houten was eveneens energiek in de weer. Hij kon maar geen genoeg krijgen van het oprichten van uitgeverijen. Nu was het Uitgeverij Hamer. Deze uitgeverij betrok een ruimte in het gebouw van De Arbeiderspers aan het Amsterdamse Hekelveld. Hamer zou zich, behalve op de uitgave van een gelijknamig blad, ook gaan toeleggen op publikaties van de Volksche Werkgemeenschap. Dat was een initiatief geweest van Fahrwerck, die overigens binnen de Volksche Werkgemeenschap maar een bescheiden rol speelde omdat men te weten was gekomen dat hij vóór de oorlog een overtuigd Vrijmetselaar was geweest en dat was binnen de nieuwe orde nu eenmaal geen aanbeveling. De zoon van Reinier van Houten zou in zijn publikatie Fout herinneringen ophalen aan zijn vader en aan FahrwerckGa naar eind208: ‘Men besloot dat de Nederlandse ss, behalve door haar orgaan Storm, publicitair begeleid zou worden door twee theoretische bladen. De Volksche Wacht zou meer wetenschappelijk zijn en met Hamer zou men daarentegen meer pro- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beren onder andere met aantrekkelijke foto's, het grote publiek te benaderen. Beide tijdschriften zouden worden gepubliceerd door uitgeverij Hamer, waarvan mijn vader directeur werd. De uitgeverij koos als vignet een decoratief hamertje, dat niet toevallig aan een runeteken deed denken.’ En eerderGa naar eind209: ‘Allemaal [en hij noemde ze: de student Feldmeijer, de journalist De Haas en de kippenfokker Ten Cate, de ingenieur Van Heemskerk Düker en de schilder Nachenius, av] - hoezeer hun beroepen ook uiteen mochten lopen - dachten en schreven ze over “volkse” aangelegenheden, geheel in de stijl waarin dat in Duitsland gebeurde. Ze hadden dan ook contact met “Ahnenerbe”, het zogezegd wetenschappelijke bureau van de ss in Berlijn. Het contact verliep voornamelijk via Dr. H. Schneider. Op deze betrekkelijk gecultiveerde Duitser en zijn elegante vrouw zou mijn vader erg gesteld raken. De Schneiders hadden een buitenhuis aan de Starnberger See bij München. Mijn ouders werden er eens hartelijk ontvangen, terwijl er een kamer voor hen besproken was in het nabijgelegen luxueuze Hotel Elisabeth. Ervaringen als deze wonnen hen voorgoed voor Duitsland en de Duitsers. Mijn vader vond ook de mensen rond Fahrwerck meteen veel interessanter dan de nsb'ers die hij tot op dat moment ontmoet had. Naar zijn gevoel was hun horizon wijder. Ze spraken niet over kleine Nederlandse belangen, maar over mogelijke wereldhervormingen.’ Wat hield die ‘wijde horizon’ zoal in? Zowel het blad Hamer als Volksche Wacht, als we ons beperken tot de door Boudewijn van Houten genoemde bladen, geven op die vraag antwoord. Hamer in het Ten Geleide bij het eerste nummerGa naar eind210: ‘Het beeld van een visschende Papoea is belangwekkend en vreemd, maar in het beeld van den oogstenden boer uit Friesland of Saksenland, zien wij ons zelf aan den arbeid. Zijn wezen en stijl zijn de onze. Maar bloedverwantschap beteekent niet slechts uiterlijke overeenkomsten, doch evenzeer innerlijke. Bij de rijke verscheidenheid der persoonlijke beleving naar hevigheid en richting, is het wezen dezer belevingen bij bloedverwanten dezelfde. Immers zij beleven vanuit denzelfden door het gemeenschappelijk bloed bepaalde eigen aard.’ En in een willeurig nummer van Volksche Wacht lezen we een opmerkelijke oproep aan de Nederlandse vrouw om meer kinderen te barenGa naar eind211: ‘Het is meer dan een phrase, dat het lot van Europa afhangt van de vruchtbaarheid van de vrouwen. De strijd die op het oogenblik in het Oosten woedt, toont ons het gevaar, dat in deze massa's van menschen huist. Het is niet de eerste maal in de geschiedenis, dat deze horden probeeren over Europa heen te loopen. Men heeft wel eens gezegd, dat wanneer deze tweede wereldoorlog met een overwinning op Rusland afgeloopen zou zijn, de bevrijdingspolitiek