1150[regelnummer]
In dietsce, in walsce, in latijn,
Die en doen oec niet gewach,
Dat enich ridder op enen dach
Dan die hertoge, dat secgic u.
|
-
voetnoot+
-
Cap. 16. Of de indeeling in hoofdstukken van Velthem zelf afkomstig is, weet men niet; wie ze moge gemaakt hebben, dit hoofdstuk is al op een zeer ongeschikte plaats aangebracht. Bij Heelu hooren de eerste verzen van dit hoofdstuk terecht bij het voorgaande: met den ondergang der Scavedriesche was de strijd uit, want de andere scharen waren reeds alle vroeger overwonnen. Dat verband heeft Velthem prijsgegeven.
-
voetnoot1099
-
Rueren. Zie boven de aanteekening bij vs. 366. Dat ruier, rueer, een enkele maal ook royer (t.w. bij A. Matthaeus, Veteris Aevi Analecta 1, 298 en 299bis) eigenlijk ripuarier is, staat reeds te lezen bij Ducange 5, 328b en 777b, die trouwens ook reeds een Oudfranschen tekst aanhaalt, waarin ruyers voorkomt, waardoor we zekerheid hebben, dat het Middelnederlandsche woord aan het Oudfransch is ontleend. In het Dictionnaire de l'ancien français van Godefroy kom dit ruyer niet voor; wel een homoniem, nl. ruier (afleiding van rue) = voyer. Wellicht is ruyer = ripuarier, waarvan de formatie niet geheel helder is, met dit ander ruier verward en ten slotte samengevallen.
-
voetnoot1100
-
Overlanders: Zie Verdam, Middelnederl. Woordenb. i.v., maar vergelijk de aanteekening boven bij vs. 3520 van het eerste boek. - Rijnheren: Rijnlanders.
-
-
[tekstkritische noot][C]
1101 Oesseninghen e. moeseleren
1102 V. gelrelant e. van lymborgeren
1103 vore d. dinghen
1104 E.d. scavedriessche o ghingen
1105 heeren conroet
Ga naar margenoot+ 1106 ‖ doot
1107 Diere w. alsoe luttel
1108 brabanders
1109 Soe
1110 getal by gemeyneu r.
[D]
1101 Oesingers ende moeseleren
1102 Van gelderlant e. limborgieren
1103 Dees waren verwonnen onderlingen
1104 scavendriessche
1105 conroot
1106 Blever wel sij xij c doot
1107 Des blever so luttel int getal
1108 Als .xl. brabanters doot over al
1109 tot 1113 ontbreken.
1101 Moseleren in het hs. voluit. 1102 limborgeren : -ger- in het hs. voluit. 1109 viande : de kopiïst begon aanvankelijk va- te schrijven, maar verbeterde de a in een i en een eerste helft van een a; vandaar op 't eerste gezicht iets onduidelijks. - dander scade : Jonckbloet, Ann. beredeneert dat hier een fout moet schuilen, en meent dat er wellicht moet gelezen worden * dan die scade Maar de geheele redeneering spruit voort uit het niet verstaan van Velthem's tekst (zie de aanteekening hieronder), wat trouwens geen wonder is, daar het gebruik van ander hier zeer zeker ongewoon is.
-
voetnoot1101
-
Oesseningen: Ardenners; zie de aanteekening boven bij vs. 815 van het tweede boek en de verbeteringen op het eerste deel. - Moseleren = ‘Moezellanders’.
-
voetnoot1103
-
vor dien dingen. Heelu vss. 7302-7303: Eer met dien ongevalle Die Scavedriesche onder gingen. Daarna roept Heelu (vss. 7304-7312) de genade des Heeren in over allen die in den strijd gebleven zijn.
-
voetnoot1105
-
onder alder heren coenroet. Heelu vs. 7314, kort en bondig: in elke side.
-
voetnoot1106
-
.xic. man. Heelu vss. 7316-7318 voegt daar nog aan toe: Ende meer daer toe, die men wale Ter waerheit weet, nochtan sonder Die ghene die na storven.
