925[regelnummer]
Ende hiet dat hine wech sal vuuren.
Vier serjante uut Brabant,
Doe was daer die bliscap groet.
|
-
-
[tekstkritische noot]829 Die colenaren ende die van gelre
830 Doen hi d. pert
831 pert
832 Ende ran vanden berghe nederwert
833 = tekst.
834 zeere
835 knecht
836 Dat ghi nu ende sine echt
837 = tekst.
838 Doen seydense weder leyt ons d.
829 Colneren hs.: colueren verbeterd als boven in vss. 249, 294, 725 en 809. 832 Ende [ran] tien vanden Berge ward Ofschoon een zin zonder werkwoord hier natuurlijk niet ondenkbaar is, lijkt het toch geraden er een in te voegen, aangezien Heelu vs. 6317 en hs. C der Brabantsche Yeesten er wel een hebben, en beide nog wel hetzelfde ‘rennen’. Jonckbloet, Ann. stelt voor * Ende quam tien enz.; in het vs. van Heelu 6315 Ende quam te dien van Berge geronnen heeft hij blijkbaar te veel aandacht geschonken aan quam, dat van geronnen niet te scheiden is. 835 ben in het hs. voluit. 838 seid[s]i: De verbetering, die ook reeds voorgesteld is door Jonckbloet, Ann., wordt door den samenhang vereischt, zooals uit Heelu vs. 6326 duidelijk blijkt: Doen riepen si alle weder en door de lezing van hs. C der Brabantsche Yeesten boven allen twijfel verheven wordt.
-
voetnoot829
-
Heelu vs. 6313 vermeldt alleen die van Gelre.
-
voetnoot831
-
stac doet. Heelu vs. 6316: staect metten swerde.
-
voetnoot832
-
Heelu vs. 6318 voegt er bij: Recht doen si den strijt begonnen.
-
voetnoot834
-
Ende hi riep sere Heelu vss. 6320-6321: Hine mochte niet weder staen, Maer hi riep enz.
-
voetnoot834-837
-
Heelu vss. 6321-6325: Ghi doet onrecht! Ic ben des hertogen knecht Van Brabant, dies niet en verdient Hier jeghen u, dat ghi sine vrient Ende sine manne slaet ter neder. Het eigenaardige verwijt van Battel, dat de hertog van Brabant niet verdient enz., is bij Velthem teloorgegaan. Zou hij zich vergist hebben in het antecedent van 't onderwerp van verdient bij Heelu? Het mi in 836 zou het doen denken.
-
voetnoot838
-
Doe seidsi weder = Toen zeiden ze tegen, toen antwoordden ze.
-
-
[tekstkritische noot]839 = tekst.
840 Ende roepen berghen romen rike
841 = tekst.
842 ghene schiere
843 Daer h. zijse v.a. beringt
844 D.w. doen onlange gedingt
845 = tekst.
846 Die brabanders entie coleneren
847 berghe
848 = tekst.
840 roemrike hs.: roem rike 844 onlange in het hs. voluit. 846 Bra[ban]ters: Jonckbloet zegt wel in zijn Ann. dat de zin * Brabanters vereischt, maar in zijn tekst heeft hij de lezing van het hs. behouden. - Colneren hs.: colueren verbeterd als boven in vss. 249, 294, 725, 809 en 829; -uer-in het hs. voluit.
-
voetnoot841
- Bij Heelu 6332-6333 veel rationeeler: Wi selen sciere den strijt inden, Als wise (t.w. de vijanden) onder kinnen wale.
-
voetnoot842
-
Dit, namelijk het leiden toten vianden. - Heelu vss. 6334-6338 geeft het antwoord van 's hertogen knecht, en voegt er bij dat hij het deed na háre tale.
-
voetnoot843
- Dit vers met zijn inleidend Dus is in 't verband vrijwel onverstaanbaar. Het wordt alleen duidelijk door vergelijking met Heelu vss. 6339-6343: Aldus soe leidde hise doe Den vianden van achter toe. Die Coelneren, met haren roten, Volgeden met hen, ende besloten Hare viande al in enen rinc.
