So soudic mi te min ontsien.
Dit mestroeste den grave daer;
Nochtan en geliet hi hem daer naer.
|
-
-
[tekstkritische noot][C]
Opschrift: Hoe beide de battalien tegen malcanderen Hen ( voluit) schicten te vergaderen.
279 veldt
280 dair in beyden ziden
281 tot opten d.
282 = tekst.
283 Dat sij makeden een respijt
284 Vraeghde hi wat hen ( voluit) lette ter tijt
285 werdt geantwoirdt
286 ende daer neder
287 tusschen grachte
288 schint d. zijt daer omme 1.
[D]
Opschrift: ‖ Hoe die hertoge ende sijn viande tot Ga naar margenoot+ malcanderen togen .lxxiiij.
279 [ D]Vs hielden opt velt
280 aen beiden sijden
281 ‖ L.s. tot op dien dach Ga naar margenoot+
282 dit versach
283 Vraechde hij w.h.l. tier t.
284 D. sij n. en versochten strijt
285 tot 292 ontbreken.
286 ende [ daer] neder : ingevoegd in overeenstemming met de lezing van Heelu vs. 4780 en met de variant van hs. C der Brabantsche Yeesten. De tegenstelling met het voorafgaande hier is beslist noodzakelijk; het invoegen van * daer werd dan ook reeds aangeprezen door Jonckbloet, Ann.
-
voetnoot279-281
- Velthem laat ter zijde wat Heelu, vss. 4764-4772, zegt over de wederzijdsche stelling der beide legers, en verklaart de vraag van Hertog Jan uit zijn onbekendheid met de sloten die het terrein onveilig maakten.
-
voetnoot281
-
Lange stont. Heelu, vs. 4765, zegt alleen: een stuc.
-
voetnoot283
-
Vraechdi enz. Volgens Heelu, vss. 4774 vlgg., vroeg de hertog ‘dicke’, wat zijn vijanden toch wel mocht beletten, den strijd aan te vangen, en zei hij ook: Dat velt es effene ende wijt. En comense niet, sueke wi den strijt! waarop het hem gegeven antwoord dan ook beter past.
-
voetnoot287
- Bij Heelu, vs. 4783, veel duidelijker: Die strate heeft grachte an beiden siden, met heel andere gevolgtrekkingen dan bij Velthem.
-
-
[tekstkritische noot][C]
289 = tekst.
290 oic breken
291 = tekst.
292 = tekst.
293 D. bisscop m.s. vaert
294 Dair die Colenaren l. gescaert
295 Ende vanden Berghe oic
296 Dien seyndemen eenen r. ave
297 Totten h.d. seye heere
298 begheren zeere
299 Berghe entie Coleneren
300 heeren
301 bedy
302 ghi hen (voluit) staet by
303 vernemborch s. tien tiden
304 Heere ghi en sult
[D]
293 Doen trac die bisscop metter vaert
294 Rechte ten coelneren waert
295 tot 302 ontbreken.
303 tien tijden
304 H. ghij en sult d.s.n. lijden
294 Daer in het hs. voluit. - Colneren hs.: colueren verbeterd als boven vs. 249. - gescard in het hs. voluit. 295 vand[.]en hs.: vandien verbeterd in overeenstemming met Heelu, vs. 4789, en de variant uit hs. C der Brabantsche Yeesten. 298 begeren sere in het hs. voluit. 299 berge in het hs. voluit. - Colneren hs.: colueren met -ere- voluit; verbeterd als boven vs. 249 en 294.
-
voetnoot292
- Velthem laat Heelu's verklaring (vs. 4791) van deze beweging weg.
-
voetnoot303
-
Die grave van Verrenborch: waarschijnlijk Robrecht van Verrenborch, aldus genaamd naar Virneburg, een ‘marktflecken’ ca. 30 km. ten westen van Koblenz, nabij Adenau. Volgens Heelu vs. 4807/8 was deze ridder 's hertogs verkenner (‘versienre’).
-
-
[tekstkritische noot][C]
305 laghe u achterdeel zeere an
306 antwoirde
307 Dat en moet g. nemmer gheven
308 oft om leven
309 voir gr. e. voir str.
310 hulpe
311 Dair wijt t. zien v.
312 Porren wi l.o.d.s. beghinnen
313 D. voerense o.d. grachten daer
314 bisscop werdt gewaer
315 derwairt ( voluit) selve
316 = tekst.
317 dair
318 lymborgeren
319 D. hielden in m. tfelt gescaert
Ga naar margenoot+ 320 ‖ oic t.h. waert
[D]
305 D. laech u achter deele an
306 antwoorde
307 en 308 ontbreken.
