| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk XIV
En ja, hoe ging dat daar toen mee. Je kon wel met allerlei plannen rondloopen, maar er mee tevoorschijn komen was een tweede en ze ten uitvoer brengen een derde. Ondertusschen gingen de groote menschen hun gang, of 't de meest vanzelfsprekende zaak ter wereld was dat je accoord ging met hun besluiten.
Rudi droomde een poosje over een betrekking als juffrouw bij lieve, kleine kinderen, en dan leek 't haar een zielig geval om zoo bij wildvreemden over huis te moeten komen en wat ze noemde ‘ondergeschikte’, te zijn. Maar waar ze vooral lang bij verwijlde in haar gedachten, dat was 't salaris en hoe ze moeder alles geven kon. Wat deed 't er dan toe dat ze 't naar had.
En Miek, die stelde zichzelf de taak om typiste te worden, een stoomcursus en je kende 't zoo, dan een leuk kantoor, ergens op kamers, o doodeenvoudig natuurlijk, en aan 't eind van de maand had ze een aardig sommetje over om aan moeder te geven. 't Leek dol, heel wat prettiger als dat muffe schoolgedoe.
| |
| |
Tom was de eenige die tot eenige, hoewel buitengewoon voorzichtige daden overging. Dat was het nakijken van de advertentie's in alle bladen en zelfs een keer 't schrijven van een brief, die hij met sidderend harte postte zonder iemand daarvan in kennis te stellen. Er kwam natuurlijk geen antwoord. En in dien tijd was het zoover gekomen dat ze op een ochtend naar de H.B.S. stapten, om daar de lessen te volgen. Dat was het einde van deze plannen.
Ondertusschen hadden moeder en vader 't wel het moeilijkste. In het smalle grachtenhuisje waren ze absoluut te veel. Het keurige, stille huishoudentje was totaal ontwricht, en Bob was daar wel een van de ergste oorzaken van.
Inplaats van twee, probeerden hem nu vijf menschen op te voeden, en de systemen liepen zoo uiteen, dat de kleine kerel er totaal van de kook bij raakte. De wonderlijkste dingen waren nu ook ineens ondeugend geworden. Als hij treintje speelde met stoelen, of met een voetenbank door de kamer tufte, dan was dat heel stout, zei tante Laura. En weer andere dingen die vroeger heel streng gestraft werden, zooals je bord niet leeg eten, of niet naar bed willen, werden nu maar toegelaten. Als er een huilbui dreigde, en Bob kòn een keel opzetten als hij zich daartoe zette, dan was moeder in staat hem alles toe te geven, om dat te bezweren, want 't lieve oude Grootje kon 't niet best meer hebben en de tantes hielden lange boetpredicatie's over ‘zoo'n stout jongetje’, die natuurlijk geen uitwerking hadden.
Het resultaat was dat Bob van een lief, tevreden jog een echt lastpak werd. En moeder had al haar tact en haar geduld noodig om de vele klippen te omzeilen waartegen het jongemensch van plan was aan te botsen.
En och, dat was het eenige niet. Moeder tobde over haar drietal, dat nu zoo ineens van haar af
| |
| |
was genomen; of ze konden wennen, hoe vooral Rudi het stelde, en ze verlangde naar hen. Als ze er over sprak om naar hen toe te gaan, dan zeurde tante Laura over de reiskosten, en ja, die had natuurlijk gelijk, iedere cent moest omgekeerd en de kinderen waren best.
Hoe wonderlijk gelukkig leek moeder de tijd dat ze allemaal bij elkaar waren in het groote huis in 't bosch, wat goed en vredig waren de dagen, en hoe weinig hadden ze dit toch eigenlijk geapprecieerd. Pas als 't goede je afgenomen was, zag je hoe goèd het geweest was.
