Stijlen van leiderschap. Persoon en politiek van Thorbecke tot Den Uyl
(2002)–Henk te Velde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| |
[pagina 190]
| |
[pagina 191]
| |
Hoofdstuk 5
| |
[pagina 192]
| |
politieke leiderschap.’ Dat sprak toen zo vanzelf dat de spreker er verder geen woorden meer aan vuil maakte. Een opvallend aspect van de crisis was dat men zich ging bezinnen op mogelijkheden om de persoon van de politicus meer naar voren te laten komen. Het is een van de weinige momenten in de moderne politieke geschiedenis van Nederland waarop velen zich zorgen maakten dat de politiek niet te veel maar juist te weinig om personen draaide. Op dezelfde bijeenkomst in 1966 bepleitte de vooraanstaande kvp'er W.C.L. van der Grinten daarom de invoering van elementen uit een districtenstelsel. ‘Het zou gunstig zijn, wanneer in ons stelsel een meer persoonlijk element zou worden geïncorporeerd. Een moderne partij is een naamloos iets. [...] Uiteindelijk wordt de politiek gemaakt en gevoerd door levende mensen. Laat de kiezer zich er meer van bewust zijn, dat hij zijn stem geeft aan individueel bepaalde mensen.’Ga naar eind5 De ideeën waarmee D'66 zich in hetzelfde jaar zou profileren, hingen in de lucht. Een PvdA-rapport van enkele jaren daarvoor had zich ook al gekeerd tegen de ‘onpersoonlijkheid’ van het kiesstelsel en wilde de kiezers ‘met de persoon van de verschillende politieke leiders vertrouwd’ maken.Ga naar eind6 Voorstellen voor een terugkeer tot het districtenstelsel hadden tot doel de band tussen de kiezers en de persoon van de politicus te versterken, ook de personen van de gewone politici die onder de lijsttrekker op de lijst stonden. Als het over personen in de politiek ging, dan ging het echter toch hoofdzakelijk over politieke leiders. Het wetenschappelijk bureau van de PvdA initieerde in 1961 een opinieonderzoek onder (oudere) jongeren naar ‘de ideale politieke leider’. Jacques de Kadt schreef in datzelfde jaar: ‘Juist omdat in de moderne democratie de persoonlijkheid van de leider van overwegende betekenis is geworden, juist omdat men het vertrouwen méér geeft aan vooraanstaande persoonlijkheden dan aan partijen, laat staan programma's, is de vertrouwen inboezemende leider van doorslaggevende betekenis.’ De Kadt zei vervolgens iets over de rol van de televisie, maar concentreerde zich op de kwestie van de kiezers buiten de traditionele arbeidersaanhang. Nu de verzuiling ter discussie stond, zo zei hij eigenlijk, moest de leider de zwevende kiezers gaan winnen.Ga naar eind7 Begin jaren zestig lag alles open. In de jaren vijftig had het geleken of de leiders van de grote partijen er altijd waren geweest en er ook altijd zouden blijven. Maar de een na de ander waren zij vertrokken: Schouten in 1956, Drees in 1958, Romme in 1961, Tilanus en Oud in 1963. De arp zag zich het eerst met het leiderschapsprobleem geconfronteerd en was sindsdien op zoek naar een leider die voor de achterban de anti-revolutionaire politiek kon verpersoonlijken. Ze moest echter concluderen dat ze niet over de | |
[pagina 193]
| |
‘mythische figuur’ beschikte die daarvoor nodig was, zoals de term luidde die voortdurend werd gebruikt.Ga naar eind8 Al was Zijlstra de figuur geweest die in het PvdA-onderzoek de ideale leider duidelijk het meest had benaderd, hij was daarvoor toch volgens sommigen in de arp niet geschikt. Hij had gezag maar raakte volgens zijn critici ‘het hart’ niet genoeg. Zijlstra's distantie tegenover de (partij)politiek - hij was naar eigen zeggen geen ‘homo politicus’ en relativeerde de politiek meer dan in zijn kring gebruikelijk was - maakte hem populairder onder het grote publiek dan in zijn eigen partij. Het onderscheid tussen publiek en partij viel door opiniepeilingen en door de afname van de verzuiling in het algemeen meer op. Iets dergelijks gold voor de kvp-minister van Buitenlandse Zaken J.M.A.H. Luns die uit opiniepeilingen steevast als populair politicus te voorschijn kwam. ‘Minister Luns is er altijd geweest en hij zal er altijd blijven.’ Zo begint een boekje over hem uit 1967.Ga naar eind9 Vanwege zijn vermogen ‘niet-partijgebonden kiezers te trekken’ stelde een aantal kvp-afdelingen hem in 1966 kandidaat voor het lijsttrekkerschap, maar daarvoor was hij te weinig allround politicus en te veel een representant van de rechtervleugel.Ga naar eind10 De kvp was het al voor het vertrek van Romme opgevallen dat ze niet beschikte over charismatische leidersfiguren. De fase ‘waarin Weber's “charismatische” leiders een rol spelen’ was volgens een katholiek onderzoeksbureau reeds lang voorbij.Ga naar eind11 Sommigen maakten van de nood een deugd en betoogden dat het bij politieke keuze niet om de leider maar om een emotioneel-traditionele binding aan een kerkelijk milieu ging, anderen daarentegen achtten juist voor de kiezers aan de rand van het katholieke milieu een aansprekende lijsttrekker van groot belang. Deze laatste gedachte won veld. Omstreeks 1970 zocht de kvp een leider met de uitstraling die nodig was om een klein aantal thema's aan de zwevende kiezer te verkopen.Ga naar eind12 Het is verleidelijk deze verschuiving toe te schrijven aan de toenemende invloed van de televisie die om een gezicht vroeg en de omgang met dit medium begon in de jaren zestig inderdaad een belangrijke factor in politiek leiderschap te worden. Dit kan echter op zichzelf wel verklaren waarom men op zoek ging naar een leider, maar niet waarom die zo moeilijk gevonden kon worden of zo snel weer verdween. De invloed van de media was zelf deel van een verandering van het hele idee van leiderschap. Leiderschap was nu eigenlijk als zodanig verdacht. ‘De vrees voor “een vent” is iedere Nederlander aangeboren,’ schreef Henry Faas in 1966, niet gehinderd door herinneringen aan Colijn.Ga naar eind13 ‘Van politieke leiders willen we helemaal niets weten’ was volgens anderen in 1970 de stemming in Nederland, want die riekten al snel naar stalinisme | |
[pagina 194]
| |
of ‘fascisme’.Ga naar eind14 Met dit laatste woord stond men toen zo snel klaar dat zelfs Wim Duisenberg er weleens van beschuldigd is.Ga naar eind15 In 1967 sprak de gepensioneerde anti-revolutionaire burgemeester J.J.G. Boot, die nog een intimus van Colijn was geweest, voor het genootschap van burgemeesters over ‘hedendaagse gezagshandhaving’. Volgens hem was er sprake van ‘een kritisch-voorwaardelijke, chronisch onstabiele gezagsaanvaarding’. Boot vond dat maar niets, maar het is geen slechte typering van wat velen op dat moment ook werkelijk principieel nastreefden. ‘Gezagsaanvaarding’ moest in een democratie immers altijd kritisch-voorwaardelijk zijn? Boots roep om ‘leiders, vaders’ kon niet op veel instemming rekenen.Ga naar eind16 Leiderschap was dus verdacht, maar de televisieverslaggeving en de dramatisering van de politiek vanaf de tweede helft van de jaren zestig waren ondenkbaar zonder de gezichten van de leiders die ook de nieuwe zwevende kiezers moesten boeien. Deze paradox kan het snelle opkomen, blinken en verzinken van politieke leiders verklaren. Den Uyl wist de paradox het best te beheersen. Hij was niet erg lang premier - van 1973 tot 1977 - maar was daarnaast van 1966 tot 1986 leider van de PvdA-fractie in de Tweede Kamer en partijleider. Hij was daarmee de grootste politieke overlever van zijn tijd en ook de meest typerende leider in de jaren zestig en zeventig. Tegelijkertijd is hij dat op een andere manier dan Drees of Colijn in ‘hun’ decennia. In 1968 zei Jaap Burger, de voormalige fractieleider van de PvdA die enkele jaren later de formatie van het kabinet-Den Uyl zou laten slagen: ‘Het lijkt tegenwoordig soms wel of het grootste ideaal in de publiciteit - denk ook aan t.v. - is, om leidende figuren te ontluisteren, maar zonder dat er iéts positiefs voor in de plaats wordt gesteld.’Ga naar eind17 Hij richtte zich hier tegen de invloed van de media, maar over de situatie in zijn eigen partij zal hij niet veel enthousiaster zijn geweest. Nog in 1981 publiceerde het vroegere lid van Nieuw Links Bram Peper een beschouwing waarin hij de partijleider in de PvdA voorstelde als een soort discussieleider. Hij mocht de discussie ‘richting en creativiteit’ geven, maar dat was het wel zo ongeveer.Ga naar eind18 | |
Wegwerp-premiersIn de jaren zestig werd wel gesproken over wegwerp-lijsttrekkers,Ga naar eind19 maar ook de premiers waren toen wegwerpartikelen. Geen van de minister-presidenten tussen Drees (tot 1958) en Den Uyl (vanaf 1973) heeft zijn ambt langer dan één termijn volgehouden of zelfs maar na het ambt nog een grote politieke carrière gehad. Nu is dit deels gezichtsbedrog, want om uiteenlopende redenen ambieerde J.E. de Quay noch Zijlstra een voortge- | |
[pagina 195]
| |
zette loopbaan in de politiek, nog afgezien van Beel die na Drees een kort overgangskabinet voorzat. Maar het feit blijft opvallend, alleen al door het onvrijwillige vertrek uit de politiek van de overige premiers: V.G.M. Marijnen, J.M.L.Th. Cals, P.J.S. de Jong en B.W. Biesheuvel. Marijnen was de snelst verschietende ster. Bij de verkiezingen van 1963 speelde hij geen prominente rol, maar de kvp wilde een katholieke premier en schoof hem naar voren. Niet veel meer dan anderhalfjaar later was het alweer afgelopen. Het kabinet viel over de betrekkelijk onbenullige controverse over het wel of niet accepteren van commerciële omroep, Marijnen werd later burgemeester van Den Haag, maar politiek werd er nog amper iets van hem vernomen. Al in 1967 heette het dat hij ‘als een politieke anonymus is gekomen en gegaan’.Ga naar eind20 Bij zijn dood in 1975 behoorde hij volgens Volkskrant-journalist Jan Joost Lindner tot een lost generation. Het kabinet-Marijnen was gemiddeld even oud geweest als de premier, 46 jaar. Toen het aantrad, dacht men dat dit een nieuwe politieke generatie was, maar deze generatie bleek acht jaar later ‘bij het kabinet-Biesheuvel al bijna compleet verdwenen’.Ga naar eind21 Cals (kvp) en Biesheuvel (arp) gingen heen vanwege onenigheid met hun partij. Biesheuvel was de laatste in een rij krachtige anti-revolutionaire leiders: Kuyper, Colijn, Schouten en in zekere zin Zijlstra. Hij struikelde toen zijn kabinet viel, maar verliet de politiek omdat zijn partij zijn lijn niet wilde volgen en in feite ook omdat zijn leiderschapsstijl in deze tijd niet aansprak, eenzelfde combinatie van problemen als bij Cals, zoals nog aan de orde zal komen. Cals was voor zijn partij uiteindelijk te progressief, Biesheuvel niet progressief genoeg, maar in wezen ging het om een vergelijkbaar leiderschapsprobleem. Het eigenaardigst is wellicht de houding van de kvp tegenover haar premiers. Jan de Quay moest zo ongeveer gedwongen worden premier te worden, had in het begin grote moeite zich als premier te handhaven en slaakte een zucht van opluchting toen hij na vier jaar weer mocht vertrekken. In zijn dagboek putte hij zich uit in beschrijvingen van de ellende waarin hij verkeerde. ‘Ik doe het met pijn; zou er dolgraag af zijn; lijd er dagelijks erg onder [...] ik kan het niet; ik weet, men vraagt een “echte” M[inister-] President’.Ga naar eind22 Hij liep niet over van zelfvertrouwen - ‘Wat een prul ben ik’ - en redde het aanvankelijk alleen door de steun van andere kabinetsleden.Ga naar eind23 De kvp is altijd teruggeschrokken voor een geprononceerde premier uit eigen kring. Het had te maken met angst voor anti-papisme, maar ook met de opvatting van politiek in de partij. Beel en Romme hadden De Quay naar voren geschoven terwijl zij wisten dat hij niet stond te trappelen en bovendien geen enkele Haagse politieke ervaring had; hij | |
[pagina 196]
| |
had de Eerste Kamer slechts éénmaal en de Tweede Kamer niet meer dan twee keer aan het werk gezien!Ga naar eind24 De keuze van de premier beschouwden de katholieke prominenten blijkbaar vooral als element in een (interne) partijpolitieke strategie en niet zozeer in een electorale strategie, gericht op het winnen van stemmen. Zij richtten zich allereerst op de harmonie in eigen kring, niet op politieke daadkracht, laat staan wervende kracht onder de bevolking. Het nam niet weg dat een premier als De Quay toch over troefkaarten bleek te beschikken, zoals die van goed teamleider. De Quay wist zo'n goede geest in zijn kabinet te brengen dat het na zijn aftreden voor de gezelligheid bleef bijeenkomen. De sfeer werkte ook naar buiten. Met zijn soms wat stuntelige maar bescheiden optreden won De Quay gemakkelijk sympathie; hij werd werkelijk populair in het land en deed het goed op de televisie.Ga naar eind25 Hij beschouwde het politieke ambt als een plicht die hij nu eenmaal moest vervullen. Toen hij in 1959 gevraagd werd premier te worden, schreef hij in zijn dagboek: ‘O, o, wat wordt het. Ga toch niet direct nee zeggen. [...] Er is nog iets als plicht.’Ga naar eind26 Hij beschreef zijn eigen positie ook graag in religieuze termen, zoals op oudejaarsdag 1960: ‘Toch offeren. Toch de kelk tot bodem leegdrinken.’Ga naar eind27 Meestal in minder dramatische varianten was de metafoor van het ‘offer’ altijd geliefd geweest onder de notabelen die zich dan in vredesnaam maar beschikbaar stelden voor de politiek. In ieder geval in eigen ogen waren zij niet ambitieus, alleen al doordat ze niet solliciteerden maar voor iedere functie gevraagd werden. Dit slag politici was vaak op harmonie gericht en de katholieke premiers waren dat zeker. De Quay, De Jong en Van Agt wilden graag harmonieuze teamleiders zijn. Zij legden allen de nadruk op hun coördinerende, meer dan op hun richtinggevende rol. Ze zouden ook op dezelfde manier populair worden, als amateurs in de politiek. Piet de Jong was premier vanaf 1967, toen een nieuwe tijd was aangebroken. Hij wist de termijn van vier jaren zonder kabinetscrisis vol te maken en deed dat bovendien in een turbulente tijd. De betrekkelijke stabiliteit van de jaren vijftig was verdwenen. ‘Het opmerkelijke van ons land’, zo werd gezegd in 1967, ‘is, dat het zo voortdurend in beweging is, dat er bijna geen statische toestand te onderkennen valt.’Ga naar eind28 Aan het kabinet zou men dit de jaren daarna echter niet aflezen. Rustig ging het zijn weg, zonder polarisatie of politieke drukte van enige aard. Spreekwoordelijk is De Jongs uitspraak geworden dat het kabinet in een onrustige tijd op de winkel wilde passen. Hij meende dat hij het eigenlijk niet al te druk moest hebben. Als teamleider moest hij immers pas in actie komen als het ergens spaak dreigde te | |
[pagina 197]
| |
lopen. ‘Dat de minister-president doelbewust leiding geeft, verdraagt zich niet met onze staatsinrichting’, meende hij.Ga naar eind29 Na Colijn was hij de eerste ex-militair als premier. In de beeldvorming speelde zijn achtergrond als duikbootkapitein een grote rol. Ook zelf beriep hij zich wel op zijn ervaring als bevelhebber in de marine, maar presenteerde zich dan als rustig beslisser - rustig varend door een mijnenveld - en niet als een Colijn die zich een weg hakte door de problemen. ‘Hij is een klein vadertje des vaderlands. Hij maakt de indruk heel zeker van zijn zaak te zijn en alle problemen terug te brengen tot heel simpele zaken, klein, rond, duidelijk, helder, zoals hij zelf is.’Ga naar eind30 Zijn populariteit onder de bevolking maakte echter geen einde aan zijn onzichtbaarheid in de politiek zelf. ‘Premier De Jong moet oppassen niet reeds tijdens zijn ambtstermijn te worden vergeten,’ schreef een journalist in De Telegraaf, een krant die hem overigens welgezind was. Maar De Jong meende: ‘dat is nu eenmaal mijn stijl. Als je daaraan gaat knutselen, spreekt het niet aan.’Ga naar eind31 Dat de kvp hem in 1971 aan de kant zette en daarmee een electorale troef weggooide, demonstreert dat bestuur vanuit het kabinet en partijpolitiek in deze jaren ver uiteenlagen en dat de partij zich nauwelijks raad wist met de opdracht zwevende kiezers te trekken. Het had er ook mee te maken dat De Jong niet de moderne, democratische stijl van een G.H. Veringa had, die de kvp in zijn plaats tot lijsttrekker nam: ‘Een nieuw soort politicus, die onder alle omstandigheden bereid is te praten, te luisteren, te onderwijzen én te leren. Geen onaantastbare autoriteit. Geen traditionele regent. Gewoon een geëngageerd man.’Ga naar eind32 Het deel van de oorspronkelijk katholieke achterban dat op zoek was naar deze stijl van politiek, stemde echter al snel helemaal niet meer op de kvp. Tot dan toe waren katholieken in Nederland gewend van de politiek vooral bescherming van hun eigenheid te verwachten en katholieke politici konden zich in een land met een protestantse meerderheid niet sterk profileren als nationaal politicus. Zij werden ook nooit als typische Nederlanders omschreven, zoals met Drees en later zelfs met Den Uyl wel zou gebeuren. Bij dit alles paste een relativerende houding tegenover de politiek. In de discussie over partijvernieuwing zeiden katholieken ‘dat de politiek [gelukkig] een zaak is, waarover men zich ook wel eens vrolijk maakt. Laten wij de relativiteit van de politiek ook in het oog houden.’ En Joseph Luns werd de populairste politicus van het land door in de stijl van de herensociëteit politiek niet helemaal serieus te nemen; ‘hij houdt je ongelofelijk van je werk’, merkte een collega op over zijn grappen in de ministerraad en Marijnen moest daar nogal eens vragen: ‘Hou nou eens op Josèph, want ik wou graag luisteren naar wat er gezegd wordt.’Ga naar eind33 | |
