tegen, dat ik met Grada trouw, zeg het maar, en wij zullen beiden ongehuwd blijven tot u er niet meer op tegen hebt. Want ik weet wel, dat vader goedvindt, wat u goedvindt.’
In moeders gelaat veranderde het geen zier.
‘Jij en Grada bent dus al goed met elkander klaar! En dat zonder dat je vader en ik er iets van weten!’
Hij keek haar vrij in 't gelaat.
‘Moeder, dat kon ik niet. Ik mocht Grada's naam niet noemen. En wij hebben nooit over trouwen of zoo iets gesproken en zijn nooit bij elkander geweest. De gracht was altijd tusschen ons. Alleen dien nacht vóór den dag, waarop ik vluchtte, is ze op de hoeve gekomen, stil, en heeft mij gewekt, om mij te waarschuwen voor de Maatschappij!’
De vrouw knikte met het hoofd.
‘Ah, zoo? - Nu begrijp ik alles! - Waarom heb je ons dat niet dadelijk gezegd?’
‘Omdat ik haar naam niet mocht noemen, moeder! - En over trouwen zouden we niet gesproken hebben, als het niet zoo maar door Jannes te pas was gekomen. Want Jannes, omdat hij anders nu een nieuwen dienst moest zoeken, dacht er over, met haar te trouwen, en hij vroeg mij om raad - - - -’
De vrouw begon te lachen.
‘Aan 't rechte kantoor!’
‘Zéker aan 't rechte kantoor, moeder! - Want ik zei hem dadelijk, dat zij hem toch niet zou willen hebben, en dat geloofde hij niet. Ik zei: Jannes, kom mee, dan zullen we 't haar zelf vragen. En samen gingen we schuin over 't land naar de sloot, waar Grada aan den overkant was; en ik vroeg haar: Grada, wil je met Jannes trouwen? En dadelijk zei ze: Wel neen, nooit! - Toen vroeg ik -