Spiegel historiael. Vijfde partie. Deel 2
(1931)–Lodewijk van Velthem– Auteursrecht onbekendHoe die Grave van Artoes doet bleef, ende van den monc [.xxxiii.]2285[regelnummer]
Een [F]errijn van CampenoysGa naar voetnoot2285
Hilt hem achter met Artoys.
Met .i. sterker stemme hi riep:
‘Edel prinse! Die gracht es diep.
Hout op, Heer! Hoet er u jegen.Ga naar margenoot+
2290[regelnummer]
Onse v[ri]nde liegen daer in verslegen.’
| |
[pagina 322]
| |
Eer Peter Flote oec verstarf
Bat hi genade menichwarf,
Maer en mochten niet besluten.
Gene trompen ginemen tutenGa naar margenoot+
2295[regelnummer]
Omtrent Artoyse menichfout.
Hi sach al om: wat hi scout
Waren alle gepynde martsen.Ga naar voetnoot2297-2298
Hi riep: ‘Ariète, om tebbene p[lats]e!’
Morel, sijn ors, dedi lanchieren.Ga naar margenoot+
2300[regelnummer]
Hem volgenden na sine helmewieren,Ga naar voetnoot2300
Met sterken orssen, sonder telt,
Over die dode, die lagen opt velt.
Artoys riep al dat hi mochte,
Dat hem die hersenen scoren dochte:Ga naar margenoot+
2305[regelnummer]
‘Paterne die[u]! Wats ons gesciet?Ga naar voetnoot2305
En weet nu God van ons niet?’
Artoys sach tspel verloren.
Nochtan sloech hi dore met sporen,
Neven der gracht, op enen cant,Ga naar margenoot+
2310[regelnummer]
Daer hi sijn volc verdowen vant.Ga naar voetnoot2310
Sijn ors hadde so grote cracht
Dattet vloech over die gracht.
Her Ghi, die sine wapen kent,
Trac jegen hem, ende die som van GentGa naar margenoot+
2315[regelnummer]
Genendelike ende onvervard.
Hi sloechen af, den meesten scart
| |
[pagina 323]
| |
In dat volc dat met hem quam,
Dat nie wijf no man vernam.
Artoys was so diep geredenGa naar margenoot+
2320[regelnummer]
Opt (d)ors, dat hi hadde bestreden,
Overmids die grote cracht
Van den orsse, dat hi den scacht
Ga naar margenoot+ Van den standarde gegreep
Mijn her Gijs. Sijn stegereep,Ga naar margenoot+
2325[regelnummer]
Daer hi hem sere op verliet,
Vergat hi. Daerom liet hijs niet,
Wat datmen op hem sloech ende stac,
.i. stic hi uter banieren trac
Met beiden handen, ende scorde.Ga naar margenoot+
2330[regelnummer]
In liege u niet van enen worde.
Eer menne velde het was lanc.
Hi gaf ende nam, ende oec dranc
Dor die viande stormelike.
Op hem brac menich pike.Ga naar margenoot+
2335[regelnummer]
Daer waren mede die van der Goes,Ga naar voetnoot2335
Ende .i. monech oec van der DoesGa naar voetnoot2336
Quam op .i. merie gereden.
Hort hoe hise nu sal besteden!
Enen cnape daer hise gaf,Ga naar margenoot+
2340[regelnummer]
Ende barenteerde om .i. stafGa naar voetnoot2340
Daer quam .i. carmer oec inden hoep,
Die ute siere ordine sloep.
Men conste haers gelike niet vinden,
Elc soude enen bere binden.Ga naar margenoot+
| |
[pagina 324]
| |
2345[regelnummer]
Dese .ii. waren daer te wige,
Ende gingen houwen te prigeGa naar voetnoot2346
Al met enen starken stave,
Dor die minne vanden Grave.
Het waren .ii. sterke gesellen.Ga naar margenoot+
2350[regelnummer]
Ic hebbe dicke horen tellen,
Dattie monec Artoyse velde
Van den orsse, dat hi helde
Met enen slage die hi sloech,
Morel viel oec over sijn boech.Ga naar margenoot+
2355[regelnummer]
Doe sijn ors dus was gestort
Ende selve had gehadt menich hort,
Ende onder hem stont te voet,
Ende menich ombehindech cloetGa naar voetnoot2358
Tsinen hoefde sach geheven,Ga naar margenoot+
2360[regelnummer]
Doe wilde hi hem Guelke opgeven,
Ende seide: Ic lever u mijn swaerd!
Ic geve mi op! Wacht mijn paerd,
Dat gijt niet ne quets no slaet,
Maer dat gijt neemt ende vaet!’Ga naar margenoot+
2365[regelnummer]
Die Vlaminge riepen: ‘Wi ne kinnen u niet!’
Die Grave riep al in Fransoys:
Ic ben die grave van Artoys!
Neemt mi op, ic swige stille,
Ghi selt dan hebben al uwen wille!’Ga naar margenoot+
2370[regelnummer]
Die Vlaminc riepen: ‘Gi moet sterven,
Al waerdi grave anderwerven!’
‘Laesse! riep hi, wat wildi dan?
Ga naar margenoot+ Waer hier enich edelman
| |
[pagina 325]
| |
Die mi opnemen wilde?Ga naar margenoot+
2375[regelnummer]
Ic biede hem scerpe vanden scilde.
Nemt mi nu op te deser noet!
Ghi hebt die bloem van Kerstenheit doet.
Uwen pays van al bejagen
Gi selt, wildi mi verdragen!’Ga naar margenoot+
2380[regelnummer]
Si riepen: ‘Hiers geen edelman,
Noch die u tale verstaen can!’
Die Vlaminge stoeden vol haers moet[s],
Ende getrouden hem lettel goets
Dor al tbelof dat hi daer dede,Ga naar margenoot+
2385[regelnummer]
Ende sloegen doet opter stede.
Aldus werd Artoys gevelt.
Die tonge hem uten monde swelt,
Ende .i. van Brugge was gereet
Diesem uten monde sneet.Ga naar margenoot+
2390[regelnummer]
Ende na den stride had dese man
Van der Marct mijn her Jan,Ga naar voetnoot2391
Ward dat hem stonde te doene,
Hi souden geven van enen venisoene
Dat edelste daer nieman af at.Ga naar margenoot+
2395[regelnummer]
Dat venisoen daer hine toe bat
De[d]e per rivele die Bru[z]oeys,Ga naar voetnoot2396
Dats die tonge van Artoys.
|
|