[pagina 198]
| |
Na Luns was Van Agt pas de volgende die electoraal van deze houding profiteerde. Hij zou er in feite bijna postuum, na het verscheiden van de kvp, een katholiek populistisch wapen van maken tegenover de ernstige politiek van Den Uyl en de zijnen. Toen werd ook nog eens duidelijk dat sociaal-democraten en anti-revolutionairen de (parlementaire) politiek in Nederland het meest serieus namen. ‘Voor mij is de politiek geen spel maar bittere ernst,’ zei Den Uyl.Ga naar eind34 De relativerende houding tegenover de politiek vond men het meest onder katholieken, maar kon men ook onder liberalen en zeker onder christelijk-historischen aantreffen. De chu was geen partij maar een unie, fractiediscipline kende ze niet en partijcongressen draaiden vooral om de gezelligheid. Minister van Economische Zaken J.W. de Pous meende dat ministers uit de chu nogal eens geen verdere politieke carrière maakten door de ‘relativering van de politiek in de engere zin des woords’ die er gebruikelijk was.Ga naar eind35 Hij gaf er meteen een deel van de verklaring mee waarom zoveel kvp-premiers niet terugkeerden. | |
Het kabinet-Cals, Schmelzer en de zwevende kiezersEvenals Zijlstra beschouwde De Pous zich niet als ‘pur sang politicus’. ‘Opgaan in het echte politieke spel, zoals een Vondeling, Den Uyl, Cals of Biesheuvel dat kunnen, doe ik niet.’ In dit rijtje staat naast de sociaal-democraten Anne Vondeling en Joop den Uyl en de anti-revolutionair Barend Biesheuvel één kvp'er: Cals. Dat is niet toevallig. Cals is de enige katholieke premier die door zijn eigen partij ten val is gebracht. Hij was duidelijk een andere figuur dan De Quay of De Jong. Bij hem geen relativering van de politiek. Hij was een ambitieuze man die politiek bedreef met een missie. Kort na de val van zijn kabinet (1965-1966) omschreef hij het verschil tussen zijn houding tegenover de politiek en die van iemand als Luns zo: ‘als je vanuit de politiek in de politiek komt, om het zo maar te noemen, dan heb je ook veel meer gevochten voor bepaalde overtuigingen, voor bepaalde opvattingen, waartoe je zelf na studie en overleg bent gekomen’.Ga naar eind36 Evenals leidende PvdA'ers was Cals een strijdende politieke professional die ‘vanuit de politiek in de politiek’ kwam. Als minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen had hij voor zijn Mammoetwet (1963) prettig samengewerkt met PvdA-kamerleden en hij bevond zich op de linkervleugel van zijn partij, maar ook in zijn stijl sloot hij bij de PvdA aan. Het kabinet-Cals (kvp, PvdA, arp) had iets weg van het latere kabinet-Den Uyl. Cals en de zijnen wilden niet op de winkel passen maar die in hoog tempo verbouwen. Toen enkele jaren later Den Uyls kabinet vergelijkbare | |
[pagina 199]
| |
ambities tentoonspreidde, merkte een journalist op: Den Uyl ‘domineert bij het leven - net als indertijd Cals. En dat lijkt in Nederland niet te kunnen.’Ga naar eind37 Het is in ieder geval in de jaren zestig en zeventig een riskante strategie gebleken. In de Nacht van Schmelzer (13-14 oktober 1966) struikelde het kabinet over een op zichzelf niet al te belangrijke financiële kwestie. Het ging vooral om een gebrek aan vertrouwen. Van een lid van de kvp-fractie had Cals gehoord: ‘Aan De Quay en Zijlstra zouden wij veel gemakkelijker al dat geld hebben toegestaan. Zij gaven de indruk het zelf vervelend te vinden meer geld te vragen, terwijl jullie deden alsof je het prettig vond.’ Op de opmerking dat de zaak dan toch wel meer door ‘emoties’ dan door ‘politieke overwegingen’ zou zijn bepaald, riposteerde Cals: ‘Ja, maar u en ik hebben ook in bepaalde mensen vertrouwen en in andere niet.’ Nog afgezien van de vraag of Cals werkelijk meer geld uitgaf, stelde zijn kabinet zich wel op als een regering die de zaken in het groot zou gaan aanpakken. Cals meende dat het nu moest gebeuren, omdat het anders ‘voor goed te laat’ zou zijn.Ga naar eind38 Hier is het alsof men de latere Den Uyl hoort die haast had en vond dat men niet kon wachten. Cals meende dat men veel te bang was ‘om zelf leiding te nemen’ en dat het in een tijd van ontzuiling juist ‘op leiders [zou] aankomen’.Ga naar eind39 De kvp was echter niet gediend van krachtig leiderschap uit het kabinet. Bovendien bereikte de ‘crisis in het politieke leiderschap’ juist toen een hoogtepunt. Cals behoorde duidelijk tot een nieuwe generatie, die de zaak anders wilde aanpakken dan verzuilde leiders als Romme en Drees. Maar deze generatie bereikte het publiek niet al te gemakkelijk. Ze heeft iets van Kappeyne van de Coppello in de jaren zeventig van de negentiende eeuw die modern, zakelijk en vernieuwend was, maar meer keek naar de politiek zelf dan naar de maatschappij. Dat is ook de indruk die deze generatie maakt, al wilde men wel graag de staat gebruiken om de maatschappij te hervormen. Meer nog dan Cals kan de figuur van Vondeling duidelijk maken waar het hier om gaat. Met zijn grote aandacht voor de regels van de democratie liep de PvdA-fractieleider in zekere zin vooruit op de hervormingspartij D'66, die immers niet zozeer de maatschappij als wel het politieke stelsel wilde veranderen.Ga naar eind40 D'66 zou dat echter doen met een andere en succesvollere stijl dan Vondeling. Vondeling had naam gemaakt als oppositieleider tegenover Marijnen met een scherpe debattechniek en een grote beheersing van het parlementaire spel. ‘Spel’ is in dit verband een sleutelwoord. Het woord lag politicologen in de mond bestorven. Dan ging het vooral om de metafoor van de ‘spelregels’ de formele maar vooral informele regels die er golden.Ga naar eind41 Ook politici zelf gebruikten het woord graag. Zoals Kappeyne had genoten | |
[pagina 200]
| |
van het politieke debat als een spel, zo beschreef Vondeling de politiek graag als spel. Dit impliceerde niet in de eerste plaats een speelse maar vooral een zakelijke houding, het ging hem om de techniek van de politiek. In die zin ging hij, in de woorden van De Pous, op in het politieke spel. Hiermee leek hij wellicht op Cals, maar zeker ook op Den Uyl, minister van Economische Zaken in het kabinet-Cals, die politiek beslist geen spelletje vond maar wel met overtuiging zei dat het spelelement hem aantrok. Als ‘de vragenstellers me aanvliegen, komt er een wedstrijdelement. Daar houd ik van. Ik ben eigenlijk wel fanatiek op dat wedstrijdelement. Politiek is een spel en ik probeer het goed te spelen’, zei hij als beginnend lijsttrekker meteen na de val van Cals.Ga naar eind42 Beiden waren ook zeer geïnteresseerd in kiezersonderzoek: Den Uyl analyseerde altijd zeer uitvoerig verkiezingsuitslagen en publiceerde erover in het partijblad Socialisme en Democratie, Vondeling besteedde veel aandacht aan kiezersonderzoek in zijn Nasmaak en voorproef van 1968. Zij waren professionele politici die de kiezer wetenschappelijk benaderden. Vondeling was vanuit een vrijzinnig-democratische achtergrond lid geworden van de PvdA, Den Uyl was begonnen als anti-revolutionair. Zij waren geen klassieke verzuilde politici, maar wilden de politiek zakelijk aanpakken.Ga naar eind43 Kiezersonderzoek was voor hen daarbij een middel om te bepalen hoe de kiezer benaderd wilde worden die geen lid van de rode familie was. Vondeling en Den Uyl hadden met hun technische, bijna wetenschappelijke aandacht voor de politiek iets koels. Wie zich Den Uyl graag herinnert als een volkstribuun en een warme politicus, moet zich wel realiseren dat hij in de jaren zestig in veel opzichten dicht bij Vondeling stond. Regelmatig werden ze in één adem genoemd, bijvoorbeeld nog in een beschouwing uit 1970 over het imago van vooraanstaande Nederlandse politici. Over Den Uyl en Vondeling heette het: ‘Het algemeen imago van de politici van de PvdA is dat van de schoolmeester.’ Het staat in een snel geschreven weekbladartikel, maar de omschrijving komt ook elders voor. In het archief van Den Uyl bevindt zich bijvoorbeeld een artikel uit Het Vrije Volk bij de dood van Vondeling met ‘schoolmeester’ in de titel.Ga naar eind44 Vondeling had als parlementariër succes met zijn stijl, maar als minister van Financiën in het kabinet-Cals verspeelde hij zijn populariteit snel. Vondeling heeft zich niet meer kunnen ontworstelen aan het beeld van de schoolmeester; na de val van Cals werd hij eerst partijvoorzitter en later voorzitter van de Tweede Kamer, een plek waar een meester juist op zijn plaats is. Den Uyl maakte ook weleens de indruk het beter te willen weten en ging na de Nacht van Schmelzer een onzekere periode in waaruit hij als leider en premier te voorschijn zou komen. In 1966 was dit nog niet te | |
[pagina 201]
| |
voorzien en had hij niet alleen veel van Vondeling, maar in zeker opzicht ook wel iets van de tegenspeler van de PvdA, Norbert Schmelzer. Van den Berg en Molleman rekenen in hun typering van het leiderschap in de jaren zestig Schmelzer en Vondeling tot de kortstondige generatie van de ‘regelaars’ - waar op dat moment Den Uyl eigenlijk ook toe behoorde - die vooral oog had voor de ‘tactische en technische kanten van het vak’.Ga naar eind45 Na een kort interregnum was Schmelzer vanaf 1963 de eigenlijke opvolger van Romme als kvp-fractieleider. Evenals Den Uyl en Vondeling was Schmelzer een ambitieuze beroepspoliticus; hij gold als ‘meer zakelijk dan idealistisch’ en De Quay die op hem leunde, ergerde zich soms ook aan zijn overmatige ambitie: ‘Wat wil Norbertje toch?’Ga naar eind46 Ook hij hechtte openlijk grote waarde aan de techniek en het vakmanschap van de politicus en opvallend genoeg valt ook hier de term ‘spel’. ‘Als ik u zo hoor, spreekt dat spelelement [van de politiek] u nogal aan,’ legt zijn biograaf Ammerlaan hem voor. ‘Ja, ik vind het heerlijk,’ antwoordt Schmelzer meteen.Ga naar eind47 Terwijl de PvdA echter het grootste deel van de tijd in de oppositie verkeerde, zag Schmelzer het als zijn opdracht de kabinetten die op de katholieken steunden in het zadel te houden en intern in de fractie de eenheid te bewaren. Hij stond ermee in de traditie van zijn grote voorgangers Nolens en vooral Romme, wiens protégé hij was. Toen de twee doeleinden onder Cals met elkaar in botsing kwamen, koos hij voor de katholieke eenheid. Ook na zijn Nacht was Schmelzers positie in de katholieke fractie nog ijzersterk, maar zijn positie bij het grote publiek was onherstelbaar beschadigd. ‘Hij is de eerste man [in Nederland], bij wie de neergang in zijn politieke loopbaan voor een niet onbelangrijk deel is beïnvloed door zijn slechte image,’ schrijft Ammerlaan.Ga naar eind48 Zo geformuleerd lijkt het de schuld van de media, maar er was meer aan de hand. Tijdens het kabinet was de populariteit van minister Vondeling flink gedaald; het was een minder dramatische ontwikkeling maar toch zeker ook een voorbeeld van neergang in een politieke loopbaan door een ‘image’ dat te wensen overliet. Ook hier gaf het grote publiek, niet zijn eigen partij de doorslag. Van Thijn heeft Vondeling de eerste televisiepersoonlijkheid van de PvdA genoemd: hij sprak een modern publiek aan, verscheen graag op televisie, deed tot verdriet van zijn ambtenaren ook uitspraken buiten zijn vakgebied en liet zich begeleiden door media-adviseurs.Ga naar eind49 Hij paste in de ontwikkeling naar een partij die zich op zwevende kiezers richtte. Maar daarin was dan ook het beeld dat de kiezer van de leider kreeg een factor van minstens even groot belang als de mening van het partijkader. In die zin werd Vondeling het slachtoffer van zijn eigen succes. | |
[pagina 202]
| |
Schmelzer deed niet eens een poging de zwevende kiezers te bereiken. Hij trad in de voetsporen van Romme. Die zei zelf: ‘Ik ben niet zo'n geliefd man. [...] ik heb een beetje een stijl die afstoot, die een beetje scherp is.’Ga naar eind50 Voor Romme was dit alleen in verkiezingstijd een handicap geweest als hij het moest opnemen tegen Drees. Zolang hij zijn fractie onder de duim had en zijn verzuilde partijgenoten gloedvol kon toespreken, was er niets aan de hand. Bij Schmelzer was dat anders. Zijn positie in de fractie was sterk, maar in 1966 was dat niet meer voldoende en was het publieke beeld van politici onder de zwevende kiezers van belang geworden. Schmelzer had contacten met alle delen van de katholieke partij, maar de wereld daarbuiten kende hij niet goed. Hij werkte evenals Romme het liefst achter de schermen. Het brak hem op toen hij tegenover de even ambitieuze Cals stond. De Quay: ‘Ik vond dat Schmelzer in de Nacht zakelijk gelijk had, maar zijn ingrijpen was veel te scherp. [...] Het is zo scherp gespeeld dat het publiek het bijna “vuil” begon te vinden. En dat heeft allereerst hemzelf, maar ook de politiek in het algemeen veel schade berokkend.’Ga naar eind51 Schmelzers politieke techniek was voor de binnenkamer, maar kwam nu in het felle licht van de camera die de Nacht genadeloos in beeld bracht. De koelheid, misschien kilheid, van zijn methode straalde van zijn publieke verschijning af: de beroemde ‘gladde teckel’, zoals Wim Kan hem typeerde, die ook volgens geluiden uit katholieke kring wel erg ‘gepommadeerd’ was.Ga naar eind52 Bovendien waren de katholieke media juist bezig zich aan de dwang van de zuil te ontworstelen. Nog enkele decennia na dato schreef Schmelzer: ‘voor politici is het vertrouwen van de eigen achterban meer wezenlijk dan het oordeel van rivalen en van de media’.Ga naar eind53 Hier was toen wel iets op af te dingen. De Nacht fungeerde als een katalysator in het proces van ontzuiling van de media. Voor journalisten in de Volkskrant en de kro betekende de Nacht een keerpunt. Bekend geworden is Ed van Westerloos latere beschrijving van zijn emoties in de nacht die hij als kro-journalist van dichtbij meemaakte. Op slag werd Cals zijn (tragische) held en kreeg hij een gloeiende hekel aan Schmelzer.Ga naar eind54 Hij gaf toe ‘van het hele betoog geen jota begrepen’ te hebben en nauwelijks te weten ‘waar het eigenlijk over ging’. Het is dus duidelijk dat in zijn stellingname emoties een grote rol speelden en dat de kwestie versimpeld werd tot een strijd tussen de goede, progressieve Cals en de onbetrouwbare, conservatieve Schmelzer.Ga naar eind55 Politiek is echter niet alleen ratio, precieze redenering en techniek, maar ook emotie en betrokkenheid. De vraag is wel wat er in dit opzicht dan veranderde in de jaren zestig. | |
[pagina 203]
| |
De vroegere chu-leider H.K.J. Beernink zei in een interview in 1971: ‘Weet u, de traditie is eruit. En in plaats van die traditie, die traditionele banden van de kiezers met een partij, komt de emotie. Dat mensen het stemhokje ingaan en tegen zichzelf zeggen: sakkerloot, nou zal ik ze ès even laten zien wat ik als kiezer waard ben. Dat is gevaarlijk.’ Hij zag over het hoofd dat ook traditie veel ‘emotie’ bevat, maar dan van een andere soort: de vertrouwdheid van wat men kent, van thuisvoelen, die in de periode van verzuiling zo'n grote rol speelde, niet in de laatste plaats in Beerninks eigen Unie. Omschrijving van wat het wezen van de Unie was, kwam al snel neer op een reeks van sfeer- en stijlkenmerken: Beernink zelf had het over afwezigheid van ‘scherpslijperij’ en ‘dikdoenerij’ en een besef van ‘de betrekkelijkheid van alle dingen’.Ga naar eind56 In de kvp werd gezegd: ‘Katholieke politiek is vooral een kwestie van sfeer.’ Men leefde er in een ‘vertrouwde sfeer’, merkte Cals op, en het belangrijkste criterium om een politicus vertrouwen te schenken was de gemeenschappelijke achtergrond.Ga naar eind57 In 1958 had een door de kvp geïnitieerd rapport zelfs betoogd dat juist confessionele partijen in principe de mogelijkheden hadden ‘voor het versterken van politieke emotionaliteit, in de zin van bewogenheid’. Men dacht hierbij echter niet aan ‘met psychologische voorzorgen gekozen lijsttrekkers’ maar aan versterking van ‘het traditioneel stemgedrag’.Ga naar eind58 Beernink verzette zich tegen de nieuwe emotionaliteit van de politiek, de critici van de verzuiling keerden zich tegen de vage sfeer die niet rationeel en niet politiek was. De pot verweet de ketel dat die zwart zag. Het is duidelijk dat er veel veranderde, maar emoties waren in beide situaties belangrijk. Van Westerloos beschrijving is zo treffend doordat ze duidelijk maakt hoe de symbolische kracht van de Nacht van Schmelzer heeft kunnen ontstaan. Enerzijds was het evenement niet meer dan een stap in een ontwikkeling van ontzuiling, afbrokkeling van de kvp en emancipatie van de burger en de media. Anderzijds was het een versnelling van het proces en een samenballing ervan in een dramatisch moment, dat de televisie voor het eerst rechtstreeks uitzond. Hoe de politiek in dit prille televisiestadium beleefd kon worden, toont een citaat van een journalist die het debat over commerciële omroep in januari 1967 - dus kort na de Nacht - tussen kvp-coryfee Marga Klompé, die als minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk het verzuilde omroepbestel verdedigde, en vvd'ster Haya van Someren-Downer via de televisie volgde: ‘Haarfijn registreerde de camera alle bewegingen op het expressieve gelaat van onze Haya, alle nuances van sarcasme, spot, ongeloof, verbetenheid, vasthoudendheid, intelligentie, | |
[pagina 204]
| |
