Ende doet sloech, waermense kinde,
Daer met ward des strijts .i. inde.
|
-
-
[tekstkritische noot]Opschrift: Hoe die edelste ende vroemste van alden lande den dorplieden ghingen in handen
[C]
1007 heeren
Ga naar margenoot+ 1008 ‖ gebueren
1009 saken
1010 berghe die proefst
1011 Everaert vander mercken
1012 V. riverscheit v. molenarcken
1013 Her Gheraert v. Gulke her sandaert
1014 geschaert
[D]
1007 tot 1060 ontbreken.
1007 D[.]oen hs.: Ddoen Niettegenstaande hij plaats openliet voor een roode hoofdletter D, die er dan ook kwam, schreef de kopiïst doen in plaats van * oen 1011 euerard en markē in het hs. voluit. 1012 molenarken en 1013 gerard in het hs. voluit. - ende her sceivard : Jonckbloet, Ann. meende dat ende hier te veel is, daarbij steunende op Heelu vss. 6982-6983: van Molenarken Geraert, van Gulke her Sceivaert Maar Willems heeft hier Heelu verkeerd verstaan en dienvolgens slecht geinterpungeerd: Geraert hoort niet bij van Molenarken maar bij van Gulke zooals uit vss. 241-242 hierboven en uit Heelu vss. 4575-4576 ontwijfelbaar blijkt. Tot deze vergissing bij Heelu vs. 6983 is Willems zeker gekomen, doordien Scheivard drost van Gulik was. 1014 gescard in het hs. voluit.
-
voetnoot+
-
Cap. 15. Tusschen dit en 't voorgaande hoofdstuk laat Velthem weg Heelu vss. 6947-6976, een soort van inleiding tot al wat volgt, die Velthem werkelijk missen kon.
-
voetnoot1011
-
Everard vander Marken: zie de aanteekening boven bij vs. 252.
-
voetnoot1012
-
van Riferceit: zie de aanteekening boven bij vs. 241. - van Molenarken: Herman van Molenarken wordt vermeld in een stuk uit het jaar 1288 in den Codex diplomaticus bij Jan van Heelu's Slach van Woeronc (ed. Willems), p. 464.
-
voetnoot1013
-
Gerard van Guelke: zie de aanteekening boven bij vss. 241-242. - her Sceivard, Jan Schevard, bij Heelu vs. 7222: Van Geilenkerke her Sceivaert. Zie de aanteekening boven bij vs. 242.
-
-
[tekstkritische noot]1015 Baenroitsen graven al gemeyne
1016 V. wilnouwen v. griffelsteyne
1017 V. te crakelborch v. waldecghe
1018 segghe
1019 deden
1020 E. sloeghen e. vinghen al d.w.
1021 D. hen (voluit) niet en w. op gheven
1022 namen sij
1023 gebueren saghen
1024 Dat die m. heeren die plaghen
1015 Banrutse hs.: baurutse 1023 die ander gebure: Jonckbloet, Ann. wilde ander weglaten: ‘aangezien in de voorgaande verzen van geen “gebure” sprake is, kan thans van geen andere gesproken worden; daarenboven: ander staat niet bij Heelu vs. 7003’. Dat moge alles waar zijn, maar hs. C der Brabantsche Yeesten heeft ook die ander gebure en het vermoeden lijkt gewettigd, dat we met een fout van Velthem te doen hebben: zijn slordigheid was er groot genoeg voor. 1024 die[s]: men zou natuurlijk ook kunnen lezen * dit Heelu vs. 7004 heeft des
-
voetnoot1016
-
grave van Wilnowe: de graven van Wilnouw behoorden tot een zijtak van het geslacht van Diez, wiens gebied aan de Lahn gelegen was. Wilnouw = Weilnau (nu Alt- en Neu-Weilnau) in Nassau, aan de Weil. - van Griffelsteine, bij Heelu, vs. 6986 nauwkeuriger: Grifensteine = waarschijnlijk Craftho, heer van Greifenstein, genoemd in een stuk van 30 Juni 1292 bij Willems, Codex diplomaticus op Heelu's Slach van Woeronc, blz. 560. Greifenstein ligt aan de linkerzijde van de Dill, tusschen Dillenburg en Wetzlar.
-
voetnoot1017
-
Van Teckelborch: zie de aanteekening boven bij vs. 252. - van Waldegge: zie de aanteekening boven bij vs. 253.
-
voetnoot1019-1020
- Bij Heelu vss. 6990-6993: Ghemeinlike sloegen si in den tas, Ende gingen vaen ende ophouden Alle die ghene, die hen wouden Op genade in hant gaen.
