1000[regelnummer]
In heren Walravens coenroet.
1005[regelnummer]
Dier was so m[en]ich, dat ic tgetal
Niet wale en can genomen al.
|
-
-
[tekstkritische noot]Opschrift: Hoe in her waelravens conroet ende in Sgreven van gelre nood .xvj. ridders doot bleven
[C]
933 Nu suldi van waelraven v.
934 hevet
935 haert
936 E.h. by die v. lutsemborch gescaert
937 verslaghen s.m. eeren
938 Waelraven was een d. lymborgheren
939 = tekst.
940 Maer doen
941 Dat hem den strijt wert soe fel
942 Doen
[D]
933 Nu suldi
934 Van Valkenborch wat hij heeft ged.
935 Hij was int v. hart
936 Bij dien v. lutzenborch gescaert
937 D.d. verslegen waren m. eeren
938 Her walraven was een der heeren
939 = tekst.
940 Maer doen hij
941 Doen street hij na tornier spel
942 Want hem den strijt was te fel
935-936 hard: gescard in het hs. voluit. 942 tornierspel hs.: tornier spel
-
voetnoot934
- Onder hetgeen Walrave heeft ‘gedaan’, vermeldt Heelu ook. vss. 6677-6685, dat hij de grootste schaar van allen had bijeengebracht, wat Velthem weglaat.
-
voetnoot942-944
- In een tornooi kwam het niet zelden voor, dat een ridder, die te vermoeid werd, zich een poosje afzonderde om weer op krachten te komen. Men mocht ook zijn tegenpartij uitkiezen: bleek een zekere tegenstander te sterk, dan hield men zich buiten diens bereik en zocht een anderen op, wiens kracht minder te duchten was. Verg. A. Schultz, Das höfische Leben zur Zeit der Minnesinger, bd. II, ss. 131 en 142.
-
-
[tekstkritische noot][C]
943 = tekst.
944 een
945 hierentare
946 alle hier nare
947 eynde
948 op walraven m. geneynde
949 E.h. daer eenen r.g.
950 Dore den h. die wilden wr.
951 D.v. walem doe rumeden schiere
952 Maer daer bleeff
[D]
943 hij
944 Vacht hij op een a. st.
945 tot 974 ontbreken.
945-946 harentare: nare in het hs. voluit. 949 daer hs.: den Dat een plaatsbepaling noodig is, blijkt uit den samenhang. De emendatie wordt rechtstreeks gesteund door de overeenkomstige lezing van hs. C der Brabantsche Yeesten; onrechtstreeks door Heelu vs. 6717: Doen die strijt was biden inde: Daer dede hi een stout ontmoet. De mogelijkheid der emendatie is toegegeven door Jonckbloet, Ann., die echter ook aan * den ridder of * doen dacht. 950 wilde[n]: het verkortingsstreepje boven de slot-e is den kopiïst in de pen gebleven. De verbetering is ook reeds aangeprezen door Jonckbloet, Ann. 952 daer in het hs. voluit.
-
voetnoot944
-
op ene ander stat, t.w. Daer hi hem bat mochte verweren, zooals Heelu vs. 6697 er bijvoegt.
-
voetnoot948
-
op Walem = ‘op die van Walheem’ (Heelu vs. 6715); zie verder beneden de aanteekening bij vs. 1198.
-
voetnoot949
-
enen ridder = heren Reiniere in vs. 954, d.i. Reinier van Moriasart, zooals de naam voluit luidt bij Heelu vs. 6731 en beneden vs. 1285. Onder de Brabantsche leenmannen worden bij Butkens, Trophées du Brabant, t. I, p. 343 ook genoemd: Jean et Renier de Marie-sart. - Moriensart is een buurt van Céroux-Mousty, aan den linkeroever van de Dijle; van het slot der heeren van Moriensart, die tot den oudsten tak der Limals behoorden, is nog de toren over, gebouwd in de 13de eeuw door Arnout de Eerste van Limal.
-
voetnoot951
-
doe ruemdi sciere. Heelu vss. 6724-6726: Her Walrave kinnese alsoe stout, Ende soe vermert van vromicheden, Dat hi niet en dorste beiden.
-
-
[tekstkritische noot]953 hadde aldair
954 Her Reynaert vloe van haer
955 Op eenen berch achterwaert s.
956 D. peinsdi ic hebbe
957 Dat ic g.b. daer achter
958 = tekst.
959 eene b. doen
Ga naar margenoot+ 960 ‖ ten stride waert neder
961 = tekst.
962 uut
963 E. oic v.v. anderen l.
964 = tekst.
957 ben in het hs. voluit. 960 neder op ratuur van * weder 964 Die daer niet enz.: Jonckbloet, Ann. wil hier daer elimineeren; maar Velthem is niet zoo keurig op het gebruik der bijwoorden, integendeel, en het woordje staat immers ook in hs. C der Brabantsche Yeesten.