ongeduld. Haarfijn registreerde de camera alle nerveuze vermoeidheid op het gezicht van minister Marga, alle vastbeslotenheid, herstel van kalmte, beheerste argumentatie, gespannen luisteren, strijdlust. En als de ene zij aan het woord was dan flitste een seconde lang het gezicht van de andere zij voor de kijkers op, en ach, daar zag je wat gebeuren! Om nooit te vergeten, die twee expressieve, emotionele gezichten van die twee politieke vrouwen die het onbegrijpelijke probleem “Omroepwet” voor mij tot een door merg en been gaande belevenis hebben gemaakt.’Ga naar eind59 Het was een van de eerste malen waarop twee vrouwen in de Nederlandse politiek in een belangrijke kwestie zo nadrukkelijk als de voornaamste sprekers tegenover elkaar stonden. Klompé belichaamde de verzuilde sociale politiek van de jaren vijftig, Van Someren sloeg zelfbewust een nieuwe, publieksgerichte, zo niet populistische toon aan. Dat het ging om twee vrouwen, voegde dramatische kracht toe en maakt de implicatie van het citaat nog duidelijker: politiek kan drama zijn, niet alleen als spektakel, maar zoals een toneelstuk of een film een boodschap soms beter kan laten doordringen dan precieze maar emotieloze presentatie. Ook hier opvallend genoeg weer die bekentenis dat een politieke kwestie onbegrijpelijk was totdat het drama haar tot leven wekte. Het ligt voor de hand nu de conclusie te trekken dat televisie de politiek tot een onzinnig simpel niveau terugbracht, maar dat is te gemakkelijk. Ook onder de verzuiling draaide politiek om dramatische gebaren. Politici wisten ook toen welke woorden ze moesten gebruiken en welke houding ze moesten aannemen. Het gebeurde alleen in een stabieler politiek landschap. De nieuwe situatie vroeg om andere kwaliteiten. Ook buiten de televisie om gingen veel kiezers anders op de politiek reageren. ‘Voor het eerst leek Nederland te beseffen, dat politiek, als een spel van mensen, menselijk bedreven moet worden - harteloos noch bloedeloos’, aldus Henry Faas over de verkiezingscampagne van datzelfde jaar 1967.Ga naar eind60 Niet anders dan tijdens de verzuiling speelden sentimenten een rol in de politiek, maar de kiezers baseerden hun keuze nu minder op traditie en meer op de indruk die zij op het moment zelf van de politiek kregen. In het snel veranderende politieke landschap van 1967 was die indruk mobiliserend genoeg. Het is ondertussen opvallend hoe de partijen op de komst van de televisie reageerden. Mochten er al in de Kamer moraliserende opmerkingen gemaakt worden over de vervlakkende werking van het medium, in de verkiezingsstrategie zetten de partijen meteen alles in op de nieuwe televisie. In bijna heilig ontzag stelden ze alle vast, in de woorden van een kvp-notitie: ‘Televisie is het belangrijkste medium bij de verkoop van de partij, de be- | |
[pagina 205]
| |
windslieden en bij de voorbereiding van de verkiezingen. Onze grootste aandacht is dus daarop gericht.’Ga naar eind61 Partijen schakelden reclamebureaus in en poogden het medium zoveel mogelijk uit te buiten. Toen de vvd in 1962 criteria opstelde waaraan een nieuwe voorzitter moest voldoen, stond hierin dat die ‘t.v.-geniek’ moest zijn.Ga naar eind62 Het is geen wonder dat er allerlei dingen misgingen. Het beroemdste geval is wel de chu die, om te tonen dat ze met de tijd meeging, haar lijsttrekker B.J. Udink in 1971 met freule Wttewaall van Stoetwegen op pad stuurde om op de Dam te gaan zitten. (Later verscheen Udink nog op een montagefoto in een reclameblad met een pruik op.) Het was de meest dramatisch mislukte poging van ‘mannetjesmakers’ om een nieuwe politieke leider ‘op te bouwen’ die de ‘randkiezers’ kon bereiken, zoals de terminologie van de tijd luidde. Men verwachtte eerder te veel dan te weinig van de televisie. In dit licht was de ophef in 1967 rond mannetjesmaker Ben Korsten wellicht ook wat overdreven.Ga naar eind63 Korsten sloeg zich in de pers op de borst vanwege zijn adviserende rol achter de schermen bij de presentatie van katholieke politici, maar het is de vraag of zijn rol wel zo spectaculair was als ze leek in de opwinding die volgde. Hij was niet gekozen, was geen gewone ambtenaar en had een ongecontroleerde invloed; toen hij ook nog verslaafd (aan morfine) bleek te zijn, was er alle reden eens te gaan snuffelen. Voor journalisten die zojuist de genoegens van kritische vrijheid hadden ontdekt, was een verhaal over een manipulator achter de schermen natuurlijk iets om van te smullen. Dat politieke mannetjes niet zomaar gemaakt konden worden, zag men echter over het hoofd. In het begin van het televisietijdperk vreesden velen dat een ‘image’ zonder meer ‘opgebouwd’ kon worden. Een band tussen beeld en inhoud was echter noodzakelijk, anders accepteerde het publiek het niet. Media-adviseurs zijn niet verantwoordelijk en hun mening moet niet (te veel) naar buiten komen; als dat wel gebeurt, worden zijzelf én de politici die zij adviseren zeer kwetsbaar. Schmelzer had geen antwoord op de gecombineerde opmars van de televisie en de zwevende kiezer. Hij was een politicus voor politici, eigenlijk zelfs alleen een katholiek politicus voor katholieke politici, en zag ook zichzelf als ‘een manager achter de schermen, die de touwtjes in handen houdt’.Ga naar eind64 Schmelzers tegenstanders reageerden heftig op zijn koele en gepolijste stijl, maar het belangrijkst was wellicht de groep kiezers die was beginnen te twijfelen of ze nog wel op de kvp moest blijven stemmen. Schmelzer en de Nacht op televisie stootten juist die groep af.Ga naar eind65 Al voordien was de kvp overigens in meerderheid van mening geweest dat hij niet de aangewezen persoon was voor het lijsttrekkerschap omdat ‘de heer Schmelzer de grote | |
[pagina 206]
| |
massa van niet politiek geïnteresseerden c.q. niet partij-gebonden kiezers, nog onvoldoende aanspreekt’.Ga naar eind66 Het gaat hier om meer dan om afkeer van een glad uiterlijk alleen; kiezers moesten in deze tijd echt geworven worden, en daar was Schmelzer de man niet naar. Het is overigens wel de vraag hoeveel verschil een andere leider had uitgemaakt, omdat er factoren in het spel waren die al veel langer werkten. | |
Regenten, standen en partijvernieuwing: Van Hall en Van MierloPolitiek had in de jaren vijftig vooral de betekenis gehad van het bestuur van de staat. Voor veel kiezers was politiek een saaie, technische aangelegenheid geworden en leken de grote partijen één pot nat. Wie zich niet van huis uit bij een van hen aansloot, had het niet gemakkelijk een keuze te maken. De latere chu-leider Udink had toen de indruk gekregen dat ‘de heren Drees en Beel, Schouten, Tilanus, Romme en Oud in Den Haag [zaten] te kwartetten over onderdelen van procenten van loonsverhogingen of prijsaanpassingen’. De programmatische verschillen tussen de grote partijen waren maar klein. ‘Ze deden bovendien soms alle tezamen, soms in wisselende samenstelling mee aan het landsbestuur.’Ga naar eind67 Misschien typeerde deze relativerende opmerking de chu, maar de jongeren uit de jaren zestig dachten er ook zo over. Voordat zij zich voor welke partij dan ook wilden inzetten, zou die de grauwsluier van de niet mobiliserende bestuurlijke politiek van de jaren vijftig moeten afleggen. De PvdA had het er zeker zo moeilijk mee als de andere partijen. Terwijl de linkervleugel van de PvdA aansluiting trachtte te vinden bij het groeiende maatschappelijke protest, bevond de partij zelf zich in het centrum van de macht. Heel duidelijk werd dat toen het kabinet-Cals inclusief de PvdA-bewindslieden had ingestemd met het huwelijk van Beatrix en Claus op 10 maart 1966 in Amsterdam, terwijl PvdA-burgemeester G. van Hall hier de verantwoordelijkheid droeg voor de openbare orde. De onhandige reactie van de autoriteiten op de ongeregeldheden bij het huwelijk maakte Van Hall tot de representant bij uitstek van het ‘regentendom’ waar de protestbeweging van de jaren zestig zich tegen richtte. Van Hall was een rustige man uit een patricisch Amsterdams geslacht: hij behoorde na zijn grootvader en vader tot de derde achtereenvolgende generatie die lid werd van de Eerste Kamer en hij stamde uit de familie van de bekende tegenstander van Thorbecke. Hij had zich na een aarzeling tussen vvd en PvdA na de oorlog samen met zijn vrouw bij de laatste aangesloten en paste goed in de PvdA van de jaren vijftig. ‘Als er één man in Nederland is, die ik boven allen hoogacht, is dit Drees,’ schreef hij in zijn memoires.Ga naar eind68 | |
[pagina 207]
| |
Van Halls voorstelling van politiek was volstrekt bestuurlijk en zijn houding was die van een notabele die zich zuchtend ter beschikking stelde voor een publiek ambt. Hij was ‘goed nijdig’ geworden toen hij merkte dat er nog andere kandidaten waren voor het burgemeesterschap nadat hij zich ‘na veel innerlijke strijd, bereid verklaard [had] de functie te aanvaarden’. Hij was niet per se autoritair, laat staan ondemocratisch, maar had wel erg weinig begrip voor zowel het ‘schorrie morrie’ dat de onrust veroorzaakte als voor de eisen van publieke verantwoording die optreden in zijn ambt in de jaren zestig ging stellen. Hij stond met de mond vol tanden in het programma van Mies Bouwman waarin ‘een “televisiester” ten overstaan van honderdduizenden een burgemeester berispt’, zoals Het Vaderland verontwaardigd vaststelde.Ga naar eind69 Van Hall was als telg uit een oude notabelenfamilie en als oncommunicatieve, deftige bestuurder een dankbaar object voor de tegenstanders van het regentendom. Het standsonderscheid loopt als een rode draad door de geschiedenis van leiderschap in Nederland. Het was op zijn sterkst in de negentiende eeuw, maar bleef tot in de jaren zestig van de volgende eeuw voelbaar. In Nederland, dat geen autoritaire staat heeft gekend, berustte publiek gezag voor een niet gering deel op de stijl van de gegoede standen. Gezagsdragers waren zich bewust van hun waardigheid en zuinig met grapjes, maar in de regel niet uitgesproken autoritair en ook niet demonstratief zichtbaar. Van Hall behoorde tot de laatste generatie voor wie dit alles vanzelf sprak en hij was ook niet voor niets burgemeester in plaats van bekleder van een meer politieke functie zoals minister. Het standsonderscheid had zelfs invloed op de critici ervan. Iemand als de door Van Hall bewonderde Drees heeft zich vanaf het begin van zijn politieke loopbaan verzet tegen ‘standsvooroordeelen’,Ga naar eind70 maar hij kwam er zelf niet los van. Als publieke figuur belichaamde hij het type van de eenvoudige burgerman en als privé-persoon keek hij op tegen de deftige ondernemersfamilie waaruit zijn schoondochter stamde.Ga naar eind71 Vondeling, die als goed opgeleide jongere een andere achtergrond had dan Drees, registreerde nog in de jaren zestig veel restanten van standsdenken. Hij verklaarde er de ‘afstand tussen kiezers en gekozenen’ uit: ‘Er is iets grandioos mis in de verhouding tussen kiezer en gekozene. De mensen zetten een kamerlid in een andere, veel hogere wereld. Dat zit me hoog. De onderdanige toon in brieven, ook van je eigen partijgenoten, is voor mij onverteerbaar. Ze zetten er de mooiste titels uit de zakagenda boven tot en met excellentie toe. En ze putten zich uit in verontschuldigingen omdat ze je lastig vallen, zoals ze dat noemen, of je kostbare tijd in beslag nemen. [...] Het is onze dwaze gezagsaanbidding. We hanteren standsbegrippen uit | |
[pagina 208]
| |
vroeger eeuwen. Jongere maatschappijen kennen dat niet maar onze maatschappij is wat dat betreft versteend en verkalkt. [...] We moeten vechten tegen dat deftige standsgedoe.’Ga naar eind72 Deze tekst dateert van enkele jaren voor zijn boek Nasmaak en voorproef waar hij de klacht in soberder woorden herhaalde en politici en ambtsdragers opriep tot grotere klantvriendelijkheid. Pas dan kon democratie werkelijkheid worden.Ga naar eind73 Ed van Thijn, weer duidelijk jonger, schreef in een brief met commentaar op Vondelings boek dat hij van die grote afstand tot de politici weinig meer merkte.Ga naar eind74 Dit was in 1968, toen alles in beweging was gekomen. Het zou niet lang meer duren voordat het ontzag voor het gezag zo was gedaald dat politici moesten vrezen alle maatschappelijke aanzien te verliezen; kamerleden hadden overigens al veel eerder een roep van oppervlakkige praters. Vondelings uitlatingen hebben een bredere betekenis. De Vondelingen, Uylen en Calsen van de jaren zestig waren moderne democraten die de standenmaatschappij achter zich wilden laten. Uit volle overtuiging werkten zij mee aan de afbraak van het ontzag voor het gezag. Zo hielpen zij een situatie te scheppen waarin elk leiderschap ter discussie werd gesteld, ook hun eigen leiderschap, maar hierop waren zij niet voorbereid. Zoals al bleek, schrok Cals voor stevig leiderschap niet terug, en dat gold ook voor Vondeling en Den Uyl. Den Uyl had als wethouder in Amsterdam onder Van Hall geglorieerd met grootschalige industriepolitiek en was er een echte bestuurder geworden. Sommigen meenden dat dit toch eigenlijk de plek was geweest die het best bij hem paste.Ga naar eind75 Hij zei later dat hij toen zoveel plezier beleefde aan het concrete bestuurlijke werk dat hij als wethouder en kortstondig minister te weinig oog had voor wat er in de maatschappij gebeurde.Ga naar eind76 Er was in dit opzicht een duidelijk verschil tussen het kabinet-Cals en het kabinet-Den Uyl. Voor Cals was naar eigen zeggen niet het parlement, laat staan de partij het belangrijkste element van zijn werk, maar het leiden van de ministerraad.Ga naar eind77 Voor Den Uyl was het, net als bij Cals in een interview kort na de val van zijn kabinet, even duidelijk: hij was allereerst partijman, omdat alleen iemand die partij koos ‘herkenbaar’ was en een band had met de maatschappij.Ga naar eind78 Den Uyl heeft, toen hij er na 1977 maar niet in slaagde een tweede kabinet tot stand te brengen, weleens gezegd dat zijn kabinet eigenlijk te laat gekomen was.Ga naar eind79 De vernieuwingsbeweging was over haar hoogtepunt heen en de economie zat ook nog tegen. De conclusie moet dan echter zijn dat er nooit een goed moment voor zijn kabinet is geweest, want de tijd vanaf 1967 was te vroeg, zoals hijzelf had aangegeven bij de algemene beschouwingen | |
[pagina 209]
| |
van dat jaar toen hij het kabinet-De Jong in de Kamer typeerde als overgangsregering die de zaken aan de gang moest houden zolang regerings- en oppositiepartijen in turbulentie verkeerden.Ga naar eind80 De onrust was niet in de laatste plaats in zijn eigen partij te vinden. Toen het gevecht rond Nieuw Links in de PvdA ontbrandde, zou de partij in een onmogelijke positie zijn beland als ze aan de regering had deelgenomen. De Nacht van Schmelzer kwam voor de partij als een geschenk uit de hemel,Ga naar eind81 zoals het even later ook niet slecht uitkwam dat het kabinet-De Jong meteen Van Hall ontsloeg. Hoe slecht de partij ervoor stond, bleek wel uit de verkiezingen in 1967 toen niet alleen de kvp (van 50 naar 42 zetels) maar ook ‘slachtoffer’ PvdA geweldige verliezen incasseerde (van 43 naar 37). De Nacht gaf een adempauze. De opkikker van de gezamenlijke woede over het ‘verraad’ beviel zo goed dat later nog graag werd gefilosofeerd over een nieuw ‘Nacht van Schmelzer-sentiment’.Ga naar eind82 De partijvernieuwing voltrok zich inmiddels van Nieuw Links in de PvdA tot het verschijnsel Koekoek aan de rechterzijde (met drie zetels voor zijn Boerenpartij in 1963 en zeven in 1967). Hendrik Koekoek was vooral de verpersoonlijking van een betrekkelijk kortstondig anti-politiek sentiment dat de overige partijen als waarschuwing wel verontrustte, maar niet veel gevolgen had voor het partijstelsel op de lange termijn. Anders was dat met D'66 dat in 1967 in één klap zeven kamerzetels behaalde. De reactie op de politieke stijl van notabelen en beheerste bestuurders nam twee gedaantes aan. De ene was een verwerping van de notabelenpolitiek waar alles in onderonsjes geregeld werd. Politiek was te serieus om geregeld te worden in de sfeer van oude jongens. Van deze houding zou de veranderde PvdA en vooral haar leider Den Uyl de dominante expressie zijn. De andere was de overtuiging dat de Nederlandse politiek saai en ouderwets was, een achterhaald systeem zonder uitstraling. Van deze gedachte waren D'66 en Hans van Mierlo de voornaamste politieke uitdrukking. Terwijl Den Uyl en de zijnen zich als politieke professionals presenteerden, behoorde Van Mierlo tot een gezelschap amateurs. ‘Wij zijn geen politici. Wij willen dat in dit stadium ook niet zijn’, heette het in de brief waarmee Democraten 66 zich bekendmaakte aan de kiezers.Ga naar eind83 Politiek was voor Van Mierlo geen ‘roeping’ maar ‘een ernstig avontuur’ en hij zag D'66 als de politieke vertaling van Provo. Hij wist eigenlijk niet of hij wel een goede politicus wilde worden, hij wilde eigenlijk vooral ‘de kloof tussen burgers en politici’ overwinnen door ‘net te doen als anders, jezelf te zijn’. Hij zag zichzelf niet als ‘leider’ en ook anderen zagen hem niet zo. Hij was ietwat aarzelend, een beetje verlegen misschien, en hij wenste zijn twijfels | |
[pagina 210]
| |