-
voetnoot1021-1022
- Dat staat niet bij Heelu. Deze zegt alleen, vss. 6994-7002, dat wie zich niet goedschiks overgaf, er met gewout toe gedwongen werd.
-
voetnoot1024
-
(d)ie meeste heren. Heelu vs. 7004 alleen: die heren.
-
-
[tekstkritische noot]1025 Dat sij die vianden alle vinghen
1026 dair uut te v.
1027 oic met aen winnen
1028 E. ghingen des selfs d. beghinnen
1029 D.l. zij daer a.h. sl.
1030 E. ghingen dapperlike vaen
1031 aen hen (voluit)
1032 Maer d. yegen
1033 te handt doot
1034 doir noot
1035 landt
1036 A. dorplieden g. in handt
1037 zeere
1038 Henric v.w.d. heere
1027 met oec: Jonckbloet, Ann. wilde oec weglaten, daar met en oec hetzelfde beteekenen. Maar deze redeneering onderstelt vanwege Velthem een zorg voor zijn stijl, die, in dit gedeelte van zijn werk althans, niet te vinden is. 1035 al kersten in het hs. aaneen. 1036 Arme dorpliede: Verdam, Middelnederl. Woordenb. 2, 358, deze plaats aanhalende, verbetert: * armen dorplieden Er zijn te veel voorbeelden van verwarring van datief en accusatief bekend en te vinden, om een dergelijke verandering nog noodzakelijk te achten. 1037 weerde en sere in het hs. voluit. - Jonckbloet, Ann. wil lezen * soe sere gelijk Heelu vs. 7023 heeft terwille van Dat in vs. 1041. Maar deze verandering wordt niet gesteund door hs. C der Brabantsche Yeesten, en het volgende Dat beteekent: zoodat.
-
voetnoot1037
-
Na dit is hier vrijwel onzin. Wat Velthem over Heinric van Westenboreh vertelt is niet gebeurd ná, maar vóór wat even te voren werd verhaald. Heelu vss. 7017-7024 zegt zeer duidelijk: Maer eer si daer toe bedwongen Worden, en mochten tongen Seggen niet hoe groote pine Ute Overlant ende van den Rine Baenrotse, ridderen, seriante, graven, Doegden, eer si hen opgaven; Want si weerden hen soe seere, Dat van Westborch die heere enz. Heelu's si weerden hen heeft Velthem op Heinric van Westenborch alleen toegepast.
-
voetnoot1038
-
Heinric van Westenborch, broeder van den aartsbisschop van Keulen; zie over hem Kremer, Beyträge, III, Urkunden, blz. 201.
-
-
[tekstkritische noot]1039 D. bisscops reynaerts b.
1040 Beyde
1041 verslegen bleeff
1042 V. dien d. dat hi dreeff
1043 = tekst.
1044 = tekst.
1045 D. bleeff na hem te voet over lanc
1046 = tekst.
1047 E. sij h. op wilden gheven
1048 verslegen
1049 alle dandere
1050 noch
1051 nyemant daer l. beyden
1052 lijfs
1045 overlant hs.: over lant
-
voetnoot1044
-
Heelu vs. 7031 voegt er nog aan toe: Soe condich waren si, ende soe groot.
-
-
[tekstkritische noot][C]
1053 gaff
1054 = tekst.
1055 V. Assouwen beyde d.g.
1056 berregheem h. waelraven
1057 neuwen naren
Ga naar margenoot+ 1058 ‖ baenroitsen
1059 niet al
1060 Ghingen in handt
1061 D. scavedriessche die ic h voren
1062 A. telden die s.g.
[D]
Opschrift: ‖ Hoe den strijt inde nam .lxxviij. Ga naar margenoot+
1061 D. scavendriesche daer ic te voren
1062 U af telde
1057-1058 neuwenaren : warē in het hs. voluit. 1058 barutse : het schijnt niet absoluut noodig te lezen * banrutse, zooals Jonckbloet, Ann. wilde; in het Middelnederl. Woordenb. i.v. wordt immers ook een vorm ‘baeroche’ opgegeven. 1061 die : Jonckbloet, Ann. wilde gelezen hebben * daer ; maar dat lijkt niet strikt noodig: die zal hier te verklaren zijn als in: ‘Die Gods sone, die hi wel wiste, dat comen soude’.
-
voetnoot1055-1060
- Is al wat bij Velthem overblijft van Heelu vss. 7044-7154. Dat Velthem het overbodig achtte al de ridders, die Heelu opnoemt, te vermelden, kan men begrijpen. Maar dan was er geen reden om een uitzondering te maken voor de weinigen die hij wél vermeldt.