-
voetnoot955
-
Op enen berch. Dat is niet geheel juist. Heelu vs. 6733 zegt niets anders, dan dat Walrave toech weder achter waert (niet zonder ironie volgt daarop eerst nog: Doen liet hi den hogen aert Van Limborch, die nie en vloe), maar hij vermande zich, en dán ging hij post vatten Hoverdelike ende oppenbare Vore dire Brabantre scare Op ene hoegde, van daer niet verre (Heelu vss. 6743-6745).
-
voetnoot956-957
- De oratio directa is van Velthem. Heelu vss. 6738-6740 zegt eenvoudig: (hi) pensde ... dat men nie en sach vlien, Niemanne voor hem te voren, Die van Limborch was geboren.
-
voetnoot959
-
Heelu vss. 6760-6761 zegt, veel praegnanter, dat Walrave dede weder ene baniere Van sinen wapenen doe ontpluken.
-
voetnoot961-962
-
Heelu zegt meer dan Velthem, vss. 6762-6764: daer voeren achter velde duken Menich ridder ende menich seriant, Die beste van al Gelrelant.
-
-
[tekstkritische noot][C]
965 keeren dair
966 noode laten
967 herde
968 D. sij saghen
969 keeren
970 Volghden daer alle d. heeren
971 een battaelgie
972 zeere
973 = tekst.
974 wederhalen
975 herde zeere
976 proefst d. heere
[D]
975 Hij riep monyouwen zeere
976 E.r. op den proost d. heere
966 hem in het hs. voluit. 969-970 keren: herē in het hs. voluit. 975 harde sere in het hs. voluit.
-
voetnoot967
-
Heelu vs. 6769 knoopt beter aan 't voorafgaande aan: Daer bi worden si blide, Doen enz.
-
voetnoot970
-
hem, zeker wel = Walrave van Luxemburg. Heelu vss. 6770-6773, schilderachtiger als altijd, laat de verstrooide strijders om de nieuwe banier vergaderen: Doen si daer sagen ten stride Die baniere weder bereiden Van Monyoye, ... Trecten sire al meest toe.
-
voetnoot974
-
weder halen = verhalen, zooals Heelu vs. 6780 dan ook heeft; maar vs. 6781 laat deze daar op volgen: Ende weder wreken sinen toren. Daaraan heeft Velthem zijn weder ontleend.
-
voetnoot975
- Velthem laat weg Heelu vss. 6782-6785 Ende sloech dapperlike met sporen Ten stride weert, ende gheberde Ochte hi des hertogen begheerde. Int porren crierde hi seere. - Monyoye. Heelu vss. 6786-6787 heeft hier nog een fijne opmerking: al was hi here Van Valkenborch, des wert geswegen. Velthem heeft de bijbedoeling blijkbaar niet begrepen. Den 16den November 1274 had Walram, als heer van Valkenburg en Montjoie, den hertog van Brabant als zijn leenheer erkend (zie de oorkonde bij Butkens, Trophées du Brabant, t. I, Preuves, p. 106).
-
voetnoot976-978
-
Ende reet opten proeft. Bij Heelu vss. 6788-6795 is de aanval op de ‘scare’ van Walram, graaf van Gulik, proest van Aken (zie boven bij vs. 141) en diens verwonding door Walram van Luxemburg, nauwkeurig gemotiveerd: Die Brabantre porden jeghen, Ghelijc alsi te voren plagen. Doen en dorste her Waelrave nemmer wagen Jeghen hen dat herde striden: Doen sloech hi vore hen af, besiden, Tote in sproefst battaelge van Aken, Daer hi meer vriende dan wedersaken, Doent ter noot weder ginc, vant. Tegen de verwachting van Walraven, quam de proost jeghen hem wijchgier, en houdt tot zijn bloedverwant een lang sermoen (Heelu vss. 6798-6817), waarin hij dezen zijn samengaan met bisschop Zivert heftig verwijt. Walram en woude niet scelden, maar gaf nu den proost vore die woort ... met nide, des swerts oort ... door sinen hals. Waarna Heelu nog eens uiteenzet, waarom de proost van Aken sinen magen van Limborch onhout was (Heelu vss. 6818-6836).
-
-
[tekstkritische noot][C]
977 = tekst.
978 = tekst.
979 proefst maer h. wart b.
980 conde comen
981 = tekst.
982 waelraven yet was v.
983 soe felliken
984 int gemoete
985 Die nese by na
986 hadde
[D]
977 = tekst.