volgt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die van veel grooter beteekenis is. Want de strijd aan het front mag hard zijn, de strijd om de kinderwieg wordt harder. De Germaansche kultuur, het superieure intellect en de beschaving zijn daarbij geen positieve waarden, maar - de ontwikkeling heeft dit geleerd - eerder remmende factoren. Toch zal deze strijd komen, daar is geen ontkomen aan. Het zal van de biologische kracht van de bewoners afhangen, of zij in staat zijn de stille penetratie, zooals zij in het Oosten van Duitschland en in Noord-Frankrijk plaatsvond te remmen. Hierbij zullen verschillende factoren van beteekenis zijn, terwijl juist Nederland met zijn in verhouding hooge vruchtbaarheid in dit proces een belangrijke rol kan spelen.’ Volksche Wacht was met deze theorieën de ss-richting toegedaan (in ditzelfde nummer overigens publiceerde Jan de Vries een uitvoerige beschouwing over het Germanendom, waar men bij Elsevier niet echt gelukkig mee kan zijn geweest). Het was dan ook geen wonder dat na de oorlog geen enkele van de bij het blad betrokken theoretici nog een podium kreeg, en ook onderling smolten de contacten toen weg. Boudewijn van Houten herinnert zich dat zijn vader na de oorlog alleen nog met Fahrwerck om bleef gaanGa naar eind212: ‘Als kind kreeg ik door de informatie van mijn ouders de indruk dat hij een soort professor was - een indruk die toentertijd geheel bevestigd werd door het tijdschrift Netralennia dat hij op z'n eentje vol schreef en in eigen beheer uitgaf. Mijn vader had zich er uit beleefdheid op geabonneerd en las er nooit in. Het had een lichtblauw, gehamerd kaftje, dat ik graag bevoelde en dat verwachtingen gaf. Maar binnenin vond ik machtig saaie, lelijk gezette teksten met hier en daar een fletse foto van een runensteen of een verweerd beeldje. De teleurstelling was des te groter, omdat in ons armoedige, naoorlogse huishouden toch al zo weinig te bekijken viel. Er werd niets gekocht dat niet strikt noodzakelijk was. Wanneer je je als kind verveelde en door het huis dwaalde, vond je dus zelden een voorwerp dat je op vorige dwaaltochten niet al had ontdekt en onderzocht. Alleen op het bureau van mijn vader lag dan een nieuw nummer van Netralennia, dat van buiten zo fris was en van binnen zo muf. Ik zal het Fahrwerck nooit vergeven.’ Nu hebben we het met Reinier van Houten en Kettmann alleen over de vooraanstaande nationaal-socialistische uitgevers, maar er waren ook uitgeverijen die zo onbelangrijk waren, dat we ze vaak niet eens meer terug kunnen vinden op hun firmanaam, maar alleen de naam van de eigenaar kunnen achterhalen omdat deze om de een of andere reden met een instantie in correspondentie was geraakt, waarvan nog een weerslag in archieven is terug te vinden. En dan waren er uitgeverijen die op lijsten van de nsb voorkwamen die deze organisatie op verzoek aan het dvk zond, omdat men hier een opgave wilde hebben van ‘meubelfabrikanten, cartonnagefabrikanten, lederfabrikanten, goud- en zilversme- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den, boekbinders, boekdrukkers, drukkerspatroons en uitgevers voor zooverre deze in onze [nsb, av] nog in opbouw zijnde Beroepskartotheek aanwezig zijn,’ zoals het Hoofd Afdeling Personele Zaken aan het dvk in een begeleidend schrijven berichtte.Ga naar eind213 Het is een treurige lijst. Neem N. Veenstra, Laan van Meerdervoort 30 in Den Haag. Hij wilde graag uitgever worden; hij meldde dat keurig bij de nsb en die stopte hem zorgvuldig in de kartotheek, maar van zijn firma is geen enkele uitgave meer terug te vinden. Ook A. Rutgers, Amersfoortscheweg 48 in Naarden moest het vooral van zijn ambitie hebben, want zijn fonds is grotendeels in de nevelen der vergetelheid verdwenen. Beide heren hebben in ieder geval geen enkel aandeel geleverd aan de boekproduktie over het jaar 1940, waarvan in april 1941 de cijfers werden bekendgemaakt.