Wat leefde je toch heerlijk als een gezin. En als je daar dan de moeder van was en ze allemaal vast hield in je liefde, ze verzorgde, schijnbaar stilletjes op den achtergrond, maar in werkelijkheid het middelpunt waar alles om draaide; dan was je leven toch wel heel rijk.
Dat 't ooit weer terug kon komen leek bijna te heerlijk. Stel je voor: een huis waar ze weer allen te samen zouden wonen, de oude, lieve meubels te voorschijn gehaald en weer in gebruik. Je eigen baas zijn en 't leven weer voelen als iets goeds. Moeder werd stilletjes en er kwamen oude lijntjes om haar mond. Moeder dacht; over een jaar of wat als ze opgegroeid zijn ben ik ze voorgoed kwijt, dat ik ze nu toch zoo'n tijd moet afstaan...
Het lukte ook nog niet hard met de betrekking van vader. Overal je hoofd stooten, steeds brieven schrijven waarop geen antwoord kwam, och dat maakte zoo moedeloos. Daarbij ging je denken; we komen er nooit uit, voor mij is er geen plaats op die groote, werkende wereld. En dan vier vrouwen die bij iedere thuiskomst je angstig aanzagen. Neen voor vader was 't ook een heel bittere tijd. Zijn bezige natuur kon niet tegen stilzitten en in deze vrouwenhuishouding werd het hem heelemaal te benauwd. Dus zwierf hij maar uren rond in de stad
| |
| |
en liep heele afstanden om tramgeld te sparen. Dat kortte ook de dagen.
Het was maar goed dat de kinderen niet beseften hoeveel vader en moeder leden, dan hadden ze zich zeker niet zoo gemakkelijk aangepast aan hun nieuwe omgeving. Miek en Tom, dat ging al heel gauw goed. Ze waren eenvoudig in 't gezin opgenomen. Ze kregen hun schoolwerk, hun vaste dagtaak, ze kregen een standje van oom Jan als dat zoo te pas kwam, en tante Ina zorgde dat er gewerkt werd en hielp hen als 't eens vast liep. Verder was 't zoo'n vroolijke, zonnige huishouding, dat je je er wel op zijn plaats moest voelen. Niet dat er soms geen booze woorden vielen. Lieve help, daar kon oom Jan heusch wel mee terecht. Maar brommerigheid scheen nu eenmaal te hooren bij vaders.
Als oom uit Amsterdam kwam, zoo pardoes uit zijn zaken, met een hoofd vol roezigheid, dan regende het standjes, en soms om de komiekste dingen. Dan kon Miek het bijna niet laten om te proesten, maar dat liet ze toch maar, oom's toorn kon zich dan wel eens tegen haar keeren.
Op een dag kwam oom ook weer eenigszins geladen thuis uit stad.
‘'t Eten al klaar, ik rammel,’ riep hij al in de gang.
‘Dadelijk,’ zei tante Ina, ‘over tien minuten.’
‘En nu zeg ik eeuwig en altijd, dat ik zoo aan tafel wil gaan en niet wachten,’ bromde Oom.
‘Nou goed, dan ga ik me wel eerst opfrisschen.’
‘Zal je goed doen,’ mompelde tante Ina met een ondeugend lachje en zoo zachtjes dat Oom 't niet kon verstaan.
‘De bulderbui, hè tante,’ gnuifde Miek toen Oom veilig en wel de kamer uit was.
‘Ja kind, daar zijn we over een kwartiertje doorheen, en dan straalt Oom weer. Dat komt omdat hij het op kantoor altijd zoo razend druk heeft, en
| |
| |
dan moet hij er al die roes eerst even uitbrommen.’
‘'t Is zoo'n onschadelijk gebrom, hè tante,’ vond Miek ‘Oom is zoo'n gezelligerd.’
‘Natuurlijk, hij meent er niets van.’
En toen ineens roef, roef, roef, rende iemand de trappen af, en stond Oom in de kamer in zijn overhemd met verwarde haren en zoo'n onheilspellend
gezicht dat ze er allemaal even stil van werden.
