Spiegel historiael. Vijfde partie. Deel 2
(1931)–Lodewijk van Velthem– Auteursrecht onbekend[xxv]Die Vlaminge lagen tesen tiden
Op .i. plaetse daer besiden,
Vaste in een ende al te voet,
Met pieken starc ende wel behoet,
1715[regelnummer]
Ende gewillech genoech te stride.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1715
Doe sende Artoys bander side
.i. iraut te nemen ware,
Oft hi [von]de, int Vlaemsce h[a]re
Enegen here van groten prise
1720[regelnummer]
Die wesen soude te desen pongise.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1720
| |
[pagina 298]
| |
Sine gedochten waren mettien
Dat hi hem vaen soude laten dien,
Ginet hem qualike inden strijt.
Die gene reet wech ter selver tijt
1725[regelnummer]
Ende bescouwet achter ende vorenGa naar margenoot+
Ende quam weder, ende liet daer horen
Artoyse, wat hi had gesien:
‘Her Grave!’ sprac hi doe mettien,
‘Al dat ic sie dat sijn crayolenGa naar voetnoot1729
1730[regelnummer]
In die wapen, ende scietenspolen.Ga naar margenoot+
En sach niemen van valoer
Daer ic theer alom voer,
Sonder Willem van Juleer,Ga naar voetnoot1733
Ende mijn her Gi, .i. bacheleer,Ga naar voetnoot1734
1735[regelnummer]
Wijts sone van Dampiere.Ga naar margenoot+
Si staen te voet op .i. riviere,Ga naar voetnoot1736
Van achter mach mer niet in raken.
Ene baniere sagick er blaken,Ga naar voetnoot1738
Ga naar margenoot+ Den Lupart van [sabel], gebatelgeert,
1740[regelnummer]
Int v[el]t van goude geordineert.’Ga naar margenoot+
Van Brabant sprac doe her Godevard:
‘Die ridder, die draecht den Lupart,
Dats die gene, dat secgic die,
Daer ic mi meest af ontsie:
| |
[pagina 299]
| |
1745[regelnummer]
Hets mijn her Jan van Rinesse.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1745
In die werelt en esser niet sesse
Omgaens wijt ende breet,Ga naar voetnoot1747
Die bet van orloge weet.’
Hi riet doe Artoyse, opdat hem dochte
1750[regelnummer]
Nuttelijc, dat hi niene vochte,Ga naar margenoot+
Ende beiden soude metten stride
Tote sander dages, wel betideGa naar voetnoot1752-1753
Dat van der margenstonde daecht,
Si selenre alle al sijn versaecht.
1755[regelnummer]
Nemmermeer selen si mickenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1755
Dat si bat ordinoerden al sticken
Dan si nu hebben gedaen,
Ende morgen laet ons op hem slaen.
Hets al arm vole te voet,
1760[regelnummer]
Ende sal dan [t]setten sijn vermoet.’Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1760
Artoys balch hem deser word,
Ende was er sere om testord,Ga naar voetnoot1762
Dat hi hem desen raet vorleide.
Hi verhief hem int gereide
1765[regelnummer]
Ende sprac: ‘Na dien dat gi ontsiet,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1765
Ic rade wel, Godevaerd, dat gi vliet
| |
[pagina 300]
| |
Ende gi sijt up uwe hoede!’
Dit sprac Artoys met overmoede:
‘Ic belge mi dat gi dit doet,
1770[regelnummer]
Wi sijn tors ende si te voet.Ga naar margenoot+
Hondert orsse ende .M. man,
Dats alleens. Wat ontsiedi dan?Ga naar voetnoot1772
Drayt omme u ogen ende besiet:
Dit vrome vole faelgiert u niet.
1775[regelnummer]
Ende hilt u noyt over ontsaecht,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1775
Mi heeft wonder dat gi dit vraecht!
In wilde niet, Godevard, dat si lagen
Vor ons gebonden, en soudse jagenGa naar voetnoot1778
Die ginder over staen te voet,
1780[regelnummer]
Ende daer met coelen minen moet!’Ga naar margenoot+
|
|