Alle drie daer vore onthouden.
1210[regelnummer]
Datmen nochtan onder sine baniere
So vreselijc street ende so fiere
|
-
voetnoot+
-
Cap. 17. Dit hoofdstuk is de, niet overal gelukkige samenvatting van Heelu vss. 7563-7826.
-
voetnoot1155-1160
- Aanvankelijk gelijk aan Heelu vss. 7563-7565; daarna ter resumptie van de lange lofspraak, bij Heelu vss. 7566-7589.
-
-
[tekstkritische noot]1159 beghinne t. eynde
1160 D. hi niet e.t. en weynde
1161 Twee r.v. st. h. by
1162 ghy
1165 V. saint pol beyde
1164 soe gr. daden
1165 aff eeuwelike
1166 Verhoghet s.s. al vranckerike
1167 H. rase oic v. liedekercke
1168 conroet alsic mercke
1169 Herden de h. herde zwaer
1170 = tekst.
1163 simpoel in het hs. voluit. 1169 harden in het hs. voluit. Jonckbloet, Ann. meende dat hier behoort gelezen te worden *hadden (vandaar zeker dat Verdam ook de vraag stelt in 't Middelnederl. Woordenb. 3, 148), maar dat is ontwijfelbaar het gevolg van 't niet verstaan van harden, dat in den samenhang voortreffelijk past.
-
voetnoot1162-1163
-
Huge ende sijn broeder, her Gi van Simpoel = Hugo, graaf van Blois, zoon van Gwijde III van Châtillon, graaf van Saint-Pol, en van Mahaut van Brabant. - Zijn broeder Gwijde was graaf van Blois en Saint-Pol. Verg. de aanteekening boven bij vs. 3537 van het tweede boek.
-
voetnoot1166
- Daarop volgt bij Heelu vss. 7597-7612 een lofrede op de Fransche ridders die te Woerone streden, inzonderheid op de beide Simpoels.
-
voetnoot1167
-
Raesse...van Lidekerke: zie de aanteekening boven bij vss. 336-337.
-
voetnoot1169-1172
- komen in de plaats van de uitvoerige beschrijving van de heldendaden van Raesse van Lidekerke, bij Heelu vss. 7618-7639.
-
-
[tekstkritische noot]1171 Menich die doot voir hem nam
1172 Om dat hi niet sijn en soude gevangen man
1173 H. st. vromelike by hem daer
1174 M. heere her J.v. Barlaer
1175 E. uut vl. van stoers h.j.
1176 Anconghen
1177 D. hildent totten eynde
1178 V. Mechelen m.h. Berthout
1171-1172 Het verdient opmerking dat hs. C der Brabantsche Yeesten vs. 1171 mist, en er daarenboven één meer heeft ná vs. 1170, dat daarbij veel beter past dan vs. 1169. 1174 barlaer in het hs. voluit. 1175 Scors hs.: tors verbeterd in overeenstemming met Heelu vs. 7645 en met de lezing van hs. C der Brabantsche Yeesten, die bewijst dat we hier te doen hebben met een fout van een afschrijver, en dat Velthem zelf den naam goed zal gehad hebben, op zijn hoogst wellicht * stors heeft afgeschreven naar een hs. van Heelu waarin c en t moeilijk te onderscheiden waren. 1176 A[n]tonge hs.: aconge verbeterd op dezelfde gronden als tors uit het voorgaande vers.
-
voetnoot1173-1174
-
Heelu vss. 7640-7642: Hem stonden oec daer coenlike bi Sine vromege sonen...Ende sijn neve her...van Berlaer.
-
voetnoot1174
-
Jan van Barlaer. Heelu vss. 7642-7643 zegt: sijn neve her Jan Berthout, Die vore hiet van Berlaer. Daarmede stemt overeen Jan Berthout die men heet van Berlaer, in de keure van Mechelen uit 1301 (31 December) (zie b.v. Willems, Codex diplomaticus op Jan de Clerc's Brabantsche Yeesten I, blz. 699). - Berlaer ligt zeven kilometer Zuid-Zuid-Oost van Lier.