-
voetnoot844
- Komt in de plaats van een korte beschrijving van het gevecht, bij Heelu vss. 6344-6350. - gedinct = *gedinget. Verg. Verdam, Middelnederl. Woordenb. op Dingen, 2).
-
voetnoot845-847
- Dat deze verzen zóó behooren geinterpungeerd te worden, blijkt uit Heelu vss. 6350-6356: Want inder Brabantre sweert Vielen si sonder verdingen Alsi vorwart wouden dringen; Ende alsi weder wouden keeren, Vonden si die Coelneren, Ochte vanden Berge die geboeren, Daer si noch nader toe voeren.
-
voetnoot848
-
Heelu vss. 6357-6360: Doen dus gevallen was die sake, Hilden daer, seere tongemake, Menich ridder, menich seriant, Die gherne waren gegaen in hant enz.
-
-
[tekstkritische noot][C]
849 M.r. ende m.s.
850 Waer daer
851 Hadden sijs w.h. beghinnen
852 Als ic
853 Maer ic moet tyersten m. condt
854 Hoe metten g.v.g. st.
855 Hi hadde alsoe gerne hertoge gewesen
856 Als eenich waer d. wi aff l.
857 Maer tselve d. bisscop l.
858 Wanic d. schiere o.
[D]
853 Nu hoort ic sal u maken kont
854 Hoet metten grave v.g. st.
855 Hij had so gherne ten hertoge gewesen
856 Als enich daer wij af lesen
857 Maer hij moeste ooc onder gaen
858 tot 932 ontbreken.
849-861 Zie de noot bij vss. 796-812. De meeste dezer verzen zijn door Lelong met goeden uitslag aangevuld. 849 Menich: van de M is alleen nog een kleinigheid van het rechter buitenbeen over. 850 [W]aer en gerne in het hs. voluit. 852 [Al]sic: van de lange -s- is nog het kopje boven aan de schacht aanwezig. 853 [Mar i]c: van de -c is onder- en bovenaan nog wat aanwezig, met het bloote oog nauwelijks zichtbaar; * Mar kan er alleen afgekort gestaan hebben: * M[...] 854 [Hoe]t: de -t is haast nog geheel aanwezig. 855 ten hertoge hs.: ten grave een onmiskenbare fout van een afschrijver, oorspronkelijk zeker veroorzaakt door grave in 't voorgaande vers. De juistheid der emendatie, die trouwens door den samenhang volstrekt vereischt wordt en dan ook reeds door Jonckbloet, Ann. werd aangeprezen, blijkt evenzeer uit Heelu vss. 6365-6369: Die coene grave Reinout van Gelre...Ware hi alse gerne...Selve ten hertoge van Brabant Int vergaderen gereden als uit de lezing van de hss. C en D der Brabantsche Yeesten (in C is echter het voorzetsel ten uitgevallen). 856 enich: van het oog der e- is nog een klein gedeelte aanwezig. 857 [Ma]r: er moet voluit gestaan hebben * Mar of * Mer; van het oog der -r is nog een
stipje over. 858 [Wan]ic: Voor * Waen ic, zooals bij Jonckbloet, is in het hs. geen plaats; zelfs niet voor * Waenic
-
voetnoot856
- Heelu noemt man en paard, vs. 6370: Alse die Limborcheeren deden.
-
voetnoot857
- Velthem spreekt in 't algemeen; Heelu preciseert echter, vss. 6372-6373: doen hi hem daer toe sette Dat hi ten hertoge riden woude.
-
voetnoot858
-
datten: -en = den graaf van Gelre. - ontsette: Heelu heeft ook in den tweeden zin letten gebezigd, vs. 6374: Dat lette oec den grave Reinoude.
