Trouwe vrienden
(1916)–Jan Veltman– Auteursrecht onbekend
[pagina 45]
| |
dan zou hij ook nu wel.... Wacht, misschien was George wel in den tuin. Hij liep naar de heg. ‘Hoorde je mij, Rinus?’ ‘'k Hoorde wel wát! - Dag George!’ Met wat een genot zag hij in dat goede, vriendelijke, zachte gelaat van George. ‘Rinus, zullen we nu weer even in je boek kijken?’ ‘Ik ga 't dadelijk halen!’ Hij liep in huis, bonsde tegen zijn moeder aan. ‘Jongen, wat heb je nu al weer?’ ‘George is daar, moeder! - Mijn prentbijbel. En mag 'k even den kleinen Bijbel ook mee?’ Dat mocht wel. ‘Kijk, George! dit is nu de Bijbel, de echte Bijbel!’ George bekeek het boek. ‘Rinus! - wij hebben ook zoo'n boek! Net zoo! - - Op zolder ligt het bij den rommel tegen den schoorsteen. Precies zoo een.’ ‘Je moet er in lezen, George! Stilletjes! - Op zolder!’ George lachte gelukkig; hij zou dat nu ook alles komen te weten, wat Rinus wist: van God en van den hemel, en waar die lieve Suze nu was. ‘Kijk, Georg! - Hier zie je nu den eersten man en de eerste vrouw, de vader en moeder van alle menschen; hier in 't Paradijs. - Dit hier is de boom om goed en kwaad te kennen; daar mochten ze niet van eten, want als ze 't deden, zouden ze sterven, maar anders bleven ze altijd leven. Zie je, als ze gehoorzaam waren geweest, en wij ook, dan had er nooit iemand gestorven....’ ‘Suze ook niet?’ ‘Nee, en mijn beide zusjes ook niet!’ ‘Maar Suze wás toch altijd gehoorzaam!’ Daar moest Rinus zelf eerst eens goed over denken. Hoe zat dat eigenlijk? Want zijn kleinste zusje was | |
[pagina 46]
| |
nog geen half jaar oud geweest, en wat kwaad had zóó'n kind nu kunnen doen? Hij zou er zich wel doorslaan. ‘Kijk, George! - nou deze plaat. Zie je? Adam en Eva werden uit het paradijs gejaagd, omdat ze ongehoorzaam waren; en nu zouden ze ook eens moeten sterven; niet dadelijk. En toen kregen ze kinderen, en die waren ook ongehoorzaam; ze waren krekt als hun vader en moeder. En Kaïn - kijk, dit is Kaïn! - was nóg erger, en hij sloeg zijn broer Abel - deze hier! - dood. En Kaïn kreeg weer kinderen en die waren weer als hun vader, en zoo ging het altijd door. Zie je, alle menschen en alle kinderen zijn ongehoorzaam; ik ook, en jij ook!’ George knikte ernstig met het hoofd: hij wist, dat hij vaak ongehoorzaam geweest was. ‘Jij ook, Rinus?’ ‘Nou!’ ‘Maar Suze dan? - En jouw zusjes?’ 't Was, of Rinus 't nu in eens wist. Plots hief hij de hand met uitgestoken wijsvinger op. ‘George, 't zat er tóch in! De ongehoorzaamheid. Als Suze maar groot geworden was! Als ze was blijven leven, zou ze nu zelf wel zeggen, dat ze vaak ongehoorzaam was! - Zie je, al zijn de kindertjes nóg zoo klein, 't zit er in! - Maar je ziet het nog niet!’ George zei al weer ‘ja!’ met zijn hoofd. Hij begreep het, dat de ongehoorzaamheid er in zat, in allemaal. En dus moesten ook allen.... Daar hoorde hij de tuindeur open gaan, keek verschrikt om en zag Hein en Bertha er door komen. In eens sloop hij weg.... En Rinus sloop in eens in 't grasveld achter de bessenstruiken, verstopte daar zijn boek, en loerde, wat er in Blankerds tuin zou gebeuren. Kijk, George kwam van achter 't priëel te voorschijn. | |
[pagina 47]
| |
‘Nare jongen, ben je weer bij die vuile sloot geweest?’ Dat was de stem van Bertha. ‘Ken je nu je lés al?’ Dát was Heins stem. ‘Jij zeker wél!’ spotlachte Bertha tegen Hein. ‘Dat gaat jou niet aan!’ snauwde Hein terug. Waar was George dan, dat hij hem in 't geheel niet hoorde? - Stil, daar liep hij met een opengeslagen boekje in de hand; hij was nu zeker aan 't van buiten leeren. Zei hij dan niets terug? Durfde hij niet? - Kijk, nu gingen Hein en Bertha met elkaar stoeien. - Mooi, wat raakte dat trotsche heertje daar leelijk onder den voet! - Heerlijk, heerlijk! vuile aarde aan zijn broek! Kijk die Bertha pret hebben! Mijnheertje boos! - Mis! - Bertha was hem te rap - Meid, pas op! - Boem, tegen den pereboom! Hein den anderen kant om. ‘Vent, kijk uit je oogen!’ Dat was Hein tegen George. ‘Wel, ik doe je immers niets! - Ik leer toch....’ Verder kon hij niet verstaan wat George zei. - Stil - daar kwam nu de lange Bernard ook aan! ‘Krijgertje! - ik ben hem!’ Hij langbeende onbeholpen Bertha na, maar Hein scheen hem op te wachten. ‘Laat eerst zien, of je neus schoon is!’ Au! - die mep van Bernard was raak. Hein huilend in huis! - Bertha hem na - Bernard háár weer na. Nu ging George ook. Rinus raapte zijn boek op, drentelde in huis, en begon weer aan de titels. |
|