-
voetnoot1175
-
van Scors her Jan = Jan van Schorisse (= Escornaix), die later zulk een aanzienlijke rol zou spelen in den oorlog tusschen Philips IV van Frankrijk en Vlaanderen.
-
voetnoot1176
-
van Antonge her Wouter = Wouter van Antoing, heer van Belone, wien de graaf van Vlaanderen, Gwij van Dampierre, in 1288 de stad Limburg met haar afhankelijkheden gaf (zie bij Willems, Codex diplomaticus op Heelu's Slach van Woeronc, blz. 471; Ernst, Histoire du Limbourg, t. VI, p. 346).
-
voetnoot1177
- Met dit vers vervangt Velthem Heelu vss. 7648-7666. - Dese, d.w.z. Rase van Liedekerke met de drie andere genoemde ridders, zooals duidelijkblijkt uit Heelu vss. 7656-7658 Want her Rase, ende sijn ghesellen, Ende sonderlinge dese drie Baenrotse enz.
-
voetnoot1178
-
Van Mechgelne mijn her Bertout = Wouter Berthout, voogd of heer van Mechelen; verg. boven, 1ste boek, c. 40, inzonderheid vss. 2884 vlgg.
-
-
[tekstkritische noot]1179 ors
1180 D.d.s. yerst w.b.
1181 Tote dander sijde doir d.s.
1182 Daer q.
1183 soe zeere jeghen
1184 werdt
1185 Diere aff oft toe a. legghen
1186 zij seggen
1187 conroete
1188 dore
-
voetnoot1179 en 1181
- en 1181 Hem ontdroech sijn orsse saen...Tot bander side dor die seare. Aan deze woorden kan men zien, hoe kernachtig Velthem zijn kan, als hij maar wil. Heelu na de onmisbare inleiding (vss. 7667-7677) zegt, vss. 7678-7682: Het gheviel hem alsoe doe Dat sijn ors was alsoe strac Ende soe sterc, dat hi dor brac die viande met gheninde, Ende quam dore ten anderen inde.
-
voetnoot1180
-
Doen die strijt was bestaen. Dit is een dwaasheid van Velthem. Volgens Heelu gebeurde het dorebreken van Bertout van Mechelen Doen hi sach dat met nide Die viande al ten hertoge creghen (vss. 7672-7673), en na het geval vermeld te hebben, laat hij er op volgen, vss. 7683-7687: Waren doen hondert manne mede Dore broken, alse hi dede, Die hertoge hadde den sege eer Enen halven dach ochte meer Ghewonnen, eer hine nu wan.
-
voetnoot1182
- Ook dit vers is vrijwel verkeerd: het komt in de plaats van Heelu vss. 7683-7699, waaronder echter uitdrukkelijk gezegd wordt, dat Maselendre ende Ruire...buten hilden alsoe ghire, Ende wachten na die pride Dat een heere van andere side...quam dore gebraect (vss. 7693-7697).
-
voetnoot1183
-
Daer...jegen = tegen de vijanden; maar eigenlijk is 't anders. Heelu vss. 7698-7700 vervolgt: Doen hadden sine (tekst: sinen) gherne gesaect Ane hen, ende ghevaen: Dat woude hi weder staen Ridderlike met ghewout. Daarop volgt, vss. 7702-7717, een verhaal van 't gevecht en een lofrede op Berthout.
-
-
[tekstkritische noot]1189 Maer hi werdt g.d. schiere
1190 = tekst.
1191 Maer hi w.e. geslagen zo zeere
1192 dair na l.d. heere
1195 Berthout doot is b.
1194 En wart sijn b.n. begheven
1195 S. bleeff totten eynde d.
1196 Maer dat dese daden voirwaer
1197 gielijs berthout
1198 walem h. Aernout
1191 sere: in het hs. voluit. 1192 onlange: on- in het hs. voluit. 1194 En hs.: En̄ verbeterd in overeenstemming met den eisch van den samenhang en met de lezing van hs. C der Brabantsche Yeesten; de emendatie word ook reeds aangeprezen door Jonckbloet, Ann. 1198 waleen in het hs. voluit; hoeft niet veranderd te worden in *Waleem zooals Heelu vs. 7799, hs. C der Brabantsche Yeesten en beneden vs. 1516 hebben. Verg. fr. ‘Walhain’ en beneden vs. 1233: Busegeen.
