Rinus zag hem in zijn vochtige, zachte oogen, en plots had hij wel willen huilen, omdat hij zoo'n nare jongen was, dat hij George - neen, niet vergeten, maar niet geteld had. O, 't was hem nu zoo wee, en hij verachtte zich zelf. Want hij begreep nu terstond, dat George telkens naar de heg was gekomen, om hem te zoeken, en meer, altijd méér te hooren van God, en van den hemel. Hij zag 't nu in eens klaar, dat George God lief had; en dat hìj maar zich zelf alleen zocht. Hij schaamde zich voor George.
‘George, zal ik weer den prentbijbel halen?’
Een blijde, vriendelijke knik in de heg zei: ja!
Rinus liep om den prentbijbel.
Maar wat verraste het hem, toen hij bij 't openslaan der voorste platen dadelijk merkte, dat George reeds wist, wat ze voorstelden.
‘'k Heb dat gelezen in den Bijbel op den zolder. 'k Ben al zoo ver, dat de Israëlieten door de zee gaan!’
Toch wou hij nu gaarne alles, wat hij gelezen had, geteekend zien. En Rinus liet hem alles zien, en verklaarde, wat George nog niet goed begreep.
‘Maar, Rinus! - van den hemel - en dat daar Suze is.... dát zou 'k zoo graag lezen!’
Rinus moest zich even goed bedenken.
‘O, dát! - Zie je, dan moet je het Nieuwe Testament hebben.’
‘Is dat weer een ander boek? - En ook een boek van God?’
‘'t Is de laatste helft van den Bijbel. De Bijbel is eerst Oud Testament en dan Nieuw Testament. Je kunt dat makkelijk zien in je eigen Bijbel. En kijk, hier ook. - Tot hier is 't van 't Oude Testament, en hier begint het Nieuwe. Kijk, dit is de eerste plaat van 't Nieuwe Testament.’
‘Hé, een kindje....’
‘Ja, maar dat kindje is de Zoon van God. Dat