| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk XIII
Toen Miek dien eersten ochtend wakker werd in de logeerkamer met de twee bedden en er een gloednieuwe dag en een gloednieuwe reeks ervaringen voor haar lag, vond ze het leven nog zoo kwaad niet. Gisteren leek het alles zoo'n bedroefd geval, die uittocht in de schemering en moeder die verdrietig deed en een gevoel van dakloosheid. Maar was 't nu goed beschouwd zoo erg, om eens een poosje te logeeren bij een gezellige familie.
Dat 't maar voor een poosje was, stond bij Miek vast, alle menschen die een tijd zonder betrekking waren, vonden op den langen duur altijd iets. Dus waarom zou ze er nu niet een leuke tijd van hebben. Oom Jan was zoo'n knusse oom en ze hield dol van tante Ina. Er waren altijd pretjes bij hen aan de hand, ze had toch zwaar geboft dat ze hier te land was gekomen. Stel je voor, zij bij tante Berthe - o, 't was een aardige tante hoor - maar zoo ijselijk precies en een beetje plechtig. Net iets voor Rudi, die hield daarvan.
Toen ze zoover met haar overpeinzingen gekomen was, ging de deur open en keek het aardige snoetje van Lieske om de hoek.
| |
| |
‘Ben je wakker zeg, ik ben al klaar, wat een mooie jurk heb ik hè.’
Miek nam de kleine prul bij zich op bed, ze liet zich dit gezelligjes welgevallen en vond toen beleefd ‘mooie nachtpon heb jij.’
‘Mijn beste,’ deed Miek vertrouwelijk.
Lieske's vingertje streek keurend langs de kantjes om de mouwen.
Voor een beste scheen ze 't toch maar matig te vinden.
‘Mijn beste is blauw,’ vertelde ze ‘zoó mooi.’
Op dat oogenblik kwam Lieske's moeder binnen.
Eigenlijk vond Miek tante Ina een grappig poppenmoedertje. Ze was zoo tenger en zoo klein en heelemaal niet gewichtig. 't Was al bijna gek om tante tegen haar te zeggen. Miek was al een heel klein beetje grooter dan tante en ze woog vast en zeker meer.
‘Ben je nog niet op, luilak, en zit Lieske bij je, ik dacht ook al, waar is ze toch.’
‘Ik sta op, hoor tante.’
‘Je groote broer is al beneden.’
‘Lieve help, wat doet die braaf. Nou, ik kom ook hoor. Ik ben in een wip klaar.’
Doch toen ze beneden kwam, zat de familie al aan 't ontbijt. Te midden van vuile bordjes, kroezen en kopjes vond Miek nog een plaatsje en werkte haar boterhammen naar binnen.
‘Gek, zoo ineens vacantie, hè tante,’ zei ze, ‘een beetje leuk ook wel.’
‘'t Zal niet lang duren. Jan is er al op uit geweest, we hebben een heel goede H.B.S. hier.
Dat was zoo eenig, dat tante altijd over Jan sprak als ze oom bedoelde.
‘Ik kom nooit door mijn examen met al dat veranderen.’
‘Mooi excuus, als je niets uitvoert,’ plaagde Tom, die er zelf ook niet zoo glorieus voor stond, maar
| |
| |
graag de meerdere uithing tegenover zijn zusje.
‘Ik zal er wel achterheen zitten,’ beloofde tante Ina, ‘ik zal jullie aan 't werk zetten.’
Miek proestte, 't leek heusch te mal dat tante als een wijze moeder hen zou achterna rijden. Maar ze kende de vasthoudendheid nog niet van 't tengere tantetje. Doch tot haar heil zou ze er wel spoedig kennis mee maken.
Miek hielp bedrijvig mee kopjes en bordjes naar de keuken brengen en maakte toen gauw even haar bed op en dat van broeder Tom, die zich in dien tijd onledig hield met 't lezen van 't ochtendblad en eenige verstrooide gesprekken met Lieske hield, die hem lang niet zoo aardig vond als Miek.
Tegen haar moeder klaagde ze daarover:
‘Die lange mijnheer neef, mammie, zegt niks geen leuke dingen.’