‘Wie heeft er aan mijn Birkenwasser gezeten, de flesch is half leeg,’ bulderde hij.
Een oogenblik van beangste stilte. Toen klonk er een benepen stemmetje uit een kamerhoek.
‘Ik pappie.’
‘Jij, en ik heb 't zoo verboden dat je aan de dingen op mijn waschtafel zit. Je kan een pak voor je broek krijgen, hoor je! Waar heb je 't Birkenwasser opgestrooid?’
‘Op mijn buik, pappie,’ beefde het stemmetje onderdanig.
| |
| |
Tante Ina keerde zich om, een lach trilde omhaar mondhoeken, ze had de kleine misdadiger met zijn buikje vol birkenwasser 't liefst even in haar armen genomen, maar dat zou ondermijning zijn van het vaderlijk gezag.
Ook Miek snuffelde verdacht.
Maar de groote Jan en de kleine Jan waren hopeloos ernstig, die begrepen alleen maar de tragiek van het geval.
‘Als je 't weer waagt jongen, dan stop ik je pardoes in je bed, je moet je handen thuishouden, dacht je dat ik dat goed in huis had voor jou.’
‘Nee pappie.’
‘Onthou dat dan. En vanmiddag niets toe.’
‘Ja pappie’, Jantje verlicht met de portie straf die hij blijkbaar verdiend en niet al te zwaar te dragen vond, ging weer naar zijn hoekje waar hij kunstige bouwwerken maakte van blokken.
Oom Jan trok af om zijn toilet te voltooien. En toen ze tien minuten later om de tafel bijeen zaten was er geen plezieriger mensch dan de groote Jan.
‘'t Smaakt me best Ina, lievelingskostje van me, die bruine boonen. Je ziet er goed uit vandaag. Jij ook, hoor Miek.’
‘Ik ook Pappie,’ wilde Lieske deelen in de lof.
‘Nee jij niet, ijdele prul.’
Dat had een bibberlip tengevolge, en tante Ina bezwoer een huilbui door gauw te zeggen, dat zij er ook goed uitzag, 't beste van allemaal. Daar kon Lieske voorloopig mee toe.
‘Ik heb vanavond zin in wat gezelligs, jongens,’ zei Oom onder het dessert, ‘zullen we met z'n allen naar de bioscoop?’
‘O zalig, ben ik in geen eeuwen geweest,’ jubelde Miek en Tom gromde ook zoo iets van ‘bar leuk.’
Ook tante Ina ging met 't plan accoord. De krant werd er op nageslagen, er was een mooie film, die
| |
| |
ze nog geen van allen kenden, dus zonder lang te praten togen ze gevieren op weg.
Zoo bood het leven bij Oom Jan genoeg vroolijkheid en gezelligheid voor Miek en Tom.
In tante Berthe's huis waar Rudi was, ging 't heel anders en veel rustiger toe. Daar schoven de dagen ongemerkt in elkaar, je droomde zoo van den eenen dag in den anderen en ze leken allemaal op elkaar. In huis hoorde je nooit onaangename woorden en alles was uiterst verzorgd en stipt. Oom Hans bracht er de vroolijkheid wel in, en zoodra zijn opgewekte gezicht om de kamerdeur keek werd 't huis anders.
Rudi en tante, dat waren twee die zoo rustig, zonder veel woorden hun gangetje gingen, Rudi met haar gedachten bezig en tante met haar gedachten bezig. Oom bracht er dan de praat in. Die had altijd malle verhalen in overvloed.
Maar tante hield de teugels in handen. Die regelde het dat Rudi aan haar werk ging, en intresseerde zich voor haar vorderingen.
Tegen tante kon je niet op, die had een manier om je eenvoudigweg te laten doen wat ze wilde. Nog nooit had ze met zoo veel plichtsbetrachting gewerkt. Tante's rustige woorden: ‘Dat ben je aan je ouders verplicht, nietwaar,’ deden meer dan ellelange predicatie's.
