‘Kan je meteen beginnen?’
Ik knikte en dezelfde avond betrok ik een kamer boven in het huis.
Die eerste avond hoefde ik niet te werken. Een van de andere helpers, een jongen zonder oogharen wat hem voortdurend tranende ogen bezorgde, waardoor hij tragisch het leven inkeek, leidde me het huis rond.
Het interessantst vond ik de salon, zoals de jongen het noemde, een donkere holle ruimte, waar een tiental oudjes voor een televisietoestel zaten dat niet aanstond, maar wat niet gaf, omdat ze allen in slaap waren gevallen.
De jongen klapte in zijn handen.
‘Hup, hup,’ schreeuwde hij hard en de oude mannen en vrouwen schrokken overeind en keken de jongen bang aan.
‘Denk erom,’ schreeuwde hij verder, ‘jullie moeten nog een uur wakker blijven.’ Daarna verliet hij de salon en ik volgde hem.
‘Ze sliepen net zo lekker,’ zei ik tegen hem.
‘Jongen, ze moeten wakker blijven, want als ze nu slapen, blijven ze vannacht wakker en omdat ik nachtdienst heb, voel ik er niets voor om elke keer naar een van die lui te gaan omdat ze pissen moeten of overgeven of doodgaan.’
Ik knikte, dat ik het begreep.