-
-
[tekstkritische noot]
859 Dat waren der brabanders c. daden
860 Si hadden schiere br. in scaden
861 Nochtan hadden zij
Ga naar margenoot+ 862 ‖ Daer sine mede
863 D.h. te spannen e. sinen mannen
864 D.w. sij
865 E.d. zonne haer schinen l.
866 reynout
859 [ Da]t : van de -t is onder- en bovenaan nog een stipje over. 860 [ Si] : Jonckbloet heeft aangevuld: *[ Die] hadden waartoe Heelu vs. 6380 alle recht geeft; de aanvulling in deze uitgave berust op hs. C der Brabantsche Yeesten. - hadden : van de h is alleen nog het rechterbeen gedeeltelijk zichtbaar. 866 Die Reinout : Jonckbloet, Ann. meende dat hier *grave uitgevallen is; maar dat zal wel niet het geval zijn: hs. C der Brabantsche Yeesten heeft ook Die Reinout, en de constructie van een eigennaam met een lidwoord was in 't Middelnederlandsch gewoon; voorbeelden zijn opgegeven bij Verdam, Middelnederl. Woordenb. 2, 149 en Stoett, Middelnederl. Syntaxis, § 237. - achte : het hs. heeft niet *achtes zooals staat in de aanhaling bij Verdam, Middelnederl. Woordenb. 1, 20, een verandering die zeker overbodig is en dan ook in de aanhaling in hetzelfde werk 4, 1970 weer opgegeven is.
-
voetnoot859
-
Dat slaat op iets dat Velthem weggelaten heeft; Heelu vss. 6376-6379: Des lettens mach hem beroemen Brabant ewelike wale; Want dat daden altemale Die (lees: ⋆Der) Brabantre coene dade.
-
voetnoot860
-
hadden = ⋆hadden en, t.w. Reinout van Gelre. Heelu vss. 6380-6381: Die daer den grooten here scade Daden.
-
voetnoot861
-
Nochtan enz. De tegenstelling die met Nochtan bedoeld wordt, is hij Velthem niet aanwezig, wel bij Heelu, die zegt vss. 6380-6385: Die daer den grooten here scade Daden, soe groot uter maten, Dat si den hertoge moesten laten Ongevaen en[de] ongebonden, Ten bloten velde, daer sine vonden In die macht van haren lande. Waarop dan logisch volgen kon: Nochtan hadden si enz. - haddense: -se, t.w. de vijanden van hertog Jan. Velthem bekommert er zich niet om, of een pronomen ten gevolge zijner wijzigingen of bekortingen er zijn antecedent bij inschiet. - veteren vele: bij Heelu vss. 6386-6387 die bande Ende die veteren.
-
voetnoot863
-
Heelu vss. 6389-6391: Dat sire binnen souden slaen, (Als sise hadden gevaen,) Den hertoge met al sinen mannen.
-
voetnoot863-864
- Hierop volgt bij Heelu vss. 6395-6397 een verklaring, als dat hij daarop niet wil aandringen: want die in yeesten vertrekken...Daer blame aen leegt, sine doen niet wale.
-
voetnoot866-869
- Deze bizonderheid komt alleen bij Velthem voor: aan deze verzen beantwoordt geen enkel woord van Heelu.
-
-
[tekstkritische noot]867 = tekst.
868 Hine ghinc op d. eynde sl.
869 O.h. yet daer m.v.
870 werdt
871 Soe geslagen
872 handt
873 heere
874 goedt
875 totten ghenen
876 eenen serjant
877 Dringt doir die brabanderen s.
878 Metter banieren
869 vonde hs.: vonden (nl. vondë) bij Lelong, en naar dezen ook bij Jonckbloet en in de aanhaling bij Verdam, Middelnederl. Woordenb. 4, 1970 stilzwijgend verbeterd. 876 .i. serjant: het kost moeite hier het gewone epitheton niet in te voegen; *.i. vroem serjant zooals Heelu vs. 6431 dan ook heeft.
-
voetnoot873-874
- zijn gelicht uit Heelu vss. 6420-6428. Velthem laat echter weg waarop het 't meest aankomt, nl. dat deze ridder woude Sijn here met trouwen bi staen, Alse hi altoes hadde ghedaen.
-
voetnoot873
-
Die here van Borne = Goswijn van Borne (met zijn vollen naam genoemd bij Heelu vs. 2670). Zie Hemricourt, Miroir des nobles de Hesbaye, p. 116; Mémoires de l'Académie de Bruxelles, t. II, Journal des Séances, pp. ix-xxiv; Butkens, Trophées du Brabant, t. II, p. 512.