Zoo naderde de tijd van Miek's verjaardag. Als ze daaraan dacht, kneep 't zelfs die luchthartige jongedame even om 't hart. Thuis was dat altijd zoo'n dol gezellig feest. Eerst de ontvangst in de huiskamer. Je kwam binnen als iedereen er al was, en dadelijk overzag je de pakjes die ze in hun handen hielden. En bloemen stonden naast je bord. Je voelde je eenvoudig een ander wezen. 's Middags aan de koffie was er een warme schotel en een feestelijke schaal taartjes en als je dan weer uit school kwam, zaten er familieleden die meestal wat voor je meebrachten. 't Glorieuze slot was dan
| |
| |
naar keus, een dansavondje of een dinertje met een paar vriendinnen of de schouwburg.
Rudi koos meestal de schouwburg. Zij niet, 't dansavondje vond ze het allerfijnste.
't Zou nu een taaie boel worden. Eigenlijk griezelig, ze wist niet eens of tante 't wel in de gaten had dat ze gauw jarig was. En als niemand er notitie van nam zou ze zoo vreeselijk grienerig zijn. Je kon toch ook zelf niet zeggen, ik ben jarig, dat was net of je naar cadeautjes vischte.
Maar Miek vergat dat ze nog een moeder had die iederen dag aan haar kinderen dacht, en die zelf zich een feestje beloofd had. Op Miek's verjaardag zou ze naar hen toe komen, dan kon niemand het toch een overdreven luxe vinden dat ze de kinderen opzocht.
En dus schreef ze aan tante Ina of 't goed was dat ze dien dag hun gast was.
Natuurlijk was 't goed, en al heel gauw begon tante er met Miek over te praten. en Oom vroeg wat ze graag had voor cadeau. Nee, een tranenbad zou 't dien dag zeker niet worden.
Een gezellig plan werd toen in elkaar gezet. Rudi zou ook komen eten, en tante maakte in stilte dinerachtige toebereidselen.
En zoo brak de groote dag aan. 't Weemoedige gevoel van: nu ben ik niet thuis, dat kwam toch wel even in Miek op. De eerste verjaardag die ze bij anderen vierde. Maar Lieske in stralende feestvreugde om ‘een jarige in huis,’ kwam haar al heel gauw gelukwenschen, met een pakje in haar hand.
Miek zag ‘beeldige zakdoekjes’, en kuste 't kleine coquette ding dat er zelf verrukt van was, hartelijk.
Toen ze naar beneden zou gaan, hier was geen parool van 't laatste komen, liep ze tegen Tom aan. Hij gaf haar een onhandige zoen, broers bonkten altijd maar zoo met hun gezicht tegen je aan, vond Miek. De zoen werd gevolgd door een pak. Het
| |
| |
gezellige formaat, ze raadde 't dadelijk; een boek.
‘Gos jong, hoe kwam je aan de spie,’ flapte ze er uit.
Dat was werkelijk een heel probleem voor Tom geweest en hij had er dagen over gepiekerd. Maar tante Ina, die altijd zulke dingen scheen te raden, had hem een paar gulden in de hand gestopt met de woorden, ‘dat kan je wel gebruiken voor Miek's verjaardag.’
Hij verklapte dit geheim echter niet en lachte maar eens geheimzinnig.
't Was een haastig ontbijt, maar van tante Ina kreeg ze in de gauwigheid nog een dot van een taschje en van Jantje een flesch lavendelwater. Allemaal dolle dingen om te hebben.
Maar dat moeder komen zou, dat was wel het zaligste van dezen dag. Nu merkte ze pas hoe ze naar haar had verlangd.