-
voetnoot1107-1108
- = In 't getal dezer (elfhonderd dooden) waren alles samen niet meer dan veertig Brabanders. Geschikte verkorting van Heelu vss. 7318-7322.
-
voetnoot1108
-
over al = alles samen, in 't geheel. Heelu vs. 7321: altemale.
-
voetnoot1109
-
dander scade = de overige schade, d.i. dus: de overige doden Heelu zegt, vss. 7318-7323: Onder alle, die men daer doot vant, Waren den hertoge van Brabant In sine side altemale nochtan Doot min dan xl man; Daer boven dander getal Verloren sine viande al. Wat Heelu noemt daer boven dander getal (d.i. 1100 min 40, niet 1100, zooals Willems op Heelu wil), noemt Velthem dander scade; daarop volgt bij Heelu vss. 7325-7331 nog een jammerklacht, omdat het meest allen mannen van geslechte ende van ridderscape waren.
-
voetnoot1110
-
Bi gemeinen rade, eigenlijk = gemeenschappelijk; hetzelfde dus als Heelu vs. 7332: van beiden siden.
-
-
[tekstkritische noot][C]
1111 Soe bl doot
1112 Meer dan .xl. orsse
1113 die w. gewondt
1114 morgenstont
1115 totter
1116 nye oic
1117 In gheen landt soe l. dueren
1118 H. eyndic d.s. avontueren
1119 roeven e.d. draghen
1120 Maer d. roeven e.d. jaghen
[D]
1114 Die strijt duerde van priemtijt
1115 Toter hoger v.
1116 tot 1140 ontbreken.
1114 onderstont hs.: onder stont 1118 indie hs., strikt genomen: in dic
-
voetnoot1112
-
.xic. orsse. Heelu vs. 7334 heeft xlc orsse. In hoever dat juist is, valt moeilijk uit te maken. Blijkbaar heeft Velthem het aantal der gedoode paarden willen in overeenstemming brengen met dat der verslagen ridders. Verg. de noot van Willems op Heelu vs. 7334.
-
voetnoot1113
-
Heelu vss. 7336-7337: Sonder die daer ghequelt Ute quamen, ende gewont.
-
voetnoot1118
- komt in de plaats van Heelu vss. 7342-7354. Door de eerste persoonsvorm in dit vers te brengen, heeft Velthem de zuivere tegenstelling, zooals Heelu die heeft, laten teloorgaan Heelu vss. 7342-7344 zegt: Hier mede sijn die aventueren, Die inden strijt worden gedreven Na die waerheit al bescreven enz. Waarop hij dan, vss. 7351-7355, kon laten volgen: Doen die strijt al was gedaen ... Wert daer vremde voere gedreven, Want doen ginc men daer jaghen enz.
-
voetnoot1119-1121
- Deze drie verzen zijn Velthem's niet ongeschikte samenvatting van Heelu vss. 7355-7366.
-
-
[tekstkritische noot]1121 Dat en was noch niet gheyndt
1122 Den ghenen die de landen bekindt
1125 kundich w.d. aert
1124 Voeren sc. al gescaert
1125 scheyvaert
1126 berghe een groot t.
1122 Den genen: men zou verwachten * Die genen en Verdam, Middelnederl. Woordenb. 7, 812 wil dan ook aldus lezen (zelfs wil hij lezen *diegene: maar dát is toch beslist overbodig); maar vermoedelijk is de datief hier veroorzaakt door het volgende die: ‘Dengenen die’ is om zoo te zeggen maar een enkel pronomen. Verg. Heelu vs. 7367: Dien daer dlant eondich was enz. - die: Verdam, t.a.p. wil lezen * dien maar dat is onnoodig: ook in het meervoud blijft het relativum vaak onveranderd. 1122-1129 De interpunctie is hier anders dan bij Lelong en Jonckbloet, die beiden vss. 1125-1128 verbonden met vs. 1129, en de eigennamen beschouwden als weder opgevat door si en als onderwerpen van quamen. Maar uit Heelu blijkt duidelijk dat de verhouding omgekeerd is, en dat de namen appositie zijn bij het onderwerp van voren scumen in vs. 1124. Heelu vss. 7367-7372 zegt namelijk: Dien daer dlant condich was, Her Sceivaert ende her Mulrepas, Her Herman van Witham, Ende menich man, die met hem quam Ende oec daer kinden wel den aert, Die volgden na enz. Verg. ook de aanteekening hieronder. 1123-1124 ard: gescard in het hs. voluit. 1125 sceifard in het hs. voluit.