-
voetnoot875-876
-
Hi sprac toe den genen...Die de baniere droech. Met de baniere wordt bedoeld de banier van den spreker, Goswijn van Borne, zooals blijkt uit Heelu vss. 6429-6432, die ook voor 't overige veel duidelijker is: Daer bi sprac hi doe Enen sinen bastaert toe, Enen vromen seriant, Die sine baniere hilt in die hant.
-
voetnoot877-878
- De oratio directa is van Velthem; Heelu vss. 6433-6435: Dien hiet hi doen met sire banieren Dapperlike, sonder vieren, Dore die Brabantre dringen.
-
voetnoot878-879
-
Dit heeft gedaen Die gene coenlike ter vard. Hoe veel krachtiger Heelu vs. 6436: Die ghene dede recht sinen dingen.
-
-
[tekstkritische noot]879 Die ghene c.t. vaert
880 bastaert
881 Hi b. die baniere voirder g.
882 daghen
883 Daer wert hi verslagen voirwaer
884 Die heere van borne sach daer
885 Sinen eenen sone verslaen
886 Ende den anderen in handt gaen
887 Maer al hadt hem
888 Hine waer niet ten eenen comen
879-880 vard: bastard in het hs. voluit. 881 vord[er]: de samenhang vereischt een comparatief, die dan ook staat bij Heelu vs. 6442 en in hs. C der Brabantsche Yeesten. De verbetering is ook reeds aangeprezen door Jonckbloet. Ann. 886 Enten andren: Willems op Heelu vs. 6448 zegt, dat Velthem, dien hij natuurlijk eiteert naar Lelong's uitgave, heeft: *Ende ten anderen maar dat is een vergissing. 887 Men zou geneigd zijn te lezen: Mar had hem al die werelt mogen vromen zooals het vers gewoonlijk luidt en Heelu vs. 6450 dan ook heeft, ware het niet dat *al ook ontbreekt in hs. C der Brabantsche Yeesten.
-
voetnoot880-882
- Velthem heeft uit den hoofdzin iets weggelaten, dat vrijwel onmisbaar is tot juist begrip van den toegevenden zin in vs. 880. Heelu zegt nl. vss. 6437-6438: Al was sijn sone bastaert, Hi volgede na sijns vader aert Ende droech die baniere enz.
-
voetnoot881
- Daaraan gaan bij Heelu vss. 6439-6441 nog de volgende bizonderheden vooraf: Hi...droech die baniere met crachte Bider straten, op die grachte, Tote in die Brabantre, met nide, Vorder dan daer ten stride enz.
-
voetnoot882
-
dan enich = dan iemand (een banier gedragen heeft); maar bij Heelu volgt op de actieve constructie een passieve, waarbij enege slaat op die baniere, vs. 6439-6445: Hi...droech die baniere...Vorder dan daer ten stride Des dages enege wert gedragen.
-
voetnoot884
-
sach naer slaat op wat in 't voorgaande vers gezegd werd; maar bij Heelu vss. 6446 leest men: Die here van Borne sach dit algader, en dat slaat op wat volgt.
-
voetnoot887
-
die werelt, Heelu vs. 6450, praegnanter: die werelt al.
-
voetnoot888
-
ware = ⋆ware er = ⋆ware daer, t.w. bij zijn zonen. Zie Heelu vss. 6449-6452: Maer al hadt hem mogen vromen Die werelt al, hine wert niet comen Tot hen, soe seere was hi bestaen Met stride.
-
-
[tekstkritische noot]889 Doen wildemense
890 soe inden
891 my va m. eeren
892 keeren
893 wilden v. noch sl.
894 Daer quam onder die vanden berge saen
895 soe zeere
896 = tekst.
