Grada - was iets van hem zelf zooals zijn moeder. Als hij haar zag, als hij aan haar dacht, als hij met haar sprak, altijd was ze iets eigens als zijn armen en beenen. Troffen ze elkander eens op den weg, dan gingen ze onwillekeurig op elkander toe, en bleven even staan en zeiden soms niets meer dan: ‘Hé, jij ook hier?’ En altijd was dat voor hem iets verrassends.
Aan zijn nieuwe bezit dacht hij met genot; voor zijn bewustheid was het nog de eigendom van Mulder, en de zorg en moeite er voor was hem zoet als zorg en moeite voor zijn vriend en vriendin.
Zijn ouders verwachtten, dat hij nu wel eens met hen, over wat hij nu zijn eigen kon noemen, spreken zou met het oog op toekomstplannen. Doch daar hij zelf daarover maar niet begon, deden zij het, en nu bleek het, dat hij zichzelf voor niet meer hield dan rentmeester van zijn vriend Mulder, en dat hij ook reeds een naam verzonnen had voor het stuk land achter 't villaatje. Nieuw-Lindenhof zou 't heeten.
Vader lachte daar wat om, maar moeder, die van haar jongsten zoon veel meer studie maakte, was dat al heel veel. Zij voelde in dat verzinnen van dien naam, dat Alards bezitsbewustzijn Oud-Lindenhof begon los te laten, zooals het hare 't al lang geheel kwijt was. En dit zou hem reeds genoopt hebben, zijn aandacht op zijn eigen grond te vestigen.
In dit naam geven, en in den naam Nieuw-Lindenhof zag ze een kiem, die misschien tot een grooten boom zou volgroeien; doch al wat boom was, wies langzaam.
In werkelijkheid voelde hij zich zóó weinig bezitter, dat hij er met Grada in 't geheel niet over sprak. Van haar tante had ze 't gehoord, dat Alard eigenaar was geworden van Mulders huis en land. En toen zij, over de gracht