So blidelike. alsi daden alle
Ende vanden gewinne daer hem af
Die biscop goeden troest gaf.
195[regelnummer]
Doen dit sermoen was gesproken,
Warense sciere op te broken,
Ende trocken daer tot vor Woronc.
Si loeden op wagen, op kerren, seel
200[regelnummer]
Ende veteren, ende vingerlijn .i. deel,
Daer si die gene met souden binden
Daer ward doe oec .i. gedinge
Om die gevangene sonderlinge,
| |
Met haren here al gescard,
210[regelnummer]
Messe singen, daer sochte raet
Menich man in sine gedochte,
Daer in ontfingense oec aldaer
Onsen Here; ofte daer naer
215[regelnummer]
Metten lichaem yet mesviele,
Dats gene scout had die ziele.
|
-
voetnoot147-152
- Bij een passage als deze kan men er zich goed rekenschap van geven, met hoe geringe zorg Heelu door Velthem gebruikt is: blijkbaar is het er dezen vooral om te doen, te bekorten, en zulks tot elken prijs Of eenheid van het verhaal, logische gedachtengang, levendige voorstelling er bij teloorgaan, doet niets ter zaak. Heelu zegt: daer ware int lant comen Een walvisch, die hem soude vromen, Want daer soude al dlant bi worden rike. Hi ware so verre binnen dike, Men mochter over worpen dat net; Maer hi ware groot ende vet, Dat hine mochte verweldegen niet geheel, Dat etc quame om sijn deel. Het fraaiste deel der vergelijking heeft Velthem prijsgegeven, en het vers: hi waer so verre binnen dike blijkbaar alleen behouden omdat hij het niet missen kon voor het rijm van 't vers Dlant souder af werden rike, dat hij niet weglaten wilde.
-
-
[tekstkritische noot][C]
149 soe verre bynnen dijcke
150 Dlandt s. aff worden rijcke
151 En c. verweldigen n.g.
152 = tekst.
153 S. wert b. om d. woirt
154 Die jamm. berouwede die vaert
155 Eer sij v. walvissche schleden
156 A. ontboot hi allen d.l.
157 Die vergaderinge werdt d. groot
158 ontboot
159 lymborgheren
160 V. lutsenborch d. groote heeren
161 waelraven
162 oic die graven
163 = tekst.
164 = tekst.
[D]
149 = tekst.
150 al af
151 En cans
152 Maer elc coom en[ de] neems een deel
153 S. wert blijde om die vaert
154 Die jammerlye beroude den aert
155 ‖ Eer sij v. walvisch se. Ga naar voetnootmargin
156 Dus ontboot hij sine lieden
157 tot 163 ontbreken.
164 Die sij baden ende gebieden
153 waerd in het hs. voluit. 159 limborgeren : -ger- in het hs. voluit. 163 lieden : in het hs. is de -i- verbeterd uit een te vroeg geschreven e
-
voetnoot160
-
van Lusselborch die grote heren = Hendrik III, graaf van Luxemburg en van La Roche, en Walram van La Roche, heer van Ligny. Verg. boven vs. 80, en boek II, vss. 3407, 3408 en 5627.
-
voetnoot161
-
van Montyoye her Walrave: verg. boven boek II, vss. 3367 en 3910.
-
voetnoot162
-
van Gelre... die grave: Reinalt van Gelre; zie laatstelijk boven vs. 90.
-
-
[tekstkritische noot][C]
165 by nusen
166 Doen trocken voirt d. seggic u
167 Woerone eene mile na
168 Op eenen s. als ic versta
169 Daer sij op w.t.h. keeren
170 Bisscop g. eeren
171 Mit eenre m.
172 E. predicte d. den here m.
Ga naar voetnootmargin 173 ‖ gejaeght
174 walvissche d. hi vraecht
175 = tekst.
176 Hi es soe verre geseylt int landt
177 Hi mocht
178 Ic gheve u heeren teenre m.
[D]
165 Dese vergaderden bij muisen nu
166 Doen trocken sij voort d. seggic u
167 Woerone op eenre milen na
168 als ic
169 Daer sij wilden opten h.k.
170 Wilde die bisscop
171 M. eenre m.d. hij dede
172 E. predicte die heeren mede
173 Hoe h.g. had toe g.
174 Den walvische d. hij na v.
175 = tekst.
176 Hij
177 sijn
178 Jegen u heeren ende ter miede
165 Nusen hs.: musen verbeterd op grond van Heelu vs. 4257 en in overeenstemming met de lezing van hs. C der Brabantsche Yeesten. Een der kopiïsten schijnt met dit nusen telkens weer geen weg geweten te hebben: verg. boven boek II, vss. 3401 en 3887, waar de naam nog meer verknoeid is. In dit vers ook reeds verbeterd door Jonckbloet, Ann. 168 saterdach hs.: sater dach 174 walve[ s]ch De lezing van het hs. werd door Jonckbloet stilzwijgend verbeterd.
-
voetnoot165
-
bi Nusen = bij Neuss, aan den linkeroever van den Rijn, tegenover Düsseldorf. Verg. boven boek II, vss. 3401 en 3887.
-
voetnoot174
-
daer hi na vraecht: deze krachtelooze uitdrukking vervangt het veelzeggende vers van Heelu, vs. 4278: dat wi lange hebben gejaget. Het gebluf van den bisschop, dat bij Heelu vss. 4275-4293 zoo goed uitkomt (o.a. in vs. 4280: den walvisch die ic hebbe geprijst) is bij Velthem een vrij onschuldig toespraakje geworden.
