Het volkomen huwelijk
(1926)–Th.H. van de Velde– Auteursrecht onbekendEen studie omtrent zijn physiologie en zijn techniek Voor den arts en den echtgenoot geschreven
[pagina 196]
| |
Hoofdstuk X
| |
[pagina 197]
| |
Zoo zien wij dus, dat de geslachtelijke vereeniging ook bij de vrouw het geheele afscheidings- en spierapparaat der geslachtsorganen, in alle bijzonderheden, volledig aan het gebeuren doet deelnemen, - waarmede wij, gelijk zoo dikwijls, (vergel, het omtrent de menstruatie gezegde) na een periode van ontkenning, weder in zekeren zin tot de opvatting der Ouden en van het volksgeloof maar nu in modernen, wetenschappelijken vorm gebracht, en bevrijd van onzinnige fantasie) zijn teruggekeerd. Hierdoor wordt tevens het tijdperk, waarin de fatsoenlijke vrouw, sexueel gesproken, als passief gebruiksvoorwerp, reageerbuis en broedapparaat werd beschouwd, afgeslotenGa naar voetnoot1) en zij als actief, volwaardig én gelijkgerechtigd geslachtelijk wezen gerehabiliteerd. Moeten wij echter bij onzen terugkeer tot vroegere opvattingen en bij deze gelijkstelling van man en vrouw zoo ver gaan, dat wij naast het begrip der zaadontlediging van den man ook weêr dat van een vrouwelijke ‘seminatio’, dus eveneens een ‘zaadontlediging’ (vergelijk het citaat uit De Craisson's boek op blz. 195) plaatsen? Daarvan kan natuurlijk geen sprake zijn. Maar van een vrouwelijke ejaculatie dan? Hier is het moeilijker zich een oordeel te vormen, vooral ook alweêr, omdat er in dit opzicht individueele verschillen bestaan. In den zin van een naar buiten werpen van zaad, zooals bij den man, komt ook dit woord niet in aanmerking; dat is duidelijk. En in den regel gebruikt men het slechts in de plaats van ‘orgasme’, zonder zich af te vragen, of er iets geëjaculeerd wordt, en wat er dan geëjaculeerd zou kunnen worden. Voor zoover ik daar idee van heb, komt het mij voor, dat bij de meeste leeken de voorstelling heerscht: bij de orgastische bevrediging van de vrouw wordt inderdaad iets uitgespoten, en behoort (evenals bij den man) iets te worden uitgespoten. Of het volgens de wetten van de natuur behoort te geschieden, waag ik niet te beoordeelen. Dat het geschiedt, althans bij een deel der vrouwen geschiedt, schijnt mij niet twijfelachtig. Of deze uitspuiting bij de meerderheid, of slechts bij een minderheid, plaats vindt, weet ik niet. Het eenige wat uitgespoten kan worden, is het dunne slijm, dat zich bij het intreden van het orgasme in de groote voorhofsklieren (gland. Bartholini) bevindt. Wij hebben gezien, dat deze klieren (tezamen met de kleine voorhofs-slijmklieren, die echter te klein zijn om een ophooping van secreet, dat uitgespoten zou kunnen worden, mogelijk te | |
[pagina 198]
| |
maken) onder invloed van geslachtelijke opwinding hun product gaan afscheiden; ook dat het slijm naar buiten komt en zeer nuttig, ja noodzakelijk, is om den voorhof der scheede glad te maken en daardoor het inbrengen van den phallos zonder moeilijkheid te doen plaats vinden. De productie van slijm kan, en zal, zich in deze klieren door de prikkeling tijdens de geslachtelijke vereeniging zonder twijfel versterken, zoodat een zekere ophooping in de kliergangen kan ontstaan. Nu worden de, tengevolge hiervan, uitgezette klieren door de, bij het orgasme optredende, krachtige, bijna krampachtige, samentrekkingen der spieren van den bekkenbodem, met name van de musculi bulbocavernosi, saâmgedrukt, waarbij de strak gespannen corpora cavernosa de onderlaag vormen. Zoo kan inderdaad het opgehoopte secreet onder zekeren druk door de korte uitvoergangen der beide klieren worden geperst en uit hunne mondingen worden gespoten. Dit verschijnsel is bij orgasme door clitorisprikkeling wel waargenomen. Maar uit den aard van deze waarneming kan men dadelijk afleiden, dat het niet mogelijk is, over het al of niet veelvuldig voorkomen ervan te oordeelen. Een hierop betrekking hebbende observatie tijdens den coitus is volslagen onmogelijk. Ook al meent de vrouw zelf, dat zij geëjaculeerd heeft, dan zegt dat toch niet anders, dan dat zij tot orgastische bevrediging is geraakt; of daarbij plotseling secreet uit hare voorhofsklieren te voorschijn is gekomen, kan - bij de betrekkelijk groote hoeveelheid van het mannelijke ejaculaat - noch zij zelve, noch haar partner vaststellen. Theoretisch laat het zich denken, dat men de vraag bij den coitus condomatus, waar mannelijke en vrouwelijke afscheidingsproducten van elkander gescheiden gehouden worden, zou kunnen beantwoorden. De praktijk heeft echter, ook bij gebruik van dit hulpmiddel, nog geen beantwoording mogelijk gemaakt. Teleologisch gesproken (van een doelmatigheids-oogpunt uit gezien) heeft de uitspuiting van voorhofsslijm bij het orgasme geen zin meer - in tegenstelling tot zijne afscheiding vooraf. Tenslotte staat het minstens even zoo vast, dat een dergelijke werkelijke ‘ejaculatie’ bij vele, geslachtelijk zeker niet inferieure, vrouwen niet plaats heeft, als dat haar vóórkomen bij anderen zeker is. Een andere orgastische uitdrijving (niet uitspuiting, en dus zeker ook geen ‘ejaculatie’ = uitwerping) van een vrouwelijk afscheidingsproduct is slechts uit de baarmoeder mogelijk. Het is niet geheel onwaarschijnlijk, dat de slijmprop, die enkele vrouwen post coitum verliezen, tijdens het orgasme door den uterus is uitgestootenGa naar voetnoot1). Niet minder | |
[pagina 199]
| |
