| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk XV.
En toen ging oom Jan voor vader aan 't werk. Niemand was meer veilig voor hem. Hij bezocht zakenrelatie's, vrienden, schreef brieven, en hield dit alles met taaiheid vol. Als 't de eerste keer niet lukte, dan kwam hij nog eens terug. En 't gekke was dat niemand zei ‘daar heb je die vervelende vent al weer met die zwager, die een betrekking zoekt.’ Dat kwam omdat oom Jan 't zoo genoegelijk wist te zeggen.
In die dagen kreeg Tom een stille, maar diepe bewondering voor zijn oom. Hij, die zelf leefde in allerlei benauwenissen over het oordeel van de menschen en zijn eigen optreden, kon zich maar niet indenken hoe iemand zoo gemakkelijk als oom vragen kon terwijl niemand hem dat kwalijk scheen te nemen. Dat al die ijver Tom's eigen vader gold dat maakte de bewondering nog warmer. Maar ongelukkigerwijze kon hij niets van deze gevoelens uiten.
Als oom vertelde wat deze of gene geantwoord had dan trok hij een gegeneerd gezicht en antwoordde
| |
| |
heel weinig, zoo dat de groote Jan al eens tegen zijn vrouw had gezegd ‘rare vent toch die Tom 't heele geval schijnt hem weinig belang in te boezemen.’
‘Daar vergis je je misschien toch in,’ had tante Ina, met fijner inzicht geantwoord.
En toen ineens was 't raak. Een klant van de groote Jan had een bedrijfsleider noodig. Vader kwam, zag en overwon. Zooals Miek het triomphant vertelde.
In ieder geval stond er op een avond een zielsgelukkige vader tegenover Oom Jan in de eetkamer, en werd zijn hand zoo geknepen en geschud dat ze bijna tot moes werd.
‘Kerel, dat je me nu uit deze ellende geholpen hebt, dat vergeet ik mijn leven niet. Je weet niet wat je me hiermee hebt aangedaan.’
‘'t Is in orde hoor, 't zal fijn worden. Nu komen jullie hier ook wonen, dus wij winnen er ook al weer bij. En de kinderen kunnen op dezelfde school blijven.’
‘Er is alles voor,’ straalde vader.
‘Alleen, 't salaris hè,’ glimlachte Oom, ‘dat is niet uitermate hoog.’
‘Daar heb je gelijk in. Maar er is me opslag beloofd, en wat doet het er toe dat we zuinig zullen moeten zijn, als we maar weer bij elkaar kunnen wonen en ik aan 't werk kan.’
Toen vader dien avond weer terug ging naar Amsterdam, een andere man, vief, met een veerkrachtige stap en geheven hoofd, ging Tom naar zijn Oom en stamelde met vuurroode kleur, niet heel ver af van tranen.
‘Wel bedankt Oom, wat u voor vader hebt gedaan.’
‘Niemand die er meer over in zijn schik is dan ik Tom, zoo'n werkzame kerel als jou vader, zoo bekwaam en accuraat, die verdient het dubbel en dwars.’
| |
| |
‘Jawel Oom,’ stamelde Tom en toen moest hij zich gauw omkeeren, omdat er een paar gevaarlijke tranen uit hun schuilhoeken te voorschijn kwamen.
En toen werd alles ineens anders.
Den volgenden ochtend kreeg Rudi 't zalige nieuws van Miek te hooren en dien zelfden dag kwam moeder, die ineens roekeloos met treintjes werd, binnenvallen bij tante Ina; moeder zoo innig gelukkig en vol illusies dat ze er allen bij zaten te genieten.
‘'t Lijkt me onwaarschijnlijk van geluk dat er nu ineens aan al onze narigheid een eind is, dat we weer bij elkaar komen, na die maanden waar geen eind aan kwam, dat ik mijn eigen, lieve spullen weer te voorschijn mag halen, en dat we zooiets reëels zullen moeten gaan doen, als huizen kijken.’ zei ze.
En dien zelfden middag al trok ze er met tante Ina op uit. Ze herinnerde zich niet ooit met zooveel illusies een nieuwe woning gezocht te hebben, of 't moest die eerste keer zijn, toen ze er als jong meisje met haar verloofde op uit trok om een popperig klein bovenhuisje te huren.
Nu, groot kon dit keer hun woning ook niet zijn, al moesten er vier kinderen en een vader en moeder in wonen, want de huursom die ze besteden konden was klein genoeg, Dat was dus wel een probleem, en dadelijk slaagden ze niet.
