CL geestlyke gezangen
(1766)–Abdias Velingius– Auteursrechtvrij
[pagina 368]
| |
kent geen palen.
2 w'Erkennen Uwe Gunst, o Heer! Dat Gy
ons in dit leven, Uw Woord, ten grond-
slag onzer leer, Genadig hebt gegeven:
Waar door men U recht kent en vreest
God Vader, Zoon en Heilge Geest, Drie-
ëenig hoog verheven.
3 O Vader oorzaak van 't heelal, Men moet
U dankbaar pryzen, Wyl Uwe werken
| |
[pagina 369]
| |
zonder tal Uw Groote magt bewyzen. Gy,
Vader gaaft, gelyk Gy leeft, Het leven
aan Uw Zoon, die 't heeft Van eeuwig-
heid ontfangen.
4 Gy hebt den aardkloot voortgebracht,
Geschikt naar Uw behagen; Die moest, tot
roem van Uwe magt, Veel duizend men-
schen dragen: Het gansch heelal blyft on-
gestoord Gegrondvest op Uw krachtig
| |
[pagina 370]
| |
woord; 't Wagt op Uw welbehagen.
5 Daarom o Vader! staat ons by, Wy zyn
toch Uwe Kindren: Dat onze schuld ver-
geven zy, Dan zal ons niets verhind'ren.
Wy treuren om ons zondig kwaad, Zyt
onze hulp en toeverlaat Gelyk Gy ons be-
loofde.
6 O Jesus Christus, 's Vaders Zoon! Van
eeuwigheid geboren, Den menschen, reeds
| |
[pagina 371]
| |
in 's Hemels troon, Ten Middelaar
verkoren. Door U word alles uitgericht:
Waarachtig God! waarachtig Licht! Uit
God en Licht gesproten.
7 Gy zyt, schoon met den Vader een,
Van Uwen Troon gekomen; En, als de
rechte tyd verscheen, Hebt Gy 't vleesch
aangenomen. Gy hebt voor onze schuld
betaald, Zoo dat ons nu Gods Gunst be-
| |
[pagina 372]
| |
straalt, Om Uw onschuldig lyden.
8 Nu zit G' aan 's Vaders rechtehand,
In Majesteit verheven: Gy heerscht met
magt aan allen kant, Gy doet Uw haters
beeven. O Godmensch! red ons uit den
nood, Wy zullen U, voor Uwen dood
En Uwe goedheid, danken.
9 O God de Geest! Die saam bestaat In
't Eeuwig Opperwezen Van Vader en van
| |
[pagina 373]
| |
Zoon uitgaat, Wil lichten en genezen. O
Eeuwig en Almagtig Heer! Ons toch ge-
loovig werken leer, Hier toe wordt Gy ge-
zonden.
10 Heer Gy verzegelt, door den Doop,
Het Kindschap aan ons harte. En, na vol-
einden levensloop, Geeft Gy ons rust voor
smarte: Op U vast ons betrouwen staat:
En schoon al 't Schepzel ons verlaat, Blyft
| |
[pagina 374]
| |
Gy in onze zielen.
11 Wy bidden in demoedigheid, Dat Gy
ons wildt verhooren; Als onze ziel in noo-
den schreidt, Neem ons geroep ter oo-
ren: Geef, dat wy in den Jongsten nood,
Om onzes Heilands Jesus dood, Getroost
en zalig sterven.
12 God Vader Zoon en Heilge Geest!
Voor Uw weldadigheden Moet Gy gelooft
| |
[pagina 375]
| |
zyn en gevreest, En eeuwig aangebeden!
Het Hemelheir, nooit zingens moê, Galmt
U het driemaal Heilig toe: Dat doen wy ook
op Aarde
| |
[pagina 376]
| |
cind uitstrekt, En 't gansch heelal met Zy-
nen glans bedekt:
2 Wy loven U, zoo ras de Zon haar
straalen Uit 't Oosten schiet, en als z' in 't
West gaat dalen! Al wat 'er leeft, o He-
mel Majesteit! 't Is alles steeds tot Uwen
dienst bereid.
3 O ryke schat, o Onbegrypbaar Wezen!
Wat Schepzel kan die Godsgeheimen le-
zen? O diepe bron, o onnagaanbre
| |
[pagina 377]
| |
kracht! Hoe groot ô God! hoe groot is
Uwe magt!
4 Wie heeft toch hier Uw wegen uitge-
vonden? Hoe kan een mensch ooit Uwen
Raad doorgronden? Weg aardsch vernuft,
het diepst doordringend oog Vindt dit ge-
heim oneindig ver te hoog.
5 Wat poogt Gy toch, vermeet'le Sterve-
lingen, In Gods bestaan en wysheid door
te dringen? Zoo God niet Zelv' U onder-
| |
[pagina 378]
| |
wyzen wil, Gy raakt verdoold, of staat
onkundig stil.
6 Leer ons, o Heer! leer ons, ten allen
tyden, In Eenen Drie en Drie in Een be-
lyden: O Vader Zoon en Geest, leer ons
altyd, Dat Gy Eén God in Drie Persoo-
nen zyt.
7 Laat ons verheugd dit woord gedurig
zingen, Uit Hem door Hem tot Hem zyn
alle dingen. Gods lof en Eer word' eeu-
| |
[pagina 379]
| |
wig uisgebreid! Ja! Amen! ja! zegt al de
Christenheid.
8 Uw Naam zy Groot, Uw Ryk moet in
ons wonen: Uw wil buig' ons; wil onze
schuld verschoonen: Verzoek ons niet, red
ons uit 's boozen magt: Uw is het Ryk de
Heerlykheid en Kracht!
|
|