waarschijnlijk is het echter, dat in deze gevallen een pathologischversterkte slijmafscheiding (in den regel is het dan ook een geelachtige slijm-etterige massa, in plaats van helder, of hoogstens witachtigtroebel, slijm) bestaat. Want de typische orgastische uitdrijving van slijm uit de baarmoeder draagt een geheel ander karakter. Het behoeft nauwelijks te worden gezegd, dat het waarnemen van de laatstbedoelde gebeurtenis tijdens de éénwording een ding der volslagen onmogelijkheid is. Wij zijn dus aangewezen op de observatie van het gedrag van den uterus, in het bijzonder van zijn scheedegedeelte, tijdens het door clitoris- of scheede- (resp. uterus-) prikkeling zonder coitus opgewekte orgasme. De gelegenheid tot een dergelijke observatie doet zich slechts zelden voor, en het heeft zijn bedenkelijken kant haar te zoeken. Niettegenstaande dat is in den loop der jaren door verschillende waarnemers een voldoend aantal van zulke observaties verricht om het mogelijk te maken, dat wij ons voorstellen hoe de baarmoeder zich bij het orgasme gedraagt. Wij hebben hierboven reeds gezien, dat de uterus zich reeds vóór het orgasme tengevolge van geslachtelijke prikkels samentrekt en zich min of meer opricht. Laten wij nu zien, hoe J. Beck, naar ik meen de eerste, of althans één van de eersten. die den gang van zaken in de litteratuur heeft neêrgelegd, het gedrag van den uterus, bepaaldelijk van het in de scheede zichtbare gedeelte van het orgaan, en van den baarmoedermond, bij het intreden van het orgasme beschrijft. Het ging hierbij om een vrouw met verzakking van den uterus, waardoor zijn scheedegedeelte in de vulva zichtbaar was; verder bestond een buitengewoon sterke erotische prikkelbaarheid, die zich vooral bij aanraking van dit gedeelte vertoonde. Prikkeling daarvan, van de portio vaginalis dus, deed het orgasme dadelijk intreden. ‘Het scheedegedeelte van de baarmoeder was aanvankelijk hard, onbewegelijk, en bood een normalen aanblik; zijne opening was gesloten en zou geen sonde hebben kunnen doorlaten. Bijna onmiddellijk na de aanraking opende de baarmoedermond zich wijd en gaapte vijf of zes maal, waarbij zijn buitenste zoom krachtig naar binnen in het halskanaal werd getrokken. Deze verschijnselen duurden ongeveer 20 seconden, daarna keerde alles tot den normalen toestand terug: de opening sloot zich en de portio nam hare vroegere houding weder aan’Ga naar voetnoot1). Ik heb alle reden om aan te nemen, dat ook bij de normaal-prikkelbare vrouw het orgasme ongeveer dergelijke verschijnselen met zich | |
[pagina 200]
| |
brengt; het komt er daarbij niet op aan, of het door clitoridale of door vaginale prikkeling wordt opgewekt. Wel bestaat er een aanzienlijk onderscheid in intensiteit dezer bewegingen van den baarmoedermond bij verschillende vrouwen, en eveneens bij dezelfde vrouw op verschillende tijdstippen. Welke factoren dit onderscheid veroorzaken, is voorloopig niet te zeggen. Ook ten opzichte van dat, wat er bij de orgastische bevrediging met het in het halskanaal van de baarmoeder aanwezige slijm geschiedt, bestaan er individueele verschillen. De moderne sexologen (zoo noemt men - of zoo noemen zich - de artsen, die de wetenschap van het geslachtelijke beoefenen, daarbij echter gewoonlijk, wat hunne practijk betreft, mannenartsen, of zenuwartsen, zelden echter vrouwenartsen zijn) hebben het leerstuk opgesteld, dat het in het halskanaal aanwezige slijm (de slijmprop van Kristeller, vergel, blz. 74) door de orgastische samentrekking van de baarmoeder uitgestooten wordt. Tengevolge van hare taai-kleverige, dik-slijmerige eigenschappen blijft zij echter toch aan den wand van het halskanaal vastzitten. Zij komt in de spermamassa te hangen, wordt daar met spermatozoën beladen en tenslotte weer ingetrokken, omdat de uterus na het einde van de samentrekking weer verslapt en zijne holte weer grooter wordt, zoodat een zuigwerking wordt uitgeoefend. Niet weinige gynaecologen - zeer bekwame, zelfs uitstekende - hebben dit leerstuk overgenomen, klaarblijkelijk zonder aan hunne dagelijksche ervaringen omtrent de groote verschillen, die het halskanaalslijm, vooral ook wat zijne hoeveelheid betreft, vertoont, te denken en zeker zonder hetgeen in dit opzicht bij het orgasme geschiedt te hebben waargenomen. Want zoo eenvoudig, als de sexologen het voorstellen, is dit niet. Al mogen zich wel eens aanduidingen van een dergelijk gedrag van de slijmprop vertoonen, zoo zijn deze toch nooit van dien aard, dat men den gang van zaken - zooals deze schrijvers het feitelijk, zij het ook niet met dezelfde woorden, doen - mag voorstellen als een spermatozoënvischvangst, door den uterus met behulp van een naar buitengestrekt en daarna weer naar binnen gehaald slijmapparaat uitgeoefend; of als een procédé, gelijk aan dat, hetwelk de miereneters met hun tong uitoefenen. Daarentegen is het van groote, ook practische, beteekenis, dat de uterus bij de orgastische bevrediging der vrouw actief aan de opname van het zaad deelneemt, hetgeen zoowel in den zin eener aspiratie, tengevolge van samentrekking met daarop volgende verslapping van het orgaan, plaats vindt, als (meestal) ook door meer of minder sterke bewegingen van den baarmoedermond. (Ook hier vinden wij in modernen vorm de opvatting der Ouden terug: ‘Uterus est animal sperma desiderans’; het naar zaad happende uterus-dier.) Eveneens werkt de | |
[pagina 201]
| |
verlaging van den stand van het orgaan daartoe mede, welke het gevolg is van de contractie van de vaginaalmusculatuur, van de samentrekking van sommige in de banden verloopende spiervezelbundels, en van den druk, dien de krachtige samentrekkingen van den buikwand uitoefenen. Want door deze tijdelijke verlaging van den stand der baarmoeder (die later weer opgeheven wordt door inwerking van de elastische, zoowel als van de spierwerking der ligamenta sacrouterina) wordt haar mond dichterbij de opening van den phallos en dus in onmiddellijke aanraking met het daaruit spuitende sperma gebracht. Het is niet onwaarschijnlijk, dat de vermelde, tegelijkertijd plaats vindende, oprichting van den uterus, onder bepaalde omstandigheden, o.a. afhankelijk van de houding der deelgenooten, eveneens in dezen geest werkzaam is. Tenslotte dringt zich, in verband met dit alles, de gedachte op, dat bij de orgastische contracties tevens het achterste scheedegewelf tijdelijk minder diep zou worden, hetgeen ook mede zou helpen, om het sperma in de onmiddellijke nabijheid van den baarmoedermond te brengen; ik vind dit echter in geen enkele observatie vermeld en heb het evenmin zelf kunnen waarnemen. Kort saâmgevat: de orgastische contracties brengen den baarmoedermond dichter bij het sperma en doen hem actief aan de opname daarvan deelnemen; bij de daarop volgende ontspanning oefent de uterus een opzuigende werking uit, die deze opname eveneens bevordert (doch die men zich niet als een krachtige zuiging mag voorstellen). De slijmmassa eindelijk, die zich in het halskanaal bevindt, kan de spermatozoën bij het indringen en verder doordringen behulpzaam zijn, omdat zij een gemakkelijk bereikbaar, gunstig en beschermend milieu voor hen vormt. * * *