-
voetnoot1055
-
Van Nassouwe beide die graven: Walram en Otto, zonen van Hendrik de Rijke. Verg. de aanteekening bij vs. 3331 van het tweede boek en boven bij vs. 37.
-
voetnoot1056
-
van Berengeem her Walraven: Walram van Gulik, heer van Bergheim, bij Gulik: zie Butkens, Trophées du Brabant, t. l, p. 317.
-
voetnoot1057
-
Entie grave van Neuwenaren: Walram, graaf van Neuenahr, leenman van den graaf van Berg; zie de aanteekening boven bij vs. 3331 van het tweede boek.
-
voetnoot1059
- Dat geijkte vers kwam Velthem zelden zoo goed te stade als hier, waar hij zooveel uitlaat, zelfs den overgang tot de episode der Scavedriesche.
-
voetnoot1061
-
Heelu vss. 7152-7154 leidt de thans volgende episode aldus in: Nu hoort vanden aventueren, Die daer van dien ghevechte Vielen der Scavedriesche knechte. - hier vore, nl. in het tweede boek, vss. 3244-3255 en 3967-3976.
-
-
[tekstkritische noot][C]
1063 Uut ossenine al v. aerde
1064 als libaerde
1065 H. vianden inden twiste
1066 Beyde met ernste e. met liste
1067 lieden
1068 = tekst.
1069 Gemonteirt o. een b.
1070 Ende diere en keerder nemmeer
1071 Uuten
1072 snabble
1073 misdaden
1074 Aen d. brabanders s. geene g.
[D]
1063 Van ossemont
1064 als libaerde
1065 Haer viande inden twiste
1066 Beide met ernste e. met liste
1067 lieden
1068 .C. ende .x. bij g.
1069 Beamot trac onder een baniere
1070 Ende dier en keerde maer viere
1071 strijde
1072 D.w. her coen snable
1073 = tekst.
1074 Aen die b. sueken geen genade
1063-1064 arde: libarde en 1065 hare in het hs. voluit.
-
voetnoot1063
-
Oesseninc: verg. de aanteekening boven bij vs. 815 van het tweede boek en de verbeteringen op het eerste deel.
-
voetnoot1066
-
int ierste ende int leste. Bij Heelu, vss. 7160-7163 veel meer indruk makende: Want si waren Beide die ierste ende die leste Inden strijt, ende oec die beste Die daer waren in hare side.
-
voetnoot1067
-
vromer liede. Heelu vs. 7165 specifieert: Van haren geslechte.
-
voetnoot1072-1074
- Verg. boven tweede boek, c. 46, waar verhaald wordt hoe Coene Swabbe zich aan Jan van Brabant onderwierp. Sedert moet hij tot de partij van Reinout van Gelre teruggekeerd zijn; anders hebben déze verzen geen zin. - Velthem laat daarenboven uit Heelu iets weg, dat tot het recht begrip van den gedachtengang onmisbaar is. Heelu vss. 7171-7175 zegt: Her Coene Snabbe die ontvloe, Want het stont hem alsoe, Dat hi om sine mesdade En dorste en ghene genade Soeken ane die Brabantsoene.
-
voetnoot1074
- Velthem laat weg Heelu vss. 7176-7184 houdende een lofspraak op Coene Swabbe's magen, die daer bleven en groote dade dreven.
-
-
[tekstkritische noot][C]
1075 witham
1076 der lieden
1077 Hoedden hen (voluit) jeghen d. zeere
1078 gadere in a. keere
1079 schare
1080 nyemant
1081 brabanders doir
1082 = tekst.
1083 sij
1084 = tekst.
[D]
1075 D.v. witham
1076 Die dier lieden v. was
1077 tot 1086 ontbreken.
1076 derre en 1077 sere in het hs. voluit.
-
voetnoot1075
-
Die van Wittham ende Molrepas. Zie de aanteekening bij vss. 3245, 3292 en 3948 van het tweede boek. Heelu vss. 7185-7186: Die van Witham ende hare knechte, Her Mulrepas ande sijn geslechte.
-
voetnoot1076
-
derre liede viant, t.w. van de Scavedriesche; verg. boven vs. 380 vlgg. en Heelu vss. 7189-7192: Si waren die viande Daer die Scavedriesche haer ande Gherne ane hadden gewroken, Ghelijc als vore es gesproken.
-
voetnoot1077
-
Hoetden hem jegen dese sere. Bij Heelu vss. 7193-7199 wordt deze zorg van Witham en Molrepas duidelijk gemotiveerd: men hadde ... Den Scavedrieschen doen verstaen, Dat hare viande daer souden Int vergaderen, alle houden Ghescaert biden hertoge vore: Daer sochten si (nl. de Scavedrieschen) se ter core Ghenendichlike, met hogen moede.