-
-
[tekstkritische noot][C]
179 schat
180 En wille nemmermeer w. aen d.
181 hebbe
182 antwoirden
183 Dat die b.
184 W. hi wilde onse geslechte o.
185 Sine lieten den dach niet verleven
186 Om al datmen hen (voluit) mocht gheven
187 = tekst.
188 Bisscop
189 = tekst.
190 Doene sachmen lieden niet g.
[D]
179 orssen
180 En wille nemmer winnen dan dat
181 hebbe
182 limborgieren antworden s.
183 So moest die hertoge ummer st.
184 hij wille
185 Al wilde hij hem al b.g.
186 S. lietens enen d.n.l.
187 Doeter mede uwen w.d.
188 bisscop
189 sijn
190 Sone sachmen l.n. gebeeren
179 haren: har- in het hs. voluit. 181 ic: de -i- is eigenlijk een t met een streepje er op. 184 onterven: -er- in het hs. voluit. 188 ban: de b- is verbeterd uit een d en naderhand met anderen, zwarteren inkt overschreven. 188:189 hulperen: geberen: -er- in het hs. voluit.
-
voetnoot187
- Dit begin van 's bisschops wederantwoord mist hier zijn uitwerking, doordien Velthem het antwoord van 's bisschops aanhangers alweer ongelukkig bekort heeft. Heelu laat hen nl. zeggen, vss. 4297-4299: Al mochte hi al Brabant geven, Hine mochte den dach niet verleven: Van ghevanenesse surigel al stille. Dit laatste vs., weerslag op vs. 181 (Heelu, vs. 4293), had Velthem niet mogen prijsgeven. Van het geheele ‘sermoen’ van den bisschop, dat bij Heelu meer dan twintig verzen omvat, is bij Velthem maar heel weinig overgebleven; het verleenen van absolutie en aflaat, na het sermoen, bij Heelu, vss. 4314-4324 vermeld, is heelemaal weggelaten. Zie daaromtrent ook beneden de aanteekening bij vs. 718.
-
-
[tekstkritische noot][C]
191 Soe blidelic als zij deden alle
192 Van des h.o.
193 dair h. aff
194 D. Bisscop g. troost gaff
195 = tekst.
196 schiere
197 oudt
198 voir woeronc
199 Sij leyden op waghene op k. zeel
200 vingerlinge een d.
201 sij die ghene mede
202 ontbreekt.
203 D. werdt doen oic een g.
204 gevangenen
205 Wiere off s.h. toren
206 voren
[D]
191 So blijdelijc als sij d.a.
192 Van des h. mesvalle
193 = tekst.
194 D. bisscop so g. trooste g.
195 = tekst.
196 Waren sij sciere op gebroken
197 = tekst.
198 E.t. tot voer woeronc
199 Ende loeden veteren ende seele
200 Op karren een groot deele
201 D. sij den g.
202 D. sij voor woerone souden vinden
203 Ooc hadden sij onder hem gedinge
204 ‖ O.d. gevangen onderlinge Ga naar margenoot+
205 Wie daer aen soud b.c.
206 ontbreekt.
195 sermoen : ser- in het hs. voluit. 199 kerren : ker- in het hs. voluit. 203-204 Heelu heeft hier, vss. 4347-4348: Doen wert daer onderlinge Om die gevangene groot gedinge. Ofschoon de lezing van het Velthem-hs. geen onleesbaren tekst geeft, vraagt men zich toch af, of hier met de rijmwoorden geen ongeluk gebeurd is, en of men niet moet lezen: * Daer ward doe oec sonderlinge om die gevangene een gedinge enz.
-
voetnoot205-206
- Tusschen deze twee verzen staat bij Heelu de beschrijving van den opmarsch en de slagorde van het bisschoppelijke leger, welke beschrijving door Velthem verplaatst is ná zijn vs. 216, en met die van het Brabantsche leger tot één kapittel vereenigd. De opgave aangaande de Brabantsche strijdkrachten is daarbij door Velthem tot het allernoodzakelijkste beperkt: zie de aantcekening beneden bij vss. 232-254.
-
voetnoot206-216
- Deze vss. beantwoorden aan Heelu vss. 4380-4394, waarop bij dezen nog volgen twee lange passages: de eerste, vss. 4395-4434, over de gemoedsgesteltenis der Brabanders vóór den slag; de tweede, vss. 4435-4505, den opmarsch van het Brabantsche leger en de wapenrusting van Hertog Jan beschrijvende; dat alles is door Velthem weggelaten.
-
-
[tekstkritische noot][C]
207 D. sij q. derwaert (voluit)
208 ongescaert
209 Doen d. in die dageraert
210 singhen dair
211 sijn
212 = tekst.
213 D. ontfingen sij yerst ald.
214 O. heere dat es waer
215 Often lichame yet mesviele
216 D. gheene schout en hadde d.z.
[D]
207 Die grave soude kiesen vare
208 ontbreekt.
209 Doen dede hij
210 Messe doen hoet gaet
211 Ende doen die messe was geeint
212 Ontfincmen daer dat sacrament
213 tot 216 ontbreken.
207: 208 ward: gescard in het hs. voluit. 208 haren: har- in het hs. voluit. 214 naer in het hs. voluit.
|