En daarom duurde die ochtend op school zeker ook zoo ijselijk lang, daarom intresseerde haar geen enkele les ook maar een sikkepitje. En ze was om twaalf uur nog nooit zoo naar huis gerend als dien dag. Rudi die mee ging had al even groote haast.
Jawel hoor, moeder zat voor de ramen uit te kijken en ze deed hen zelf open. Miek mocht fijn 't eerste in haar armen vliegen, omdat zij jarig was en moeder toch voor hààr kwam. Maar Rudi kreeg ook een beurt.
Even later, toen ze in de voorkamer bij tante zaten, zagen ze beiden, hoe moe moeder er uit zag, haar lieve oogen met kringen er onder, en 't leek net of ze grijzig begon te worden. Gek, 't jonge, altijd fleurige moedertje, grijs. Tante Ina liet hen al heel gauw alleen, om voor de koffietafel te zorgen en toen konden ze een fijn vertrouwelijk gesprekje hebben.
‘Heb je 't naar, schat?’ vroeg Miek, met haar arm door die van moeder.
‘O 't gaat wel. Heel prettig natuurlijk niet. En ik mis jullie zoo.’
‘Heeft vader nog altijd niets?’
| |
| |
‘Nee, 't is om moedeloos bij te worden. Voor vader is 't nog wel 't ergste, die loopt zoo maar dagen doelloos rond.’
‘Menschen die zoo maar gewoon als een familie bij elkaar kunnen wonen, weten eenvoudig niet hoe zalig ze het hebben,’ zei Rudi.
‘Kan jij 't stellen, Rudi?’ vroeg moeder toen.
‘O, ik heb 't goed, natuurlijk. Maar om weer bij elkaar te zijn, daar verlang ik iederen dag naar. En dat begrijpt tante Berthe ook heel best.’
‘We moeten nog maar wat moed houden. Aan iedere beproeving komt eens een eind.’
‘En wat zullen we dan gelukkig zijn,’ zei Miek dadelijk opgewekt.
‘Hoe is Bobbie?’ vroeg Rudi.
‘O, dat is het ergste, de schat mag zich niet roeren, nooit rommel maken en ieder vingertje op de meubels wordt zorgvuldig dadelijk weggepoetst. Je weet hoe ijselijk netjes of ze zijn. En de gordijnen. Den heelen dag is 't: Bobbie, liefje, denk er aan, niet aan de gordijntjes, dan worden ze vuil, Bobbie niet met je handje tegen de ramen. Zoo gaat 't maar door. Ik heb toch zoo'n medelijden met de prul.’
Tante Ina kwam vragen of ze aan tafel kwamen, en 's middags toen Rudi en Miek weer naar school waren praatte moeder eens al haar moeilijkheden uit met tante Ina en zoo'n hartelijk gesprekje deed haar echt goed.
En toen 's middags het feestmaal. Een keurig gedekte tafel, kinderen met beste kleeren aan en een heel menu. Oom Jan, in de stralendste van alle stemmingen, knikte iedereen toe, prees tante Ina om haar geslaagd feestmaal, en had zelf 't weldadige gevoel dat zijn lieve zus en haar dochters 't nu toch wel prettig hadden, niet zielig tenminste.
En dat moest Miek zichzelf toegeven, dat het een heerlijke verjaardag was, ondanks dat ze hem vieren moest op vreemden bodem.
| |
| |
's Avonds kwam natuurlijk 't gesprek weer op de question brulante, vader die zocht naar een betrekking. En toen zei oom Jan.
‘En nu moet 't uit zijn. Ik zàl iets voor hem vinden. Ik beloof je dat ik niet rusten zal tot ik iets heb.’
En als oom Jan zooiets zei, dan was 't al bijna zoo in je gevoel. Als oom Jan iets wilde, dan gebeurde 't bijna altijd. Ze hadden dien avond, toen moeder wegging met de nog eens herhaalde belofte, ineens 't gevoel dat 't nu wel gauw geleden zou zijn.
|
|