De teruggang in het aantal titels is werkelijk dramatisch te noemen. Was het aantal uitgaven in 1939 nog 6554 titels (inclusief de herdrukken), in 1940 was dat aantal gedaald tot maar liefst 4885. Dat was geen structurele teruggang, maar alleen te wijten aan de sterk veranderde omstandigheden, waardoor het aantal titels sterk terugliep, maar het aantal verkochte boeken steeg, een situatie zoals we die al eerder, dank zij artikelen in de nrc, in Duitsland hadden leren kennen en die was begonnen op het moment dat de oorlog, september 1939, een feit was. Dat het hier om een drastische verandering ging, wijzen de cijfers uit over de jaren 1935 tot en met 1940Ga naar eind214:
Voor wie de cijfers bekijkt is in een oogopslag duidelijk dat de grote teruggang alleen te wijten is aan het teruggelopen aantal nieuwe uitgaven. Er waren ook minder herdrukken dan in 1939, maar die terugval was minder groot. Het Nieuwsblad gaf een analyse van de cijfers: ‘Het wil ons vóórkomen, dat het voor de uitgevers in het afgeloopen jaar moeilijk geweest is om copij voor geschikte uitgaven te krijgen. Het vak is er door de veranderde toestanden niet gemakkelijker op geworden. Het publiek is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
critischer dan ooit, het stelt zijn eischen, waaraan de boekverkooper moet trachten te voldoen. Zoo komen we dan tot de veronderstelling, dat de goede gang van zaken in den boekhandel zich vooral weerspiegelt in de boekwinkels, maar dat verscheidene uitgeversbedrijven minder verheugende uitkomsten zullen hebben, want hoe prettig het ook is, wanneer oud fonds gerealiseerd kan worden, dit moet al op groote schaal geschieden, wil het opwegen tegen een zoo aanzienlijke beperking van het aantal nieuwe uitgaven.’ Wat het Nieuwsblad dreef om dit te schrijven is onduidelijk, want het was onjuiste berichtgeving. Voor de meeste uitgeverijen was het juist een uitkomst dat men van eenzelfde titel zoveel herdrukken kon maken. Dat scheelde immers aanzienlijk in de produktiekosten, en daar kwam nog bij dat de koopwoede van het publiek, ik had het eerder al over de geslaagde Boekenweek, er oorzaak van was dat partijen van oude titels die in de magazijnen de rekken hadden belast konden worden opgeruimd. Het was dus niet zo verwonderlijk dat de jaarcijfers van Elsevier en Het Spectrum positiever waren dan ooit tevoren. Het was ook niet verwonderlijk dat zovelen kansen roken om juist in de uitgeverij geld te verdienen. Waarom het Nieuwsblad dus een dergelijk artikel publiceerde, daarnaar kan alleen maar gegist worden. Misschien dat het niet in het belang van de boekhandel was dat het aanbod op de boekenmarkt zo verschraalde. De trots van het vak in die tijd was juist een boekhandel met een grote verscheidenheid aan titels. Men had immers geen weet van een na-oorlogse ontwikkeling die ertoe zou leiden dat juist de verschraling in het boekaanbod het credo zou zijn voor de boekhandel-nieuwe-stijl. Verschraling trad in 1940 vooral op bij het Nederlandse boek. Nemen we opnieuw de jaren 1935 tot en met 1940:
Het is duidelijk dat binnen de sectie ‘vertaald’ het uit het Duits vertaalde boek een steeds belangrijkere plaats ging innemen, zeker omdat bijna alle Engelstalige auteurs verboden werden en uit het Frans vertaalde literatuur nimmer populair in Nederland is geweest. Het moet voor de Duitse autoriteiten bevredigend zijn geweest dat het Duitse boek aan een opmars begon, dat wel, maar aan de andere kant wilde men die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opmars niet ten koste laten gaan van de distributie van Duitse boeken in eigen land. Volgens een ‘Bekanntmachung zur Ausfuhrregelung 4/41 van de Wirtschaftsstelle des deutschen Buchhandels’ werd de export van Duitse boeken naar het buitenland (lees: de bezette gebieden) in 1941 sterk bemoeilijkt. De uitvoer werd niet aan banden gelegd, maar de exportkorting die tot dan vijfen twintig procent had bedragen, werd ingetrokkenGa naar eind215. Dat betekende een aanzienlijke