CL geestlyke gezangen
(1766)–Abdias Velingius– Auteursrechtvrij
[pagina 850]
| |
[pagina 851]
| |
en vreeze beev': Zyn tong hem aan 't ge.
hemelt kleev'!
2 Geen storm treft ons zoo fel op aard',
Dat hy niet door den tyd bedaart, Hier
komt men 't onheil weer te booven: Maar
d'Eeuwigheid is zonder end, Zy heeft geen
perk, waar zy zich wend', Of ons een uit
komst zou beloven: 'Er is, gelyk de Hei-
land zeid, Uit haar geen redding ooit
| |
[pagina 852]
| |
bereid.
3 O Eeuwigheid! wat valt gy bang! Dat
eeuwig eeuwig is zoo lang! Hier geldgeen
spotten, schertzen, schimpen: Wanneer
ik des dien langen nacht, Die nooit vol-
leden pyn, bedagt, Voeld' ik myn hart
van vreeze krimpen: zoo ver de Zon haar
stralen spreid, Is niets zoo naar als d'eeu-
wigheid!
| |
[pagina 853]
| |
4 Zou noch der doemelingen pyn Zoo
lang, als all die eeuwen zyn, Die van 't
begin zyn afgeloopen; Al waren dan hun
smerten meer Dan 't nooit getelde starren-
heir, Of 't kruid der aard, dan mogt men
hopen, Dat voor hen uit die helsche pyn
Noch eindlyk zoud' een uitkomst zyn.
5 Maar nu, wanneer die zondren schaar,
Veel hondert duizend duizend jaar, Die
| |
[pagina 854]
| |
pyn zal hebben ondervonden, Terwyl
des duivels wreed geweld Haar op het
yslykst heeft gekneld, Zyn noch haar
banden niet ontbonden: Dat lot kan nim-
mer van hen gaan; Dat eindigt nooit, vangt
immer aan.
6 O God, hoe heilig is Uw recht? Hoe
straft Gy Heer! den boozen knecht, Zoo
vreeselyk, door helsche smarten: 't Kort
| |
[pagina 855]
| |
stondig kwaad op aard' begaan, Is met een
eeuw'ge straff belaan: Ach Zondaars! neemt
dit wel ter harten: Betracht dit toch, o
menschen kind! De tyd is kort, de dood
gezwind.
7 Ach vlied toch uit des duivels strik!
De wellust kan een ogenblik, En langer
niet, U wat verblyden: Zoudt Gy dan
kiezen, dat Uw Ziel Daar voor in 's dui-
| |
[pagina 856]
| |
vels boejen viel, Om zonder einde smert
te lyden? O dwaaze keuz' beklagens waard
Die namaals eeuwig jammren baart.
8 Zoo lang een God hier booven leeft En
om zyn volk in gunste zweeft, Kan niets
die pynigingen keeren: Daar zal men lyden
op den duur Angst, honger, schrik en blik-
sem vuur, Dat brant, maar nimmer zal
verteeren: Er kan geen eind zyn aan die
| |
[pagina 857]
| |
pyn, Of 's Heeren recht zou eindig zyn.
9 Waak op uit u wen zondenslaap, O mensch!
keer weêr, verloren schaap! Verbeter ras
Uw zondig leven! Waak op! 't is tyd!
maak U bereid, Gy nadert vast aan d'eeu-
wigheid, Die Uverdienden loon zal geven:
Veel-licht is deez Uw laatste dag; Wie
weet, hoe lang men leven mag?
10 O Gy verbystert menschen kind! Hoe
| |
[pagina 858]
| |
is Uw oog en hart verblind? Wil toch de
waereld niet meer lieven: Helaas! zal dan
de helsche pyn, Daar meer dan duizend
beulen zyn, U eeuwig eeuwig moeten grie-
ven? Waar leeft die mensch, waar is die
man, Die dit naar eisch beschryven kan?
11 O Eeuwigheid! ontzachlyk woord! O
Zwaard, dat 's Zondaars hart doorboort!
O aanvang zonder eind of palen! O Eeu-
| |
[pagina 859]
| |
wigheid, tyd zonder tyd! Dat droef heid
vry de Ziel doorsnyd', Die hier by God geen
troost kan halen! Breng my, na 't dienen
van Uw Raad, O Heer! in 's hemels
vreugdenstaat.
EINDE.
|
|