CL geestlyke gezangen
(1766)–Abdias Velingius– Auteursrechtvrij
[pagina 570]
| |
Bibel, daar Uw Kerk Vind den regel van
haar werk, Maar Gy wildet ons geneezen,
En door hooren en door lezen, Als de
ziel schier was versmacht Door der zonde
groote magt.
2 Maar helaas! aan duizend oorden Heeft
men van die levenswoorden (Wyl men
volgt, 't geen 't vleesch gebiet) Enkel afkeer
en verdriet: Daar wil 't schemerlicht der
oogen 't Naarstig lezen niet gedoogen;
| |
[pagina 571]
| |
Ginsch hoort niemand, schoon Gy klopt,
Wyl hun' ooren zyn verstopt.
3 En, door die verkeerde wegen, Heeft
de Ziele-spys geen zegen, Wyl zy zelden
in 't gemoed Ingang vind, en dus niet
voed: 't Zaad valt deels in doorne hagen
En kan dus geen vruchten dragen, Deels
wordt het, zoo ras als 't groeit, Door den
satan uitgeroeit.
4 Toon ons, Heer! Uw mededoogen,
| |
[pagina 572]
| |
Stuit den duivel in zyn poogen; Nooit
ontruk hy ons het zaad Schoon hy daar
gereed toe staat. Ai, vergeef! dat ons de
zonden Dikwerf meer aan zich verbonden,
Dan Uw woord en hooge wet, Die G'aan
ons ten richtsnoer zet.
5 Wil ons nieuwe harten geven, Dat w'
ons heil niet zelf weerstreven, Maar, in
't Godlyk woord alleen, Zoeken onze
Zaligheen. Laat in 't lezen en in 't hoo-
| |
[pagina 573]
| |
ren, 't Zondig vleesch ons nimmer stoo-
ren: Trek U onze zwakheid aan: Laat Uw
Woord in ons bestaan.
6 Wil ons onverstand verlichten: Doe de
slaafsche vreeze zwichten, Als de wil
wordt aangespoord, Om te wandlen naar
Uw woord. Dat wy naar Uw welbeha-
gen, Ons in al ons doen gedragen: Laat
het goede Zaad, o Heer! Vruchten dragen
U ter eer.
| |
[pagina 574]
| |
7 Dat wy nimmer mogen letten Op ver-
keerde menschen wetten: Nooit naar zul-
ke boeken gaan, Die de waarheid tegen-
staan; Maar dat wy, met yver, zoeken
Naar die Goddelyke boeken, Waar in Va-
der Geest en Zoon Wyst den weg naar
's Hemels troon.
8 Nu, wy zuchten, bidden, schryën:
Vader wil niet van ons scheyen, Dat wy,
Heer van nu voortaan Nooit 't gepredikt
| |
[pagina 575]
| |
woord versmâan: Laat ons Uwe wetten
lezen, Als het Zonlicht komt gereezen;
En eer wy ter ruste gaan, Zien, of wy de
Schrift verstaan?
| |
[pagina 576]
| |
lyken Naam ter eer, Waar in een schaare
word gevonden Vereend door waare hei-
ligheid, Aan wie vergeeving harer Zon-
den, In Jesus zoenbloed is bereid.
2 Gy noodigt ook noch alle dagen, En
roept, dat elk voor U verschyn'; Men hoort
U onophoudlyk klagen: Zal dan myn huis
steets leedig zyn? Des zend G' Uw booden
op de straaten, Die roepen ieder tot den
disch, Gy wilt zelfs dien niet achter laaten,
| |
[pagina 577]
| |
Die blind, of lam of kreupel is.
3 Gy God hebt U, uit veele tongen Der
Volken, eene Kerk gesticht, Waar in Uw
lof word opgezongen, En alles U ter eer
verricht: Een Kerk, wier Leden Christus
achten En dienen, als hun Vorst en Hoofd,
En in gemeenschap steeds betrachten, 't Geen
ieder Christen recht gelooft.
