die daarmede gelijkstaan, zijn voorzien van een hoofdletter, ook waar zulks niet het geval is in het handschrift. Waar eigennamen in het handschrift wél een hoofdletter hebben, wordt dat telkens in de noten vermeld.
3. De tekst is naar moderne opvatting geinterpungeerd; waar het handschrift leesteekens heeft, wordt dat echter in de noten opgegeven.
4. De verkortingen zijn opgelost; voor zoover het teekens met méér dan ééne waarde betreft, hebben de voluitgeschreven vormen die het meest voorkomen, tot grondslag gediend en zijn deze in de noten steeds vermeld.
5. In het aan- en vaneenschrijven der woorden is in den regel het handschrift gevolgd; waar zulks niet is geschied, wordt dat in de noten medegedeeld. Waar het niet volkomen duidelijk is, of twee woorden werkelijk aaneen-, of alleen maar dicht opeengeschreven zijn, is gehandeld naar eigen inzicht, gewoonlijk zonder nadere rekenschap.
6. Van alle verandering aan de lezing van het handschrift is in de noten nauwkeurig rekenschap gegeven; die veranderingen zijn onmiddellijk herkenbaar aan den cursieven druk. Toevoegingen staan daarenboven tusschen rechte haakjes en zijn daardoor zonder nadere aanwijzing kenbaar; ronde haakjes doen dienst als leesteekens, naar het gewoon gebruik.
7. Uitgelaten letters of woorden zijn vervangen door punten, eveneens tusschen rechte haakjes geplaatst: een punt per uitgelaten letter als hun getal niet meer dan drie bedraagt; zijn er meer dan drie uitgelaten, dan staan toch maar drie punten tusschen de haakjes, tenzij waar het geheele verzen betreft.
8. Leemten, buiten de bedoeling van den kopiïst om, zijn aangewezen: tusschen twee opeenvolgende verzen door drie punten; in een vers: door zooveel punten als de ruimte der ontbrekende woorden vereischt.
9. Het begin van elke nieuwe kolom is aan den kant aangewezen; de kolommen zijn geteld naar moderne opvatting, en beteekend met de letters a, b, c, d, e en f.