niet te verbergen. Politiek was niet alles en er moest ruimte blijven voor gezellig eten en drinken, lezen, theater. Evenals vele anderen in die tijd, maar wel het meest uitgesproken, vroeg Van Mierlo aandacht voor de persoon van de politicus. Zelf was hij nadrukkelijk als persoon naar voren getreden in wellicht het beroemdste Nederlandse verkiezingsprogramma, waarin men hem in lange regenjas ziet rondwandelen, al mijmerend over de politiek. D'66 had een goed gevoel voor de media - onder de oprichters was een heel stel journalisten en er waren innige contacten met een reclamebureau - en Van Mierlo's televisiepresentatie sloot aan bij de afkeer van regenteske elementen in de oude politiek. Televisie bracht de politicus op een nieuwe manier in de huiskamer, Van Mierlo had een hekel aan de oude deftige manieren en presenteerde zijn ideeën als vanzelf veel meer ontspannen; de televisie hielp hem om duidelijk te maken dat zijn boodschap allereerst lag in een nieuwe stijl van politiek optreden. H.A.F.M.O. van Mierlo had een katholieke achtergrond die in zijn houding sporen achterliet. Hij relativeerde de betekenis van politiek op een manier zoals die onder katholieken wel meer voorkwam en hij legde evenals veel politici uit die wereld de nadruk op sfeer en harmonie. Op het oprichtingscongres was hij getroffen door ‘een zeer bijzondere manifestatie van politieke saamhorigheid, zonder dat je je op traditie kon beroepen’.Ga naar eind84 Dit laatste gaf het verschil aan met de bestaande partijen waar de saamhorigheid nu juist met traditie samenhing. Eigenaardig is overigens dat deze anti-verzuilingspartij bij uitstek vanaf het begin juist zo sterk dreef op een gemeenschappelijke sfeer en houding - ‘D'66 is in eerste aanleg een mentaliteit’Ga naar eind85 -, iets waar tot dan toe de verzuiling zich immers door kenmerkte. Toen het wat slechter ging met de partij beschuldigde NRC Handelsblad haar van een ‘anti-politieke instelling’. Er bestond in de partij ‘een diep emotioneel bezwaar tegen politiek als systeem: het gevecht om de macht, de noodzakelijke compromissen’.Ga naar eind86 Dit is wat te negatief geformuleerd. Het gaat niet om een anti-politieke, meer om een apolitieke houding, als men tenminste politiek ziet als iets van macht en compromissen. Meer nog dan onder Van Mierlo zou dit blijken bij de volgende succesvolle leider van D'66, Jan Terlouw, die zich stoorde aan de drammerigheid van de ‘beroepspolitici’ van de PvdA en aan de ‘vergroving van de politiek’, en die zich uiteindelijk qua stijl eigenlijk beter thuisvoelde bij een andere amateur in de politiek, Dries van Agt. Opvallend in contrast hiermee stond de zakelijke wijze waarop hij de bewerking van de kiezers aanpakte: D'66 was wellicht amateur in het politieke spel maar niet in het winnen van zwevende kiezers.Ga naar eind87 | |
[pagina 211]
| |
D'66 was de opvallendste verzameling bewuste amateurs in de politiek, maar er zijn overeenkomsten met andere nieuwkomers. In 1968 werd de Politieke Partij Radikalen (ppr) opgericht, in eerste instantie hoofdzakelijk als afsplitsing van de kvp, maar later onder leiding van Bas de Gaay Fortman - zoon van de jurist en arp-politicus W.F. de Gaay Fortman - opererend vanuit een algemeen christelijke achtergrond. De Gaay Fortman was geen beroepspoliticus. Van Mierlo heeft uiteindelijk toch zijn werkzame leven in de politiek doorgebracht, voor De Gaay Fortman was het een onderbreking van een leven in onder meer de wetenschap en hij is ook nooit minister geweest. Het heeft te maken met de positie in de marge van de Haagse politiek die een kleine linkse partij nu eenmaal innam, maar ook met de overtuiging bij klein links dat van de georganiseerde politiek rond de staat niet alles verwacht moest worden. Op andere plekken in de maatschappij kon men zich minstens zo nuttig maken; het is een houding die ook argwaan tegenover de ‘beroepspolitici’ kon voeden. Een van de thema's van de politieke vernieuwing was dat men overal in de maatschappij politiek ging ontdekken. Dat Den Uyl politiek per se met de staat verbond, verklaart deels de aarzelingen over hem in de groepen links van de PvdA. Omgekeerd had Den Uyl grote aarzelingen bij buitenparlementaire acties en in het algemeen bij de methodes van de politieke vernieuwers. Evenals bijna alle politici uit zijn tijd - inclusief bijvoorbeeld Bas de Gaay Fortman - definieerde hij politiek eigenlijk tamelijk beperkt als het Haagse en andere bestuurlijke werk (en de pogingen de bevolking hiervoor warm te maken). Het is bekend dat de democratiseerders van de jaren zestig graag het woord ‘fascisme’ gebruikten voor hun tegenstanders. Maar ze werden met gelijke munt terugbetaald. Dat P. Jongeling van het gpv op de Maagdenhuisbezetting reageerde door in de Kamer een vergelijking te maken met de straatterreur van de sa in Duitsland en Mussolini in Italië, kwam wellicht niet als een grote verrassing, maar dat Den Uyl het werk van Nieuw Links in zijn eigen partij bijna fascistisch vond, is toch wel opvallend.Ga naar eind88 Het had te maken met zijn opvatting van parlementaire democratie. Als minister op het hoogtepunt van Provo vond hij dat alleen een generatie die de oorlog niet had meegemaakt en niet wist wat ‘straatterreur’ was de straat op zou gaan. Hij meende dat ‘een van de dingen, die door de jongeren onderkend moet worden, de waarde van spelregels’ was.Ga naar eind89 Zijn bekende opstel over ‘de smalle marge van democratische politiek’ schreef hij naar aanleiding van de Maagdenhuisbezetting om te betogen dat men zich vooral aan ‘de spelregels van de democratie’ moest houden.Ga naar eind90 Spel was echt een modewoord, gebruikt door politici van diverse pluimage, zoals | |
[pagina 212]
| |
bijvoorbeeld door de anti-revolutionair B. Roolvink.Ga naar eind91 Er sprak iets uit van een zakelijk bedoelde benadering van de politiek en iets van het plezier dat men eraan kon beleven. Maar er was een andere kant aan het woord. Het impliceerde ook dat men zich aan de spelregels moest houden. Spelbrekers waren niet een categorie die veel consideratie verdiende. Nieuwkomers stonden onbevangener en kritischer tegenover het politieke systeem. De Gaay Fortmans succes had ermee te maken. De winst die zijn partij bij de verkiezingen van 1972 behaalde (van twee naar zeven zetels), lijkt op de opkomst van D'66 ruim vijfjaar daarvoor. De Gaay Fortman had de uitstraling van een Van Mierlo en was evenmin als deze uit op polarisatie in stijl. Hij bepleitte een partij die ‘op beleidspunten progressiever [moest] zijn dan de PvdA, doch meer gematigd in de stijl van politiek bedrijven’. Hij schreef dit in een boekje over het ambacht van de politicus uit 1979. Duidelijk in reactie op wat hij de afgelopen jaren had gezien in zijn eigen partij, maar vooral in de onrustige PvdA, ontkende hij dat democratisering de ‘afschaffing van leiderschap’ inhield.Ga naar eind92 Het was de conclusie achteraf van een man die afscheid nam van de Haagse politiek. Ze tekent in feite een paradox die de politiek van deze tijd kenmerkte. Vernieuwers verwachtten van de politiek twee niet gemakkelijk te verenigen veranderingen. Aan de ene kant moest de politiek anders bedreven worden, minder autoritair, opener, democratischer. Vertegenwoordigers moest men niet zomaar hun gang laten gaan maar op de vingers kijken en zij hoorden daar eigenlijk ook toe uit te nodigen. Aan de andere kant moest de maatschappij veranderd worden en daartoe was een krachtige politiek nodig. Het discussiërende leiderschap dat het eerste verlangde, was voor het tweede niet per se een aanbeveling. | |
Den Uyls calvinistische leiderschapDe Gaay Fortman twijfelde aan Den Uyls mensenkennis en zeker aan zijn capaciteit om een vergadering te leiden. Erg onder de indruk was hij niet van hem. ‘Het is niet een man, die mij inspireert.’Ga naar eind93 De Gaay Fortman was niet de enige met twijfels. Den Uyl is onder het grote publiek maar korte tijd populair geweest, vanaf ongeveer een jaar voordat zijn kabinet tot stand kwam tot het einde van de jaren zeventig toen ergernissen over zijn stijl van oppositie weer de overhand begonnen te krijgen. In andere partijen overheerste de weerstand tegen de partijpoliticus die zich te weinig om de gevoeligheden bij andere stromingen en om de menselijke factor bekommerde. Onder zijn partijgenoten moest hij zich in de jaren zestig | |
[pagina 213]
| |
met veel moeite een positie verwerven en bleef er altijd iets hangen van het wantrouwen tegen de al te handige politicus die alle opties open wilde houden. Nieuw Links vond hem een politicus van de oude stempel en was nog in 1970 voorstander van een meervoudig lijsttrekkerschap. Zelfs toen Den Uyl toch tot enig lijsttrekker was gekozen, moest hij zich volgens Nieuw Links realiseren dat de tijd voorbij was dat die functie ‘een min of meer absoluut politiek leiderschap’ inhield.Ga naar eind94 Pas toen het in 1971 geformeerde schaduwkabinet van PvdA, D'66 en ppr met Den Uyl aan het hoofd veel publiciteit opleverde, kwam de omslag. Den Uyl was nu een populaire politicus om wie de partij niet meer heen kon.Ga naar eind95 Den Uyl was professioneel politicus. Na een korte periode als journalist was hij bij de Wiardi Beekman Stichting gekomen en daarna kamerlid en wethouder in Amsterdam geworden. Hij was eigenlijk vooral bestuurder, maar hield hartstochtelijk van discussie en had er als leider behoefte aan te merken dat zijn politiek gesteund werd door zijn partij en door de maatschappelijke groepen waarop hij zich richtte. Hij was in de jaren zeventig opvallend gevoelig voor opgestoken duimen van bouwvakkers op de steiger die hij passeerde of familiaire begroeting door ‘gewone’ arbeiders. Het had te maken met herkenbaarheid voor zijn achterban. Toch was hij een tamelijk koele man die moeite had met de theatrale elementen van massabijeenkomsten. Nog bij het aantreden van zijn kabinet constateerden journalisten ‘dat hij overkomt als een koude, grijze socialist’.Ga naar eind96 De ambivalentie van grote gerichtheid op de achterban maar tegelijkertijd enige afstand en vooral onhandigheid is Den Uyls handelsmerk geworden. Foto's waarop hij op verkiezingscampagne ongemakkelijk contact staat te maken met zijn kiezers, sieren tal van boeken over de PvdA. Hoor ook zijn collega-wethouder Roel de Wit: ‘Als ik zie hoe hij op zo'n partijcongres wordt toegejuicht en schutterig met die bos bloemen achter zijn rug staat, en ik vergelijk hem met andere politici die daarin gloriëren, dan ben ik volstrekt vertederd. Dat is zo helemaal de calvinist Den Uyl!’ ‘Zo herinner ik me Joop den Uyl het liefst’, schreef Wouter Gortzak, ‘zoals hij schutterig-afwerend de ovaties in ontvangst nam na zijn slotwoord op een PvdA-congres en vervolgens, zichtbaar ongelukkig omdat dat lied werd gezongen en hij bovendien de tekst niet kende, met de Internationale stond mee te brommen.’ En Maarten van Traa zei, ook in een terugblik: ‘Je hoorde hem vlammend spreken, daar bovenop die auto, maar tegelijkertijd zag je in zijn ogen die lichte twijfel, of dat nu allemaal wel de beste manier was. Daardoor werd ik voor de man gewonnen.’ Als premier stond Den Uyl bij een demonstratie tegen wreedheden van het dictatoriale regime in Spanje | |
[pagina 214]
| |
boven op een auto, maar zijn naaste partijgenoten waardeerden juist zijn verlegenheid en reserves tegenover populisme.Ga naar eind97 Den Uyl zei dat hij zich niet om zijn ‘image’ bekommerde ‘als u tenminste bedoelt dat de mensen van mij een beeld zouden moeten hebben dat nobeler, genialer, flinker, geweldiger is dan de werkelijkheid. Daar doe ik niet aan mee.’ Hij doelde op pogingen om hem te overtuigen dat sigarenas en kreukelige pakken geen goede indruk maakten of op suggesties dat hij zich moest oppeppen tot krachtige taal. Hij liet zich geen ‘image’ aanpraten, maar was als politicus in de jaren zeventig wel voortdurend bezig met wat het publiek dacht van hem en zijn plannen, en dat leverde wel een politieke stijl op die evenzeer een imago werd. Den Uyl voelde er in de geest van de tijd in 1967 ‘geen barst voor de grote leider met hoofdletters te zijn’.Ga naar eind98 Hij behoorde tot een ander type dan Drees. Niet alleen voelde hij zich wat ongemakkelijk in de rode familie, maar hij was op den duur ook eigenlijk wel het type van de discussieleider die Nieuw Links zich wenste. Dat Volkskrant-journalist Lindner hem tijdens de formatie van 1977 een optreden als ‘de ware Leider’ verweet, geeft alleen maar aan hoe gevoelig de tijd voor overdreven leiderschap was, want overigens werd Den Uyl meestal eerder een tekort dan een teveel aan leiderschap verweten, zeker na de mislukte formatie van 1977. In dit opzicht verschilde Den Uyl duidelijk van Drees die een beslisser was.Ga naar eind99 Den Uyls leiderschap kreeg een zeer herkenbare stijl. Den Uyl werd altijd als calvinist omschreven, maar terwijl dat toen ook als scheldwoord werd gebruikt, was het hier vaak een vertederde karakterisering van zijn onhandigheid of een compliment om zijn gedrevenheid te omschrijven. Het woord kon ook dienen om te tonen dat hij een echte Nederlander was, zoals Drees op zijn manier in de jaren vijftig; ook Drees werd later calvinistisch genoemd.Ga naar eind100 In 1977 merkt Alice Oppenheim in een niet al te vriendelijk interview met Den Uyl in Elseviers Magazine op dat hij niet opviel omdat hij er gewoon uitzag ‘als een Nederlander van zevenenvijftig die het te druk heeft.’Ga naar eind101 Ongeveer tien jaar eerder, in een vriendelijk interview door Saartje Burgerhart, gaat het ook over een gewone man. ‘Hij is erg Nederlands, deze Den Uyl.’ Nederlandser dan Schmelzer die men voor een Fransman zou kunnen verslijten of de liberaal E.H. Toxopeus in wie men een Brit zou kunnen vermoeden. ‘Als typische Nederlander sleept hij dan ook de hele nalatenschap van de stam met zich rond. Brokken calvinisme, een noeste vlijt, zwaar afgegrendelde kluizen waar dingen als persoonlijke gevoelens liggen opgetast, een wat moeizaam, niet met losse hand in een welgevulde woordkast tastend, prater, wars van fratsen.’Ga naar eind102 | |
[pagina 215]
| |
Den Uyls ‘calvinisme’ dient hier dus als argument om hem tot typische Nederlander te verklaren en anders dan bij Drees heeft het de connotatie van democratische toegankelijkheid en iets van vertedering. De verwijzing naar religie ging echter verder dan dit. Uit het religieuze woordgebruik blijkt dat de jaren zestig en zeventig verbonden bleven met de verzuilde periode die eraan voorafging. Ze zijn ermee verbonden op dezelfde manier als de jaren zeventig en tachtig van de voorgaande eeuw, maar dan in spiegelbeeld: de ene periode is de aanloop tot de verzuiling, de andere de afloop ervan. Dat is duidelijk waarneembaar in de leiders. Er zijn zoals gezegd enige overeenkomsten tussen de tijd van Kappeyne en de jaren van Vondeling. Er zijn ook overeenkomsten tussen Den Uyls stijl uit de jaren zeventig en de stijl van volksleiders als Kuyper en Troelstra vanaf omstreeks 1880. In beide gevallen stond de partij centraal, niet de regering, al heeft Kuyper zich van partijman tot regeerder moeten ontwikkelen, wat hem niet helemaal lukte, en moest Den Uyl juist omgekeerd van bestuurder partijman en volkstribuun worden, wat hem evenmin helemaal lukte. Spiegelbeeldig is de omgang met leiderschap. In de opbouw van de verzuiling waren de leiders bijna alles, in de afbraak ervan moesten ze bijna niets zijn. Vergelijk de pompeuze vieringen van Kuypers jubilea met de manier waarop Den Uyl een congres binnenkwam en op het applaus reageerde: ‘verlegen, half zwaaiend, half wegwuivend’.Ga naar eind103 Het contrast met de neocalvinist Kuyper maakt overigens duidelijk dat Den Uyls houding hier niet inherent is aan een soort calvinisme dat hem nu eenmaal eigen zou zijn. De mobiliserende stijl en de bijna existentiële betekenis van politiek die beide periodes kenmerkte, zette een premie op religieus taalgebruik. Den Uyl werkte graag met bijbelteksten die de politiek als vanzelf een dramatische kracht meegaven - zoals in de regeringsverklaring van zijn kabinet met ‘Waar visie, waar uitzicht ontbreekt, komt het volk om’ - en hij buitte zijn gereformeerde achtergrond uit in zijn presentatie die iets had van die van een predikant. Veel meer dan de tijd van het kabinet-Cals was het kabinet-Den Uyl de tijd van een ‘religieuze’ stijl. Niet voor niets was het geseculariseerde D'66 de populaire partij geweest van de op het politieke systeem zelf gerichte Cals-tijd en was aan het begin van het kabinet-Den Uyl de ppr dat met de haar toegeschreven ‘zendingsdrang’ en ‘neo-confessionalisme’. Bas de Gaay Fortman sprak zelf over een ‘mentaliteitspartij’ die zich meer met de burgers en de maatschappij bemoeide dan met wat alleen de overheid kon doen.Ga naar eind104 De religieuze stijl was een uitdrukking van een meer dan gewone politiek die zich op de maatschappij richtte en de burgers wilde aanspreken. | |
[pagina 216]
| |
