was iemand, die zijn eigen leven er voor waagde, om zich op zijn vijand te wreken. Hij moet zich verkeken hebben - - - - - -’
Moeder kwam binnen.
‘Mijnheer! neem mij niet kwalijk, maar u mag nu niet meer met Alard spreken. Als u bij ons in de kamer wilt komen en een kopje koffie mee wilt drinken - - -’
‘Heel graag, juffrouw Weida!’
Hij stond op, gaf Alard een hand, wenschte hem ten spoedigste volkomen herstelling toe, en zei dan fluisterend:
‘'k Mag morgen of zoo immers wel weer een oogenblikje komen?’
Alard knikte gemoedelijk van ja.
En den volgenden dag kwam hij terug.
‘U kunt toch wel staan, nietwaar, Weida?’
‘Zeker wel!’
‘Wil u dan eens gaan staan en uw hoofd dekken met den hoed, dien u den bewusten avond droeg?’
Alard begon schik te krijgen in den vriendelijken heer, en deed alles, wat hem verzocht werd. De rechercheur ging staan en scheen de gestalte van Alard, die zich op eenigen afstand van hem staande vóór hem moest plaatsen, geheel in zich te willen opnemen.
‘Dank u, Weida! ik ben voldaan. Ziet u, u zegt, dat de dader zich vergist heeft, en dat is vrij zeker het geval. Hij heeft dus een ander bedoeld, doch iemand, op wien u zeer veel moet gelijken. Want hij heeft u reeds in de verte zien naderen, en u liep nog in 't licht; hij heeft tijd en gelegenheid gehad, om u goed op te nemen. Dan - stond hij met het gelaat naar de stad, en verwachtte dus iemand, die op dat uur nog naar buiten moest, zeer zeker een boer, die - 't was weekmarkt - gewoon is, zijn zaken wat laat op den dag te doen. Ik ben tamelijk zeker, dat