Hij haastte zich, om 't nieuws te hooren.
‘Rinus - Piet Messchaert is dood! - Gisteravond heeft hij nog tot acht uur met de jongens gespeeld. Er scheelde hem niets, heelemaal niets, en van morgen, toen zijn moeder hem uit bed zou roepen, lag hij daar dood.’
Wat schrok Rinus. Want Piet Messchaert had gisteravond ook meegespeeld in de kipkarren. En nu meende hij wel, dat het Piet was, die 't eerst uit de kar was gesprongen, en wiens hoofd zoo tegen den grond had gebonsd; doch zeker was hij er niet van.
Wacht, daar kwam een buurmeisje van Piet.
‘Rika, is 't waar van Piet Messchaert?’
Eenige jongens omringden haar, en zij vertelde, dat hij om negen uur gisteravond nog vlug en vroolijk de trap op en neer was geloopen, en dat hij er van boven af was gevallen. Maar pijn had hij niet, en hij had heel den nacht vast geslapen. En de dokter had gezegd, dat hij 't niet anders kon verklaren, dan dat Piet gestorven was aan een hersenschudding.
‘Van de kipkar, Gerrit! - je weet wel....’ zei een der omstanders die niet goed naar Rika geluisterd had, maar Gerrit zei met zijn gezicht, dat hij niets verklikken moest. Hij zocht nu al de makkers, die gisteravond hadden meegedaan, en legde hun 't zwijgen op. Ook naar Rinus kwam hij toe.
‘Rinus, we moeten 't verzwijgen!’
‘Wat?’
In eens kwam Gerrit tot bezinning.
‘'t Is waar ook; jij was er toen niet bij!’
Spoedig wist het heele dorp het, dat Piet van de trap was gevallen, een hersenschudding had bekomen, en daaraan gestorven was. Doch enkele jongens vreesden, dat die dood het gevolg was van een leelijke tuimeling uit een kipkar.
't Was stil in school, triestig, gedrukt. Gistermiddag zat daar nog Piet Messchaert, en nu zouden ze hem