Er was een duidelijke affiniteit tussen Den Uyl en de anti-revolutionairen. Anti-revolutionairen hadden ook veel respect en waardering voor Drees gehad, maar dit was anders. Bij Drees ging het om zijn soberheid en zakelijkheid, bij Den Uyl om een vorm van gedrevenheid. Op dit punt maakten hij en een groep anti-revolutionairen een vergelijkbare ontwikkeling door. De arp van de jaren vijftig was geen gedreven partij, maar in de jaren zestig kwam er een groep evangelische radicalen op.Ga naar eind105 Den Uyl was geen zendeling maar een politieke strateeg en aanvankelijk allereerst bestuurder, maar zijn publieke stijl ontwikkelde zich omstreeks 1970 naar een duidelijke verwantschap met de evangelische radicalen. Stelde de hoofdredacteur van De Nieuwe Linie Gerard van den Boomen hem in dat jaar als ‘schoolmeester’ nog op één lijn met Vondeling en karakteriseerde hij hem als rommelige doctorandus met een air van geleerdheid, in 1974 had hij het over de ‘dominee van het socialistische woord’.Ga naar eind106 Zoals vaak is opgemerkt, kon Den Uyl in zijn kabinet veel beter opschieten met de anti-revolutionairen dan met de katholieken.Ga naar eind107 Dat had met zijn persoonlijke achtergrond te maken, maar het zegt ook iets over de ontwikkeling die zijn politieke stijl doormaakte. In het kabinet-Cals zaten ook katholieken en anti-revolutionairen, maar de basis van dit kabinet was de goede verhouding tussen Vondeling, Cals en de anti-revolutionaire minister J. Smallenbroek geweest.Ga naar eind108 Hier was niets te bespeuren van een controverse tussen katholieken en protestanten. Dit kabinet had dan ook vooral zakelijkheid uitgestraald en de bevolking pas warm gekregen door zijn val. Het kabinet-Den Uyl wilde de bevolking uitdrukkelijk wel meekrijgen. Daarbij hoorde een ietwat messianistische stijl. Natuurlijk putte Den Uyl hiervoor uit het repertoire dat hij kende en dat de bevolking kende, maar het was een bewuste keuze. Daarom was het verschil tussen katholieken en calvinisten niet als zodanig de reden van de verwijdering die het kabinet ten slotte ten val bracht. Het ging er ten eerste om dat de anti-revolutionaire ministers Jaap Boersma en W.F. de Gaay Fortman inhoudelijk meer op één lijn zaten met Den Uyl dan de katholieke. Het ging er bovendien om dat het verschil tussen katholieken en calvinisten in het kabinet nu meer een verschil van stijl dan van beginsel was en een nieuwe politieke betekenis kreeg. Tijdens de verzuiling waren de verschillen tussen de confessies in feite groter geweest, maar waren die zelden uitgespeeld, omdat de confessionele partijen in de regel samenwerkten in de regering. In de jaren vijftig was de stijl van de politiek over het algemeen zakelijk en nuchter. Drees werd niet vaak een dominee van het socialistische woord genoemd. | |
[pagina 217]
| |
Het kabinet-Den Uyl was het eerste duidelijk post-verzuilde kabinet, maar het ademde een religieuze sfeer. Dat was van belang omdat het kabinet zich presenteerde en ook gezien werd als een poging de stijl van de politiek te veranderen.Ga naar eind109 Vandaag de dag is het niet gemakkelijk vast te stellen wat de uitzonderlijke bijdrage van het kabinet-Den Uyl op het gebied van beleid en wetgeving is geweest. Op sommige terreinen - bijvoorbeeld de middenschool - hebben de plannen van het kabinet het op den duur niet gered, op andere, zoals dat van de sociale voorzieningen, was het beleid geen breuk met de voorafgaande periode. Van wat volgens de PvdA de toetsstenen van het beleid hadden moeten worden, kwam niet veel terecht. Het kabinet trok er in een tijd van economische tegenwind hard aan om zijn agendapunten te verwezenlijken, maar een revolutie was het niet. Omgekeerd is het verwijt dat het kabinet bestond uit potverteerders overtrokken, want de schulden liepen onder het kabinet van de ‘puinruimers’ Van Agt en Hans Wiegel veel verder op. Maar dat het kabinet-Den Uyl een stijlver-andering bracht in de politiek, daaraan twijfelt niemand. De inleiding van het gezamenlijke programma van PvdA, D'66 en ppr, Keerpunt 1972, had dit van tevoren al aangekondigd: ‘De val van het kabinet-Biesheuvel is meer dan een politiek incident. Het is de afsluiting van een periode, gekenmerkt door een politieke stijl waarbij de beslissingen worden genomen buiten de mensen om.’ In recente geschiedschrijving is er op de prestaties van het kabinet wel het een en ander aan te merken maar de stijlverandering blijft overeind. Het lijkt dan misschien of dit niet meer dan buitenkant was, maar de stijl is verbonden met de democratisering die het kabinet hoog in het vaandel had geschreven. Politiek moest op twee manieren toegankelijker worden: politici moesten enerzijds zelf regenten- en notabelengedrag afleggen en anderzijds moesten zij de politiek zo aan de burgers brengen dat die aangespoord werden zich ermee te gaan bemoeien. De stijl sprak aan, want ze was verbonden met pogingen van niet alleen het kabinet zelf maar ook van de vernieuwingsbeweging van de voorgaande jaren om de medezeggenschap van de burger overal in de maatschappij te versterken. Den Uyl had een wervende stijl allereerst nodig om zijn eigen partij te winnen. In de tijd van Drees had het gevoel te behoren tot de rode familie de partij nog grotendeels kunnen binden, maar nu was een nieuw engagement nodig. Den Uyl voelde zich zeer verbonden met de PvdA en presenteerde zich als partijman, maar als kabinetsleider bleef hij toch op grote afstand van de permanente discussie in de partij.Ga naar eind110 In een tijd van algehele twijfel aan leiderschap had hij het niet gemakkelijk. Het vroegere onverdeelde | |
[pagina 218]
| |
vertrouwen in de leiding had plaatsgemaakt voor structureel wantrouwen jegens ‘dat ontheoretische geregeer’. Den Uyl ‘ligt, nu hij eindelijk echt regeert, met zijn realisme van de smalle marges beter dan vroeger. Maar de vervreemding waarmee zijn partij zijn buitenissige arbeid beziet, is groter geworden’. Ondertussen konden op een congres waar vroeger de partijkanonnen bulderden, nu naamloze kiezers als representanten van ‘de basis’ aan ‘het kreupelste betoog religieuze kracht bijzetten’.Ga naar eind111 Joop was de basis niet en verhalen over kabinetscompromissen wilde het congres natuurlijk niet horen; het enige dat hem restte, was die religieuze kracht. In de jaren zeventig is het clichébeeld gevormd van Den Uyl als een ‘gedreven’ politicus. Geen interview of portret of het woord komt er wel in voor. Evenals Cals had hij haast, er was geen tijd te verliezen. Dit was zijn stijl van werken, inclusief de fameuze nachtelijke vergaderingen en ellenlange monologen, maar hij stelde het ook voorop in zijn publieke optreden. Al bij zijn aantreden als lijsttrekker had hij het over haast en benadrukte hij zijn gedrevenheid.Ga naar eind112 Hij was niet echt een volkstribuun in de zin van iemand die zich verliest in de massa die hij toespreekt, maar hij werd het wel in de zin van iemand die demonstratief de belangen van de volksklasse behartigt. Hij beschouwde het als zijn sterke punt en buitte het publicitair zoveel mogelijk uit. Als persoon had hij al iets rusteloos en haastigs gehad en dat werd als kabinetsleider alleen maar duidelijker. Maar de religieuze noot van zijn gedrevenheid was tot het einde van de jaren zestig in beschouwingen en interviews amper geconstateerd. Na 1970 veranderde dat. Men zou verwachten dat Den Uyl zijn anti-revolutionaire verleden zoveel mogelijk in de schaduw zou laten. In 1966 had hij zich nog scherp uitgelaten over de bekrompen en betweterige (!) sfeer van de anti-revolutionaire wereld zoals hij die had gekend, hij zei ook herhaaldelijk dat zijn socialisme geen ‘kerkisme’ was. Hij heeft nooit goed raad geweten met de ‘kerkelijke’ aspecten van socialistische cultuur zoals die in de rode familie bestonden en op een andere manier later op partijcongressen.Ga naar eind113 Zijn sociaal-democratische opvattingen waren ook niet religieus in de zin van sectarisch of dogmatisch. Hij was een pragmatische bestuurder, gericht op resultaat, en daarvoor sloot hij compromissen. Als men hem met het containerbegrip calvinistisch zou willen beschrijven, moet men dus goed weten dat het dan gaat om zijn stijl of presentatie. De manier waarop hij zich publiekelijk uitte, droeg de sporen van zijn herkomst, en die verloochende hij in de jaren zeventig niet. W.F. de Gaay Fortman, die toch bezwaar had tegen al te los gebruik van het woord ‘calvinistisch’, zei dat Den Uyls ‘presentatie nog iets sterk gereformeerds’ had.Ga naar eind114 | |
[pagina 219]
| |
Meer dan ooit strooide hij met bijbelteksten en gebruikte hij een messianistische stijl. Het was zijn manier om de urgentie van politiek en vooral zijn politiek duidelijk te maken. Hij kon er zijn achterban mee pakken maar hij geloofde er ook zelf in. Doordat het publiek het van hem ging verwachten, werd het nog gestimuleerd. Daarmee gepaard ging een toenemend manicheïsme. Er was goed en er was slecht in de politiek. Meer dan een kwestie van politiek standpunt of politieke richting was dit een zaak van politieke stijl. Het kabinet-Van Agt/Wiegel was voor hem ‘het kabinet van de villawijk’ met Wiegel in zijn blauwe blazer en minister G.M.V. van Aardenne met een aardappel in zijn keel. Hij zei dit aan het eind van de jaren zeventig, toen hij wel wat de gevangene was geworden van zijn eigen politieke stijl, maar hij keerde zich tegen het vanzelfsprekende en soms zelfgenoegzame notabelenbestuur dat aan de parlementaire democratie in Nederland een enigszins conservatief gezicht had gegeven. Conservatieven hadden volgens Den Uyl, in een uitspraak die Thorbecke zou hebben beaamd, ‘graag de sfeer van het vertrouwelijk gesprek, van het knipoogje, het elkaar toespelen van de bal. De progressieven moeten het hebben van de openbaarheid.’Ga naar eind115 De vernieuwingsbeweging van de jaren zestig had zich verzet tegen de opvatting dat het in de politiek alleen ging om het regelen van de dingen. Het moest ambitieuzer of speelser, maar in ieder geval anders. De morele opdracht die Den Uyl aan de vernieuwingspogingen ontleende, bracht hem echter in een lastig parket. Met degenen die hij in zijn mobiliserende retorica als de tegenpartij afwees, moest hij in de coalitiepraktijk van zijn regering samenwerken. Als bestuurder was Den Uyl aanvankelijk dan ook helemaal geen voorstander geweest van de polarisatiestrategie. Ed van Thijn had die bedacht als middel om de politieke belangstelling te vergroten en het publiek een duidelijke keuze te bieden. Toen Den Uyl zich de strategie had eigen gemaakt, werd hij er echter de verpersoonlijking van, in de woorden van Van Thijn die Den Uyl zeer goed kende, ‘vooral ook vanwege de gedrevenheid waarmee hij politiek bedrijft. Zijn totale inzet, compleet met heftige armgebaren en fonkelende ogen, laten tijdens het debat weinig ruimte voor zelfs maar de meest afgezwakte vorm van harmoniemodel.’ De directeur van de Rijksvoorlichtingsdienst Gijs van der Wiel zei over Den Uyls persconferenties: ‘Hij kon een stijging van de uitkeringen met een halve procent uitleggen alsof het een revolutie was. Alles werd gebracht tegen de achtergrond van de spreiding van kennis, macht en inkomen.’Ga naar eind116 Zelf verklaarde Den Uyl dat zijn kabinet van het voorgaande afweek ‘in stijl, optreden en beleid’. Hij zei het in deze volgorde en voegde eraan toe dat het ‘politiserend’ had gewerkt en ‘de belangstelling voor de po- | |
[pagina 220]
| |
litiek sterk vergroot’ had.Ga naar eind117 Dit clichébeeld maakt duidelijk dat Den Uyl waarde hechtte aan politieke stijl, juist omdat die zo belangrijk was voor de relatie met het publiek en de democratisering. In 1971 merkte hij op dat er allerlei mensen in de politiek rondliepen die eigenlijk geen politici waren. ‘Als politicus moet je omgaan met de gevoelens, de frustraties van de mensen. Daaraan moet je als minister in feite je beleid toetsen.’ Dit onderscheidde de ‘echte politicus’ van de technocraat. ‘Hij moet daarbij zelf ook met zijn gevoel betrokken zijn.’Ga naar eind118 ‘Communiceren’ en ‘contact hebben met mensen’ noemde hij aan het einde van zijn kabinet de kern van de politiek.Ga naar eind119 Op dat moment stond hij op het hoogtepunt van zijn populariteit en was hij ome Joop geworden, maar zelfs toen was zijn manier van communiceren nogal abstract. Zoals de volkstribunen Troelstra en Kuyper beter waren geweest in warme contacten met een massa aanhangers dan met individuele vrienden, zo was Den Uyls communicatie beter met het publiek dan met de mensen om hem heen, voor wie hij nogal eens weinig attent was. Van de soorten leiders die in dit boek de revue passeren, lijkt Den Uyl in de waardering voor het ‘contact hebben met mensen’ het meest op de Troelstra's en de Kuypers. Thorbecke had principieel bezwaar tegen het contact, Colijns en Drees' opvatting van vertegenwoordiging hield ook een tamelijk grote afstand tot het kiezersvolk in. Maar voor Den Uyl draaide in de jaren zeventig politiek allereerst om zijn aanhang en om de ‘gewone mensen’, zoals dat ooit bij Troelstra en vergelijkbare leiders ook het geval was geweest. Den Uyl meende ook zelf dat hij wel wat had van Troelstra, maar hij zei er terecht bij dat hij eerder een kruising was tussen Troelstra en Hein Vos,Ga naar eind120 het type van de plansocialist die vanuit de staat de maatschappij had willen hervormen. Den Uyl was begonnen als een rationalistische plansocialist, maar had zich ontwikkeld tot een soort volkstribuun, al zou hij nooit de overgave aan de massa kennen van de soms onevenwichtige Troelstra. Die zou ook in de jaren zeventig niet zijn geaccepteerd. | |
Wiegel en Van Agt of schmieren in de politiekDen Uyls stijl was een keuze van een rationele man voor de manier waarop hij zijn achterban het best kon bereiken. Omdat de gedrevenheid in zijn persoon al aanwezig was, maakte hij zich haar echter zowel in de zin van onrustige haast als in de zin van een bijna evangelische bevlogenheid zozeer eigen dat hij zich er niet meer van los kon maken. Enerzijds was het zijn | |
[pagina 221]
| |
meest wervende eigenschap, anderzijds maakte hij het zijn tegenstanders er gemakkelijk mee. Hij nodigde als het ware uit om tegenover zijn stijl een andere te stellen. De eerste die ontdekte dat het loonde om als anti-Den Uyl te gaan opereren was Wiegel. Een van de weinige opvallende uitspraken in Een partijtje libre dat hij in 1968 als piepjong kamerlid schreef, was een opmerking over de betrekkelijkheid van de politiek: ‘Een beetje meer relativeren in de politiek, bereid zijn naar anderen te luisteren en af en toe ook eens om jezelf kunnen lachen, zonder de ernst van de zaken waar het in de samenleving om gaat te vergeten, zou een bijdrage tot politieke vernieuwing zijn, waar we wat aan zouden kunnen hebben.’ Later zou hij zeggen dat degenen die niet konden relativeren, ‘slechte politici’ waren; hij noemde Den Uyl niet, maar het was duidelijk wie hij op het oog had.Ga naar eind121 Wiegel zei dit in een boek over zijn mentor en vvd-coryfee Harm van Riel. Van Riel was in de jaren zestig de exponent van de conservatieve en enigszins populistische richting in de vvd geweest en had al vroeg Wiegels talent herkend. Van Riel zelf had volgens sommige waarnemers bewust aan een ‘image’ gewerkt ‘met dat Pollewop-hoedje dat hij op had, met dat mondje, dat voortdurend in pose stond om er een sigaar in te steken, dat pak’.Ga naar eind122 Hij poseerde als heer van stand. In feite was zijn vader ambtenaar geweest en niet echt deftig. Van Riel deed het graag voorkomen alsof hij de politiek eigenlijk niet erg aantrekkelijk vond, er toevallig in beland was en niet veel ambities had.Ga naar eind123 Nu was hij misschien niet de hardste werker onder de politici maar hier schmierde hij duidelijk. Hij nam de stijl van de heer van stand aan - inclusief de relativering van de politiek die daarbij hoorde en waarvoor Wiegel hem prees - maar hij behoorde net niet tot de notabelenkringen waarin men gevráágd werd voor een ministerschap. Wiegel werd vaak met Van Riel vergeleken en wellicht heeft hij bij Van Riel gezien dat schmieren in de politiek een belangrijk wapen kan zijn. Wiegel werd politicus in een tijd toen standsverschil aan het verdwijnen was. Minder nog dan Van Riel was hij afkomstig uit de maatschappelijke elite, maar evenals hij presenteerde hij zich graag als heer: hij imiteerde volgens zijn partijgenoot Henk Vonhoff Van Riel ‘met zijn grote sigaren, het onderuitzitten, de driedelige pakken met horlogeketting’.Ga naar eind124 Misschien was voor sommige kiezers het gespeelde karakter van deze deftigheid wel aantrekkelijk. Wiegel was minder afstandelijk dan de oudere liberalen die uitstraalden dat ze de afstand tot gewone burgers eigenlijk niet wilden overwinnen. Wiegel sloeg een populaire toon aan die keurige liberalen van het slag P.J. Oud niet over hun lippen hadden kunnen krijgen. | |
[pagina 222]
| |
