Hij liep rustig met de auto's mee en ik genoot van de blikken van de mensen.
‘Vanavond zal ik een naam voor je verzinnen,’ zei ik tegen het paard en toen stuurde ik hem de nauwe Leidsestraat in waar de tram moest wachten op mijn witte paard.
Ik had nog geen zin om me zorgen te maken over de stalling en de voeding van het dier, daar zou ik vanavond wel voor zorgen, zei ik tegen mezelf, maar toen ik de Leidsestraat uitreed en over het Koningsplein naar links wilde gaan, bleken deze zorgen te verdwijnen voor andere.
Bij de bloemenmarkt zag ik twee politieauto's staan en een paar agenten sprongen op de rijweg toen ik naderbij kwam. ‘Halt,’ riepen ze en ik gehoorzaamde.
Bij de bloemenstalletjes zag ik nog verschillende andere paarden staan en hun eigenaars stonden er met terneergeslagen gezichten bij.
‘Uw paard wordt gevorderd,’ zei een agent tegen me, toen ik afsteeg en vroeg wat er aan de hand was.
‘Gevorderd?’
‘Het is te lastig, mijnheer, dat moet u toch begrijpen. Het hedendaagse verkeer eist een zo groot mogelijke efficiency en daar kunnen we geen paarden bij gebruiken. Nee, uw paard krijgt een fraaie bestemming en u een kompensatie.’
‘Welke bestemming.’
‘Daarover beslist het hoofdbureau.’
Ik wilde protesteren, maar een andere agent die niet zo vriendelijk keek kwam bij ons staan.
‘Wat wou u nou, beweren soms dat een paard zich wel kan aanpassen aan het moderne verkeer?’
‘Waarom niet,’ zei ik.
De agent haalde een grote koperen toeter tevoorschijn.
‘Hiermede imiteert men het klaxonneren van een vierwielig voertuig,’ zei hij. Hij zette hem aan zijn mond en blies er op.
Zelfs ik schrok heel erg terwijl ik toch op het geluid was voorbereid, want het toeteren van de agent had weinig van doen met het klaxonneren van een auto.