De lange mijnheer neef echter was die ochtend in de letterlijke en figuurlijke zin een beetje zijn huis kwijt. Het was een vervelend gevoel om zoo maar niets te doen te hebben en je tante in den weg te zitten, en te weten dat je hier maar zoo'n beetje uit nood opgeborgen was. En ook moest hij aldoor aan moeder denken. Gek, je hield altijd 't meest van moeder als je niet bij haar was, 't leek een flauw gevoel voor een man om zoo naar haar te verlangen, maar 't was waarachtig zoo. En ze had 't ook naar, daar bij grootma en die tantes. Als hij er eens een bezoek bracht voelde hij zich geen seconde op zijn gemak. Met grootma wel, dat was een lief oud menschje, waar je graag lief en voorzichtig mee deed, maar de tantes, o lieve deugd, je moest ze een zoen geven als je kwam en wegging en ze deden net of je een jongetje van vijf jaar was met vervelende gezegden als: ‘wat staat dat nieuwe pak je goed, en hoe gaat 't met je school, en wat wordt je toch een groote vent, een echte meneer al.’
En die arme moeder zat nu daar den heelen dag
| |
| |
bij en vader ook, die natuurlijk in heelemaal geen stemming was na al die narigheid.
Nou wat hem betrof, hij zou blij zijn als ze weer bij elkaar waren. Zoo'n Bob ook, thuis mopperde je wel eens over ‘lastig kind of zoo’, maar je hield toch eigenlijk vreeselijk veel van zoo'n klein jong.
Toen Miek en tante Ina bij hem kwamen en de koffie gezet was, trok Tom's zwartgallige bui wat over. Tante merkte wel dat de jongen wat onwennig deed, met zijn figuur niet goed raad wist, tante had ook wel een klein binnenpretje om zijn gewichtige woorden als: ‘'t Is natuurlijk een verbazende zware slag voor vader, zooiets kom je niet gauw te boven,’ maar ze wist ook wel dat Tom toch echt verdriet had er om, ook al deed hij een beetje dik. Hij moet maar gauw aan 't werk, dacht ze, zoo'n lange slungel, die niets uitvoert en zich niet op zijn gemak voelt, is niets gedaan. Miek, dat was heel wat anders. Wat een gezellig, fleurig kind, een beetje oppervlakkig wel, maar je had haar graag om je heen met haar glundere gezichtje. Rudi was fijner, stiller, die leefde dieper, maar ze nam niet zoo in als Miek, met haar gezellig babbeltje.
‘Moeten jullie straks niet eens aan moeder schrijven, jongens?’
‘Lieve help, ja,’ zei Miek, ‘hoewel ik eigenlijk nog niets te vertellen heb dan dat ik goed sliep en smakelijk ontbeten heb.’
‘Ik schrijf wel,’ zei Tom.
‘Graag, dan doe je mijn groeten maar en een kus voor 't vadermensch en Bobbekeesje. En vergeet dan de dierbre tantes niet, maar ik geef ze geen papierzoenen hoor. Je schrijft alleen maar: “en Miek laat u beleefd groeten”. Maar 't lieve oudje wel, die krijgt een pakkert.’
‘Ik ook,’ vleide Lieske, die in Miek dadelijk een geestverwant voelde, en erg op haar gesteld was.
‘Jij dadelijk prul, en wel twee.’
| |
| |
Tom, blij met bezigheid en blij omdat hij zoo aan zijn verlangen naar moeder (wat hij natuurlijk erg kinderachtig van zichzelve vond) uiting kon geven, zette zich dadelijk aan 't werk. En 't gekke was, dat hij wel meer had te schrijven dan dat hij goed geslapen en ontbeten had. 't Werd een brief van drie en een half kantje en dat is een prestatie als je je moeder den vorigen dag nog gezien hebt.
Tante, die de jongelui dien eersten dag zoo'n beetje op gang hield, stelde voor, dat ze na de koffie Rudi eens zouden gaan opzoeken. Na lange redeneering had ze hun den weg uitgeduid, en als ze verdwaalden moesten ze maar vragen.
En zoo togen dus Miek en Tom samen op stap. 't Weer was mild, een lente-achtig zonnetje glom over de kale boomen en op een gewone schooldag zoo als broer en zus samen wandelen was vreemd, maar toch ook wel erg leuk.
‘Een bof dat wij samen zijn,’ zei Miek dierbaar, ‘Rudi is zoo alleen, niks leuk voor haar.’
‘Ja,’ vond Tom, die 't zichzelf in stilte al had bekend dat hij blij was met Miek's tegenwoordigheid. Hij vond zichzelf een bar sentimenteele vent, maar je voelde je zoo'n heelen dag raar katterig, en idioot gesteld op je familie.
Na een beetje zoeken vonden ze het huis van tante Berthe, uit de verte zag je de keurigheid al van de geplooide witte gordijntjes, de geharkte tuinpaden, en het blinkend koperen plaatje op de deur.