4 Die op hun werk zich niet verlaaten,
Wyl toch geen mensch is zonder schuld,
| |
[pagina 578]
| |
Want doet hy goed, 't zal hem niet baaten,
Hy heeft alleen zyn plicht vervuld. Wy
moeten in geloov' ontvangen, 't Geen Chris-
tus voor ons heeft bereid: Wy moeten door
geloov erlangen Der zielen heil en za-
ligheid.
5 Ai heilig ons in 't nieuwe leven! Laat ons
op 's Heeren wegen gaan, Dat wy steeds
naar het goede streeven En booze lusten
tegenstaan! Ai! wil die rimpelen en vlekken,
| |
[pagina 579]
| |
Dat zondig vuil, dat aan ons kleeft, Door
die gerechtigheid bedekken, Die Christus
ons genadig geeft.
6 Bewerk ons, dat wy recht gelooven
Tot onzen laatsten levensstond. Niets moet
ons ooit Uw woord ontrooven, Noch ook
de Zegels van 't Verbond! Vervul de Zie-
len Uwer Kindren Met Uw genad' en
broeder min: Laat nooit hun rust en
vreugd vermindren: Maak 's eensgezind
| |
[pagina 580]
| |
van hart en zin!
| |
[pagina 581]
| |
arme Christenheid Dat z' eeuwig Uwen lof
verbreid'.
3 O Geest! die troost en blydschap geeft;
Maak dat Uw volk in eendracht leeft:
Versterk ons in den laatsten nood; Schenk
ons het leven uit den dood.
4 Ach Heer! Uw volk met smart belaan
Beveelt Uw' liefdezorg zich aan Sterk ons
Geloof, behou, o Held! Ons van des vy-
| |
[pagina 582]
| |
ands wreed geweld.
5 Doe zynen raad in rook vergaan, Het
zwaard zyn eigen meester slaan; Werp hem
met almagt in dien kolk Dien hy gemaakt
heeft voor Uw volk.
6 Zoo zal hy zelv erkennen Heer! Dat Gy
noch leeft, die ons wel eer Hebt uitgeredt
en niet verlaat, Dien, wiens betrouwen op
U staat.
| |
[pagina 583]
| |
D. De hoope der Geloovigen op Sions opbouw en Babels val.XCVII Lied.
| |
[pagina 584]
| |
heffen overal: Babels hoer moest nederzin-
ken: Al haar pracht, hoe lang geëert Is in
vuilen stank verkeert.
3 Hoor o Heer! Uw Sion klagen Onder
Babels dienstbaarheid, Daar Uw licht geen
glanssen spreid. Doch Gy zult hen, die het
plaagen Nedervellen door Uw magt: En
verdelgen Babels pracht.
4 Geef o Jesus, dat wy waaken, Dat wy
in 't geloof staan pal, Tot Gy met bazuin
| |
[pagina 585]
| |
geschal, Zult, al donderend, genaken; Ter
verlossing Uwer Bruid Naar het eeuwig
raadbesluit.
5 Wil Uw heilig Zegel drukken Op ons
hooft en op de hand U ter eer en ons ten
pand, Dat w' op arendsvleuglen rukken
Door 't geloove, hemelwaard, Daar ons
niemand onheil baart.
6 Zet op ons een heilig teeken Jesus,
zielen Bruidegom, Want wy zyn Uw ei-
| |
[pagina 586]
| |
gendom: straks is satans magt bezweeken:
't Zondig kwaad verliest zyn pyn, Wyl
wy Uw verloste zyn.
7 O! hoe zal Uw Volk U eeren, Als al
Babels list en magt Met het beest verliest
zyn kracht Dan zoo zal Uw roem vermee-
ren! Dan zal het in eeuwigheid, U te lo-
ven zyn bereid!
8 Wel dan Sion! wil niet treuren: Uw
verkwikking styd is daar, En des Heeren
| |
[pagina 587]
| |
hulp is klaar. Zalig, dien dit mag gebeu-
ren, Die, op zoo verheeven wys, Zynen
Heiland zingt ten prys.
|
|