889 wildemenne hs.: wildemense De emendatie, die door den samenhang noodwendig vereischt wordt, is gesteund op Heelu vs. 6452: alsmen (= *alsmen en) wilde vaen. Merkwaardigerwijze heeft hs. C der Brabantsche Yeesten dezelfde fout als ons teksths. De verbetering werd ook reeds aangeprezen door Jonckbloet, Ann. 894 daer quam [hi]: Dat quam gezegd wordt van den heer van Borne, blijkt genoegzaam uit den samenhang, maar ten overvloede uit Heelu vss. 6460-6461: Aldus quam hi in dinde gevaren Onder die felle gheboeren enz.; indien men las *quamen zooals Jonckbloet, Ann. wenschelijk achtte, dan zou die vanden Berghe onderwerp zijn, wat in strijd zou zijn met den samenhang; en *quamen onder zou imperfect zijn van het werkwoord ‘ondercomen’ dat geen beteekenis heeft die in 't vers past. Het invoegen van het onderwerp *hi is wellicht niet absoluut noodzakelijk, bij de vele gevallen waarin Velthem het weglaat (ook hs. C der Brabantsche Yeesten heeft het niet). De mogelijkheid, den tekst op te vatten en te emendeeren zooals hier geschiedt, werd ook reeds toegegeven door Jonckbloet, Ann. - die van[den] Berge: invoeging van het lidwoord is onmisbaar; het staat dan ook in hs. C der Brabantsche Yeesten. 895 Ende sloegen: Jonckbloet, Ann. meende dat men, als in 't voorgaande vers een pronomen ‘hi’ ingevoegd wordt, in dit vers behoort te lezen: * Ende
[die] sloegen Het hoeft thans niet meer betoogd te worden, dat het inlasschen van een onderwerp van sloegen volmaakt overbodig is.
-
voetnoot892
-
Dus lieten menich van hem keren = zoo liet hem menigeen van zich gaen.
-
voetnoot893
- De reden, waarom menigeen den heer van Borne vaet no slaet, staat bij Heelu, vss. 6456-6459: Dus lieten menich van hem keeren, Diene niet en woude verslaen Noch jeghen sinen wille vaen, Om die doegde die aen hem waren.
-
voetnoot894-898
- Zie boven vs. 847 en de daarbij behoorende aanteekening. Heelu vss. 6460-6467: Aldus quam hi in dinde gevaren Onder die felle gheboeren, Die hem doen toe voeren Met haren cluppelen gheprikelt. Daer wert hi met ghevelt, Ende geslagen sijn aerm ontwee Ende alle sine [lede?], dat hi van wee Niet meer en conste ghespreken.
-
voetnoot895
-
sloegen = *sloegen en = sloegen hem. Onderwerp van sloegen is natuurlijk die van den Berghe.
-
-
[tekstkritische noot]897 D. werdt
898 Dat uuter p. weder ran
899 E. bleeff opt velt staende schoene
900 E. minderbroeder was sijn sone
901 = tekst.
902 een kerre als ict v.
903 Leydene daer e. voerde m.l.
904 Eert d.v. yeuwer aff wiste
905 Oft bequam vanden slaghen
906 Haddene die kerre
907 Maer doen hijt w. spr. hi d. woirdt
908 Houdt houdt ende vare niet voirt
909 Keert weder ten str. waert saen
910 Ic blever l. doot oft g.
-
voetnoot898
-
Dat = * Dat et = zoodat het. - Dat uter porssen sciere ran enz. Bij Heelu vss. 6469-6473 doen sijn ors den steke gewan, Dranct dore hen allen, ende ran Buten den anderen staen op tfelt. Daer sat hi op te sire ongewelt, Soe dat hi hem niet en versinde. Velthem laat, tot zijn schade, de verzen weg, waarmede Heelu 's heeren van Borne's hulpeloosheid schildert.
-
voetnoot900-913
- Deze episode is veel uitvoeriger en vooral veel dramatischer verhaald bij Heelu vss. 6474-6529.
-
voetnoot903
-
Leidine = * Leide hi en = Legde hij hem. - voerden = * voerde en. Dit voeren past hier maar half in den samenhang; Velthem heeft het woord onhandig losgemaakt uit zijn verband. Heelu vss. 6487-6489: Aldus worpen sine op een kerre, Ende hadden gevoert hen (lees: hem) verre Eer hijt wiste ochte hem verstont. - met liste slaat bij Heelu vs. 6484-6485 op het afhelpen van het paard: Doen brachten sine af, met liste, Van den orsse ende met pinen groot.
-
-
[tekstkritische noot]911 eere
Ga naar margenoot+ 912 ‖ dair om min no meere
913 Sine voirdene wech
914 aff
915 henric w. doot
916 voir noot
915 her heinric was aanvankelijk overgeslagen, en werd naderhand met kleiner schrift in margine bijgevoegd, met de noodige aanwijzingen waar het behoort te staan.