-
voetnoot1122-1131
- Deze luttele verzen zijn in de plaats gekomen van Heelu vss. 7367-7479. Deze aanzienlijke bekorting is echter niet zonder ongelukken tot stand gekomen. Als de kaart van het land kennende, noemt Heelu vss. 7367-7371: Dien daer dlant condich was, Her Sceivaert ende her Mulrepas, Her Herman van Witham, Ende menich man, die met hem quam, Ende oec daer kinden wel den aert. Dezen dus sloegen aan 't plunderen (Heelu vss. 7372-7376); middelerwijl keerden weder van den stride Des hertogen hulperen: Die vanden Berge ende die Coelneren, Ende des proefst scare van Aken, Met grooter bliscap; want hare saken Waren hen daer wale ghevallen; Want daer en bleven van hen allen Maer si drie op tfelt doot (Heelu vss. 7378-7385). Zoodat Velthem die vanden Berge, die proefst entie Colneren geheel verkeerd onder de ‘schuimers’ opnoemt. Heelu verhaalt nu uitvoerig hoe het de hulperen van den Brabander vergaan was (vss. 7386-7459), waarna hij terugkeert tot hertog Jan: deze was gebleven ter plaatse Daer sine viande worden mat, en wachtte, opdat ze, mochten zij hun leed noch trachten te wreken, hem gereet daer mochten vinden (vss. 7460-7473). Middelerwijl keerden de scharen, die aan 't rooven waren geweest, met vliegende vaandel terug, zoodat de Brabanders meenden, dat de vijand werkelijk weer op hen afkwam (vss. 7474-7479).
-
-
[tekstkritische noot]1127 proifst e. coleneren
1128 witham d. heeren
1129 sij v. scumen
1130 brabantsoene
1131 sij d. vianden
1132 soe coenlic
1133 lieden
1134 Alsoe gescaert
1135 Als mense alteenen heeft v.
1136 S. sij jeghen den ghenen c.
1137 dair na te handt
1138 D. worden sij saen daer b.
1127 Colneren hs.: colueren in het hs. voluit; verbeterd als boven in vss. 249, 294, 725, 809. 1134 gescard in het hs. voluit. - Bij Jonckbloet verkeerdelijk * gescard en ongelet
-
voetnoot1130
-
Entie Brabantsone vernamen = * Ende et die Brabantsone vernamen; *et = het komen van hen die terugkeerden van het rooven.
-
voetnoot1132-1134
-
Heelu vss. 7480-7483: Noch doen noch eer, en wert vernomen Riddere en geen, noch oec gesien Soe condichlike ten wige wert tien Alse die hertoge weder dede.
-
voetnoot1134
-
al ongelet: in actieve beteekenis, als boven in vs. 1898 van het tweede boek = zonder dralen.
-
voetnoot1135-1137
- komen in de plaats van Heelu vss. 7484-7499, die eerst zegt: Sijn liede volgeden alle mede tot overt bruc na hem thant, waaronder menich ridder ende menich serjant, wier paard onder hen gedood was, nu te voet mede liepen; waarop nog een en ander over den opmarsch volgt.
-
voetnoot1135
-
Alsemense: -men- = die ‘Brabantsone’; -se = de gewaande vijanden.
-
voetnoot1136
-
si = de Brabantsone; - die gene = de gewaande vijanden.
-
voetnoot1137-1140
-
Heelu vss. 7498-7502: Maer alse sciere alsi vernamen Dat hare hulperen waren, Keerde weder met sire scaren Die hertoge, met soe groeter eeren Alse enz.