Toen ze in den laten namiddag bij tante Berthe nog een kopje thee dronken en de huizenquestie bespraken, bracht die hen op 't idee om een huis te nemen van de bouwvereeniging waar zij zelf lid van waren en een woning van in gebruik hadden. Ze beloofde er eens werk van te maken, moeder kreeg dan zoo gauw mogelijk bericht.
En ook dat liep naar wensch. Het getij scheen gekeerd. In plaats van een stroom tegenspoed en moeilijkheden, liep alles ineens mee. Er was een huis vrijgekomen, de huurprijs was laag genoeg en met
| |
| |
een beetje schikken konden ze met de ruimte best toekomen. Moeder kwam dadelijk weer, vader was er nu ook bij en zonder veel wikken en wegen werd 't huis gehuurd.
Veertien dagen later al, wat ging 't nu ineens onwaarschijnlijk gauw, stond de verhuiswagen voor de deur en redderden vader en moeder met een plezier of ze niets ter wereld liever deden dan verhuizen. Ze hadden er den laatsten tijd dan ook wel de slag van gekregen.
Bob was ook meegekomen, maar logeerde zoolang bij tante Berthe. Wat werd hij geknuffeld door de zussen en wat een wonderen werden er aan de kleine man ontdekt. Maar hij was ook lastiger en kribbig geworden.
‘Dat is op rekening van de tantes,’ glimlachte moeder. Daar kon ze nù om glimlachen, al had ze er menige traan om gehuild in de afgeloopen maanden.
‘Jullie zullen zien hoe gauw 't weer onze lieve Bob is, als we maar weer allemaal bij elkaar zijn.’
't Huisje werd gezellig. Een beetje vol, omdat moeder zoo slecht afstand kon doen van de meubels, en telkens als ze iets had afgedankt 't toch maar weer houden wilde; maar 't was 't oude gezellige gedoe, de divan met de kussens, de lage stoelen, de boekenkast met ieder zijn eigen plank. Tante Berthe kwam met een arm vol plantjes aan voor de breede vensterbank en Oom Hans gaf een prachtexemplaar uit zijn cactusverzameling.
Toen brak de avond aan dat ze voor 't eerst naar 't nieuwe huis zouden trekken, en hun gezin weer een ‘gezin’ zou zijn.
Miek en Tom bij tante Ina voor 't laatst aan tafel voelden zich toch ook een beetje wee om 't hart, dat 't hier nu afgeloopen was. Als je erop terug keek leek het ook heelemaal geen nare tijd. Wat hadden ze niet vaak plezier gehad, en je raakte toch
| |
| |
ook aan elkander gewend. Zalig was het om weer een eigen thuis te hebben en toch voelden ze dit nu als een soort afscheid, een beetje weemoedig. Een mensch was een raar, tegenstrijdig wezen, vond Tom, in een overpeinzing over dit onderwerp, waarbij hij vergat te eten en droomerig over aardappelpuree en worteltjes heentuurde.
‘Smaakt 't niet, Tom?’ vroeg tante Ina.
‘Jawel,’ schutterde hij en begon met verwoedde ijver te happen.
Met Rudi was 't weer anders. Tom en Miek hadden een beetje wortel geschoten in hun tijdelijke thuis; Rudi was iemand die dat niet gauw deed, die iederen dag haar moeder gemist had en die nu ook de vreugde van de hereeniging zooveel sterker voelde, ze zag wel in en waardeerde ook de goedheid en vriendelijkheid waarmee ze bij oom en tante ontvangen was, maar nu was er in haar hart alleen plaats voor een groote vreugde. Ze was natuurlijk ook de eerste die kwam, Bob bracht ze mee.
En 't zag er zoo lief en zoo verwelkomend uit, hun huisje. Heldere, opgenomen gordijntjes voor de lage ramen, daartusschen het felle rood van geraniums, en binnen zag je in de even aanduisterende schemering het pinkelen van een theelichtje.
Was er ooit zooiets innigs en vertrouwds dan dat kleine geglim van het theelichtje in je eigen huis.
De vreugde en dankbaarheid welde zoo sterk op in haar hart dat ze even stil bleef staan - maar moeder had haar al aan zien komen en opende de voordeur. In 't poortdeurtje, dat omlijst was door wingerd stond ze met een glimlach waarin de bewogenheid van haar hart trilde. Ze zeiden ook maar niets tegen elkaar, moeder en Rudi, een kus dat was alles en even in elkaars oogen zien, die vochtig glansden.