Rudi die voor de ramen zat, deed hen al open voor ze hadden kunnen bellen.
‘Fijn dat jullie komen,’ zei ze.
‘Hoe gaat 't met jou?’ vroeg Tom.
‘O, wel goed, en jullie.’
‘We hebben 't dol,’ vertelde Miek ‘tante Ina is zoo'n snoeperig tantetje hè, vindt jij 't er ook niet reuze, Tom?’
| |
| |
‘Nou ja, ik ben liever thuis, de questie van genadebrood is ook zoo prettig niet.’
‘Wat een nonsens,’ barstte Miek uit, ‘we logeeren
er toch gewoon, je doet allergekst tragisch Tom, het is geen comediestuk.’
Maar Rudi kon zich beter met Tom's opvatting vereenigen.
‘Het is niet waar Miek, dat we er gewoon logeeren. We zijn niet eens gevraagd en 't kan een heele
| |
| |
poos duren ook. En als we hier niet waren, dan hadden we geen dak boven ons hoofd. We zijn echte zwervelingen.’
Doch Miek weigerde het tragisch te zien en zei: ‘Theatraal gedoe, 't is hier heel prettig. Maar vertel jij nu eens hoe je 't hebt.’
‘O best. Ik zal hier wel wennen. Als ik alleen maar wist of tante 't niet naar vindt dat ik hier ben.’
‘Alweer muizenissen. Tante vindt het natuurlijk dol om wat gezelligheid te hebben. Maar waar is ze eigenlijk.’
‘Rusten, en ik zou hier wat lezen, maar ik had niets geen zin, daarom vond ik het zoo fijn dat ik jullie zag.’
‘'t Ziet er hier eenig uit,’ zei Miek en keek keurend om zich heen, ‘leuker als bij tante Ina, vindt je ook niet, Tom?’
‘'t Zal wel,’ deed Tom onverschillig.
‘Zoo knus, weet je. Dat dodderige bureautje en dat hoekje bij de divan. Net iets voor jou, hè Ruud.’
‘Ja, dat wel. Ik ben hier graag zie je, en ze zijn lief voor me. Oom is zoo vroolijk, net een jongen nog, en tante, daar durf je eigenlijk niet zoo goed tegen op, en toch vindt je het prettig bij haar.’
‘Het is toch eigenlijk wel een geweldige ervaring die we opdoen, zoo bij anderen in huis,’ trachtte Miek weer de lichtzijde te zoeken.
‘Voor Moeder is 't het ergste,’ was Rudi's antwoord.
En daar werden ze allemaal ineens een beetje stil van.
‘Waren we maar weer bij elkaar,’ durfde Tom toen te zeggen.
En toen - och lieve ziel, dat hàd hij niet moeten aanroeren - zat Rudi ineens met de handen voor haar gezichtje erbarmelijk te snikken.
Het allerakeligste was dat Tom zichzelf tranerig voelde worden, en wat kan je erger overkomen als
| |
| |
je zeventien bent en in tegenwoordigheid van je twee zusters.
Maar met ware mannenmoed overwon hij dit pijnlijk oogenblik, met behulp van zijn schoenveter, die ineens niet erg goed zat.
‘Toe nu, vindt je 't zoo ellendig?’ vroeg Miek en sloeg troostend de arm om haar zusje heen.
‘Ja - alles - die arme Moeder en wij zoo uit elkaar. We hadden 't toch zoo heerlijk daar in Veldenaar. Van nacht verlangde ik ineens zoo erg naar alles daar, de vijver en 't huis en 't bosch. Wat zijn er toch een nare dingen...’
‘Ja, dat wel natuurlijk,’ moest Miek toestemmen. In haar luchthartig zieltje begon er iets van zelfverwijt te roeren, dat ze 't heele geval zoo plezierig had opgevat, een logeerpartijtje bij een leuke tante en oom, en ze probeerde hard om ook wat tranen te persen, maar dat werd een hopelooze mislukking.
Toen koos ze weer het optimisme.
‘Andere kinderen hebben 't ook wel eens naar, en dan komt 't allemaal weer terecht. Weet je wel Stella Helvort, die toen eens bij ons heeft gelogeerd. Gunst wat had die 't ellendig in dat groote huis met een oude oom, toen haar vader op een ontdekkingsreis was. Gewoon griezelig naar en nu is ze zelf aldoor mee op reis en is ze al die narigheid al weer lang vergeten. Zoo gaat 't met ons ook, zal je zien. Over een klein poosje vindt vader weer een echte, leuke baan en dan zijn we er weer bovenop.’