-
voetnoot1190
-
Willem van Liere = Willem, zoon van Jan van Lier. Heelu vs. 7724 zegt, dat Willem van Lier bacheleer was.
-
voetnoot1192
-
Heelu zegt, vs. 7728-7729: vanden wonden bleef hi doot Int ghevanenesse na sciere.
-
voetnoot1193-1194
- Zijn het eenig overblijfsel van de passage van Heelu vss. 7731-7771, waarin verklaard wordt, waarom niemand, behalve Willem van Lier en twee serjante oft drie, Bertout kon volgen bij het dorebreken van 's vijands gelederen, en verder de dapperheid wordt beschreven en geprezen van zijn mannen, die tot het einde toe moedig streden, ofschoon ze hun hoofdman verloren hadden.
-
voetnoot1196
-
dat daden: slaat, grammatisch, op de twee voorgaande verzen, maar is eigenlijk de samenvatting van 't geheele verhaal bij Heelu vss. 7744-7767.
-
voetnoot1197
-
Gilijs Bertout, heer van Honebeke, d.i. Humbeek, aan den linker oever van de vaart van Willebrock.
-
voetnoot1197-1203
- Velthem doet niet veel meer dan namen noemen; alleen over Geerard van Rotselaar zegt hij iets meer, terwijl Heelu, vss. 7768-7826, uitweidt over hun daden en hun geslacht, vooral over Arnout van Walhem (vss 7796-7826).
-
voetnoot1198
-
van Waleen her Arnout; Waleen = Walem (boven vs. 948), Walheem (Heelu vss. 7799, 7808, 7816) = Walhain (zie bij Lacomblet, Urkundenbuch f.d. Gesch. des Niederrheins, bd. II, blz. 563, een stuk uit 1295). Walhain ligt in de provincie Brabant, arr. Nijvel, 5 km. ten N. van Gembloers.
-
-
[tekstkritische noot]1199 Gheerart
1200 geene vaer
1201 sincken
1202 Gheraert
1203 D.s.n. yet w.g.
1199 Geracr[t]: in het hs. voluit, behoudens de -t die den kopiïst in de pen gebleven is. 1199-1200 rotselaer: vaer in het hs. voluit. 1202 gerart en rotselaer in het hs. voluit. 1203 [yet] worde geminet... hs.: worde geminet yet en zoo hebben Lelong en Jonckbloet beiden dan ook gelezen, zoodat de laatste in zijn Ann. kon spreken van drie gelijk rijmende verzen. Een aandachtig beschouwer van het hs. zal echter onmiddellijk hemerken, dat yet vrij ver afstaat van geminet en geheel buiten de ordonnantie van het vs., zoodat de gedachte zich opdringt dat het woordje aanvankelijk overgeslagen werd, en daarna, als gebruikelijk, achter den regel werd bijgevoegd, terwijl de kopiïst verzuimde de noodige verwijzingteekens te plaatsen, ter aanwijzing wáár in het vs. het woordje behoorde te staan te komen. Zoo bekomt men niet alleen een vers, dat metrisch onberispelijk is, maar men ontkomt tegelijk aan de drie gelijk rijmende verzen. Men zou kunnen meenen, dat yet aan 't slot van het vers bijgevoegd werd door den kopiïst, om het rijm te herstellen; maar dan zou hs. C der Brabantsche Yeesten zeker wel de lezing niet hebben die hier wordt verdedigd. - Dat na dit vs. 1203 een, en wellicht meer andere ontbreken, is na het voorafgaande boven allen twijfet verheven; dat de leemte ook in hs. C der Brabantsche Yeesten voorkomt, bewijst dat ze al zeer oud moet zijn. Dat Velthem, die zoo weinig om een vers verlegen was, - klinkt het niet, zoo botst het! was immers zijn leus - zou nagelaten hebben, met of zonder opzet, het vers te schrijven, is wel niet onmogelijk, maar toch weinig waarschijnlijk. - geminet: de
verkeerde lezing van Lelong: *gemiet is, behalve bij Jonckbloet, ook reeds verbeterd, naar het hs., door Verdam, Middelnederl. Woordenb. 4, 1596.