Gearmd kwamen ze de zitkamer binnen. Vader zat voor 't raam in zijn eigen stoel en rookte een
| |
| |
pijp, vader die geen krant las en niet ronddraaide, maar innig vergenoegd om zich heen zat te zien.
‘Wat zèg je ervan, Ruud,’ zei hij met een wijdsch gebaar.
‘Zalig,’ zuchtte Rudi en ging op de divan zitten, ‘o wat dol, dòlgezellig.’
Bob zat op moeder's schoot en deed verhalen over oom Hans, die tooveren kon en die hem boven op de kast had gezet.
En toen kwamen Tom en Miek, Miek als een wervelwind holde het tuinpad op en had nog net tijd om vervaarlijk op de bel te drukken, voor dat moeder open kon doen.
‘Schattebout, wat zalig, nu hebben we je weer,’ jubelde ze, ‘wat een knus gedoetje hier.’
Tom bedaagder, en een beetje extra waardig omdat hij met een lastige ontroering te kampen had, volgde.
‘Veel geluk in 't nieuwe huis,’ zei hij plechtstatig, Miek lachte hem daar onbarmhartig om uit, maar moeder begreep het wel en gaf hem zijn kus terug.
‘Dank je jongen.’
En daar zaten ze dus nu weer, vader, moeder en de vier kinderen, in hun eigen huis.
Hadden ze ooit een van allen geweten wat dat beteekende: ‘je eigen huis,’ vòòr dezen avond.
Na het eerste, drukke gepraat werden ze allemaal een beetje stil. Miek had wel van te voren gezegd: ‘De eerste avond in het nieuwe huis, dan maken we er een knalfuif van.’
Maar een stemming voor knalfuiven was er heeleniet. Zelfs Bob, die een extra uurtje mocht opblijven, scheen onder den invloed te komen van de ontroerde innigheid van hun samenzijn. Met zijn krullebol tegen moeder aan zat hij ongewoon rustig en zei zoo af en toe ‘mooie huis hè, lieve huis van Bob.’
‘Wat is het toch heerlijk,’ zei Rudi uit de grond van haar hart, nadat ze even zonder te spreken bijeen hadden gezeten.
| |
| |
‘We zullen een fijn leventje krijgen,’ knikte Miek naar moeder, ‘Wat zullen we je allemaal verwennen, schat.’
‘Dat zal me benieuwen,’ lachte moeder ‘ik zit juist vol voornemens om jullie te verwennen.’
‘Leuk, begint u of wij?’ gnuifde Miek.
‘Wij,’ zei Tom, ‘moeder en vader hebben het 't naarste gehad.’
‘We zullen allemaal beginnen,’ wist moeder er toen op, ‘want jongens, het zal niet zoo heel gemakkelijk gaan in de toekomst.’
‘Wat somber Moes, hoe bedoelt u?’ vroeg Miek.
‘De financiën, het is maar heel beperkt wat we te verteren hebben, en nu zal de groote kunst zijn rond te komen.’
‘Ik hoef geen nieuwe jurken en mijn jas gaat nog best twee jaar mee,’ wist Miek er op.
‘Wat een larie,’ viel Tom uit, ‘Bedoelt u dat 't te weinig is Moeder.’
‘Nou, dat gaat er wel om.’
‘Wij konden toch wat bij verdienen.’
‘Jullie, maar kinderen, je bent nog op school.’
‘Dan laten we die schieten.’
‘Dat zou zonde wezen voor jullie toekomst. Nee, die paar moeilijke jaren moeten we maar doortobben. Ik begin met geen meisje te nemen, een dag in de week de werkster, dat scheelt al aardig wat.’
‘Dan helpen we je als maar,’ beloofde Miek... ‘en dan zal ik over een paar jaar probeeren een reuze baan te krijgen, als ik de H.B.S. roemrijk verlaten heb.’
‘Daarop teren we dan maar vast,’ glimlachte vader. Zoo'n milde vader hadden ze ook in tijden niet meegemaakt.
Gek, ieder scheen zijn vervelendheidjes ineens kwijt te zijn, mijmerde Rudi, ieder was zoo vol goede plannen, 't kon op die manier een ideaal familie bij hen worden.
| |
| |
En de goede voornemens barstten al los toen moeder zei dat Bob naar bed toe moest. Vroeger was 't niet zoo'n erg geliefd karweitje, maar nu werd er letterlijk om gevochten.
