eens in nood was, ik maar bij hem moest komen. Nou, nood was 't nu wel niet, maar ik ging er naar toe, en de man was dadelijk genegen, om Evert te helpen. Echt te helpen, want hij was tevreden met drie procent, omdat het voor ons was.’
Evert had het dus gekocht, en was dadelijk het huis, zoodra 't leeg kwam, gaan opknappen, om het in Mei met zijn aanstaande vrouwtje te betrekken.
‘En gisteravond zei hij: moeder, dit was precies iets voor Weida - - -’
Nu viel Evert in:
‘'t Is mij te veel land, maar Weida kan 't wel aan. En 't huis is mij te groot; ik heb liever wat kleiner.’
Nu moeder weer:
‘Juist voor jullui gepast: voor vijf, zes, zeven menschen.’
Evert weer:
‘Ik heb voor mij zelf 't oog op wat anders, vlak in de buurt. En huur betaal je niet meer dan de rente van wat het mij kost.’
Grada was diep getroffen. Alard ging opstaan; hij voelde een machtig moeten.
‘Evert, ik zou dadelijk 't land willen zien!’
Evert sprong vroolijk overeind, en samen stapten ze op.
‘Wij drinken eerst een kopje koffie, vrouw Weida, - zei de moeder - en dan gaan wij 't huis bekijken! - 't Is maar een stap of wat hier vandaan.’
Even na den middagmaaltijd haastten Alard en Grada zich weer weg. En geen der Fabers, die hen tegenhield. Want Weida had gezegd: Als moeder 't nu ook goed vindt, komen we allen naar hier, en zoo gauw mogelijk. En de beide oude moeders moesten ten spoedigste in hun blijdschap deelen. Misschien kwam vrouw Faber morgen zelf wel even naar Nieuw-Lindenhof, om moeder Weida's