Wij hebben hiermede, naar ik meen, de physiologie van den coitus, wat de vrouw betreft, - voor zoover dat bij den tegenwoordigen stand van onze kennis mogelijk is - geheel behandeld, en ook reeds een belangrijk gedeelte van zijn techniek besproken. Dat, wat over de werkzaamheid der mannelijke organen bij den geslachtsomgang te zeggen is, hebben wij in Hoofdstuk VII en in deze Afdeeling zelf zoo uitvoerig behandeld, dat wij nu nog slechts op enkele afzonderlijke punten behoeven te wijzen. Zoo moeten wij nog het voortduren van de erectie na reeds plaats gehad hebbende ejaculatie gedenken, die soms door de intensieve samentrekking van de vulvo-vaginale musculatuur kan worden veroorzaakt. Dit komt in 't bijzonder in zulke gevallen voor, waarin bij | |
[pagina 202]
| |
eene krachtig reageerende vrouw het orgasme toch wat later dan bij den man intreedt, of langer duurt. Dan kan de vulva-ring, door de werking van den constrictor cunni, een zoo sterken circulairen druk op de basis van den phallos uitoefenen, dat de, anders spoedig volgende, beginnende verslapping van het orgaan verhinderd wordt, - hetgeen voor de vrouw onder dergelijke omstandigheden natuurlijk zijn voordeel heeft. Duurt echter deze spierwerking te lang, of is zij al te sterk, dan kunnen stoornissen het gevolg ervan zijn, omdat er een overmatige vergrooting van het mannelijk orgaan op volgt, die het moeilijk en pijnlijk maakt, het uit de vagina terug te trekken. Omtrent de werking van den levator vaginae, dat is dus van de hooger gelegen, de scheede omspannende, spierbundels, op den phallos kan hetzelfde worden gezegd. Ook zijne werking is physiologisch, door de natuur gewild; zij verhoogt de prikkels voor beide partijen. Onder de zooeven vermelde omstandigheden kan ook deze spier er toe bijdragen, den duur van de volle erectie van het mannelijke orgaan te verlengen en aan de vrouw een bevredigenden afloop van haar orgasme mogelijk te maken. Dat kan zoowel door willekeurige, opzettelijke samentrekking van deze spier geschieden als door reflectorische, min of meer krampachtige contractie. Maar ook hier kan de nuttige werking in een schadelijke overgaan, wanneer een werkelijk langdurige kramp optreedt, die aan beide deelgenooten pijn veroorzaken kan en in extreme gevallen tot inklemming van de glans penis leidt. (Penis captivus; vergelijk den normalen gang van zaken bij den hond.) * * *
De besnijding van den man (d.w.z. het besneden-zijn) schijnt op zijn cohabitatievermogen een vrij belangrijken invloed uit te oefenen. Niet op zijne potentie, zijn geslachtelijk kunnen; doch op de prikkelbaarheid van de glans penis. Het is niet gemakkelijk, omtrent deze vraag inlichtingen te verkrijgen. Want bij die volken, waar de besnijding op grond van godsdienstige voorschriften geschiedt, is een vergelijking niet mogelijk, omdat alle mannen er aan onderworpen worden. Anders echter is het bij sommige natuurvolken, die deze behandeling dikwijls toepassen, zonder haar tot voorschrift te maken. In dit opzicht is b.v. een mededeeling van Friederici interessant, die het navolgende behelst (Beiträge zur Völker- und Sprachenkunde von Deutsch-Neuguinea, Berlin 1912. Mitt. a/d Deutschen Schutzgebieten, Ergänzungsheft 5): ‘Die schwarzen Jungens, die auf den Stationen und Pflanzungen zusammen kommen, besprechen häufig diese Dinge unter sich und wissen, dass die Beschnittenen unter ihnen viel weniger | |
[pagina 203]
| |
Sensibilität in der Glans besitzen als die nicht so behandelten. Die Beschnittenen geben ganz offen zu, dass sie bis zur Ejaculation länger gebrauchen als die Unbeschnittenen’. En Fehlinger (Das Geslechtsleben der Naturvölker, Leipzig 1921) is van meening: ‘Der Zweck der Beschneidung ist wahrscheinlich die Verlängerung des Geschlechtsaktes, da die der Bedeckung benommene Eichel weniger empfindlich ist als die bedeckte’. Dat een dergelijke verlenging voor menige vrouw als gunstig moet worden beschouwd, is uit het vroeger gezegde duidelijk genoeg. Derhalve behoeft men er zich dan ook niet over te verwonderen, dat men in de oudere, zoowel als vooral ook in de nieuwe, litteratuur herhaaldelijk luchthartige vrouwengestalten aantreft, die de tegenstelling tusschen hun geslachtelijk willen en kunnen trachten te overbruggen door het aanknoopen van geslachtelijke betrekkingen met een besneden man. Of voor den man met de vermindering der gevoeligheid van den eikel een deel van het geslachtsgenot verloren gaat, dan wel dat de op deze wijze veroorzaakte verlenging der geslachtelijke vereeniging een verhooging van dit genot voor hem beteekent, is moeilijk te beslissen. Vast staat, dat in het algemeen de natuurvolken, en vooral de Oosterlingen, het verlies van de voorhuid in dit opzicht en om deze reden als een voordeel beschouwen. Want zij stellen in den regel grooten prijs op een zoo lang mogelijk rekken van den coitus. Daarbij is stellig de algemeen-menschelijke neiging, om van elk genot zoo lang mogelijk te profiteeren, mede in het spel; en meer in 't bijzonder doet de wensch zich gelden, om eene (volgens de opgedane ervaring slechts al te korte) reeks van intensieve lustgevoelens zoo groot te maken als mogelijk is. Ik houd dat, sexueel-physiologisch gesproken, voor een geheel normaal verlangen, dat zich bij elk geslachtelijk-gezond mensch, in elk geval bij den man, bewust of onbewust, doet gevoelen. Van méér gewicht in dit opzicht is echter nog de psychische geaardheid van den man bij de natuurvolken, die - ook al minacht hij overigens de vrouw, en beschouwt hij haar als een bezit en als een lastdier - veel meer waarde aan haar geslachtsgenot hecht als de geciviliseerde het in den regel doet. Want hij - de natuurmensch - is met den afloop van den coitus en met zich zelf niet tevreden, indien hij de vrouw geen bevrediging heeft geschonken. En hij verheugt zich, - niet minder dan een ‘Don Juan contemporain’Ga naar voetnoot1) - veel meer over het liefdes- | |
