CL geestlyke gezangen
(1766)–Abdias Velingius– Auteursrechtvrij
[pagina 183]
| |
[pagina 184]
| |
't geen de Heer Uw God gebied.
2 Ik ben Uw God, dus spreekt Uw Ko-
ning; Ik bracht u uit de slaverny En trok
U uit Egyptens woning, Erken geen God-
heid nevens my.
3 Gy zult U nimmer beelden maken,
Wat ook Uw oog als schoon waardeer'
Om die Godsdienstig te genaken, Want
God is yvrend voor Zyn' eer!
4 Gy zult Zyn Naam niet ydel noemen:
| |
[pagina 185]
| |
Draag zorg dat Gy niet valslyk zweert,
Want God zal dien, als schuldig, doe-
men, Die Zyn geduchten Naam onteert.
5 Zes dagen zult g'Uw werk verrichten
De zevende zy God gewyd Die, na het
gansch heelal te stichten, Gerust heeft op
gelyken tyd.
6 Uw Ouders zult gy altyd eeren Op
dat gy lang voorspoedig leeft: En God Uw
dagen doe vermeeren In 't land, dat U
| |
[pagina 186]
| |
Zyn Goedheid geeft.
7 Wacht U, Uw evenmensch te moor-
den. Vlied echtbreuk en onkuische min.
Steel niet. Breng nimmer valsche woor-
den, Tot nadeel van Uw naasten in.
8 Wil nooit Uws naasten huis begeeren
Noch wyf, noch knecht, noch maagd,
noch vee, Noch iets dat hem de hand
des Heeren Naar hare vrymagt, deel-
de meê.
| |
[pagina 187]
| |
9 ô God Uw onweerstaanbre woorden
Weergalmen meer, dan 't schelst metaal,
Trek ons door Uw Genade koorden Om
die te houden altemaal.
| |
[pagina 188]
| |
geven; Op dat ik van geveinstheid vry,
Tot goeddoen altyd willig zy, En 't geen
Gy wilt betrachte.
2 Geef dat ik U alleen betrouw U lieve,
vreeze en eere: Op menschen magt en hulp
niet bouw; Geloovig hier verkeere: Dat
hovaardy of menschen gunst, Lust, ryk-
dom, cer of eige kunst My niet ten afgod
worden.
| |
[pagina 189]
| |
3 Maak, dat ik U, oprecht van aard
Steeds eer en hulde biede, Naar 't geen
Gy zelfs ons openbaart; En valschen Gods-
dienst vliede, Waar in men zich voor steen
en hout Eerbiedig buigt en zich verstout
De Godheid af te beelden.
4 Laat my Uw Naam en Uw Verbond
En woord in ootmoed roemen En nim-
mer U met mynen mond Dan diep eerbie-
| |
[pagina 190]
| |
dig noemen. Dat ik bedenke t'aller tyd
Hoe 'k U ben door den doop gewydt Om
U getrouw te dienen.
5 Doe m' op den vier en predikdag In
deemoed voor U treden, Dat ik dien tyd be-
steden mag In aandacht en gebeden. Dat ik
Uw woord Godvruchtig hoor, Oprecht be-
waar, en U ook voor All'Uwe goedheid
danke.
| |
[pagina 191]
| |
6 Myn Ouders, Leeraars, Overheid,
Door U tot Eer verheven, Zy staag myn'
eerbied toegezeid; Zoo zal ik vrolyk leven.
Voor hunne trouwe zorg' laat my Al
zyn zy niet van fouten vry Hun altyd dank-
baar blyven.
7 Geef dat ik nooit in euvelmoed, My
zelven zoek te wreeken, Maar met hem,
die my kwaad aandoet, Moog liefd' en
| |
[pagina 192]
| |
eendracht kweeken Dat ik m' in 's naasten
heil verbly, En tot zyn dienst wilvaardig
zy, Met innig ziels genoegen.
8 Laat my het werk der duisternis Myn
gansche leven myden, Op dat ik nooit Uw
Aanschyn miss. En helsche smert moet ly-
den: Schep my een rein gemoed, ô God!
Op dat ik ydelheids genot En overdaad
mag haten.
| |
[pagina 193]
| |
9 Geef dat ik van myn daaglyks brood
Steeds wel te vreden léve: Niet gierig zy,
noch zelfs in nood Tot rooven my begê-
ve: Dat ik met myner handen werk Den
Armen ondersteune en sterk' En 't niet tot
pracht besteede.
10 Gun, dat ik mynes Naasten Eer, Be-
waar naar myn vermogen: De smaad en
schande van hem keer, Doch waarheid hou
| |
[pagina 194]
| |
voor oogen. d'Oprechtheid zy in myn
gemoed, Op dat het altoos afkeer voed'
Van lasteren en liegen.
11 Laat my des naasten huis en goed
Niet wenschen of begeeren; Maar 't geen
'k tot noodruft hebben moet Laat my dat
nooit ontbeeren: Doch dat het niemand
schaadlyk zy; En dat myn Ziel van on-
rust vry Daar onder rein mag blyven.
| |
[pagina 195]
| |
12 Ach Heer 'k zou gaerne naar Uw recht
En heilig welbehagen, Gelyk een graag
getrouwe knecht, My onbesmet gedragen;
Maar ik gevoele wat ik mis, Wyl in my
geen vermogen is Om 't minste te vol-
voeren.
13 Wil dan God Vader, van Uw Troon
Genaad en sterkte geven: O Jesus, Gods
geliefde Zoon! Help my om vroom te
| |
[pagina 196]
| |
leven: Laat my oprecht ô Heilge Geest
Den naasten, maar U t'allermeest Bemin-
nen, helpen, dienen.
|
|