-
voetnoot1202
-
Gerart van Rotselaer, seneschalk van Brabant (zie Butkens, Trophées du Brabant, t. II, p. 186, en het Supplément, t. I, p 148), zijn broeder Jan van Rotselaer komt voor in 't tweede boek, vs. 3496: zie de aanteekening aldaar.
-
voetnoot1202-1203
- Deze verzen bevatten een zinspeling op den naam Rotselaer, die reeds voorkomt, maar veel duidelijker, bij Heelu vss. 7783-7790: Onder sine baniere waert Dese battaelge alsoe haert Behouden,...Dat hi...Met vromicheden daer verhaelde, Daer hi den name met belaelde van Rotselaer, die van vromen Ridderen ye es heere comen. Heelu heeft blijkbaar verband gezien tusschen den naam Rotselaer en het zelfstandig naamwoord rotse; hij wil zeggen: hij heeft daar stand gehouden als een rots, en daardoor den roemrijken naam, dien hij geërfd had, op zijn beurt duur betaald. Wat Velthem dan weer op zijn manier heeft uitgedrukt.
-
-
[tekstkritische noot]Ga naar margenoot+ 1204 ‖ D. werdt
1205 Mede
1206 W. sij w.m. Berthouden
1207 dair voir
1208 = tekst.
1209 D.d. heere t. doot is c.
1210 = tekst.
1211 Soe vresselic
Opschrift: De namen vanden heeren die in dierste Scare prijs ontfinghen vanden stride.
1212 Die grave van vianen sloech menigen slach
1213 Waer die porsse meest gelach
1212 en 1213 In het hs. zijn deze beide verzen over drie regels verdeeld, aldus: Die grave van vianen sloech - | menigen slach. genoech | Waer daer die porse meest gelach Het streepje ná sloech geeft te kennen dat het vervolg van het vers op den volgenden regel staat (zie de noot bij II, vss. 3671-3676 en de verbetering op de 2de noot van dl. 1, blz. 251); de punt ná slach geeft het einde van vs. 1212 aan. Door Lelong noch Jonckbloet is dat opgemerkt: zij hebben de twee eerste regels van het hoofdstuk als de twee eerste verzen beschouwd; vandaar dat vs. 1213 in hun beider uitgave met geen ander rijmt, zoodat men, deze gebruikende, aan een leemte in het hs. denkt. In plaats van te kort, is er integendeel iets te veel: het woordje genoech ná slach. is in het hs. zeker niet geschreven met den overigen tekst: de letters zijn niet zoo goed gevormd als gewoonlijk, en staan scheef; en 't is ook niet geheel zonder beteekenis, dat er géen schuin streepje volgt, dat het woord met den volgenden regel moet verbinden, al is zulks nog geen afdoende bewijsgrond. Men krijgt in elk geval den indruk dat het woord genoech naderhand door den kopiïst werd bijgevoegd, om de na slach. open gebleven ruimte aan te vullen en meteen een rijmwoord te geven aan sloech- dat er geen noodig had. In hs. C der Brabantsche Yeesten ontbreekt het woord, wat de hier voorgedragen opvatting schijnt te bevestigen. Heelu geeft weinig of geen licht, daar vs. 1212 van Velthem's eigen maaksel is, ter vervanging van Heelu vss. 7827-7842, terwijl Velthem vs. 1213 overeenkomt met
Heelu vs. 7843: Ende daer die perse meest op lach 1213 Waer daer : Waarschijnlijk is een van beide woorden te veel, of moet er gelezen worden *Waer dat - daer in het hs. voluit.
-
voetnoot1204-1211
- Velthem haalt er weer passages bij die hij reeds heeft overgeslagen
-
voetnoot1206-1207
- ingegeven door Heelu vss. 7780-7781: Her Berthout hadde oec onthouden Twee baenrotse met hem daer.
-
voetnoot1208-1211
- Paraphrase van Heelu vss. 7752-7757: Sint dat yeman wert geboren En ghesciede nie dat wonder, Daer die heere was doot oft onder, Dat hen sine liede soe seere weerden, Ende dien strijt soe langhe anteerden, Alse daer daden clene ende groot.
|