[pagina 204]
| |
genot dat hij schenkt, dan over dat, wat hij zelf ondervindt. Zoo is dus het gevoel, zich een gewilden partner in den geslachtsomgang te weten, niet de minst belangrijke van de redenen, die den man trotsch op het verlies van zijn praeputium maken. De wensch, de geslachtelijke vereeniging langer te doen duren, kan echter ook tot excessen leiden. Niet slechts in positieven zin, d.w.z. in den vorm van te dikwijls na elkander, zonder onderbreking, opgewekte orgasmen (ook dat kan als een verlenging van den coitus worden beschouwd), doch, in negatieve richting, op die wijze, dat de bij de paring uitgeoefende prikkels, met de bedoeling, het tot stand komen van de ejaculatie te vertragen, opzettelijk zoodanig worden verkleind, dat ten slotte geen prikkeling meer overblijft, en de coitus - geen coitus meer is. Naar mijne meening is reeds een overmaat in dit opzicht voorhanden, indien de man niet slechts tracht, zijne psychische deelname aan de vereeniging (en daarmede de prikkeling, die, van zijne hersencentra uitgaande, tot het bereiken van het orgasme in aanzienlijke mate bijdraagt) door afleiding van zijne gedachten te verkleinen, maar daarbij tot allerhande hulpmiddelen - eten, drinken, rooken, enz. - zijn toevlucht neemt. Al beteekent het afleiden der gedachten, ter vertraging van het intreden der ejaculatie, op zich zelf reeds een zeker gevaar voor de psychische aesthetica der éénwording, van den anderen kant kan het daardoor gebrachte offer van eigene lustgevoelens aan die van de vrouw toch zooveel tot het schooner maken van de sexueele verhouding der echtgenooten bijdragen, dat de bedoelde aesthetische fout hierdoor meer dan goed gemaakt wordt. Daarom heb ik er ook niet tegenop gezien, in het voorafgaande aan te bevelen, een enkele maal van deze afleiding der gedachten gebruik te maken, indien het er b.v. op aankomt, een korte vertraging van de vrouwelijke opwinding te compenseeren. Voor een geregelde toepassing echter, en bij het bestaan van te sterke verschillen in prikkelbaarheid, is deze methode met te groote nadeelen verbonden, zoodat het beter is haar door andere compensatiemiddelen te vervangen. Of de bij Hindoes, Javanen, en andere Oosterlingen niet ongewone overdrijving van deze wijze van doen, de vrouw werkelijk in de, door den man bedoelde, gelegenheid stelt, de gewenschte sterk vergroote hoeveelheid plaatselijke prikkels door phalloswrijvingen ook volledig | |
[pagina 205]
| |
te ontvangen? Ik moet het in 't midden laten; maar ik houd het voor lang niet zeker, omdat deze wrijvingen bij een dergelijk gedrag van den man toch waarschijnlijk wel sterk in frequentie en intensiteit zullen lijden. Wat ik echter wel als zeker beschouw, is dat deze handelwijze voor fijngevoelige menschen van het blanke ras reeds uit aesthetische overwegingen niet in aanmerking komt, - hetzij dan als hooge uitzondering, in een overmoedige stemming, bij een op variaties belust paar, na een voorafgaanden natuurlijken coitus. * *
Beletselen van aesthetischen aard doen zich daarentegen niet gelden bij de toepassing van de allersterkste overdrijving van het systeem der ejaculatievertraging, dewelke niettemin, van physiologisch standpunt beschouwd, als een werkelijk exces (in negatieven zin dus) moet worden gekenmerkt: de immissio penis te voltrekken, maar het in het geheel niet tot ejaculatie te laten komen. Zooals ik reeds zeide: een éénwording - die er toch geen is. Of deze wijze van doen ook van een gekleurd ras afkomstig is, weet ik niet. Ik meen mij te herinneren, ergens te hebben gelezen, dat de Japanners er veel van houden. Havelock Ellis vermeldt hare stelselmatige toepassing door sommige ‘sekten’ in Amerika; A. Stockham heeft er in haar boek ‘Karezza’ propaganda voor gemaakt, en Marie Stopes maakt er - zonder de methode echter bijzonder aan te bevelen - onder dezelfde benaming uitvoerig van gewag in haar boek ‘Married love’Ga naar voetnoot1). Ik citeer daaruit: ‘Karezza’ is essentially a control bij the man of the ejaculation: the idea being, that after mutual passion has been roused and union effected, instead of encouraging the excitement bij movement and so on, an attempt to reach complete calm, both mental and physical, should be made. This is achieved by the cessation of physical movement and the centring of thought on the spiritual aspect of the beloved (p. 190). De cursiveering van het laatste gedeelte | |
[pagina 206]
| |