prijsverhoging voor de buitenlandse boekhandel die boeken uit Duitsland wenste in te voeren. In Nederland werd de import van Duitse boeken verder nog bemoeilijkt omdat in 1941 de koers van de mark ten opzichte van de gulden werd verhoogd van zestig naar tachtig cent, waardoor de boeken nog eens extra in prijs werden verhoogd. De bedoeling was duidelijk: men wilde het Duitse boek tegen uitvoer beschermen omdat men in Duitsland zich in toenemende mate zorgen maakte over de enorme hoeveelheid papier die men voor de boekproduktie nodig had Het was een eenvoudige rekensom: elk boek dat naar het buitenland zou gaan, zou niet in een Duits gezin terechtkomen en de Duitsers gingen nu eenmaal voor. Dat betekende dat men in de bezette gebieden zelf maar moest zien hoe men aan Duitse boeken kwam. Dat kwam in de praktijk neer op: een vertaald boek, en de uitgever die dat graag wilde, kon in dat geval wel weer op steun van de autoriteiten rekenen. Zolang de boekproduktie maar ten koste van de Nederlandse hoeveelheid papier ging, wilden de Duitsers elke Nederlandse uitgever alleen maar ter wille zijn. Bij voorbeeld: door het organiseren van een tentoonstelling over het Duitse boek. De tentoonstelling werd in april in de Haagse Openbare Leeszaal geopend en daarna reisde de expositie door het hele land. Bij de opening van de tentoonstelling was zowat iedereen die in het boekenvak wat voorstelde vertegenwoordigd, en men werd stevig toegesproken, zoals door dr. F. Wimmer, de Commissaris-Generaal voor Bestuur en Justitie, die onder meer zeiGa naar eind216: ‘Toen wij hier te lande kwamen, ontwaarden wij het reeds in de Nederlandsche boeken een gewoon geworden beeld, dat men ook elders buiten Duitschland kan vinden, n.l. dat de Duitsche literatuur van de laatste tien jaren geen behoorlijk deel uitmaakt van de vele boekerijen. Wel was er geen gebrek aan boeken in de Duitsche taal doch deze waren voor het merendeel van emigranten of joodsche schrijvers. Vele daarvan zijn Hetzegeschrifte. Wij nemen het de enkele bibliothecaris niet euvel, dat hij deze boeken aankocht, want hij kreeg de andere, werkelijke Duitsche werken, nauwelijks te zien.’ Stond iemand als Noothoven van Goor toen op? Nee, hij bleef zitten evenals de andere vertegenwoordigers van het boekenvak. Na afloop keken ze zelfs belangstellend naar de tentoonstelling. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘En al deze boeken liggen hier,’ schreef het Nieuwsblad. ‘Er zijn er bij in zeer fraaie uitvoering - 't is te hopen, dat ze niet al te beduimeld in het bezit van de Haagsche Openbare Leeszaal terugkomen. Niettegenstaande de veronderstelde onbekendheid met het nieuwe Duitsche boek in Nederland, ontmoet de Nederlandsche boekenverkooper toch vele bekende schrijvers en titels. Toch zullen de collega's er goed aan doen, deze tentoonstelling hetzij in Den Haag, hetzij in de plaats hunner inwoning, wanneer zij daar komt, te bezoeken.’ Een andere belangrijke activiteit rond het Duitse boek was het propageren en organiseren van lezingen. We hebben in het aan Vestdijk gewijde deel gezien dat Ludwig Tügel lezingentournees door ons land maakte, en hij was bepaald niet de enige. Het Referat Schrifttum nodigde vele schrijvers uit. Het eerste oorlogsjaar eindigde bij voorbeeld met een voor de Duitse propaganda belangrijke lezingentournee van Elly Beinhorn-Rosemeyer, een bekend vliegenierster uit die dagen, die in de tweede helft van april maar liefst twaalf plaatsen aandeed. Daarbij maakte ze reclame voor haar boeken, waaronder Mein Mann, der Rennfahrer, Berlin - Kapstadt - Berlin, Grünspecht wird ein Flieger, Ein Mädchen fliegt um die Welt en 180 Stunden über Afrika. De vliegenierster trok elke keer een volle zaal, en de boekhandel glom, want allerlei boeken over aviatiek werden goed verkocht, de Duitsers glommen omdat veel jongeren met bewondering opkeken naar de prestaties van de Duitse luchtvaart en zo leek het of het eerste oorlogsjaar een goed besluit had gevonden. |
|