groen, emaillen plaatje, waarop in rondschrift ensaid staat, met het jaartal 1912.
Ze steekt haar hoofd door het raam. ‘Ik doe de deur alleen open voor klanten. Mensen waarvoor ik een jurk of blouse kan naaien.’
Als ik omhoog roep, dat ik haar een doos Romeinse scherven kom brengen, opent ze deur.
‘Wat betekent ensaid?’ probeer ik. Ze beweegt haar lippen, alsof ze de woorden proeft: ‘De eerste Nederlandse stichting voor activering en introductie van damesmode-technieken, mijn oude instituut. Ik was directrice, gaf les, naaide ballroomjurken voor burgemeestersvrouwen en burgemeestersminnaressen. Maar mijn handen weigeren nu. Reuma. Ik wil nog proberen van alle scherven een jurk te maken. Draagbare geschiedenis. Kom, volg me maar naar mijn atelier.’
Een lange, stoffige gang leidt naar de achterkamer, die uitkijkt op haar tuintje. Langs de muren, die bedekt zijn met schimmels en spinnenwebben, ontwaar ik tientallen sinaasappeldozen vol scherven. De twee kisten die ik meezeul, laat ik op een open plaats vallen. Op de wankele tafel midden in de kamer liggen tientallen scherven, die blijkbaar gebroken zijn onder de heilloze pogingen gaatjes erin te maken.
‘Ik heb van alles geprobeerd, steekpinnen, draaiboortjes, maar de scherven blijven niet heel. Hoe kan ik in hemelsnaam een jurk maken, als ik de scherven niet samen kan brengen. Sjef van hiernaast heeft gezegd, dat een diamantboor de enige oplossing is, maar weet je wat zo'n ding kost?’
Ik sta hulpeloos toe te kijken. Techniek is niet mijn sterkste punt en mijn veronderstelling dat je scherven misschien met secondenlijm vast zou kunnen lijmen, heeft slechts wanhopig snuiven tot gevolg.
‘Ik zou de scherven ook bij alle Heerlenaren in de brievenbus kunnen doen.