309 ‖ Selen wij houden nu voer str. Ga naar margenoot+
310 E.o.h. laten
311 Dat wijt aen sien v.
312 Wel aen laet ous strijt beginnen
313 D. voer hij over d.g. daer
314 Doens d. bisscop wert gewaer
315 Sloech hij saen daerwaert m. crachten
316 D. hij
317 D.h. over lijden
318 D. limborgieren t.s. tijden
319 Hielden in midden tvelt gescaert
320 S. ooc t.h. waert
306 hertoge in het hs. voluit. 308 sterven : ster- in het hs. voluit. 310 hulperen : -per- in het hs. voluit. 313-314 dare : geware en 314 werd in het hs. voluit. 317 hertoge in het hs. voluit. 319 gescard in het hs. voluit.
-
-
[tekstkritische noot][C]
321 = tekst.
322 Tselve dedi metter scaren
323 = tekst.
324 voir andere slaen
325 doot
326 W. zij d.h. winnen
327 zij s. dair ghierich w.
328 zij
329 = tekst.
330 bastart
331 zij str. niet en c.
332 Slaen wi te h. sij s.v.
333 = tekst.
334 = tekst.
[D]
321 bisscop
322 So dede ooe metter derder scaren
323 = tekst.
324 D. wilde e. voer anderen s.
325 tot 328 ontbreken.
329 = tekst.
330 hij
331 Ic sie dat sij strijdens niet en c.
332 Slaen wij tot h. sij s.v.
333 tot 348 ontbreken.
322 derder in het hs. voluit. 324 slaen: Lelong heeft gelezen * staen, en Jonckbloet, Ann., achtte het ‘wellicht’ (fortasse) wenschelijk te lezen slaen, maar heeft niet gezien dat Lelong verkeerd gelezen heeft: het hs. heeft wel degelijk slaen. 330 bastaert in het hs. voluit.
-
voetnoot324
-
vor andren slaen. Bij Heelu vs. 4861 duidelijker: Vore anderen ten hertoge slaen.
-
voetnoot328
- Een lange beschouwing van Heelu (vss. 4871-4905) over de oorzaak van het verbreken der vijandelijke slagorde is hier door Velthem, als niet ter zake dienende, overgeslagen.
-
-
[tekstkritische noot]335 vaste te str. waert
336 haestelic liep
337 V. ludicke
338 Sij sullen ons aen o.d.
339 Eer wijs weten omme ringhen
340 vreeselic ghi sult
341 M. heere l.v. doremale
342 E. voeghe h. aen anderen w.
343 Soe s.o. eere h. geschien.
344 = tekst.
345 dringhe
346 anderen sonderlinghe
337 ludekerke in het hs. voluit. 339 wort lijkt hier wel eenigszins verdacht; Heelu vs. 4921 noch hs. C der Brabantsche Yeesten hebben het. 346-347 Ten gevolge van het afschilferen van het perkament, zijn de laatste letters van deze verzen niet meer volkomen gaaf.
-
voetnoot336-337
-
Rase ... van Ludekerke, heer van Liederkerke en van Breda; verg. beneden vs. 1166.
-
voetnoot337
- Dit vers is alweer kenmerkend voor Velthem's werkwijze. Heelu vs. 4918 vlgg. laat Rase van Ludekerke zeggen: Ic sie aen haer scare ende merke Datsi breet es ende lanc Si mogen ons aen onsen danc enz. Velthem wil een paar verzen uitsparen, en brengt breet ende lanc, dat door Heelu van 's bisschops legermacht gezegd wordt, over op de woorden van Rase van Ludekerke, waarschijnlijk uit rijmnood. Op zich zelf is aan dit gebruik van lanc ende breet in den zin van: uitvoerig, niets vreemds (zie b.v. Verdam, Middelnederl. Woordenb. 4, 92); in dit verband is het echter wél vreemd, daar de woorden waarop de bepaling betrekking heeft, niet meer dan twee verzen beslaan. De kopiïst van hs. C der Brabantsche Yeesten heeft het meer dan vreemd, hij heeft het onmogelijk gevonden, en daarom in 't voorgaande vers riep in liep veranderd, wat op zich een voortreffelijken zin oplevert (zie een voorbeeld van lanc ende breet lopen bij Verdam t.a.p.), maar den lezer hier van den wal in de sloot helpt.
-
voetnoot341
-
her Libbrecht van Dormale; wordt vermeld als bij Butkens, Trophées du Brabant, 11, 27.
-
-
[tekstkritische noot][C]
347 D.v. lutsemborch op dander sijde
348 T. oic die heeren ten strijde
349 een ridder
350 heer herman
351 Heer b.s. hi by
352 ghijs moghet sc.