van den zin is van mij; de woorden zijn voor mij het bewijs van mijne stelling, dat deze methode niet door een psychische schoonheidsfout wordt belast, - integendeel!) Ik citeer verder: ‘Extremists in the practice of this idea would go so far as to prevent ejaculation on all occasions, but others use it only to increase the length of time between the occasions when ejaculation takes place’. (p. 191). En ten slotte: . . . . ‘there are’ . . . . ‘marriages in which the husband is so under-sexed that he cannot have ordinary union save at very infrequent intervals without a serious effect on his health. If such a man is married to a woman who has inherited an unusually strong and over-frequent desire, he may suffer by union with her, or may cause her suffering by refusing to unite. It is just possible that for such people the method of Karezza (see Dr. Stockham's book “Karezza”Ga naar voetnoot1) on the subject) might bring them both the health and peace they need; conserving the man's vital energy from the loss of which he suffers, and giving the woman the sense of union and physical nervesoothing she requires.’ (p. 85). Ik vermijd het in 't algemeen om hier meeningen en beweringen aan te halen met het doel, ze te bestrijden. Want dat zou menig nietvakman slechts in verwarring brengen. De reden, waarom ik desniettegenstaande Marie Stopes zoo uitvoerig heb aangehaald, is, om door hare eigene woorden te toonen, hoe ook een verstandig, wellicht zelfs uitnemend, mensch zich zelf tot absurde conclusies kan brengen, wanneer hij zich op een gebied waagt, waarin hij (zij) niet thuis is. Want nog afgezien van andere zinswendingen in het laatste der afgedrukte citaten, die den zaakkundigen lezer reeds doen hoofdschudden, bereikt het betoog van Marie Stopes zijn toppunt in een on-zin, die ook den niet-arts, wanneer hij het in deze Afdeeling uiteengezette in zich opgenomen heeft, onmiddellijk moet opvallen. ‘Na opwekking van den hartstocht aan beide kanten en na voltrekking van de geslachtelijke verbinding’Ga naar voetnoot2) (citaat van p. 190) eene ‘lichamelijke zenuwkalmeering’ (physical nerve-soothingGa naar voetnoot3) - slot van het citaat van p. 85 -) voor de vrouw te verwachten, zonder dat daartusschen de orgastische bevrediging, de door de natuur voorgeschreven reactie, bevrijdend en ontspannend heeft ingewerkt, is, physiologisch be- | |
[pagina 207]
| |
schouwd, volmaakt zinloos, en een normaal mensch, vrouw zoowel als man, kan dan ook nooit op deze wijze ‘gekalmeerd’ worden. Integendeel, de toepassing van een dergelijke methode moet, vooral wanneer zij als regel plaats vindt, tot een voortdurend en steeds grooter wordend gevoel van onbevredigdheid en tot een stijgende geprikkeldheid (zoowel van de psyche als van de geslachtsorganen) leiden. Over de schadelijke werking van een dergelijke geprikkeldheid heb ik vroeger reeds het noodige gezegd. Ik moet dan ook met aandrang ‘Karezza’ afraden, en ben ook alléén derhalve zoo lang bij de bespreking van deze methode blijven stilstaan, omdat zij - in het bijzonder bij paren, die een bevruchting willen voorkomen - tamelijk dikwijls schijnt te worden toegepast, en omdat het boek van Marie Stopes in vele exemplaren, ook in eene Nederlandsche vertaling, verspreid is. Om haar geen onrecht aan te doen herhaal ik, dat Mevrouw Stopes niet vóór ‘Karezza’ pleit. Maar zij bestrijdt de methode evenmin. En dat beschouw ik, in verbinding met de wijze van hare bespreking, die uit de citaten blijkt, als gevaarlijk voor vele harer lezers en lezeressen. Mijne waarschuwing tegen deze methode wordt er niet in 't minst door verzwakt, wanneer ik toegeef, dat een dergelijke éénwording-dieer-geen-is een enkelen keer een man, die weinig gevoel voor geslachtelijke prikkels heeft, en zijne vrouw, die even weinig prikkelbaar is (zij het nu, dat dit bij beiden op aanleg berust, dan wel door een tijdelijke groote vermoeienis wordt veroorzaakt), zonder schade te veroorzaken, een zekere voldoening kan geven, omdat de behoefte hunner zielen, zich in liefde te uiten, hen tot een zoo innig mogelijke lichaamsaanraking drijft, terwijl toch een duidelijke bevredigingsdrift ontbreekt. * * *
Wij hebben nu nog een punt te bespreken, dat, in verband met technische opmerkingen, die wij later zullen moeten maken, niet buiten beschouwing mag blijven. Het betreft de verhouding van de grootte der mannelijke en vrouwelijke paringsorganen, en hare beteekenis bij den coitus. De scheede heeft, in ledigen toestand, gemiddeld een lengte van 7.5-10 c.M. Het eerstgenoemde getal geldt voor de meting langs den voorwand, dus tot aan de portio vaginalis, het tweede voor die langs den achterwand der scheede. Als bruikbare diepte voor het paringskanaal kunnen wij dus ongeveer 10 c.M. aannemen. De gemiddelde lengte van den penis, in toestand van erectie, bedraagt 15 c.M., aan den dorsalen kant gemeten. Een gemiddelde grootte bij de beide partners verondersteld, bestaat | |
[pagina 208]
| |
er dus tusschen het mannelijke en het vrouwelijke paringsorgaan een zeker, niet onbeduidend, verschil in lengte. Hoe wordt dat verschil vereffend? - Ten eerste daardoor, dat in den regel de phallos niet in zijne volle lengte in de scheede binnendringt. Slechts bij bepaalde houdingen tijdens den coitus vindt een dieper indringen dan anders mogelijk is, n.1. bijna geheel tot aan de sympsysis, plaats. Ten tweede door de rekbaarheid van de scheede; deze is weliswaar individueel zeer verschillend, maar in 't algemeen toch' vrij belangrijk. Daartegenover moeten wij echter bedenken, dat de samentrekking van de spiervezellagen van den wand van het orgaan, bepaaldelijk van de overlangs verloopende bundels, eene verkorting van de vagina tot stand kan brengen. In het algemeen genomen behoudt de rekbaarheid de overhand. Bij krachtige ontwikkeling van de vaginale musculatuur echter is het mogelijk, dat tijdens een sterke sexueele opwinding, dus vooral in het oogenblik van beginnend orgasme, de laatstgenoemde factor overwegend blijkt. Wanneer tegelijkertijd daarmede de phallos, b.v. bij bepaalde positie en houding der parenden, gelegenheid heeft extra-diep naar binnen te dringen, dan is de mogelijkheid, dat ook tusschen volkomen ‘normale’ mannelijke en vrouwelijke organen een wanverhouding ontstaat, gegeven. En wanneer dit extra-diepe binnendringen in den vorm van een woest stooten geschiedt, kan deze wanverhouding tot het ontstaan van een scheur in de diepte der vagina leiden. Gelukkigerwijze is een dergelijk ongeluk onder ‘normale’ omstandigheden een buitengewoon groote