-
voetnoot915
-
van Brokelt her Heinric. Heelu vs. 6539 heeft Heinric van Brukelloe, wat ongetwijfeld de juiste naam is, en door Willems op Heelu terecht is verklaard als Heinric van Borkelo. Een ridder met dien naam komt voor in een stuk van 24 April 1286, waarbij Walram van Luxemburg, heer van Ligny (ons wel bekend), het beslechten zijner geschillen met den graaf van Gelre onderwerpt aan de uitspraak van scheidsrechters (bij Nijhoff, Gedenkwaardigheden uit de Geschiedenis van Gelderland, dl. 1, blz. 1 vlgg.); en in een stuk van 2 Nov. 1295 wordt een Heinric van Burcto genoemd onder een aantal ridders, die zich samen verbinden voor een som van 1000 mark sterling ten behoeve van denzelfden graaf Reinalt van Gelre (bij Nijhoff, a.w., dl. 1, blz. 48 vlgg.). Aangezien Heelu verhaalt, dat Heinric van Brukelloe te Woerone den dood vond, is het niet uit te maken of de in beide oorkonden genoemde ridder een en dezelfde is; Heelu kan natuurlijk verkeerd ingelicht zijn. - Borculo, in de provincie Gelderland, ten Oosten van Zutphen, in een bocht van de Berkel, heeft thans ruim 1200 inwoners.
-
voetnoot915-917
- Wat Velthem in vss. 915 en 916 even vermeldt, is de conclusie van eene heele episode bij Heelu vss. 6530-6561, zoodat vs. 917 overeenkomt met Heelu vs. 6562.
-
voetnoot916
-
Entie van Kepple: ‘Dirc of Wouter van Keppel, de eerste vermeld door Bondam, op het jaer 1279 (Charterb., bl. 630); de tweede door Nijhoff, Gedenkwaardigheden, I, Oorkonden, bl. 200’ (Willems op Heelu 6549). - dor noet. Velthem heeft hier een merkwaardige vergissing begaan. Nadat hij den dood van Heinric van Brukelloe heeft vermeld, gaat Heelu aldus voort, vss 6540-6543 Daer hilt een ander bi, die vloe Met sire banieren al geheel: Hem volgeden na een groot deel Riddere ende cnapen, zonder noot. De vlucht van den heer van Kepple wordt nu nader beschreven en beoordeeld, en haar gevolgen opgesomd. Toen nu, volgt dan daarop vss. 6560-6567 van Brukelloe her Heinric doot, Ende die van Kepple gevlouwen was, Doen dunde daer soe seere die tas, Ende die battaelge van sgraven lieden Van Gelre, dat die selve scieden Die daer bi hem bleven waren; Want si moesten door noot varen Sculen, daert hem mochte werden. Velthem heeft dus optie van Keppele toegepast, wat Heelu schreef van die van Gelre; het is trouwens alles wat van Heelu vss. 6563-6573 bij Velthem overgebleven is.
-
-
[tekstkritische noot]917 Doen ynde d. zeere den tas
918 soe
919 Groete were maer dair
920 Werdt
921 loon
922 Scoerden (voluit)
923 voerden uut na desen saken
924 montennaken
919 daer in het hs. voluit. 922 Scordem hs.: scorden voluit; verkeerde oplossing van de verkorting * scordē Het materiaal, waarmede V. Helten, Middelnederl. Spraakk. §§ 337, i en 340 (blz. 439 en 441-442) een datief enkelvoud ‘hen’ en ‘en’ meent te mogen bewijzen, is onbetrouwbaar en waardeloos. - wapenroc: op de -c volgde onmiddellijk een *l of lange *s maar uitgekrast.
-
voetnoot917-932
- In de plaats van Heelu vss. 6563-6676. Bij het verkorten van zijn voorbeeld heeft Velthem niet alleen alle schilderachtigheid prijsgegeven, maar ook onnauwkeurigheden begaan: zie de volgende aanteekeningen.
-
voetnoot921
-
Entie grave van Loen: Arnoud VI, graaf van Loon.
