vizevazen - en oplichtersgeleerdheid, met haar goudzucht. Vóór die lijn lag zijn Nieuw-Lindenhof met een eigen woninkje, wonderlijk eenvoudig, vol en temidden van wezenlijke levensweelde. Soberheid zou er de pracht verhoogen, en pracht de soberheid in glans zetten. Een hooge heining zou daar een eigen menschleven afperken van de van buiten vergulde, van binnen rotte maatschappij, en een geweldige slagboom zou daar wezen, voor elk wie leed aan de cultuurjicht, aan goudkoorts, aan standstuberculose, aan modewaanzin.
Oud-Lindenhof had zijn ingang aan den straatweg, waar langs van 's morgens vroeg tot 's avonds laat de electrische tram schuurde, krijschte, gromde en gilde, en auto's alles met schrik en stank en stof vervulden en vervuilden.
Nieuw-Lindenhof zou zijn engen ingang hebben aan 't smalle stille zandpad, waar zelden wandelden de cultuurmenschen, die geen boom ongeschonden, geen bloempje aan haar steel konden laten.
Met moeder en vader zou hij niets aangaande Nieuw-Lindenhof kunnen overleggen: ze zouden alles gekheid en droomerij vinden. Grada alleen zou hem kunnen verstaan, en mooi vinden wat hij mooi vond.
Maar moeder stond tusschen haar en hem, honderd maal wijder dan de gracht lag tusschen haar akker en hun tuin.
Ach, dat moeder niet wijzer was dan de heele dwaze wereld, en den bolster veel hooger schatte dan de pit, en den mensch schatte naar wat met den wezenlijken mensch niets te maken had. - Maar wat kon hij er aan doen? - Moeder was toch moeder, en vader, vader, en hij - hun kind. Dat God het toch beteren mocht!