| |
| |
| |
III. Van de wondermagtige Scheppinge.
A. Betrachting van Gods Schepzelen in het gemeen.
Kunnende ook dienen tot een Reislied te Water en te Land.
LIV Lied.
Voize Psalm CXXXVI.
1 Hemel Aarde Zee en Lucht Melden,
met een schel gerucht, Hunnes Scheppers
Heerschappy, Ziel voeg Uwen lof daar by.
2 Zie het groote Zonnelicht Brengt
den dag voor ons gezicht; Zelfs der Maan
| |
| |
en Starren pracht Juichen God' by stillen
3 Zie des Aardryks ronden bal, God ver-
siert dien overal: Bosschen, velden, al
het vee Leeren wat Gods vinger dee.
4 Ziet hoe vliegt der voglen schaar Door
de wolken, paar by paar! Donder Bliksem
buld'rend weer Zyn ten dienste van den
5 Ziet het schuimend water aan: Ziet de
| |
| |
woeste golven slaan: Door haar ysse-
lyk geweld Wordt des Scheppers roem
6 Ach myn God! hoe wonderbaar Wordt
myn Ziel Uw' magt gewaar! Geef my dat
ik steeds erkenn', Wat Gy zyt, en wat
| |
| |
| |
B. Betrachting van Gods Schepzelen in de Lente.
LV Lied.
Voize Psalm LXXIV.
1 O God! Uw magt wordt my hier
openbaar: Ik sta verbaast door Uwe groote
werken, Die Gy my laat zoo menigvuldig
merken, 'k Word' we liefd' op 't duide-
2 Hoe opent zich de hard bevroren grond,
Dien korts de sneeuw als witte wol bedekte!
| |
| |
Dat dit o God! myn trage ziel opwekte:
Dat z' ook Uw lof vermeldt aan 't gan-
3 Hoe schittren daar de bloemen door haar
pracht! 'k Zie rood en geel door purpre
bladen zwieren: Hoe pronken daar narcissen,
violieren; U zy door my ook reukwerk
4 De Zon vernieuwt het al door haaren
gloed: De by vliegt uit, om honig te ver-
| |
| |
garen. Wil ook, myn Licht! Uw glans
my openbaren, Hem vloekt Gy toch, die
5 't Gevogelt meld, met wildzang, 's Hee-
ren lof: De Leeurik streeft al zingend naar
den Hemel: Wel aan myn Ziel! rys uit het
aards gewemel; Zing al wat kan; gy hebt
6 'k Ontfing hier toe een redelyken Geest,
Hier toe ben ik van eeuwigheid verkoren:
| |
| |
En tot Uw eer ben ik myn God! geboren:
Ja dit is 't doel van Jesus dood geweest.
| |
C. Betrachting van Gods Schepzelen in de Zomer en Herfst, gelyk ook op de Reize te Water en te and.
LVI Lied.
Voize Psalm LXXXI.
1 Onbevatbaar Goed! Eenig God en
Vader! Heer, Die wondren doet, Drie-
maal Heilig God! Sterke Zebaoth, Dien 'k
| |
| |
2 Wil eerbiedigheid Aan myn Ziele schen-
ken: Maak Gy my bereid, Dat, terwyl ik
zing, 't Hart naar boven dring', Op Uw
3 Voegt U met my saam, Hemel Lucht
en Aarde, Dat des Heeren Naam, Met een
bly geschal, Hier en overal, Zy geroemt
4 't Helder blinkend licht, Als de Zon
komt ryzen Werkt op myn gezicht:
| |
| |
Geef dat 'k gade sla En Uw magt versta
5 'k Zie het Starrendak Als een Spiegel
pryken, Zonder smet of vlak; Doe als van
het goud Dat de proev' uithoudt, Valsheid
6 In de lucht o Heer Galmen duizend
klanken Tot Uw roem en eer; 'k Voeg
myn stem 'er by, 't Geen ontbreekt aan my,
Geef 't my, 'k zal U danken.
| |
| |
7 d'Aarde toont, o Heer! Uwe groote
daden: O Hoe groendt zy weer, Pronkt
met nieuwe pracht, Praalt en juicht en lacht,
8 O God! tot Uw' lof Geven Rotsen,
Klippen, en de Bergen stoff; Daarom U,
myn Heer! U, myn Rots en Eer! Juichen
9 Heer! hoe ruischt de vloed In de diepe
gronden! Dit streelt myn gemoed; Bron
| |
| |
van zaligheid! Dat Uw Majesteit Zy van
10 't Groot en klein Gediert' Eert, o He-
melkoning! U, Die 't al bestiert; Al wat
zich verroert Wordt door U gevoert; Leid
11 Veel en groot en goed Vind ik Uwe
werken: In al 't geen Gy doet, Zie ik
maat noch paal: Ach dat w' allemaal Hier
| |
| |
12 Wondre wysheids kracht Maakte deeze
dingen: d'Aard is vol van pracht En ver-
vult met goed; Op! myn Ziel! Gy moet
|
|