-
-
[tekstkritische noot][C]
1139 vrienden w.d. daer
1140 keerde
1141 eeren
1142 Alsmen nye v. sach keeren
1143 groete
1144 gelaet
1145 mede troost gaff
1146 Soe groot d.w. aff
1147 Sijn vyande q. in sorghen
1148 = tekst.
[D]
1141 Die hertoge keerde metter m. eeren
1142 Daermen ye vorst mede sach gekeren
1143 Dit dede al sijn goede raet
1144 Ende daer toe sijns selfs daet
1145 tot 1148 ontbreken.
1144 laet: zie de noot bij vs. 3596 van het eerste boek; Verdam, Middelnederl. Woordenb. i.v. ‘Gelaet’, wilde laet in * gelaet veranderen, maar later, i.v. ‘Laet’ is hij daarop teruggekomen. 1145 hem in het hs. voluit. 1148 int gelaet: Verdam, Middelnederl. Woordenb. 4, 46 wil lezen * mit gelaet Het moge waar sijn, dat ‘met gelate’ een gewone uitdrukking is, het is niet duidelijk waarom int gelaet niet goed zou zijn. Verg: ‘Reinaert ghinc in dien ghelate ende in also bouden ghebare, oft hi sconinx sone ware’, Reinaert (ed. Martin) l, 1768. ‘In en gelate van droeven sinne sprac Reinaert’ enz., l, 2185; ‘die vrouwe ... siet den coninc ... altoes droeve in sijn ghelaet’, Seghel. v. Jherusalem 122; ‘In woerde ende in ghelate’, Jan de Clerc, Lekensp. III, 12, 97. Ook ‘gebare’ komt vaak voor met het voorzetsel ‘in’, zooals uit de aanhalingen bij Verdam, Middelnederl. Woordenb. i.v. genoeg blijkt; Velthem zelf zegt: hout u stoutelike int gebare I, 2198; in der gebaren als te vechten, II, 2202, zoodat int gelaet zeker niet fout kan zijn.
-
voetnoot1142
- = Heelu vs. 7502, waarop nog een lange lofspraak op den hertog volgt (vss. 7503-7511).
-
voetnoot1143
-
Heelu zegt, vss. 7512-7515, dat de Brabanders hun vijanden nooit zouden overwonnen hebben, En hadde gedaen des hertogen Sonderlinge groote daet enz.
-
voetnoot1145
-
hem = de Brabanders. Onder 't bekorten heeft Velthem de verzen, waarin het antecedent van dit pronomen voorkomt, prijsgegeven, terwijl hij het pronomen zelf behield. Heelu vss. 7512-7519 zegt: Daer en hadden jegen staen Die Brabantre niet moghen, En hadde gedaen des hertogen Sonderlinge groote daet, Ende boven al sijn coene ghelaet, Daer hi hen met troest gaf Soe grooten, datter weder af Sine viande quamen in sorgen enz.
-
voetnoot1148-1149
- Tusschen deze twee verzen in staat bij Heelu vss. 7521-7544 een lofrede op hertog Jan, die door Velthem is weggelaten. Vandaar dat het Want, waarmede vs. 1149 begint, hier een vreemden indruk maakt, wat bij Heelu niet het geval is.
-
-
[tekstkritische noot][C]
1149 W.a. yesten
1150 In dietsche in walssche
1151 oic
1152 eenich r. op eenen d.
1153 striden
1154 segghic
Opschrift: Hoe int beghinsel vanden stride wouteren Ga naar margenoot+ ‖ Berthout sijn ors ontliep aldaer hi doot bleeff
1155 heere her Godevaerde
1156 en can men na sijn waerde
1157 N. volprijsen in coenicheden
1158 H. vromelic dat hi h.g.
[D]
1149 W.a.d. geeste die en sijn
1150 In dietsch in walsch ende in l.
1151 En doen ooc geen gewach
1152 D.e.r. op enigen dach
1153 Meerre daet d. in strijde nu
1154 seggic
1155 tot 1357 ontbreken.
1157 volprisen hs., strikt genomen: vol prisen
|