Rudi, Miek, moeder, zelfs Tom met eenige aarzeling in zijn stem, stelden zich candidaat. Alleen Bob stoorde zich weinig aan al die noblesse en weigerde pertinent om met wie ook mee te gaan.
Omdat huilbuien op dien eersten avond absoluut uit den toon vielen, werd hij gruwelijk verwend en mocht nog een kwartiertje langer opblijven, waarna moeder een slaperig gedwee manneke mee naar boven nam, waar op hun slaapkamer 't witte bedje van Bob te wachten stond.
Toen moeder weer beneden was, zei Rudi:
‘Hoort u eens, u zei daarnet dat 't met het geld moeilijk ging. En nu had ik een plan.’
‘Menschen in huis nemen,’ raadde Miek, die hier dadelijk wel aardige perspectieven in zag.
‘Ben je, terwijl we al zoo tjokvol zitten,’ lachte Rudi, ‘u zei dat u 't zoo noodig vond van die H.B.S. moeder, maar ik heb den laatsten tijd gedacht dat ik eigenlijk veel liever doorga voor onderwijzeres. Dan kan ik ook gauwer zelf verdienen.’
‘O kind, jij voor een klas, 't is tè mal,’ proestte Miek.
Maar vader en moeder schenen 't zoo dwaas nog niet te vinden.
‘'t Kan net zoo goed, en ja, dan heb je ook meteen iets als je klaar bent. Zoo'n diploma H.B.S. alleen is niet zoo heel veel waard.’
‘Ik ga ook iets verzinnen,’ zei Miek ‘wat zou ik kunnen doen. Huishoudschool Moes, wat denkt u daarvan.’
‘Jij blijft waar je bent, huishouden kan je hier, meer dan je lief is, leeren.’
‘Ja, dat is waar. Maar als Ruud zooiets reuzigs doet, moet ik toch ook wat beginnen.’
| |
| |
‘En ik,’ zei Tom zielig, hij zat zoo boordevol goede wil en wist er geen weg mee.
‘Jij,’ zei vader, ‘hard werken, zoo dat je gauw klaar bent.’
't Leek nuchter, vond Tom. Je hoorde ook wel eens van zoons die naar Amerika trokken en daar een kapitaal voor hun familie verdienden. Maar hij had niets geen zin in Amerika nu ze net zoo gezellig bijeen waren en ook betwijfelde hij of hij wel de geschikte man was voor zooiets roemrijks. Dus bleef er niet veel over dan te doen wat vader raadde, hard werken en natuurlijk ook wel eens een handje helpen in huis als moeder hem noodig had. 't Leven was wel erg vlak en saai, 't liet geen ruimte voor echte, groote daden, verzuchtte Tom.
En toen werd 't bedtijd. Allemaal tegelijk bestegen ze de trap en iedere kamer werd nog eens grondig bezichtigd, Tom's kleine hokje, waar net een bed en een waschtafel kon staan, en de meisjeskamer met de plaat van Daniël in de Leeuwenkuil boven Rudi's bed, en de reeks filmacteurs en actrices, die alweer een beetje antiek waren geworden, boven het bed van Miek. Er was net een loopje tusschen de twee bedden over en allerlei prullaria waar ze toch zoo dierbaar op gesteld waren, kon hier niet geplaatst en stond droefgeestig weggestopt op de vliering. Dan vader en moeder's kamer, de grootste van allen, maar met de zware meubelen al even vol. Toch, wat deed het er toe, beter wat vol, dan leeg, en beter een thuis, al was 't dan klein, dan heelemaal geen.
‘Morgen heb ik de beurt van vroeg op, hè Moes?’ vroeg Rudi.
‘Nee, ik zal wel,’ bood Miek bereidwillig aan. Er school iets avontuurlijks in om morgen te gaan rondredderen in hun poppenhuis, om thee te zetten in 't knusse keukentje en de tafel te dekken in de achterkamer. Zoo'n eerste keer in een nieuw huis was alles zoo zalig.
| |
| |
‘Vecht 't zelf maar uit,’ glimlachte moeder om al dien ijver.
Maar ze vochten 't niet uit, omdat er zooveel andere dingen waren waar ze samen over na moesten
babbelen. En den volgenden ochtend namen ze allebei vroegbeurt, en zetten samen thee en dekten samen de tafel. En voor ze naar school gingen was hun slaapkamer al keurig aan kant, en zoo precies gestoft dat Miek hun netheid een beetje benauwend ging vinden.
|
|