Met de economische recessie nam de weerstand tegen Den Uyls politiek toe en toen Van Agt en de zijnen de passieve weerstand in het kabinet opvoerden, kon Wiegel incasseren. Als minister werd hij een gewone bestuurder en legde hij als dat nodig was zijn retoriek gemakkelijk af. Het suggereert dat politiek voor hem tenminste deels een gezelschapsspel was dat niet al te serieus was zolang de burgerlijke maatschappij maar niet in gevaar kwam. Wiegel was op een bepaalde manier beschouwd echter meer beroepspoliticus dan Den Uyl. Terwijl Den Uyl nog enige tijd journalist was geweest, had Wiegel niet eens tot zijn afstuderen kunnen wachten om zich in een politieke carrière te storten en deed hij tot na zijn ministerschap niets anders dan politiek. Hij profileerde zich ook met een scherpe debatstijl en met een oppositie tegen Den Uyl waarin hij van dik hout planken zaagde. Politiek was voor hem, anders dan voor Den Uyl, echter nauwelijks een middel om de maatschappij te veranderen. Onder zijn leiding werd de vvd eigenlijk vooral een anti-PvdA-partij. Wiegel heeft zich nooit veel om ideologie of visie bekommerd. Alleen al om deze reden was Den Uyl in deze tijd de persoon om wie het draaide. De anderen konden zich tegen hem afzetten en daarmee succes hebben, maar Den Uyl had het initiatief. Duidelijker nog dan bij Wiegel bleek dit in het geval van Dries van Agt die zich in de jaren zeventig als de eerste leider van het cda ontpopte. Toen Van Agt als minister van Justitie onder Biesheuvel in de politiek belandde, had hij de naam van een progressieve katholiek. Dat bleef zo tot halverwege het kabinet-Den Uyl toen hij vooral bij immateriële thema's als abortus een standpunt innam tegenover de PvdA. Dat hij de verpersoonlijking werd van de christen-democratische wrevel over het optreden van de PvdA in het algemeen en Den Uyl in het bijzonder, had echter minder met politieke stellingname dan met politieke stijl van doen. Van Thijn noemde Van Agt in 1977 een gevaar voor de democratie, ‘niet vanwege onze meningsverschillen over de zedelijkheidswetgeving. Niet omdat hij stuntelt als Minister van Justitie. Niet omdat hij onhandig opereert in gevoelige zaken voor oorlogsslachtoffers. Niet omdat hij zich losmaakt van het kabinetsbeleid. Wel vanwege zijn stijl van politiek bedrijven.’Ga naar eind125 Van Agt werd in zijn presentatie het volstrekte tegendeel van Den Uyl.Ga naar eind126 Zei Den Uyl voortdurend dat het in de politiek niet om de persoon moest gaan, Van Agt toonde al zijn persoonlijke aarzelingen, ongesteldheden en humeuren. Besteedde Den Uyl overduidelijk weinig aandacht aan zijn flodderpakken, Van Agt maakte altijd een gesoigneerde indruk. Vond Den Uyl de waardigheid van het ambt minder belangrijk dan de toegankelijkheid ervan, voor Van Agt gold het tegenovergestelde. Was Den Uyl de professional | |
[pagina 223]
| |
in de politiek, Van Agt beschouwde zich als amateur. Kon de professional niet zonder politiek, de amateur zei voortdurend dat hij er niet van hield en niet goed wist waarom hij er eigenlijk in zat. Het was overigens duidelijk dat het initiatief in de verhouding tussen Den Uyl en Van Agt bij de eerste lag. Van Agt reageerde; Den Uyl had zijn publieke persona gevormd in contact met partij en publiek, Van Agt de zijne vooral in reactie op Den Uyl. Toen Van Agt zich realiseerde dat hiermee politieke en electorale winst te behalen was, ging hij koketteren. Zijn troef was vooral de relativering van de politiek. Over Wiegel zei hij: ‘Wij zijn geen van beiden gedreven, bevlogen of fanaat. Wij missen allebei het verblindend geloof in eigen gelijk. Hans en ik kunnen relativeren en lachen, ook om onszelf.’Ga naar eind127 Van Agt zei dit in een interview dat vooral over het kabinet-Van Agt/Wiegel ging. ‘Het kabinet-Van Agt/Wiegel week vooral in stijl af van het kabinet-Den Uyl,’ merkte Ruud Lubbers op: geen polarisatie meer, noch in de zakelijke, noch in de persoonlijke sfeer, maar weinig verandering van beleid.Ga naar eind128 Van Agt gaf het grif toe: zijn bezuinigingsbeleid was geen succes geweest, maar het kabinet werkte in een gemoedelijkheid die onder Den Uyl onmogelijk zou zijn geweest. Van het luidruchtig beleden puin ruimen van Wiegel kwam niet veel terecht, maar het kabinet bracht wel een breuk in de politieke stijl. Het maakte dat het kabinet-Den Uyl, achteraf bezien, het best te begrijpen is als het einde van de periode van ontzuiling en emancipatie. Het kabinet-Van Agt/Wiegel (1977-1981) hoorde nog bij de voorgaande periode als een reactie op het kabinet-Den Uyl, afhankelijk van datgene waartegen het reageerde. Wiegel kijkt niet voor niets nog steeds met iets van nostalgie terug naar de polarisatie van de jaren zeventig. Van Agt heeft er nooit misverstand over laten bestaan dat hij Den Uyl als de echte politicus beschouwde en dat hij als vice-premier niet veel meer had kunnen doen dan tegenwicht bieden. Zijn houding past in een katholieke politieke traditie. Voor het eerst kon een katholieke politieke stijl ongestraft uitgebuit worden zonder geweldig anti-papisme op te roepen: de weerzin die Van Agt opriep, was meer politiek dan religieus.Ga naar eind129 Het cda was christelijk, maar niet per se katholiek. Nu Den Uyl de typische calvinistische politicus was, kon zijn tegenstander zich als katholiek politicus presenteren en daarbij de steun verwerven van alle tegenstanders van de PvdA'er, ook de niet-katholieke. Het relativerende, het koket-bourgondische, de zalvende toon, het was allemaal spelen met katholieke tradities. Van Agt was een overtuigd katholiek, maar in de politiek schmierde hij. Ook in overeenstemming met een lange katholieke traditie van gedeisd optreden was Van Agts positie die van de underdog. Hij stelde zich op alsof hij tot een minderheid behoorde, niet tot de | |
[pagina 224]
| |
hoofdstroom. Over het relativeren van de politiek zei hij bijvoorbeeld: ‘Wij hebben allerlei vaderlandse kwaliteiten en deugden, maar het vermogen tot relativeren hoort daar toch beslist niet bij.’Ga naar eind130 Hij gebruikte hier het woord ‘wij’ voor de Nederlanders, maar stelde zich er zelf buiten. Zoals katholieken gewend waren, beschouwde hij de ‘vaderlandse kwaliteiten’ als het erop aankwam toch als iets protestants of eventueel socialistisch, maar blijkbaar niet als katholiek. Van Agt beschouwde zich niet als typische Nederlander en anderen zagen hem ook niet zo. Toch kon hij aansluiten bij een liberale, christelijk-historische en katholieke notabelengeschiedenis van relativering van de politiek. Tegenover de bezetenheid van politiek die Den Uyl belichaamde, stelde Van Agt vooral relativering. Zijn wapens waren stilte en passiviteit. Hij zweeg en verdween, vermeed Den Uyl en zegde het vertrouwen in het kabinet op met een toespraak in een uithoek van het land. Winnen kon hij wel, maar dan op een negatieve manier. Dat bleek nog niet in het kabinet-Den Uyl, het was ook nog maar half duidelijk onder Van Agt/Wiegel toen iedereen op de val van het kabinet zat te wachten, maar het werd daarna goed duidelijk in het hopeloze, o zo korte kabinet-Van Agt/Den Uyl (1981-1982). Toen dit kabinet na eindeloos getouwtrek bijna tot stand was gekomen, ontving Van Agt beoogd minister Marcel van Dam. ‘“Heb je er zin in?” “Nou, en of”, zegt Van Dam. “Daar was ik al bang voor”, mompelt Van Agt gelaten.’Ga naar eind131 Hij moest nog een keer geloven aan een kabinet met de tegenpartij om de voorkeur voor centrum-links bij een belangrijk deel van zijn partij tevreden te stellen. In het dagboek dat der Dritte im Bunde, D'66-leider Jan Terlouw, maakte van zijn ervaringen in formatie en kabinet, blijkt hoe succesvol Van Agts passieve tactiek was. Ook al is het een boek van een politicus met een agenda, toch geeft het een mooi beeld.Ga naar eind132 Terlouw begon met een persoonlijke en politieke voorkeur voor samenwerking met de PvdA en stond kritisch tegenover Van Agt, maar het eind van het liedje was dat hij en Van Agt in de beste harmonie samenwerkten tegenover de PvdA. Van Agts stilte werkte beter dan Den Uyls betoog. ‘Met een inzet alsof hij een partijcongres voor zich had’ probeerde Den Uyl Van Agt te overtuigen. ‘Theoretisch had hij volkomen gelijk, maar ieder spoortje psychologie ontbrak.’ Toen het kabinet er eenmaal was, ging Terlouw zich steeds meer ergeren. Den Uyl ‘had grote kwaliteiten, maar hij heeft zich overleefd. Hij is onmogelijk geworden. Als Dries ook eens wat zegt zit hij na een halve minuut onrustig te schuiven op z'n stoel en na vijfenveertig seconden begint hij te interrumperen.’ Dries is tenminste bondig, vindt Terlouw als het kabinet is gevallen en een rompkabinet van cda en D'66 | |
[pagina 225]
| |
doorgaat. Waarom zijn die ‘beroepspolitici’ van de PvdA eigenlijk zo langdradig? ‘Waarschijnlijk omdat zij het ware geloof bezitten. Geloven is een zeker weten, zegt Paulus, en socialisten weten zeker dat ze gelijk hebben.’ In het relaas blijkt niet alleen de betekenis van persoonlijke verhoudingen, maar ook die van publieke beeldvorming. De woorden waarin Terlouw zijn verhaal giet, zijn de clichés van de jaren zeventig: Van Agt als de zwijgzame sfinx tegenover de gelovige en drammerige beroepspoliticus Den Uyl. Geen van de partijen kon zich nog aan de clichés ontworstelen en geen van de partijen wilde dat eigenlijk ook, met uitzondering van Terlouw die in het geweld ten onder ging. Er was iets misgegaan met de personen in de politiek. Bas de Gaay Fortman vond het begrijpelijk dat de politieke strijd zich op personen toespitste, maar signaleerde al in 1979 ‘dat de strijd tussen de personen zo'n negatief karakter heeft gekregen’. Men stemde niet meer uit positieve overtuiging op één uit het drietal Den Uyl, Wiegel of Van Agt, maar omdat men een hekel had aan (een van) de anderen.Ga naar eind133 Voordat het kabinet-Den Uyl geschiedenis werd, werd het herhaald in de vorm van een drama, misschien zelfs een klucht, zodat iedereen wist dat het afgelopen was. Den Uyl ging weliswaar nog jaren door, maar Van Agts vertrek kondigde het einde van een periode aan. Toen hij Den Uyl had uitgeschakeld, verliet hij plotseling de nationale politiek. Zijn missie als anti-Den Uyl zat erop en een eigen missie had hij daarna blijkbaar niet meer. De tijd was rijp voor Lubbers die zich niet liet verleiden tot Van Agts stijlparodie op Den Uyl en voor zichzelf en in de beeldvorming nooit zo diametraal tegenover Den Uyl is komen te staan, ofschoon zijn beleid toch veel meer dan dat van Van Agt afweek van Den Uyl. | |
Den Uyl als de leider van ‘de jaren zestig’De twijfels die er op het moment zelf misschien zijn geweest, zijn inmiddels blijkbaar verdwenen: het kabinet-Den Uyl was de politieke uitdrukking van de jaren zestig. Vriend en vijand zijn het hierover eens.Ga naar eind134 De linkse kritiek in de PvdA zelf en daarbuiten tijdens het kabinet werd naderhand irrelevant. Wat overbleef, was een nostalgische herinnering in kringen rond de PvdA. We weten allemaal dat het nooit meer kan worden als toen en dat willen we ook niet meer, is daar de teneur, maar ach, wat leefde de politiek en wat was het een mooie tijd! De voormalige tegenpartij is het daar hartgrondig mee eens. De vvd heeft zich vlak voor en onder het kabinet-Den Uyl ontwikkeld van de partij van de deftige burgerheren tot de conservatief-liberale volkspartij die ze sindsdien is gebleven. De partij | |
[pagina 226]
| |
kon Den Uyl nog onder Frits Bolkestein goed gebruiken als een mythe om zich tegen af te zetten. Bolkestein zelf zegt graag dat hij speciaal de politiek in ging om de ruïneuze gevolgen van Den Uyl en de zijnen te bestrijden - al houdt Van Thijn vol dat hij zich eerst bij de PvdA meldde alvorens bij de vvd terecht te komenGa naar eind135 - en Wiegel heeft zoals gezegd zijn politieke carrière gebouwd op de strijd tegen Den Uyl. De vvd heeft nooit veel behoefte gehad aan politieke theorie en het kabinet-Den Uyl was een mooie samenvatting van alles waar de partij tegen was, wat wilde men nog meer? Zelfs in de in 1994 aangetreden paarse coalitie had het kabinet nog een functie. Men kon - bijvoorbeeld bij de herdenking van 25 jaar kabinet-Den Uyl in 1998 - immers gezellig oude tegenstellingen ophalen en de suggestie wekken dat er nog diepgaande meningsverschillen bestonden, zonder dat het pijn deed. Het kabinet-Den Uyl kan echter beter als kanalisering dan als uitdrukking van de vernieuwingsgolf van de jaren zestig worden gezien. Zoals Den Uyl met zijn ‘smalle marge’ duidelijk maakte, wilde hij de bestaande parlementaire democratie gebruiken om stap voor stap de maatschappij te veranderen. Tegelijkertijd wees hij buitenparlementaire politiek af. Hij wilde de vernieuwingsbeweging zo kanaliseren dat ze de effectiviteit van de parlementaire politiek als motor van vernieuwing zou versterken, maar hij wilde niet al te veel sleutelen aan het vertegenwoordigende stelsel. De moeite die hij had om zijn evenwicht te bewaren tussen de gevestigde politici die vaak vonden dat hij zijn oor te veel liet hangen naar zijn achterban en aan de andere kant de critici van de bestaande politiek die hem toch maar een gewone politicus of zelfs een regent vonden, tekent zijn positie. Hij heeft daarom ook maar een jaar of vijf het beeld van de ideale politieke leider kunnen belichamen. Dat was niet alleen korter dan de andere leiders van de politieke canon die in dit boek aan de orde komen, maar het was ook nog eens dubbelzinniger omdat leiderschap als zodanig toen verdacht was. Den Uyl moest dus leider zijn, maar eigenlijk ook weer niet. De ambivalentie van de manier waarop Den Uyl de belichaming van de jaren zestig en van het leiderschapsideaal van zijn tijd was, is ook te vinden in zijn houding tegenover de politieke thema's van die jaren. Spreiding van macht, kennis en inkomen was het motto van zijn kabinet, en in zoverre dat klassieke sociaal-democratische thema's waren, pasten ze uitstekend bij Den Uyl. Hij had niet veel op met de rode familie en ook niet met Drees' zuinigheid en ingetogen bestuursstijl, maar hij streed uit alle macht voor de verheffing van de arbeidersklasse. De immateriële waarden die in de jaren zestig en zeventig aan het linkse politieke pakket werden toegevoegd, spraken hem veel minder aan. Staatkundige vernieuwing, milieu, vrouwen- | |
[pagina 227]
| |
emancipatie en de strijd rond abortus waren zaken waarvoor hij zich pas ging interesseren toen hij er door anderen op was geattendeerd. Met zijn stijl van ‘dominee van het socialistische woord’ belichaamde hij de politieke cultuur van de jaren zestig-zeventig, maar in de politieke thema's die zijn voorkeur hadden was hij traditioneel sociaal-democratisch. Op het eerste gezicht was hij ook als privé-persoon traditioneel. Hij was keurig getrouwd en vulde zijn schaarse vrije tijd bij voorkeur met zijn gezin. Er was echter een opvallend verschil met voorgaande generaties. Zijn vrouw Liesbeth den Uyl was een geheel ander type dan mevrouw Colijn-Groenenberg of mevrouw Drees-Hent waren geweest - en overigens ook dan bijvoorbeeld de onzichtbare mevrouw Van Agt. Henk Hofland ergerde zich aan de persoonlijke politiek van Van Agt en zeker aan ‘het publieke bedanken van Eugénie die zo vaak alleen zit, onlangs nog “het vrouwtje”, alsof hij de enige politicus was die er een op de kop had getikt’.Ga naar eind136 Liesbeth den Uyl had eigen politieke functies, en dan niet in de charitatieve sfeer waarin vrouwen altijd hadden gefunctioneerd. Zij was een zelfstandige vrouw met eigen politieke opinies die zich heeft ingezet voor vrouwenemancipatie, en voor de Dwaze Moeders in Argentinië. Den Uyl deed er niet geheimzinnig over dat zij weleens anders dacht dan hij. Hij had, zei hij voor de kro-televisie in 1974, ‘een hevig gesprek’ met haar gehad over abortus: ‘ze moet natuurlijk zelf zeggen hoe zij er tegenaan kijkt, daar heeft ze alle recht en vrijheid toe, maar mijn vrouw heeft dus heel erg de neiging zich te solidariseren met de positie van de vrouw’.Ga naar eind137 Willem Drees jr, zoon van Vader Drees en voorman van de PvdA-afsplitsing Democratisch Socialisten '70, verklaarde Den Uyls radicalisering omstreeks 1970 deels uit haar invloed. ‘In de jaren zestig had zij haar handen nog vol aan de vele kleine Uyltjes. In de jaren zeventig had zij meer tijd om hem 's avonds uit te leggen welke zaken hij feller moest aanpakken.’Ga naar eind138 Drees was duidelijk noch met de richting van Den Uyls politiek, noch met de invloed van diens vrouw erg ingenomen. Den Uyl heeft later, toen hij al in de neergaande fase van zijn politieke loopbaan beland was, nogal mislukte pogingen gedaan om mee te doen aan pretprogramma's op tv. Succesvoller was de aandacht voor zijn privé-leven omstreeks 1970, zoals die in interviews en portretten naar voren kwam. ‘Thuis bij meneer Den Uyl’ is de titel van een stuk in Margriet in 1971 dat Den Uyl de moeite van het archiveren waard heeft gevonden.Ga naar eind139 Het is geschreven in de beste tradities van het routinestuk: ‘Links bestookt hij zijn zoon Xander op het dambord. Uiteraard valt hij aan over de linker vleugel.’ De journalist noteert de aarzeling die Den Uyl heeft om een journalist bij zich thuis toe te laten, maar die aarzeling zal het bij een groot deel | |
[pagina 228]
| |
van het Nederlandse publiek juist goed gedaan hebben. Anderhalf jaar later verscheen in hetzelfde blad een stuk over Liesbeth den Uyl onder de titel ‘Politiek kan best charmant zijn’ dat vooral bestaat uit foto's van de bijdetijdse kleding van deze vrouw die toch maar moederschap over zeven kinderen combineert met politieke bezigheden.Ga naar eind140 Interessanter is ‘Een dag uit het leven van een Rooie vrouw’ in Eva uit datzelfde jaar: ‘Het dagelijks leven van Liesbeth den Uyl ziet er anders uit dan dat van de doorsnee huisvrouw. Niet omdat ze de echtgenoot is van een van Nederlands toppolitici [...] maar omdat ze persoonlijk mee wil bouwen aan een betere maatschappij. Jazeker, haar gezin [...] komt op de eerste plaats, zoals ze zelf zegt, maar ze heeft rigoureus tijd gemaakt voor activiteiten in wijdere kring. Politiek en vrouwenemancipatie spelen daarin een belangrijke rol.’Ga naar eind141 Liesbeth den Uyl was een vrouw van haar tijd. Daarbij hoorde misschien wel de verklaring dat het gezin op de eerste plaats kwam, maar ondertussen had ze een zelfstandige politieke rol waaraan ze veel energie gaf. Het tekent de politiek van die tijd. Bij Colijn en Drees was er een zekere parallel tussen de rol van hun gezin en echtgenote en die van hun partij: zij verwachtten er warmte en bijna onvoorwaardelijke ondersteuning te vinden. Iets van zo'n parallel is er ook bij Den Uyl, maar dan in een andere zin. Zowel partij als echtgenote en gezin waren zelfstandiger en kritischer geworden en hadden niet langer vanzelfsprekend een ondersteunende functie. En zoals de PvdA zich in navolging van de vernieuwingsbewegingen van de jaren zestig ging oriënteren op de maatschappij buiten Den Haag en ‘actiepartij’ wilde worden, zo hield ook Liesbeth den Uyl zich in haar maatschappelijke activiteiten met politiek bezig in een andere dan Haagse zin. Niet alleen Liesbeth den Uyl paste in haar tijd, maar het niet geheel stofvrije huishouden van de Den Uyls was volgens de verhalen ook een soort woongemeenschap: een ‘instuif’ van zelfstandige bewoners die hun eigen gang gingen, waar gasten zelf kookten en een ‘beatgroep’ van een van de zoons in de kelder repeteerde. ‘Kritisch, langharig en gezellig thuis’ stond boven een krantenartikel over twee kinderen van Den Uyl.Ga naar eind142 Den Uyl zei dat hij veel leerde van de confrontatie met de jaren zestig aan de keukentafel. Hij deed het achteraf soms wel voorkomen of hij alle ontwikkelingen van tevoren had zien aankomen, maar hij heeft nooit de pretentie gehad de gids van de jaren zestig te zijn geweest. Privé was hij de oudere man die zich soms door zijn vrouw of zijn kinderen liet leiden.Ga naar eind143 Publiekelijk liet hij dit blijken en het bepaalde mede zijn politieke persoonlijkheid. Die persoonlijkheid was niet gevormd door de jaren zestig, maar nam de invloeden daarvan op. | |