-
voetnoot1078-1081
- zijn Velthem's paraphrase van Heelu vss. 7202-7208: doent daer ginc aen die noot Lietense den hertoge varen striden, Ende drongen in een besiden Achter die Brabantre, soe verre Dat niemen op hen en was soe erre Die yet op hen conste ghewreken, Hine moeste die Brabantre dor breken. Daarop volgt bij Heelu vss. 7209-7229 een beschrijving van hun slagorde en de vermelding van al de ridders, en daer toe meer dan hondert man, die in het conroet van die van Witham ende Molrepas ‘hielden’.
-
-
[tekstkritische noot][C]
1085 W. sij h.d. als l.
1086 Tot dat die h.
1087 = tekst.
1088 scavedriessche
1089 = tekst.
1090 doen waer sijse
1091 Voir h.d.b. doot
1092 schade w.e.j. groot
1093 D. soe vromen lieden n. vint
1094 osseninc
1095 Lutter m. dlijff ontdraghen
1096 scavedriessche
[D]
1087 Die sloegen inden str. m. sp.
1088 scavendriessche
1089 Eerlijc inden
1090 doen als sijse b.
1091 Voer hem al daer bl. doot
1092 groot
1093 tot 1098 ontbreken.
1091 hem in het hs. voluit.
-
voetnoot1085
-
Want si hilden daer alse lam = zij bleven daar staan -, zij hielden zich zoo ‘koest’ als lammeren. Dat is Velthem's niet ongeschikte paraphrase van Heelu vss. 7233-7237, die daaraan nog toevoegt, vss. 7238-7239: Menich man seide, het ware Om vrese vanden Scavedrieschen, maar toch den indruk wekt, dat hun terughouding veeleer een krijgslist was.
-
voetnoot1086
-
Heelu vs. 7240-7244: alse sciere alsi vreischen... Dat die hertoge quam boven, Gheberden si als liede die doven.
-
voetnoot1090
-
sise: si- = Witham en Molrepas; -se = die Scavedriesce
-
voetnoot1094
- Bij Heelu is dit vers het eerste van een lange passage, t.w. vss. 7252-7291, waarin de ondergang der Scavedriesche uitvoerig verhaald wordt. Een groot aantal werden gedood; de overigen, toen ze Saghen datsi hare leven Verloren sonder verdingen, Waerse mochten beringen Hare viande, ... gingen ... af tien Wapenroc ende brachieren, Ende wandelen hare manieren, Ende voeren hier en[de] daer, ende sochten Waer si in hant gaen mochten, Daer si dat lijf souden ontdragen (Heelu vss. 7282-7291).
-
voetnoot1095
- Niet heel juist: zie Heelu's tekst in de voorgaande aanteekening.
-
-
[tekstkritische noot][C]
1097 E. doot s. waer mense k.
1098 D. mede wert d.s. een ynde
Opschrift: Tverclaren hoe vele datter over beyden Sijden doot bleven, ende hoe lange den strijt duerde
1099 Maselant e. rueren
1100 Onderlanders e. rijn heeren
[D]
1099 Maeslanders ende Rmieren
1100 Overlenders e. rijn heren
1099 Rueren: Lelong's verkeerde lezing * Rideren is ook reeds verbeterd, behalve bij Jonckbloet, door Verdam, Middelnederl. Woordenb. 4, 1204; 5, 2198; 6, 1357, 1393 en 1421 waar telkens opgegeven wordt te lezen * Ruwere op de voorlaatste der genoemde plaatsen echter met de vraag: ‘of misschien ook * Riveren, ofra. riviers (Duc.), lat. Ripuarii’. Aangezien, aan den eenen kant, het hs. klaar en duidelijk heeft rueren zooals reeds Jonckbloet gezien heeft, en, aan den anderen, ruyer reeds oudfransch is (zie de aanteekening hieronder), hoeft deze onderstelling niet meer in aanmerking te komen. Wat echter niet zeggen wil, dat naast ruier, rueer, een vorm * rivier, * riveer niet kan bestaan hebben. We zouden daaromtrent meer zekerheid hebben, indien de lezing van hs. D der Brabantsche Yeesten duidelijker was: er staat nl. Rmier zonder stip op het eerste stokje ná de R, zoodat het onzeker blijft, wat bedoeld is: * Ri-uier = * Riwier, of * Rivier, of zelfs * Rui-ier 1100 Overlanders hs.: Over landers - Rijnheren hs.: rijn heren
|