Spiegel historiael. Vijfde partie. Deel 2
(1931)–Lodewijk van Velthem– Auteursrecht onbekendDat irste pongijs van den stride, ende dat inriden .xx[ix.]2005[regelnummer]
Nu hort vanden stride vort,
Daer in gesciede groet mort.
Doe Artoys sach sijn volc gereet,
Ende al te spronge, lancs ende breet,
So riep hi lude ende bitterlike:Ga naar margenoot+
2010[regelnummer]
‘Die mi minnen getrouwelike
Die volgen mi na ter vard!
Ic sal in ter bataelgen ward,
Nadien dat ic die Vlaminge zie,
Dus bliden dach en sag ic nie!’Ga naar margenoot+
| |
[pagina 311]
| |
2015[regelnummer]
Menichtfout riep hi: ‘Mon[tj]oye!
Elc sie heden om sine proye,
Daer ic den Liebard op sal doen,
Het es edel venisoen!’
Deser was wel bi getaleGa naar margenoot+
2020[regelnummer]
vii [dusent], die troeken ten dale,
Ende .xxiiii. dat wel wet,
Swaerd in hant op hem geset,
Ende elc een ors, met groten leden,
Ende met scarpen sporen bestreden.Ga naar margenoot+
2025[regelnummer]
Der voetgangers was sonder getal,
Die op die Vlaminge quamen al.
Her Ghi ende Guelke voren al omme
Op .ii. scone beesten stomme
tFole ordineren ende setten:Ga naar margenoot+
2030[regelnummer]
‘Die viande comen! Hier om geen letten!’
Ga naar margenoot+ Dit riepen si beide ontfermelike:
‘God sende ons hulpe van hemelrike
Tot deser anxteliker noet!’
Als hi oec dede, seidemen albloet,Ga naar margenoot+
2035[regelnummer]
Want menich daer optien dach
Sente Jorys vane sach.
Ende alsi dit dus hadden gedaen,
Gingen si bede te voet staen,
Metten andren met enen sta[v]e,Ga naar margenoot+
2040[regelnummer]
Alse te scedene daer niet a[v]e.
Men ginc gene pesen trecken in,
Het was dat vreselijcste begin
Dat noyt man met ogen sach.
Die pilen vlogen op genen dachGa naar margenoot+
| |
[pagina 312]
| |
2045[regelnummer]
Datmen den hemel cume van dien
Van dickeden niet conde gesien,
Maer tFlaemsce heer datter stont
Was noyt gequets no gewont.
Nochtan waer si so dorscotenGa naar margenoot+
2050[regelnummer]
Haer halseberge ende hare [sor coten,
Bokelare, targen, helme, scilden,
Die si jegen die scoten hilden.
Dese staken so vol clare pinnen
Men conster niet ane bekinnenGa naar margenoot+
2055[regelnummer]
Al van den hoefden toten voeten
Dan scichte. Dus began mense groeten.
Elc Vlamine hadde, des geloeft wel,
.ii. orsse op hem comende snel.
Het was .i. ongedeelt spel.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot2059
2060[regelnummer]
Nochtan diere toequamen lieten tfel.
Si sagen oec over die Walen vliegen
.i. brant, .i. vogel, sonder liegen.Ga naar voetnoot2062
Doe riep Ghi ter selver stont:
‘In wilde niet om ducent pontGa naar margenoot+
2065[regelnummer]
Dat hi over ons ware leden!
Wi selen victorie hebben heden!’
Doe die Vlaminge met groten roten
Haer scichte uut hadden gescoten,
Doe sloegense haer pesen ontwee,Ga naar margenoot+
2070[regelnummer]
Daer meniger herten of werd wee.
Si worpen onder dorsse haer bogen
Jegen h[a]er scenen, sodat si vlogen
| |
[pagina 313]
| |
Ende deisden achterwaerd ten vrienden,
Daer si vele prijs verdienden.Ga naar margenoot+
2075[regelnummer]
Artoys riep met groten dangiere:
‘Fu[yès], me[r]daelge, treis arière,
Fa[u]s cler(c)s die [Ju leer,
Rendé v[o]s sa[n]s reposeer!’
Dus hadde Guulke grote porsse.Ga naar margenoot+
2080[regelnummer]
Men reet op hem met menigen orsse.
Ga naar margenoot+ Simpoel riep, ende Artoys
Menich werven in fransoys.
Doe werd die wijch starc ende groet,
Daer was die menich in groter noet.Ga naar margenoot+
2085[regelnummer]
Die van den Vrien hem scoffierden,Ga naar voetnoot2085
Die Fransoyse die niet en vierden
Maer dapperlike daerwaerd traken.
Daer hordemen menige glavie craken.Ga naar voetnoot2088
Die van den Vrien lagen neder.Ga naar margenoot+
2090[regelnummer]
Maer si vercoeverden staphans weder,Ga naar voetnoot2090
En was maer goet, wat so men sprac.
Dat dit here dus achter trac,
Want, wat datter binnen quam
Bleef al doet. Doe dit vernamGa naar margenoot+
2095[regelnummer]
Mijn her Jan van Rinissen,
Doe trac hi over toter perssen,
Van achter welvende met siere scaren.
Die Fransoyse worden in varen,
| |
[pagina 314]
| |
Doen si dus belopen warenGa naar margenoot+
2100[regelnummer]
Van haren vianden tusschen .ii. strukenGa naar voetnoot2100
En waren el niet dan clare [b]uken
Van desen lieden, daer si opliepen.
‘Vlaendren ende Leu!’ dat si riepen.
Dus bleef een wonder in grachten doet,Ga naar margenoot+
2105[regelnummer]
Daer d'een over den andren scoet.
|
|