[pagina 229]
| |
Het is misschien symbolisch voor de stand van de politiek op dat moment. Hierin stond leiderschap niet alleen ter discussie, maar was het ook de vraag of dat eigenlijk wel in Den Haag gezocht moest worden. Waren niet kleinschalige verbanden even belangrijk en was modern leiderschap niet vooral horizontale samenwerking in de maatschappij? Den Uyls energie was op de Haagse politiek gericht, maar veel vernieuwers hadden hun twijfels over de waarde van die politiek. Den Uyls persoonlijkheid en zijn huiselijke omstandigheden kwamen aan de orde in de media, maar in wezen vond hij dat het persoonlijke er in de politiek niet toe moest doen. De nadruk op persoonlijke eigenaardigheden was iets van Van Agt die er vooral mee suggereerde zich niet echt druk te maken over politiek. De PvdA zette in de verkiezingscampagne van 1977 wel op de persoon van Den Uyl in - ‘Kies de minister-president’ -, maar hij belichaamde eigenlijk vooral in zijn publieke stijl en niet zozeer als persoonlijkheid de vernieuwingsbeweging van zijn tijd. In dit opzicht zou Van Mierlo een meer voor de hand liggende kandidaat zijn geweest, maar deze droeg weer een sfeer van relativering van de politiek uit, had weinig gevoel voor machtspolitiek en zijn partij bleef vrij klein; hij had bij lange na niet de politieke positie van een Den Uyl. Dat het elders soms anders ging, blijkt in de vergelijking met de grote internationale voorbeelden van politiek leiderschap uit de jaren zestig en vroege jaren zeventig: Willy Brandt, het voorbeeld voor Den Uyl en John F. Kennedy, in de jaren zestig algemeen gezien als het voorbeeld van een nieuwe geest in de politiek. Deze twee leiders combineerden, ieder op eigen wijze, een op hun persoon gerichte stijl met machtspolitiek en grote ambities. | |
Brandt, Kennedy en personen in de politiekDe buitenlandse politieke leider met wie Den Uyl het meest in verband is gebracht, is de Duitse sociaal-democraat en bondskanselier Willy Brandt (1913-1992). Brandts tussentijdse verkiezingsoverwinning in 1972 was een stimulans voor Den Uyl. Parool-journalist Harry van Wijnen die de politicus Den Uyl op de voet volgde, merkte op: ‘In zijn Europese oriëntatie is hij sinds jaar en dag zo hevig geïnteresseerd in het wel en wee van Brandts politiek dat er van een zekere vereenzelviging sprake is.’ Den Uyl ‘reed even mee in Willy Brandts verkiezingstrein’ en had het graag over ‘mijn vriend Willy’. Brandt was ‘in vele opzichten Den Uyls grote voorbeeld geweest’ en werd bij diens dood gevraagd een woordje over zijn geestverwant te schrijven.Ga naar eind144 | |
[pagina 230]
| |
Er waren voor de hand liggende overeenkomsten tussen Den Uyl en Brandt. Zij hadden moeten vechten voor het leiderschap in hun eigen partij. De twee partijen hadden ook lang moeten wachten op het regeringsleiderschap: de PvdA vijftien jaar na Drees, de spd nog veel langer, vanaf 1930. Den Uyl en Brandt vertegenwoordigden ook beiden een geest van vernieuwing in de politiek. ‘Mehr Demokratie wagen’ noemde Brandt het in zijn eerste regeringsverklaring van 1969. Al eerder hielpen zij de sociaal-democratie omvormen van arbeiders- naar volkspartij, maar nu ging het om een omslag in de nationale politiek. In Nederland verwachtten velen dat de jaren zestig in het kabinet-Den Uyl een politieke vertaling zouden vinden, in Duitsland dat er na de voorzichtige en bezadigde jaren-vijftig-politiek van de cdu van Konrad Adenauer in 1969 eindelijk een nieuwe wind zou gaan waaien.Ga naar eind145 Evenals Den Uyl moest Brandt aanvankelijk niet veel hebben van de buitenparlementaire vernieuwingsbeweging, maar probeerde hij de beweging later te integreren in de sociaal-democratie.Ga naar eind146 Daarbij ontmoette Brandt nog duidelijker dan Den Uyl de vernieuwingsbeweging in zijn familie: zijn zoon werd gearresteerd wegens protestacties. Verder had ook Brandt zich voorgesteld langer aan de regering te blijven; hij werd in 1969 en opnieuw in 1972 bondskanselier, maar moest in 1974 aftreden nadat was gebleken dat zijn naaste medewerker Günter Guillaume een ddr-spion was. Nadien hield ook Brandt iets mythisch; in zijn geval ging het zelfs meer om zijn persoon als zodanig, aangezien de spd met Helmut Schmidt ook de volgende bondskanselier leverde. Het aftreden zelf had in beide gevallen duidelijk iets te maken met de stijl van de leider. Met hun discussiërende, op overtuigen gerichte stijl van leiding geven pasten Brandt en Den Uyl goed in hun tijd, maar waren zij kwetsbaar voor kritiek. Toen er kritiek kwam op Brandts ‘Führungsstil’, schreef een naaste medewerker hem dat die voortvloeide uit onbegrip voor ‘nicht-autoritären Autorität’. ‘Was Dir die Sympathie vor allem junger Menschen gewann, nämlich die Behutsamkeit im Umgang mit der Macht, das Vertrauen in die Überredung und der Appell an das Vernünftige, wendet sich nun ins Gegenteil.’Ga naar eind147 Brandt zelf beklemtoonde op een belangrijk moment, bij zijn aanvaarding van de Nobelprijs voor de vrede, dat twijfel in de politiek belangrijk was, omdat die het bestaande niet als vanzelfsprekend aannam en er niet maar één waarheid was.Ga naar eind148 Bij de leiderschapsstijl beginnen echter ook de verschillen. Terwijl Den Uyl vooral achteraf van gebrek aan leiderschap beschuldigd werd - naar aanleiding van de kabinetsformatie van 1977 en, meer verhuld, het management van de Molukse treinkaping bij De Punt in datzelfde jaar - leidde | |
[pagina 231]
| |
de kritiek op Brandts leiderschap zijn val in. Zonder die kritiek was hij hoogstwaarschijnlijk niet afgetreden in de spionageaffaire. De positie van minister-president, meer primus inter pares dan grote leider, en de in het algemeen weinig op groot leiderschap ingestelde politieke cultuur in Nederland zouden Brandt op het eerste gezicht beter zijn bekomen. Maar hij was bondskanselier in Duitsland en aan hem werden andere eisen gesteld. Hij wilde zich ook op andere terreinen onderscheiden. De buitenlandse politiek was voor Den Uyl een zaak die het liefst zo geregeld moest worden dat hij er geen omkijken naar had,Ga naar eind149 maar stond voor Brandt centraal. Dit had te maken met het verschil tussen het kleine Nederland en de grote mogendheid Duitsland en vooral met de bewogen Duitse geschiedenis: Brandts grootste prestaties liggen op het terrein van de relaties met de ddr en met de voormalige oorlogstegenstanders. Brandts verleden had hem voorbereid voor een rol in de buitenlandse politiek. Voordat hij bondskanselier werd, was hij minister van Buitenlandse Zaken in de ‘große Koalition’ met de cdu/csu en voordien had hij zich als burgemeester van Berlijn onderscheiden door optreden aan het internationale front. Brandt paste beter dan Den Uyl in de stijl van de buitenlandse betrekkingen waarin symboliek, goede vormen en de uitstraling van de persoonlijkheid kunnen worden uitgebuit. Hij was goed in gebaren die de verzoening met slachtoffers van Duitsland moesten uitdrukken, zoals zijn spectaculaire knieval in 1970 in Warschau, toen hij knielde bij het monument voor de gevallenen bij de Opstand in het getto van de Poolse hoofdstad. Den Uyl ging door voor een gewone Nederlander en stond ambivalent tegenover een politiek die zich op de persoon toespitste. Brandt was een ongewone Duitser en hij benadrukte dat. In zekere zin draaide het leven van Brandt nog meer om de socialistische beweging dan dat van Den Uyl. Brandt was, zoals hij het mooi uitdrukte, in het socialisme ‘hineingeboren’: ‘Ik was als 't ware socialist van geboorte.’Ga naar eind150 Door zijn achtergrond belandde hij als vanzelf in de socialistische wereld, die in Duitsland zeker zo verzuild was als in Nederland. Brandt heeft als kind nauwelijks een gezinsleven gekend en de socialistische beweging was voor hem een gezinsvervangend thuis. Hoewel hij dus een geheide partijpoliticus was en zelfs van 1964 tot 1987 partijvoorzitter en daarna erevoorzitter, was voor hem de directe relatie tussen persoon en publiek veel belangrijker dan voor Den Uyl, die wat onhandig was in direct contact met de bevolking en voor wie de partij alfa en omega was. Brandt wist hoe hij met de massa moest omgaan, zoals bij crisissituaties in Berlijn, toen hij door de menigte toe te spreken voorkwam dat pro- | |
[pagina 232]
| |
testen op gewelddadige confrontaties met Oost-Berlijn zouden uitlopen.Ga naar eind151 Mensen reageerden emotioneel op hem. Volgens persverslagen waren zijn verkiezingsbijeenkomsten op het hoogtepunt van zijn roem en macht in 1972 gewijde uren, waar de hoofdpersoon in een gregoriaanse melodie, de handen tastend uitgestrekt, zijn boodschap preekte. Het was de tijd dat Brandt bijna met Christus op één lijn gesteld werd.Ga naar eind152 De indruk die hij maakte, schreven spottende tegenstanders wel toe aan zijn ‘sozialdemokratische Bergpredigt’. Zelf gaf hij toe dat hij ‘protestantisch geprägt’ was maar zei hij dat hij ‘gegen jeden missionarischen Eifer gewappnet’ was.Ga naar eind153 Hij was inderdaad minder missionaris dan Den Uyl; het was bij hem meer een kwestie van sfeer, een bijna religieuze stemming die suggereerde dat het om meer dan gewone politiek ging. De kritiek op Brandt kort daarna was zeker deels een reactie tegen de overdreven verering die journalisten zichzelf achteraf kwalijk namen. In de politicus Brandt was de persoon Brandt cruciaal. Wat van de mens Den Uyl naar buiten kwam, hield meestal vrij rechtstreeks verband met zijn politieke werk. Brandt was een societyfiguur van wie alles interessant gevonden werd. Jaren na zijn kanselierschap en enige tijd na een ernstige ziekte, verscheen een interview in Der Spiegel onder de kop ‘Willy Brandt über seine Gesundheid und den Zustand der spd’; de onderwerpen werden ook in deze volgorde behandeld.Ga naar eind154 Er was over Brandt niet alleen veel te vertellen, maar hij deed dat ook graag zelf. Den Uyl heeft allerlei lezingen en beleidsstukken geschreven, maar heeft niet meer de tijd gehad memoires te schrijven. Hij was ook te veel met de zaak bezig om echte egodocumenten te publiceren. Brandt heeft sinds hij veertiger was voortdurend persoonlijke verslagen geschreven van zijn politieke loopbaan. Brandts karakter en persoonlijke levensgeschiedenis hadden iets romantisch. De oorlog had op het leven van zijn generatie een stempel gedrukt, maar in het geval van Brandt kwam daar zijn vlucht in 1933 voor Hitler naar Noorwegen bij, waar hij tot 1947 zou blijven. Het had Brandt een bijzondere internationale oriëntatie gegeven, maar het was later ook een wapen voor conservatieve tegenstanders die zijn Duits-zijn in twijfel trokken. Pas tijdens zijn kanselierschap was zijn ballingschap vooral een teken dat hij aan de goede kant had gestaan en een troef die Brandt aantrekkelijk maakte voor progressieve jonge kiezers. Interessant voor de vergelijking met Den Uyl is dat zijn ballingschap niet gemakkelijk was maar in wezen toch een groot avontuur. Zijn identiteit werd erdoor gevormd - hij nam er zelfs een nieuwe naam aan: Herbert Frahm werd Willy Brandt - en hij wende aan een leven als bohémien.Ga naar eind155 Later zei hij dat hij geen aanleg voor ascetisme had en dat was een eufemisme. | |
[pagina 233]
| |
Hij hield van het goede leven en hem omgaf altijd een sfeer van dynamiek en avontuur. Hij was geen evenwichtige persoon, maar iemand met heftige emoties, depressies waardoor alle werk tot stilstand kwam en tijden waarin hij veel meer dronk dan goed voor hem was. Brandt was een leider met een uitstraling van een emotionele intensiteit die in Nederland na de oorlog amper is voorgekomen. In 1955 schreef een journalist dat Berlijn behoefte had aan ‘politischen Eros’ en dat de persoon van Brandt iets wist los te maken.Ga naar eind156 Als bondskanselier zou zijn kapitaal niet in de laatste plaats bestaan uit aantrekkelijkheid. Dat was anders dan de beslisser Adenauer die jaren-vijftig-zekerheid had uitgestraald. ‘Adenauer wurde respektiert, Willy Brandt wird geliebt,’ zei minister en naaste medewerker Egon Bahr bij Brandts val.Ga naar eind157 Het was een belangrijke politieke kwaliteit rond 1970, maar ook een kwetsbare: bij zijn aftreden werd opgemerkt dat hij wat meer van Adenauer had moeten hebben.Ga naar eind158 Brandt hield niet van conflicten, wilde graag dat mensen hem mochten en buitte zijn aantrekkelijkheid ook als persoon uit. Zijn tweede vrouw Rut zag hem voor het eerst op een feestje: ‘Er war umschwärmt von Damen, und er hatte offenbar nichts dagegen.’Ga naar eind159 Hij zou uiteindelijk drie keer trouwen en ondertussen waren er de ‘Frauengeschichten’ zoals tijdgenoten en biografen het noemen. Al vroeg speelden die een rol in de politiek. Toen hij in de Bondsdagverkiezingen van 1961 kandidaat was voor het kanselierschap, verscheen een boek onder de titel ...da war auch ein Mädchen met brieven van een vroegere maîtresse.Ga naar eind160 In de crisis die tot zijn aftreden in 1974 leidde, doken er opnieuw verhalen op. Het werd wel geaccepteerd dat Brandt er een grapje over maakte - ik ben nu eenmaal geen pilaarheilige, zei hij, terwijl zijn vrouw ernaar moest luisterenGa naar eind161 - maar de verhalen hielpen natuurlijk niet. Ze waren allereerst een particuliere zaak, maar tegelijk zeggen ze iets over het type politicus dat Brandt was: dat suggereerde avontuur en een gerichtheid op warme relaties, niet doorsnee politiek maar risico. Brandt hechtte overigens aan stijl en een zekere distantie. Hij zou nooit als Den Uyl bij bijeenkomsten gezellig op de grond zijn gaan zitten, zeker niet toen hij in 1971 door de Nobelprijs voor de vrede definitief tot de categorie van de buitengewone politici was toegetreden. Den Uyl deed zijn best te tonen dat zijn kabinet meer was dan gewone politiek en nieuwe horizonten opende; Brandt bewerkte deze indruk met andere middelen, niet in de binnenlandse politiek die volgens velen niet goed uit de verf kwam, maar in de spectaculaire buitenlandse politiek, en niet allereerst belichaamd in een program als Keerpunt maar in zijn persoon zelf. De Ära Brandt was bijzonder maar ze was ook snel voorbij. Ook het kabinet-Den | |
[pagina 234]
| |
Uyl ging voorbij, maar bij Brandt was het de persoon die opgang en neergang belichaamde: de prachtige successen van Ostpolitik en ontspanning en de desillusies van de jaren die volgden. In Nederland was er geen politicus die als persoon zo centraal stond. De enige die in stijl enigszins aan Brandt doet denken, is niet Den Uyl maar Van Mierlo, ook de belichaming van een nieuwe tijd, avontuur, een onburgerlijke levensstijl en persoonsgebonden politiek. Alleen al het denkbeeld van de vergelijking maakt de grote afstand duidelijk. Van Mierlo had het aarzelende van Brandt (en zelfs de fascinatie door buitenlandse politiek), maar Brandt had een veel grotere zucht naar macht. ‘Verstehst du denn gar nicht, dass ich Macht will!’ riep hij in de jaren vijftig zijn vrouw toe.Ga naar eind162 Hij verwierf macht en wist die te gebruiken. Evenals de Nederlandse heeft de Duitse politiek een geschiedenis van sterke partijen. De verklaring voor de grotere nadruk op de persoon in Duitsland ligt dus niet in de afwezigheid van partijen; Brandt was immers overduidelijk een partijman. Daarnaast werkte echter de verplichting een coalitie aan te gaan met een (vrijwel) even grote partner in Nederland een weinig geprofileerd persoonlijk leiderschap in de hand en was er de gewoonte van terughoudend en niet erg zichtbaar bestuur. Populisme, opgevat als een directe, emotionele band tussen een populaire figuur en een niet georganiseerde massa, heeft Nederland weinig gekend. Charisma is in Nederland het duidelijkst aanwezig geweest bij de sterkst georganiseerde partijen, rond de Troelstra's en de Kuypers. Tot op de dag van vandaag kan het plebisciet, of het nu zaken of personen betreft, er op niet veel sympathie rekenen. Bij Brandt was dat anders. De democratische vernieuwing die hij op de agenda wilde zetten, bevatte een plebiscitair element. De direct betrokkenen moesten meebeslissen. ‘Sie wollen sozusagen ein plebiszitäres Element in die Politik einführen?’ vroeg Der Spiegel. ‘Ja, ich scheue mich nicht vor dem Ausdruck plebiszitär,’ antwoordde Brandt.Ga naar eind163 Nu ging deze discussie over het stimuleren van democratisering en niet over de persoon Brandt zelf, maar het is duidelijk dat Brandt altijd gebruik heeft gemaakt van zijn persoonlijkheid als middel om zijn aanhang te binden. Brandts politiek concentreerde zich op zijn persoon en hij heeft daarbij jarenlang één figuur voor ogen gehad. Zoals Brandt het voorbeeld was voor Den Uyl, zo had Brandt op zijn beurt ook weer een voorbeeld. Hij heeft er zijn verkiezingscampagnes en zijn eigen imago in de jaren zestig bewust naar gestileerd: de Amerikaanse president John F. Kennedy (1917-1963).Ga naar eind164 Brandt was burgemeester van Berlijn toen Kennedy er zijn beroemde bezoek aflegde en Brandt heeft het contact gekoesterd. Hij gaf zijn Begegnungen mit Kennedy (1964) uit en benadrukte de parallellen. Hij was drieënhalf | |
