CL geestlyke gezangen
(1766)–Abdias Velingius– Auteursrechtvrij
[pagina 841]
| |
vernieuwd te rugge keeren, Tot die
groote Heerlykheid, Die den vroomen is
bereid.
2 Daarom wil ik ook dit leven, Als het
mynen God gelieft, Straks gewillig over-
geven, Zonder dat myn Ziel dit grieft:
Want in mynes Heilands wonden, Heb ik
toch myn heil gevonden: Ja! in Jesus
bittren dood Vind ik troost, in stervens
nood.
| |
[pagina 842]
| |
3 Jesus is voor my gestorven, En Zyn
dood is myn gewin: Hy heeft my het heil
verworven; 'k Stap verheugd myn dood-
perk in: 'k Vaar toch, uit dit aards gewe-
mel, In den glorieryken Hemel, Daar ik
d'Oppermajesteit Loven zal in eeuwigheid.
4 Daar zal zyn dat zalig leven, Daar veel
duizend, met een kroon Als van hemel-
licht, omgeven, God vereeren voor Zyn
Troon: Daar de zuivre hemellingen, Op
| |
[pagina 843]
| |
onvolgbre toonen, zingen, Driewerf
Heilig, Hoog gevreesd Is God Vader, Zoon
en Geest!
5 Daar de Patriarchen wonen En Prophe-
ten, daar de schaar Van Apost'len op hun
troonen Glansryk zit te pryken, daar Van
zoo veele duizend jaaren, 's Heeren volk
is heengevaren, Daar het hallel 's hemels
hof Eeuwig vult met 's Hoogsten lof.
6 Heerlyk Salem! hoe verheeven Is Uw
| |
[pagina 844]
| |
luister! met wat lust Word der Godheid
eer gegeven Binnen U, in stillen rust!
O die vreugde kent geen palen! Nu nu
schiet die Zon haar straalen! Nu nu breekt
dat daglicht aan, Dat nooit weêr zal on-
dergaan.
7 O! ik zie de Heerlykheden Van dien
wonder schoonen staat! Nu nu zie ik om
myn' leden Golft een hagelwit gewaad!
'k Zie my voor den Troon als pronken
| |
[pagina 845]
| |
Met een kroon uit goud geklonken: 'k Voel
een vreugde, die de maat Van 't verstand
te booven gaat.
8 Hier hier wil ik eeuwig wonen! 'k Schei
myn Vrienden, wel moog 't gaan U, God
zal aan U beloonen, 't Geen G' aan my
hier hebt gedaan: Allen, die my dierbaar
waren, Wensch ik hartlyk wel te varen;
Wel te sterven, goeden nacht! God zy lof!
het is volbracht!
| |
[pagina 846]
| |
Betrachtinge der Eeuwigheid.
| |
[pagina 847]
| |
Uwe diepe rust: Werk tot Uw zaligheid,
Met beeving in 't gemoed, Op dat G' Uw
grootsten schat, Uw Eedle ziel behoed.
3 De magt der duisterniss' Word naauw-
lyks hier gezien; De booze stond genaakt:
Wie kan wie zal ontvliên? Ach! zie 't ver-
teerend vuur Breekt reeds uit Sion aan: Wie
kan toch voor den glans Van 's menschen
Zoon bestaan?
4 Verduurt een stroohalm dan Dien onge-
| |
[pagina 848]
| |
naakbrengloed? Bestaat een zandgrond voor
Een opgepersten vloed? Zal dan een stop-
pel? zal Een blad, dat ras verzwind, Het
buld'ren wederstaan Van zulk een wervel-
wind?
5 Waak op dan! o myn Ziel! En zoek in
Jesus rust, Wyl Gy zyt van dien vloed
En gloed en wind bewust: Vlucht, met
de tortelduif, Naar deezen Rotsteen heen:
Daar leeft G', in eeuwigheid; Gerust en
| |
[pagina 849]
| |
wel te vreên.
6 Myn naasten! 'k roep U toe, Bereid U
en besef, Wat Gy betrachten moet, Eer
U de doodschicht treff'! Gy weet niets
van dien stond, Dat Gy dit ondergaat: God
komt, eer gy 't verwagt, Beproef dan
Uwen staat.
|
|