wat breedvoerig uitgevallen, als bijvoorbeeld die over geleerde: faelgeerde (VII vs, 1353 v.), of beelde (VII vs. 1364), enz. Overigens zie men hierover het opstel Tekstcritiek en Dialectologie, van Dr. A. van Loey, verschenen in de Handelingen der [Belgische] Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie, IX, 1937, blz. 293-301. Evenzoo weze voor het Brabantsch taaleigen (dus ook van Lodewijk van Velthem) verwezen naar de Bijdrage tot de kennis van het Zuidwestbrabantsch in de 13de en 14de eeuw. Fonologie, van denzelfde (Tongeren, G. Michiels-Broeders, 1937. Werken uitgegeven door de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie - Vlaamsche Afdeeling - 1).
In boek VIII werden niet overal de zinspelingen op den Bijbel en de Kerkvaders nader verklaard, noch werd er naar de betreffende passage verwezen. Daartoe ontbrak eenvoudig de tijd; vaak ook de mogelijkheid. Bewuste zinspelingen komen trouwens reeds in de bron voor, nl. den Epilogus van Vincentius Bellovacensis' Speculum. De taak van den filoloog-uitgever was hier immers uitsluitend het mnl. taaleigen verstaanbaar te maken.
Den lezer verzoeken wij niet te verzuimen, een blik te slaan op de lijst der Aanvullingen en Verbeteringen.
Ten slotte is het ons een zeer aangename plicht, de Universiteitsbibliotheek te Leiden, die ons geruimen tijd het handschrift (cod. E 14) te Brussel ter inzage toevertrouwde, ten zeerste te bedanken, alsook Prof. Dr. R. Verdeyen, die een waakzaam oog over tekst en nota's liet gaan, waarbij we van menige schrandere suggestie van zijnentwege mochten gebruik maken.
A. van Loey.