Spiegel historiael. Vijfde partie. Deel 2
(1931)–Lodewijk van Velthem– Auteursrecht onbekendHoe die strijt te Woronc began. vi.In mocht u niemen nu bedieden,
Hoe meenlike met sinen lieden
365[regelnummer]
Die grave van Lusselenborch quam vore.
Een ridder, .i. ruyer vercoren,Ga naar voetnoot366
| |
[pagina 30]
| |
Die metten hertoge comen was,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot367
Sloecht irst werf daer inden tas;Ga naar voetnoot368
Sijn name was her Frambach.Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Doen van Ysche her Arnout sach,Ga naar voetnoot370
Liet hi mede ute rinnen.
Volgede mede, al was hi clerc,
Mar ridderlike was sijn werc.
375[regelnummer]
Want grote porsse ende meswinde
Leet hi: daer bleef oec .i. inde
Van sinen nese, dat hi vercochteGa naar margenoot+
Eerlike, daer hi den strijt sochte.
| |
[pagina 31]
| |
Aldus began den strijt dese drie.
380[regelnummer]
Die Scavedriesche, in dander partie,Ga naar voetnoot380
Baden van Lusselborch den grave
Dat hi hem tvore vechten gave,Ga naar margenoot+
‘Want hier sijn die van WithamGa naar voetnoot383Ga naar voetnoot383-384
Ende Molrepas, daer wi op gram
385[regelnummer]
Sijn alse van ouder vede.’
Dit orloefde hem die grave gerede.
Dus sloegense daer si waenden vindenGa naar margenoot+
Haer viande; mar si hilden tinden
Gebatelgeert ut haren swarde.
390[regelnummer]
Doen sloegen theren Godevarde,
Des hertogen broeder van Brabant,
Die hem daer met willeger hantGa naar margenoot+
Weder ten gewere warp.
Daer ward die strijt harde scarp;
| |
[pagina 32]
| |
395[regelnummer]
Want bi hem waren Walen,Ga naar voetnoot395
Die hem also weder betalen,Ga naar voetnoot396
Dat si van hem moesten keren.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot397
Doen sloegen in die Limborgeren
Ende riepen in den toevalle:
400[regelnummer]
‘Slawi opten hertoge alle!’
Des biscop volc ende Gelrelant
Riep altenen opten hertoge van Brabant:Ga naar margenoot+
‘Laet ons die ane ons slaen,Ga naar voetnoot403
So hebwi dander alle gevaen!Ga naar voetnoot404-405
405[regelnummer]
Dus ward daer dat ane riden
So vreselijc, ende dat striden,
Dat nieman des gelijcs en sach;Ga naar margenoot+
Ende dit geduerde wel inden dach
Rivelike so lange wile,
410[regelnummer]
Datmen riden soude .i. mile,
| |
[pagina 33]
| |
Eer yemen mochte bekinnen
Enech vordeel an dat winnen.Ga naar margenoot+
Nochtan dochte alle den heren:
Biscop, graven, den Limborcheren,Ga naar voetnoot414
415[regelnummer]
Dat si die overhant sere namenGa naar voetnoot415
Int vergaderen daer si quamen,
Daer si drongen met starker vardGa naar margenoot+
[Vaste totten hertoge ward].
Mar dan was wonder ne geen:
420[regelnummer]
Want hare was .vij. jegen een,Ga naar voetnoot420
Ende haer scaren alle drie
Quamen op thertogen ene partie.Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+ Nochtan drongense so sere jegen,Ga naar voetnoot423
Al was die strijt ongewegen,
| |
[pagina 34]
| |
425[regelnummer]
Dat hem .i. twint niet dat hereGa naar voetnoot425
En scoffierde vanden achterkere;
Want si bleven gescard in een,Ga naar margenoot+
Watmense dranc ochte gereen,
Dat niemen op hem ne voer,Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
Hine hadde te Coelne dorden moerGa naar voetnoot430
Alse wel mogen met crachte riden,
Alse dor hem ter uren liden.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot432
|
|