Hij floot tussen zijn tanden en keek van tijd naast zich, maar hij zei niets. Hij reed snel en betrouwbaar.
‘Ik geloof dat ik mag stellen,’ hij kuchte, greep een sigaret, ‘dat...’
‘Wat dan wel.’
De man keek geërgerd naar de vragensteller.
‘Neem me niet kwalijk.’
‘We schieten een eind op. Ik geloof dat we een spoor hebben.’
Ze veerden overeind. ‘Dat is goed nieuws.’
De man keek tevreden. ‘Dat vind ik ook. Heren, ik beloof u, dat ik u zo snel mogelijk op de hoogte zal brengen als er zich nieuwe ontwikkelingen voordoen.’
De verslaggevers keken elkaar aan. Het was tenminste wat. Een van hen: ‘Denkt u aan meerdere daders.’
De man dacht even na. ‘Dat is het vreemde,’ zei hij, ‘je zou zeggen dat één man dit niet afkan. Die psychische druk alleen al, maar toch...’
In het café aan de overkant praatten ze er over na.
‘Ik moet nog zien dat hij verband kan leggen tussen deze twee moorden,’ zei een oude man. Hij keek sceptisch, de drukinkt tussen zijn nagels was niet meer weg te krijgen.
‘Hij is ambitieus.’ Een ander, ‘en dan lukt het wel. Bovendien, een maniak valt altijd door de mand. Vroeg of laat.’
‘Een maniak,’ zei de oude man en hij glimlachte. ‘We zullen zien.’
Jij mag het wel zien. De eerste ben jij.
Ik deed mijn overhemd open, pakte een klein gouden sleuteltje en opende mijn borstkas.
Ze keek naar binnen.
‘Tomaten,’ zei ze, ‘wat zijn ze mooi.’
Ik keek trots naar beneden.
‘Ik kan ze zelf niet zien of ik moet er een spiegeltje bij houden,’ zei ik, ‘maar ik weet dat ze goed staan. Ze zijn rood en vol. Had je de bloemen een paar maanden geleden moeten zien. Die waren klein en wit en als je er tegen blies bewogen ze heen en weer.’