-
voetnoot921-925
- Velthem heeft hier zóó bekort, dat zijn mededeelingen vrijwel alle beteekenis missen. Heelu vss. 6608-6619 zegt: Van Loen die grave her Arnout, Al was hi daer ten stride Comen in des hertoghen side, Alsoe sciere als hem wert cont Hoet metten grave van Gelre stont, Toghene natuere van maechscape, Ende dede doen sciere enen knape Den grave van Gelre, sonder vieren, Wapenroc af, ende richieren (lees: ⋆brichieren; zie Verdam, Middelnederl. Woordenb. 1, 1411 en Willems op Heelu vs. 6616). Dus brachte hine uter porsen Ende dedene haestelike ontorsen, Ende enen maten hinxt bescriden.
-
voetnoot922
-
Scordem = scheurde hem; zie de toedracht volgens Heelu in de vorige aanteekening.
-
voetnoot924-925
-
Ende gaven enz. Bij Heelu vss. 6620-6625. Alsoe wert hi ... Den Brabantren verstolen Ende enen riddere vort bevolen, Den borchgrave van Montenaken, Die men beval op die sake Dat hine vanden velde soude vueren.
-
voetnoot924
-
den borchgrave van Montenake = Jan, burggraaf van Montenaken (zie Kempeneers, L'ancienne franchise et l'illustre famille des vicomtes de Montenaeken, blz. 70).
-
-
[tekstkritische noot]925 ewech s. vueren
926 D. vernam by avontueren
927 Viere serjanten
928 te handt
929 E. leidene tot harer logien saen
930 wapene
931 D.s. mede kinden al bloot
932 Doen w.d.d.b. groot
925 vuuren hs.: wuren zie verder de noot bij vs. 791. 929 tharen in het hs. voluit.
-
voetnoot926-929
- De toedracht luidt geheel anders bij Heelu vss. 6626-6631: Doent gevielt met aventueren Dat daer vier serjante quamen Van Brabant, die vernamen Dat men daer enen heere barch Om te houdene, sonder arch; Maer sine wisten niet wi[e] hi was. Heelu verhaalt nu, vss. 6632-6644, verder dat, door een tas beide van lieden ende van orssen, de graaf van Gelre afgescheiden, afgereden (zooals het kernachtige Dietsche woord luidt) werd van den burggraaf van Montenaken. Dát bemerkten de vier serjante, en toen ze hem, den graaf van Gelre, zagen komen, grepen ze hem, en leiddene ten logen waert Met hen, doen die strijt sciet.
-
voetnoot928
-
Ende namen den borchgrave = ⋆ Ende namen en (t.w. den graaf van Gelre) enz.; den borchgrave is datief; dus = en namen (= ontnamen) hem aan den burggraaf. Jonckbloet, Ann. heeft den borchgrave verkeerdelijk als accusatief opgevat (zooals trouwens ook geschied is in de aanhaling bij Verdam, Middelnederl. Woordenb. 4, 758), en daardoor ten onrechte gemeend, dat Velthem zijn bron verkeerd heeft verstaan en weergegeven. Maar men moet toegeven, dat een schrijver, die vijftien verzen lang één persoon alleen maar met pronomina aanwijst, terwijl nog zes andere ter sprake komen, geen overdreven zorg betoont om het zijn lezers gemakkelijk te maken.
-
voetnoot929
-
leiden = ⋆ leiden en, t.w. den graaf van Gelre.
-
voetnoot930
-
Sine wapen, altijd van den graaf van Gelre.
-
voetnoot931
-
Daer... mede = aan, door zijn wapenen. Deze mededeeling hangt bij Velthem eenigszins in de lucht. Maar niet bij Heelu, die duidelijker zegt vss. 6644-6651: Noch doen en kenden sijs niet; Maer doen si sine wapene ontbonden, Ende sijn teken daer ane vonden, Doen kinden si wel openbare Dat die grave van Gelre ware Dien si hadden in haer gewout. Doen wert daer bliscap menichfout Onder die Brabantre over al. Daarna volgen bij Heelu vss. 6652-6676 allerlei beschouwingen, die voor Velthem werkelijk geen belang hadden en dan ook door hem weggelaten zijn.
|