353 Selen wi d. seghe
354 u onnen
355 Maer h.v.s. gebrac also
356 zij tstrijts w. vro
357 gescaert
358 In drien als wi
[D]
349 Doe sprac d.g. enen r. an
350 Van haddemale minen heer herman
351 Herman seit hij bij u.t.
352 ghijt moogt aenscouwen
353 Selen wij d.s. mogen hebben q.
354 = tekst.
355 Ic sie dat sij gebaren soe
356 Of sij des strijdens w.v.
357 Ic wilde wij n. gescaert w.
358 In drien so wij
347 Die van Lusselborch: Jonckbloet, Ann. heeft gegist, dat er behoort gelezen te worden * Doe enz. Doch deze gissing was het gevolg van een verkeerde opvatting van het volgende vers (zie de aanteekening hieronder), en volkomen ongegrond. 348 die haer: zie de aanteekening hieronder. 350, 351, 354 Herman: her- in het hs. voluit. 355 gebaert hs.: gebrac een lezing die haar oorsprong vindt in een hs. waarin -aer- was afgekort, de afkorting verkeerd werd opgevat en de -t ofwel zeer op een -c geleek of met opzet door een -c vervangen om alles bij elkaar te laten passen. De verbetering, die overigens voor de hand ligt en steunt op Heelu vs. 4997 en op de variant uit hs. D der Brabantsche Yeesten, werd ook reeds noodzakelijk geacht door Jonckbloet, Ann. en door Verdam, Middelnederl. Woordenb. 2, 953. 357 gescard in het hs. voluit.
-
voetnoot348
-
die haer = de hunne, d.w.z. hunne lieden, hun volk; zooals Lelong het uitdrukt: ‘haar leeger’; bij Heelu vs. 4974: al hare lieden. Jonckbloet, Ann. heeft Lelong ten onrechte een verkeerde verklaring ten laste gelegd, en heeft zelf de plaats verkeerdelijk opgevat als die her = domini.
-
voetnoot349
-
die grave, nl. van Luxemburg, en wel Walram van La Roche, zooals blijkt uit Heelu vs. 5039 vlgg., waar ‘die grave’ zijn broeder Hendrik aanspreekt en door dezen beantwoord wordt.
-
voetnoot350
-
van Haddemale her Herman: Herman van Hademare, vermeld bij de Saint-Genois, Monuments anciens, I, 807; Butkens, Trophées du Brabant, I, 318.
-
-
[tekstkritische noot][C]
359 Soe s. my
360 Een sc. beeft q. jeghen d.
361 D.m. een grave d.
362 niet daer naer.
Opschrift: Hier beghint den strijt over beyden siden zeere strangelic aen te gane
363 mochte u niemant
364 = tekst.
365 lutsemborch q. voren
366 ruwier
[D]
359 tot 362 ontbreken.
Opschrift: ‖ Dit es den strijt van woeronck. lxxv. Ga naar margenoot+
363 [ l] N m.u niemant bed.
364 ‖ Hoe vromelijc Ga naar margenoot+
365 D.g.v. lutzemborch q. voren
366 Ende een ridder wel geboren
362 naer in het hs. voluit. 363 In : Verdam heeft, deze plaats aanhalende in het Middelnederl. Woordenb. 4, 1283, In stilzwijgend veranderd in * en, maar dat is onnoodig: in het Middelnederl. Woordenb. zelf, 3, 815 worden voorbeelden van in = en opgegeven. 364 meenlike : Jonckbloet, Ann. en Verdam, Middelnederl. Woordenb. 4, 1283 beiden, oordeelen dat dit woord geen zin oplevert en dat er behoort gelezen te worden òf * manlike òf * coenlike ( In het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 10, 267 vlgg. had Verdam ook reeds voorgesteld te lezen * menderlike maar deze conjectuur is in het Middelnederl. Woordenb. i.v. niet weer herhaald). Er is veel voor te zeggen, want men leest inderdaad bij Heelu vss. 5074-5075: hoe coenlike datsi doen gelieten Dat en mochte nieman anderen seggen en hs. D der Brabantsche Yeesten leest vromelijc. Daartegenover staat, dat hs. C der Brabantsche Yeesten ook meenlike heeft en dat het woord ook anders kan opgevat worden dan als ‘ gemeenlike’ ; het kan zeer goed een umlautsvorm zijn, met gerekten stamklinker, van ‘ manlike’, zoodat alle verandering overbodig te achten is.
-
voetnoot360-362
- Bij Heelu, vss. 4994-5079, is het antwoord van Herman van Haddemale veel langer, spreken nog andere ridders en de beide graven van Luxemburg.
|