zeldzaamheid. De mogelijkheid ervan mag echter niet worden ontkend en daarom is het goed, in een gegeven geval zich deze voor oogen te stellen. Dat dit gevaar bij aanwezigheid van abnorme omstandigheden grooter is, spreekt van zelf. Tot zulke abnorme omstandigheden moet in de eerste plaats een te geringe elasticiteit van den wand der scheede worden gerekend; zij bestaat b.v. bij zekere graden van infantilisme, treedt gewoonlijk bij voortschrijdenden ouderdom in, en kan ook bij ziekte voorkomen. Evenzoo behoort de eigenaardige, tot scheuring disponeerende hoedanigheid, die het weefsel in de zwangerschap en vooral ook in het kraambed kenmerkt, tot deze omstandigheden. En ten slotte natuurlijk ook de absolute wanverhouding, die uit het samenkomen van een veel te grooten phallos met een normale vagina, of van een normalen penis met een abnorm korte scheede, ontstaan. Daarbij moeten twee dingen worden opgemerkt: dat de eerstgenoemde mogelijkheden zich veel vaker vertoonen dan de laatstvermelde; en dat ook een absolute wanverhouding slechts betrekkelijk | |
[pagina 209]
| |
zelden tot ernstige stoornissen aanleiding geeft. Onder de ernstige stoornissen reken ik daarbij allereerst de onmogelijkheid van een voor beide partijen bevredigend verloopenden coitus. Verder moet echter, bepaaldelijk dan, wanneer verschillende oorzaken - b.v. absolute wanverhouding, sterke opwinding, woest stooten, en vóór alles een abnormale hoedanigheid van den scheedewand - samentreffen, met het veel ernstigere, zelfs het leven der vrouw bedreigende, gevaar voor verscheuring der scheede rekening worden gehouden. Wat de gevaarlijkheid van een dergelijke verscheuring betreft, deze vloeit voort uit de kans op aanzienlijke bloeding en uit die op een buikvliesontsteking, indien de scheur in het achterste scheedegewelf ontstaat (hetgeen, zooal begrijpelijk is, meestal geschiedt) en het peritoneum doet medescheuren (wat, gegeven de anatomische verhoudingen daar ter plaatse - zie Plaat II - in den regel het geval is.) * *
Het is van groote beteekenis voor de practijk van het leven, dat men uit den lichaamsbouw, en bepaaldelijk uit de lichaamsgrootte, bijna geen conclusies kan maken met betrekking tot de grootte van den phallos, resp. de lengte van de vagina. Daardoor kan het voorkomen, dat na het huwelijk - dus te laat - blijkt, dat een man en een vrouw, die overigens een ongeveer overeenstemmenden lichaamsbouw bezitten, in dit opzicht toch niet bij elkander passen. Anderzijds is het opvallend, hoe dikwijls een huwelijk van een zeer grooten en sterken man met een kleine vrouw ook in sexueel opzicht bijzonder goed blijkt te gaan. Stellig zal daarbij het beschermers-instinct, dat natuurlijkerwijze juist bij een dergelijke verhouding vaak in versterkte mate voor den dag komt, zich ook in dit opzicht zóó doen gelden, dat de man nog zorgzamer, voorzichtiger en teederder voor zijne vrouw is. Maar het is toch treffend, hoe dikwijls juist kleine vrouwen op dit punt (aanpassingsvermogen en elasticiteit der vagina) zonder eenige moeilijkheid aan hooge eischen kunnen voldoen, - evenals het opvalt, dat vrouwen van dit type meestal ook verder bijzonder goed hunne geslachtelijke functies vervullen. Met dit laatste heb ik niet slechts hare verhouding tot, en haar gedrag bij de éénwording op het oog, maar ook haar weerstandsvermogen tegenover de lichamelijke en psychische inspanningen, die met de geslachtelijke functies (menstruatie, zwangerschap, kraambed) gepaard gaan, zoowel als hare geschiktheid om te baren en te zoogen - waaruit men, stellig niet ten onrechte, zou kunnen concludeeren, dat een kleine vrouw verhoogde kansen heeft en aanbiedt om een ideale echtgenoote te worden. Eén ding mag echter in dit verband niet worden vergeten: de gunstige aanleg in geslachtelijk opzicht, die kleine vrouwen in het algemeen | |
[pagina 210]
| |
vertoonen, kan nadrukkelijkerwijze alleen aan dat vrouwentype worden toegekend, dat op zich zelf klein, doch overigens geheel en al ongestoord volgroeid, is. Want een dergelijke goede aanleg bestaat zeker niet bij vrouwen, die tengevolge van de een of andere ontwikkelingsstoring klein gebleven zijn. Integendeel, daar is het gevaar, dat die storing ook voor de geslachtelijke functies in de een of andere richting bedenkelijke gevolgen kan hebben veroorzaakt, lang niet denkbeeldig. * * *
In het bijzonder is dit het geval bij die uitingen van een onvolkomen ontwikkeling, die wij reeds als van infantilistischen aard hebben leeren kennen. Een dergelijk blijven-staan op een zekeren trap van kinderlijke ontwikkeling is volstrekt niet speciaal met kleinheid van gestalte verbonden; bij grootere, en zelfs bij extra-groote, individuen wordt infantilisme in lichte of in sterke graden eveneens aangetroffen. Ook zijn de afwijkingen van dezen aard niet tot de vrouwelijke sekse beperkt. Met betrekking tot de geslachtelijke functies kan het infantilisme nog heel wat grootere onaangenaamheden met zich brengen dan ten opzichte van andere lichamelijke en psychische verrichtingen. Wat de vrouw betreft, kunnen deze onaangenaamheden - behalve in menstruatiestoornissen, onvoldoende geschiktheid tot baren en onvermogen tot zoogen - in een te geringe neiging tot, en onvoldoende prikkelbaarheid bij, den geslachtsomgang bestaan; bovendien kunnen, hoewel dit minder dikwijls voorkomt, de kleinheid en het gebrek aan rekbaarheid van de vagina den coitus bemoeilijken. Het gradueele onderscheid tusschen de verschillende vormen van genitaal-infantilisme is bij de vrouw zoo groot, dat het niet aangaat, uit het gezegde het besluit te trekken, dat alle meisjes, welke verschijnselen van deze ontwikkelingsstoring vertoonen, ongeschikt voor het huwelijk zouden zijn. Daarmede zou men over het doel heen schieten. Ik heb een vrij groot aantal jonge vrouwen gekend, die aanvankelijk ten gevolge van haar infantilisme de noodige moeilijkheden hebben doorgemaakt, doch later in elk opzicht goede echtgenooten en uitstekende moeders geworden zijn. Voor deze vrouwen is zelfs het huwelijk een souverein geneesmiddel tegen haar infantilisme gebleken, omdat het door den geslachtsomgang, met zijn aandrang van bloed naar de genitalia, door de spermaresorptie, door zwangerschappen - eerst onvoltooid, de latere voldragen - de ontwikkeling ten slotte nog tot voltooiing heeft gebracht. Ieder arts kent echter ook vrouwen, voor wie het huwelijk in alle opzichten tot een noodlot werd, omdat een belangrijke mate van | |