't Deed de andere twee toch goed, Miek's luchtig praatje. Rudi droogde haar tranen en Tom schraapte heftig zijn keel.
‘Hoe laat is 't?’ vroeg Rudi.
‘Bij half vier,’ zei Tom met een blik op zijn armbandhorloge.
‘O, dan zou ik thee zetten, dat vroeg tante me. Ik had vanochtend mijn bed niet afgehaald zeg, en toen zei tante dat dat een regel van het huis was,
| |
| |
en toen deed ik 't roef, roef, je weet wel Miek, de heele stapel pats op een stoel, en dat mocht ook niet. Ieder stuk netjes opvouwen en op elkaar stapelen. Een beetje ijzig hè. Alles is hier zoo netjes.’
‘Kan je wel zien,’ keurde Miek, ‘net goed voor jou, je bent zoo'n stoethaspel.’
‘Of jij zoo netjes bent.’
‘Ik gleed hier 't huis binnen,’ zei Tom, ‘die mat schoof met een vaartje vooruit.’
‘Ja,’ lachte Rudi, ‘Oom Hans zegt, we houden hier springconcoursen van de eene mat op de andere, waag je niet op 't zeil, want dan ben je verloren, en dan loopt hij als maar rond te springen van 't eene matje op 't andere.
En toen ging Rudi zich aan het theezetten wijden, wat heel wat voeten in da aarde had, omdat ze niet tot de handigste behoorde en naar alles zocht wat vlak voor haar neus stond.
Net was ze klaar, de thee stond op 't koperen comfoortje te trekken, of tante kwam beneden.
‘Dat is een goed idee, jongens, om Rudi eens op te komen zoeken,’ zei ze hartelijk, ‘'t zal nog wel echt vreemd zijn voor jullie hè.’
‘'t Valt wel mee, tante,’ deed Miek opgewekt.
Daar antwoordde tante Berthe niet op. Met haar klare, grijze oogen keek ze Miek eens in 't frissche gezichtje.
‘Je bent een leuk kind,’ dacht ze, ‘maar ik hou meer van Rudi, al is die stil en onwennig. Als ik moest kiezen wie van de twee ik als dochter wilde hebben, dan koos ik Rudi.’
Maar ze sprak niets van die gedachten uit en zat kalm toe te luisteren, hoe ze onderling praatten. Tom vond ze een beetje een dwaze, uit zijn kracht gegroeide jongen, en of Tom 't voelde dat hij niet erg geapprecieerd werd, hij deed dubbel onhandig en waanwijs en voelde zich onder tante's blikken allerminst op zijn gemak.
| |
| |
Toen ze op zijn voorstel aanstalten maakten om op te stappen, stelde tante voor dat Rudi een eindje mee zou loopen. En dus gingen ze met hun drieën op weg.
‘De losgeslagen helft van het gezin,’ zei Miek.
En toen kwam Tom ineens hakkelend met een soort plan, waar hij blijkbaar al een poos over had loopen broeien.
‘'t Is alles goed en wel, maar zijn we geen lammelingen?’
De zussen bleven er midden op den weg bij staan.
‘Lammelingen? Wij? Ben je dol!’ zei Miek.
‘Wat bedoel je nu?’ vroeg Rudi.
‘Nou, dat we 't ons zoo maar aan laten leunen, de familieliefdadigheid. Dat we niet zelf aanpakken.’
‘Tom, je bent eenvoudig idioot,’ besliste Miek. ‘Wat kunnen wij nu zoo maar aanpakken.’
‘O genoeg, ik kon naar kantoor gaan en jullie ook, of bij kinderen of in een huishouding, weet ik 't. Zie je en dan konden we vader en moeder geven wat we overhielden. Nou gaan we maar weer naar school en anderen moeten het betalen.’
Hij zweeg abrupt en de zusjes zwegen ook.
Blijkbaar vonden ze hem niet meer zoo volslagen idioot. Eindelijk zei Rudi zacht:
‘O, ik wil wel iets, natuurlijk.’
‘Nou ja, ik ook. Maar hoe kom je eraan, en ze vinden ons toch nog zulke kinderen.’
‘We moeten er alle drie eens ernstig over denken,’ vond Tom, en met dit besluit gingen ze uiteen, Rudi naar tante Berthe en de andere twee naar tante Ina's huis.
|
|