978 dat
979 D. proost ende wert benomen
980 Dat hij te hem n. en conde comen
981 wert erre
982 Eer h.w. mocht yet verre
983 R. hij hem so fellijc toe
984 Dat hij hem int gemoete doe
985 Den nees daer bij na sloech ave
986 loon
-
voetnoot978-979
-
Dit wilde wreken Die proest. Dat kan men uit Heelu wel opmaken, maar strikt genomen staat het er niet.
-
voetnoot979-980
-
mar het werd benomen Dat enz. Men zou uit Velthem allicht opmaken dat dit benemen opzettelijk geschiedde; maar 't was veeleer een gevolg van het verloop van 't gevecht, zooals uit Heelu vss. 6837-6850 duidelijk blijkt.
-
voetnoot981
- Velthem geeft hier een verkeerde samenvatting van Heelu vss. 6851-6854: Nochtan en bleef den steke niet Ongewroken, eer hi sciet Van den proefst doen iet verre, Want op hem was een ridder erre.
-
-
[tekstkritische noot][C]
987 Aernoudt van steyne
988 E. andere sine vrienden gemeyne
989 te hans d. bl. doot
990 Maer d.h. uuter noot
991 die nese
992 E. holpenen heymelic ewech doe
993 O. hen (voluit)
994 S. lieden w. een d.g.
995 ende ontbreekt.
996 E. sulke van hem dair na streden
997 Soe e. in d. gevecht
998 knecht
[D]
987 en 988 ontbreken.
989 Hij ware al daer bleven doot
990 Maer dese hulpen uter noot
991 tot 998 ontbreken.
993 hem in het hs. voluit.
-
voetnoot987
-
her Arnout van Steine wordt reeds vermeld in 1285 (zie Miraeus, Opera Diplomatica, t. IV, p. 573) en nog in 1311 (zie den Codex diplomaticus bij de Brabantsche Yeesten, dl. I, blz. 749). Stein (= Stines) ligt een twaalftal kilometer ten Noorden van Maastricht, aan de rechterzijde van de Maas.
-
voetnoot988
-
Heelu vss. 6861-6862 verduidelijkt nog: Daer hi af bescudt waert, Al waren si metten proefst gescaert.
-
voetnoot992
-
holpen. Heelu vss. 6866-6867: dadene ... helpen.
-
voetnoot993
- Op deze episode volgen bij Heelu vss. 6868-6899 beschouwingen over 's heeren van Valkenburg's lot en gedrag, die Velthem, als gewoonlijk, ter zijde laat. - Dit vers is een bijvoegsel van Velthem. Onder hem beteekent hier zeker evenzeer: tusschen hen, door hen omringd, als: gezamenlijk. Door Lelong en Jonckbloet beiden werd dit vers verbonden met de volgende, niet met de voorafgaande; maar men kan zich moeilijk voorstellen welken zin zij er aan vastgeknoopt hebben.
-
-
[tekstkritische noot][C]
999 Seven vr. ridders doot
1000 In her waelravens conroet
1001 E. in des g.v.g. noot
1002 doot
1003 beyden
1004 can ic niet al
1005 Daer wasser soe menich dat ic tgetal
1006 Niet wel en can genoemen al
[D]
999 Maer sine ridders bleven daer doot
1000 .vi. in dat sterc conroot
1001 en 1002 ontbreken.
1003 Ende die sine die daer bleven gevaen
1004 En can ic niet af doen verstaen
1005 Diere was so veel int getal
1006 Dat icse niet en can genoemen al.
1005 so m[en]ich hs.: somich De onmisbare, maar voor de hand liggende verbetering wordt gesteund door de overeenstemmende lezing van hs. C der Brabantsche Yeesten.
-
voetnoot999
-
vij. vrome ridderen. Heelu vss. 6904-6909 zegt: zes dooden en één zóó gewond, dat hire af sterf in corter stont: Dat was her Jan van Borsijt. Daarna noemt Heelu vss. 6910-6935 al diegenen op, die niet en wouden onfaren, sine worden gevaen met eren; terwijl hij vss. 6942-6946 zegt, dat de gevangenen uit de ‘schaar’ van den hertog van Gelre te talrijk waren om ze op te noemen. Een en ander is door Velthem samengevat vss. 1001-1004.
-
voetnoot1001-1002
-
.ix. ridders. Heelu vss. 6936-6941: Daer bleven dood (sonder seriante, Ende sonder ghewonde ende sonder lamme) Een riddere, her Helmich vanden Damme, Ende met hem daer toe si achte, Die vromste riddere die daer brachte Die grave van Gelre ute sinen lande.
-
voetnoot1003
-
gevaen. Heelu vss. 6942-6943 zegt iets meer: te pande ... ghevaen.
-
voetnoot1004-1006
-
Heelu vss. 6944-6946: Sonder die daer sijn ontgaen, Daeraf en constic dat getal Niet wel nu gheseggen al.
|