[pagina 211]
| |
genitaal-infantilisme haar voor geslachtelijke werkdadigheid volkomen ongeschikt maakte. Zulke vrouwen lijden daaronder lichamelijk zoodanig (en psychisch vaak nog meer), dat het heel wat beter voor haar geweest ware, indien men haar het huwelijk bespaard hadde. En hoeveel beter dat voor den ongelukkigen echtgenoot in een dergelijk geval geweest ware, behoef ik wel niet te zeggen. Trouwens, - ook van de echtgenooten der eerstgenoemde categorie van vrouwen (die, bij welke het infantilisme ten slotte door de echtelijke functies wordt overwonnen) verlangt het lot gedurende de eerste jaren een zoo groote hoeveelheid van offers aan geduld, aan grootmoedigheid en aan goedheid, als niet elk echtgenoot in staat is te brengen. Want tot een zoo zelfopofferende, sexueel bovendien nooit geheel bevredigde, liefde zijn slechts sterk-vergeestelijkte of buitengewoon koele mannen in staat. * * *
Wie de meening toegedaan is, dat van de inwendige oorzaken, welke de vrouw door het huwelijk met moeilijkheden en gevaren bedreigen - van bepaalde ziekten, b.v. die van hart, longen en nieren, afgezien - het infantilisme verreweg de grootste beteekenis heeft, vergist zich wel niet. Juist daarom wensch ik, met het oog op het welzijn van de vrouw zelve, de pogingen te ondersteunen, die van verschillende kanten worden aangewend teneinde het principe van het geneeskundig onderzoek voor het huwelijk ingang te doen vinden. Ik ga zelfs verder en zou als beginsel aangenomen willen zien, dat ieder volwassen meisje met betrekking tot hare geschiktheid voor het huwelijk nauwkeurig moet worden onderzocht. Onder ‘nauwkeurig’ is daarbij te verstaan, dat een algemeen onderzoek door een internist, zooals bij het sluiten van een levensverzekering, plaats vindt en bovendien een gynaecologisch onderzoek door een vrouwenarts. Een dergelijk onderzoek kan, met inachtneming van de meest volledige omzichtigheid in alle richtingen, toch met voldoende nauwkeurigheid plaats vinden. Gelooft men, dat dit beginsel beter ingang zal kunnen vinden, wanneer men het onderzoek door vrouwelijke artsen doet verrichten, dan is daar niets tegen. Waar het op aankomt is, dat het ingang vindt. Want een dergelijk onderzoek met betrekking tot huwelijks-geschiktheid verliest veel van de daaraan verbonden onaangenaamheid - die voor sommige teêrbesnaarde meisjeszielen zelfs tot een zekere mate van bedenkelijkheid wordt - wanneer het geschiedt, alvorens een huwelijkscandidaat zich aanmeldt. Verstandige ouders, die hunne dochters alle voor haar onaangename gedachten willen besparen, doen | |
[pagina 212]
| |
er dan ook goed aan, wanneer zij dit onderzoek bij gelegenheid van een lichte ongesteldheid laten verrichten, of als tot het sluiten van een levensverzekering behoorend doen plaats vinden. Verder is het, voor het geval er een gebrek zou worden gevonden, dat een ernstig huwelijksbeletsel vormt, oneindig veel beter, wanneer men dat weet, vóór het te laat is; terwijl het, bij de ontdekking van de een of andere minder ernstige afwijking, vaak mogelijk is, deze door de noodige behandeling intijds, dat is dus vóór het huwelijksvraagstuk acuut wordt, te doen verdwijnen. Wat nu speciaal den infantilistischen toestand der geslachtsorganen betreft, zoo is het mij niet zelden gelukt, betrekkelijk vrij ernstige afwijkingen, die in het huwelijk zoo goed als zeker belangrijke stoornissen zouden hebben veroorzaakt, door een geschikte behandeling tot gevallen van lichteren graad terug te brengen, die dan in een daarop volgend huwelijk tegen de geslachtelijke functies opgewassen bleken en onder invloed van deze functies geheel en al ‘genazen’. Het is goed voor de jonge vrouw zelf, wanneer de toekomstige echtgenoot nog vóór het huwelijk (het beste wel door haren dokter, op verzoek van hare ouders) van een eventueel bestaanden lichten graad van genitaal-infantilisme op de hoogte wordt gebracht, en er op attent wordt gemaakt, dat hij, met het oog daarop, bij den coitus, in den eersten tijd althans, een zekere omzichtigheid in acht heeft te nemen, terwijl er hem bovendien op wordt gewezen, dat hij wellicht tegenover een aanvankelijk (meer nog dan anders toch reeds bestaand) gebrek aan geslachtelijke prikkelbaarheid bij zijne echtgenoote zal komen te staan, welk gebrek hij met takt, beleid, kennis en volharding zal hebben te overwinnen. Dat het ook voor den man beter is, als hij weet, met welke factoren hij in zijn huwelijk heeft rekening te houden, - er blijven er altijd nog genoeg onbekende en onberekenbare over! - behoeft niet bewezen te worden. En dat hij er evenveel recht op heeft als zijn bruid (resp. hare ouders) om te weten, of de voorgenomen sexueele verbintenis geen onaangename verrassing tengevolge zal hebben, schijnt mij evenmin te betwijfelen. Wat den algemeenen gezondheidstoestand betreft, is voor beide partijen het vraagstuk ongeveer hetzelfde; met betrekking tot de geslachtsorganen echter is het voor man en vrouw verschillend. Waar het er voor de bruid in hoofdzaak om gaat, de garantie te verkrijgen, dat de man vrij van geslachtsziekte is, daar moet er voor hem, speciaal in het geval, dat hij eene virgo trouwt, voldoende zekerheid bestaan, dat de organen, die de met het huwelijk verbonden functies hebben te verrichten, behoorlijk tot die functies in staat zijn.