[pagina 235]
| |
jaar ouder dan de Amerikaan, maar trachtte dezelfde indruk van jeugdige dynamiek, bravoure en man van de wereld te maken, wat tegenover de bejaarde Adenauer niet al te moeilijk was. Tegen de tijd dat hij kanselier werd, stond hij wel weer op eigen benen, maar zijn Kennedy-imitatie zegt iets over de indruk die de president in Europa maakte en over de plaats die de leidersfiguur Brandt bezien vanuit Nederland inneemt: halverwege Den Uyl en Kennedy. Het is bekend dat de moord op jfk in Nederland een geweldige indruk maakte.Ga naar eind165 Tot de Tweede Wereldoorlog had de Amerikaanse politiek in Nederland nooit veel losgemaakt en zelfs het grote prestige van de bevrijders had er niet toe geleid dat Amerikaanse politici na de oorlog een voorbeeldrol kregen. Maar dat veranderde met Kennedy en daarom komt hij als Amerikaan in dit boek voor. Zijn presidentschap was in 1960 ook in Nederland verwelkomd als het begin van een nieuwe tijd, het enthousiasme was daarna wat weggeëbd, maar de moord in 1963 maakte van Kennedy een icoon. Allerlei min of meer jeugdige, niet al te lelijke Nederlandse politici zouden in de volgende jaren Nederlandse Kennedy's worden genoemd, tot Ruud Lubbers en Wim Duisenberg aan toe. Maar degene die het meest met het epitheton is lastiggevallen, is Hans van Mierlo: ‘Ik heb geen behoefte om te spelen. Ze hebben het over Kennedy-achtige image. Ja, ik weet 't niet hoor. Ik weet 't verdomd niet, hoor. 't Schijnt wat met die lok... Ik ga heel weinig naar de kapper. Ik denk dat het behoefte is van de mensen te personifiëren, te etiketteren. Ik heb helemaal geen behoefte aan een etiket.’Ga naar eind166 Van Mierlo is wel in 1968 in de Verenigde Staten geweest om er de verkiezingscampagne van Johns broer Robert te gaan zien, die in datzelfde jaar ook vermoord werd. Hij was duidelijk gecharmeerd van de Amerikaanse verkiezingsstrijd. In een interview verkondigde hij: ‘Het persoonlijk element is een van de grootste krachten in een verkiezingscampagne. Ideeën kunnen de kleine groepen enthousiast maken, maar mensen bereiken de grote massa's. De politiek in Nederland is dood, omdat de persoon eruit verdwenen is, omdat niemand van de politici persoonlijk aangevallen kan worden.’Ga naar eind167 Van Mierlo's stijl sprak in Nederland aan, maar met zijn voorstellen voor een meer personalistische politiek heeft hij toch maar beperkt succes gehad. Ondanks decennialange klachten over amerikanisering van de politiek is in de twintigste eeuw niet één politicus zonder partij werkelijk succesvol geweest. En een Kennedy is Van Mierlo niet geweest. Op het eerste gezicht vertoonde hij er overeenkomsten mee door zijn uitstraling van jeugd en dynamiek, maar dat is maar een deel van de politicus Kennedy. Hij was in 1960 de verpersoonlijking van een nieuwe geest die zich tegen de saaie jaren- | |
[pagina 236]
| |
vijftig-politiek van Eisenhower verzette, zoals in Nederland de politiek zich in de tijd van Van Mierlo ook tegen het voorafgaande decennium afzette. Maar Kennedy deed dat op een manier tegenovergesteld aan de richting die de Nederlandse politiek omstreeks 1970 insloeg. Kon Den Uyl zich in Brandts voorzichtige leiderschapsstijl wel herkennen, Van Mierlo zou geen affiniteit gevoeld hebben met de macho aspecten van Kennedy's leiderschap. Kennedy was president in de tijd van de seksuele bevrijding, maar vóór de tweede feministische golf. Zijn echtgenote Jacqueline verhoogde het culturele en mondaine aanzien van zijn presidentschap sterk, maar hij hield er verder een onwaarschijnlijke reeks van vriendinnen, veroveringen en avontuurtjes op na. Hij deed er tegenover zijn directe omgeving niet geheimzinnig over. Toch bleef het buiten de publiciteit door de nog gezagsgetrouwe houding van de pers; in de vorm van een macho imago kon het zelfs rekenen op enige instemming onder de bevolking. Kennedy paste in de wereld van figuren als Ernest Hemingway, de stoere schrijver met wie hij zich verbonden voelde, en Norman Mailer die in Kennedy de macho held verheerlijkte die het land de weg wees en verborgen behoeftes aan de oppervlakte bracht.Ga naar eind168 Kennedy's macho politiek was ten eerste de uitdrukking van zijn opvatting van democratie. Hij had een ‘Carlylean approach to society’ en geloofde dat ‘history was full of heroes’.Ga naar eind169 Democratieën dreigden het zich te gemakkelijk te maken, zeker de Verenigde Staten van de jaren vijftig waar alles zo goed geregeld en rustig was. Kennedy meende dat grote mannen de geschiedenis bepaalden en dat de democratie behoefte had aan sterk leiderschap. Zijn interesse ging uit naar de buitenlandse politiek als een terrein waar grote leiders de confrontatie met elkaar aangingen. De Cubacrisis zag hij bijna als een western, waarin de leiders van Amerika en Rusland als kerels tegenover elkaar stonden. Leiders verpersoonlijkten hun land. Ontmoette hij premier Nehru en concludeerde hij dat deze ‘in decline’ was, dan kon het niet anders of India zelf was ook in verval.Ga naar eind170 Politiek draaide om leiders, zo dacht Kennedy erover, en zijn bewonderaars beaamden het: ‘the central fact of politics has always been the quality of leadership under the pressure of great forces’, schreef Theodore White in de inleiding van zijn beroemde The making of the president 1960, het boek waarin hij de verkiezingscampagne beschreef en waarmee hij een genre in de politieke literatuur begon. Ook Arthur Schlesinger, een even beroemde Kennedy-auteur, meende al voor 1960 dat een nieuwe politieke era aanbrak waarvan ‘vigorous public leadership would be the essence’.Ga naar eind171 Het was allemaal net eerder dan de jaren zestig in Nederland of Brandts nieuwe politiek in Duitsland. De overeenkomst was het verzet tegen de jaren | |
[pagina 237]
| |
vijftig als een al te rustige en te behoudende tijd. Maar de remedie was bijna tegengesteld. Werd in Europa, en in het bijzonder in Nederland, enkele jaren later het politieke leiderschap als zodanig ter discussie gesteld, in de Verenigde Staten werd er juist het heil van verwacht. Het ging erom ‘to get the country moving again’ en de president moest daartoe de stoot geven. Hij en zijn omgeving keerden zich tegen bureaucratie en tegen eigenlijk alle vaste structuren in de overheid en wilden vertrouwen op de in echt Weberiaanse zin charismatische kwaliteit van de president die vooral tot haar recht kwam in al dan niet gedramatiseerde crisissituaties.Ga naar eind172 Het tweede aspect van het macho leiderschap was zijn erotische dimensie: op een heel concreet niveau, in het ‘Oh, Jack I love yuh, Jack, I love yuh, Jack - Jack, Jack, I love yuh’ van een fan in de massa bij de verkiezingen,Ga naar eind173 maar ook op een abstracter niveau. Zijn leiderschap bevatte een erotische dimensie in de zin van avontuur, spanning en een aantrekkingskracht die sterk emotioneel geladen was. In de Kennedyliteratuur gaat het steevast over zijn ‘style’. Er is inmiddels een stapel boeken die uitlegt dat achter die stijl een aan seks verslaafde, chanteerbare, egoïstische, zieke en gedrogeerde man schuilging.Ga naar eind174 In een recensie van de eerste poging tot debunking wees Norman Mailer er al op dat die literatuur de kant van Kennedy negeert die het grote publiek aansprak, namelijk het beeld waarmee Kennedy zijn land inspireerde. Alle debunking leidde er ook later niet toe dat zijn mythe verdween.Ga naar eind175 Er ging een grote energie van hem uit die mensen in beweging kon brengen. In het Huis van Afgevaardigden en de Senaat of in wetgeving lag niet zijn eerste kracht. Zijn vader had hem al vroeg bestemd voor het presidentschap en heeft met zijn enorme fortuin en ambitie bewust een romantisch beeld geschapen van de jonge Kennedy. Zijn leven werd al snel ‘larger than life’, zoals hijzelf zei in reactie op Whites campagneboek.Ga naar eind176 White heeft in een terugblik gezegd dat hij zijn boek als een roman heeft willen schrijven, met een plot en een hoofdpersoon.Ga naar eind177 Kennedy zelf was een groot lezer, zag geschiedenis in een romantisch licht van sterke individuen en het beeld van zijn eigen leven kreeg al snel trekken van een roman of een Hollywoodfilm. Kennedy introduceerde een nieuwe stijl van politiek bedrijven die appelleerde aan een maatschappij van individuen. Andere leiders boeiden hun aanhang door hun identificatie met het centrale thema van een bepaalde groep - zoals in de negentiende eeuw het geloof van de kleine luyden of de sociale problemen van de arbeiders - en werden vereerd als voorman en exponent van een groep. Kennedy projecteerde het beeld van een moderne, avontuurlijke en actieve persoon die de wereld veroverde, een voorbeeld ter | |
[pagina 238]
| |
navolging voor autonome individuen, die het gevoel hadden vertrouwd te zijn met een leider die ze eigenlijk alleen uit de verte kenden. Na de moord schreef de nrc in Nederland dat ‘J.F. Kennedy dankzij de moderne communicatiemiddelen en vooral de televisie voor miljoenen zelfs een persoonlijke relatie geworden’ was.Ga naar eind178 John Hellmann, een historicus van zijn mythe, vat het mechanisme kernachtig samen: ‘Whereas a leader committed to a definite cause or agenda bonds with citizens as a group, aggrieved by some social injustice or frustration, Kennedy, committed to the fulfillment of his own image, bonded with individuals.’Ga naar eind179 In de ogen van Norman Mailer was Kennedy een ‘existential hero’ die zichzelf voortdurend vormde.Ga naar eind180 De moderne mens identificeerde zich daar graag mee. Er hoorde een imago van krachtdadigheid bij, maar het ging uiteindelijk minder om concrete maatregelen dan om de inspirerende werking. Dit kon iets heel oppervlakkigs hebben, maar niet noodzakelijk. In politiek gaat het maar deels om concrete maatregelen op zichzelf, belangrijk is evenzeer de maatschappelijke steun ervoor en de symboolwerlking die ervan uitgaat. In zijn tijd was Kennedy een progressief symbool van verzet tegen het conformisme van de jaren vijftig, maar later was het assertieve individu niet meer een per se progressief type en kon zelfs Ronald Reagan de Kennedy-symboliek gebruiken. Bovendien lokte Kennedy's op zijn persoon gerichte stijl debunking als het ware uit: als de mythe van hem een superman maakte, wat was er dan mooier dan te tonen dat hij al te menselijke trekjes had? De debunking concentreert zich vaak volstrekt op de persoon op zichzelf. In dergelijke literatuur is er bijvoorbeeld weinig aandacht voor Jacqueline Kennedy. Zij wordt dan een onzichtbare en onbegrijpelijke figuur die zich door haar macho man liet vernederen.Ga naar eind181 Nu slikte zij wel veel, maar een recente studie betoogt dat zij met Kennedy toch een hecht team kon vormen en dat ze elkaar opstuwden tot een grote publieke prestatie.Ga naar eind182 Zij was meer dan in de gewone zin van het woord zijn partner in politieke symboliek. Door haar konden de Kennedy's Amerika's koninklijke familie worden, door haar werd Kennedy gecompleteerd, door haar werd in Kennedy's uitstraling platheid vermeden. Eigenaardig genoeg had daarmee de echtgenote in Kennedy's macho leiderschap een gelijkwaardiger rol dan in het leiderschap in Nederland, maar iets als Jacqueline Kennedy's symboolfunctie wordt hier dan ook al een eeuw door vorstinnen waargenomen. Het bevrijdende gevoel dat velen ontleenden aan Kennedy, was niet alleen de emancipatie van de energieke individu uit de groep, het was ook de overwinning van de jeugd en de toekomst op het dode gewicht van het verleden. Alles leek mogelijk. Wat chu-leider Beernink zo betreurde - dat | |
[pagina 239]
| |
het in de politiek nu om ‘emotie’ in plaats van ‘traditie’ ging - en wat de katholieke journalist Faas juist toejuichte - dat nu eindelijk ‘politiek, als een spel van mensen, menselijk bedreven’ werd - werd van tevoren gesymboliseerd in Kennedy's politiek. Die was alles wat de Nederlandse politiek in de ogen van de vernieuwers niet was. Kennedy diende dus als contrast. Het was een voorbeeld uit de verte, inspirerend maar vrijblijvend. Als het al niet ondenkbaar was dat een Kennedy in de Nederlandse politiek zou opstaan, dan zouden veel Nederlanders in ieder geval geweldig zijn geschrokken als het sprookje werkelijkheid was geworden. Als Kennedy Brandts voorbeeld was en Brandt op zijn beurt het voorbeeld voor Den Uyl, dan wil dat nog niet zeggen dat Kennedy's leiderschapsstijl in Nederland paste. Jeugd en durf, in orde, maar niet in de vorm van iemand die wilde commanderen. | |
De stijl van het leiderschapAnders dan Brandt of Kennedy verzette Den Uyl zich tegen de gedachte dat personen als zodanig in de politiek een grote rol spelen. Hij geloofde sterk in zijn eigen missie maar wilde in zijn presentatie de nadruk niet op zijn persoon leggen. Dat in het kabinet-Van Agt/Den Uyl de politiek in de ogen van het publiek een strijd om personen werd, was voor hem een nederlaag. Het verzet tegen uitgesproken leiderschap was in Nederland sterker dan de wens met een krachtige politiek de maatschappij te hervormen. In de visie op het leiderschap bleek in Nederland weinig van het geloof in de maakbaarheid van de maatschappij. Den Uyls discussiërende leiderschap paste goed in deze sfeer, evenals zijn houding van gewone Nederlander die zich als democratische persoon niets meer voelde dan een ander. Bij alle verschil bevestigde hij een lijn van ‘gewoon doen’ die Drees in het leiderschap had ingezet. Dat bleek ook uit het vervolg. Toen in de jaren tachtig de persoon van de politieke leider belangrijker werd dan zijn partij, bleef de uitstraling van het leiderschap tamelijk beperkt. De komst van Lubbers betekende echter vooral een breuk. Alleen al de jaartallen laten dat zien. Sinds Drees was geen premier erin geslaagd twee termijnen als premier vol te maken, laat staan tien jaren. In 1993 zou Lubbers zelfs achtereenvolgens Drees als langstzittende naoorlogse premier en Ruijs de Beerenbrouck als algemeen recordhouder onttronen. Tussen 1948 en 1958 had er één premier gezeten, tussen 1982 en 2002 waren er twee, maar tussen 1958 en 1982 negen. De grootste turbulentie was overigens in dit opzicht in 1973 alweer voorbij, toen Nederland sinds 1958 zeven premiers | |
[pagina 240]
| |
had zien voorbijkomen. Bij zijn jubilea werd Lubbers weleens met Drees vergeleken en na 1994 lag de vergelijking tussen Willem Drees en Wim Kok al helemaal voor de hand, maar het was geen terug naar de oude tijd. De stabiliteit onder Drees was allereerst de stabiliteit van het verzuilde partijenlandschap, de instabiliteit daarna was vooral de instabiliteit van de partijen en de stabiliteit onder Lubbers en Kok was de stabiliteit van de leider. On-Nederlands lang vond men de tijd die Lubbers vol maakte als premier - het getuigde van een beperkt geheugen - en zowel bij hem als bij Kok vroegen journalisten zich vaak af waar hun populariteit toch vandaan kwam. De vraag is misschien verkeerd gesteld. In de huidige tijd zou het omgekeerde juist verklaring behoeven, namelijk een premier zonder populariteit. Alle aandacht concentreert zich op hem en hij moet het wel heel bont maken wil hij niet als het zinnebeeld van zijn land verschijnen. Maar de partij die van hem afhankelijk is, is bijna monddood, want de kip met de gouden verkiezingsresultaten mag niet geslacht worden. Het probleem was na 1982 niet langer, zoals vanaf 1958, hoe de premier in het zadel te houden, maar hoe weer van hem af te komen. Vertegenwoordigen Drees aan de ene, Lubbers en Kok aan de andere kant, nu het normale Nederlandse patroon tegenover de uitzondering van de jaren zestig en zeventig? Er is een lijn van bestuurlijke politiek in de Nederlandse geschiedenis waarbij iemand als Kok graag aansluit, maar als dit de norm is, dan zijn er toch wel veel uitzonderingen: de jaren van de vestiging van de grondwet na 1848, het ontstaan van partijenpolitiek aan het eind van de negentiende eeuw, de onrust rond het parlementaire stelsel in de jaren dertig, de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog en de jaren zestig en zeventig. Het oordeel over normaal en uitzonderlijk is hier uiteindelijk een politieke zaak, zeker als uit het verleden een norm wordt afgeleid. Uit alles blijkt echter dat de jaren zestig en zeventig in de geschiedenis van het politiek leiderschap nu een afgesloten tijd vormen, waarop men kan terugblikken of teruggrijpen, maar die niet zonder meer is voortgezet. Het waren decennia waarin de stijl van het politieke leiderschap een eigen kleur heeft gehad. |
|