Het aanvragen en uitwisselen van medische attesten vóór het huwe- | |
[pagina 213]
| |
lijk, dat toch zooveel ellende zou kunnen verhoeden, stoot in het practische leven op zeer begrijpelijke moeilijkheden van aesthetischen aard. Het komt mij voor, dat deze grootendeels kunnen worden vermeden, indien ieder der beide partijen eene(n), natuurlijk in elk opzicht uiterst betrouwbare(n) en daardoor ook voor de andere partij aanneembare(n), arts-vertrouwde benoemt, aan wie wordt opgedragen, met elkander over het ‘huwelijksgeval’ te beraadslagen en naar aanleiding daarvan rapport uit te brengen. In sommige gevallen zou het dan nog wenschelijk zijn, den aanstaanden echtgenoot, met het oog op bijzondere eigenschappen van zijne bruid, en menigmaal ook in het algemeen, de bij de beraadslaging wenschelijk gebleken instructies te geven. * * *
Behoeft dan bij den man niet met een dergelijke achterlijkheid in de ontwikkeling der geslachtsorganen rekening te worden gehouden? Zoo zal men zich na lezing van het bovenstaande dadelijk afvragen. Ik kan daarop antwoorden: practisch gesproken, neen; tenminste niet in die mate als dat bij de vrouw het geval is. Met het stellen van deze vraag zijn wij, via den omweg over het actueele thema van de medische toestemming tot het huwelijk - een omweg, dien ik gemaakt heb, omdat ik meende iets belangrijks over dit onderwerp te kunnen zeggen - weêr bij ons eigenlijke punt van bespreking, de verhouding van de grootte der paringsorganen, teruggekomen. Bij mannen is het tenachter blijven van de ontwikkeling der geslachtsorganen veel zeldzamer dan bij vrouwen, maar het komt zeer zeker voor. Het kan zoowel in een qualitatieve en (of) quantitatieve vermindering der spermaproductie tot uiting komen, als in een kleinheid van den phallos. Komt een dergelijk mannelijk lid bij de paring tezamen met een groote vagina, dan zullen de door de coitusbewegingen uitgeoefende wrijvingsprikkels slechts moeilijk een voldoende intensiteit bereiken om het orgasme te kunnen opwekken. In het bijzonder de vrouw zal in zoo'n geval te kort komen. En ook wat de frequentie van den geslachtelijken omgang aangaat zullen de kleine potentie van zulk een man, en zijn te geringe neiging tot den coitus, die daarbij komt, niet in staat zijn, normale sexueele wenschen eener vrouw te bevredigen. Een phallos van bovenmatige grootte komt - al zijn ook extreme graden zeldzaam - meer voor dan een abnorm-kleine penis, en dat wel niet alleen als individueele eigenaardigheid, doch ook als familieeigenschap. Te vermelden valt eveneens, dat de grootte van den phallos van een man ook van het ras, waartoe hij behoort, afhankelijk | |
[pagina 214]
| |
is. Zoo hebben b.v. de negers, in het algemeen genomen, een grooter copulatie-orgaan dan de blanken; bovendien vindt men onder hen betrekkelijk meer gevallen van extreme grootte dan bij de laatstgenoemden. Deze eigenschap is een van de redenen, waarom zekere, ethisch en aesthetisch weinig fijngevoelige, groote-stads-vrouwen, met onderdrukking van de natuurlijke rassen-aversie, aan gekleurde mannen boven die van haar eigen ras als partner bij den geslachtsomgang den voorkeur geven. Want in 't algemeen zal de meer-dan-middelmatiggroote phallos voor de vrouw, wegens de versterking der prikkels, die daarmede verbonden is, eerder een gunstig dan een ongunstig effect hebben. Ongunstig zou hij slechts bij werkelijke wanverhouding kunnen inwerken; misschien ook min of meer in het begin van het huwelijk. Stoornissen in het geslachtelijk verkeer door deze oorzaak zijn echter ook dan tamelijk zeldzaam, - al moet ook de man, die weet dat hij een dergelijk groot orgaan heeft, zeer zeker bijzonder voorzientig zijn, totdat de ervaring hem ervan overtuigd heeft, dat hij er zijne vrouw geen schade mede berokkent. * * Ook een te groote vagina geeft geen aanleiding tot werkelijke storing van de geslachtelijke vereeniging, hoewel de prikkels, vooral voor den man, minder sterk zijn, zoodat moet worden toegegeven, dat de verwijding, die de scheede en haar ingang tengevolge van herhaalde baringen ondergaan, meestal den echtgenoot niet onverschillig laat. Maar de op deze wijze ontstaande nadeelen kunnen in hooge mate worden voorkomen en vereffend. (Vergelijk het op blz. 60 gezegde over de nauwkeurige hechting van het perineum na een inscheuring en het op blz. 67 medegedeelde omtrent de oefening der in dit opzicht belangrijke spieren.) En de technische bekwaamheid van een goed aan elkaâr gewend paar kan eveneens wonderen van compensatie verrichten. Blijft echter, trots alles, een vermindering aan prikkelende bekoring, bij vroeger vergeleken, bestaan, zoo moet men zich daarin schikken, - zooals men zich in zooveel, wat onafwendbaar is in het leven, te schikken heeft - en door verhoogde teederheid, door nog grootere toewijding, door versterkte zieleliefde, trachten het verlies te vergoeden. |
|