Stijlen van leiderschap. Persoon en politiek van Thorbecke tot Den Uyl
(2002)–Henk te Velde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |
De bezwerend opgeheven hand.
Een krachtig argument! Het glas wordt ongebruikt neergezet. een nieuw onderwerp aangesneden. een tegenstander van repliek gediend. De gebalde vuist zet kracht bij. | |
[pagina 106]
| |
[pagina 107]
| |
Hoofdstuk 3
| |
[pagina 108]
| |
‘Na de oorlog was het net alsof het schelden op Colijn tot de “bon ton” behoorde,’ moppert de christelijk-historische freule Wttewaall van Stoetwegen, die Colijn persoonlijk goed had gekend, in haar memoires.Ga naar eind5 Colijn heeft het over zichzelf afgeroepen. Hij schuwde de publiciteit niet en schiep genoegen in de rol van sterke man die Nederland door moeilijke tijden leidde. En had hij zich nu nog maar beziggehouden met kwesties die later geen politieke actualiteit meer bezaten, dan zou hem wellicht de weldadige stilte van onverschilligheid te beurt zijn gevallen. Maar hij richtte zich juist op zaken die ook na 1945 het publieke debat weer zouden bepalen: allereerst de sociaal-economische politiek en, als om het nog erger te maken, ook defensie, oorlog en koloniën. Op al deze gebieden nam Colijn een standpunt in dat sterk afweek van de naoorlogse consensus. Bij economie dacht Colijn niet aan groei en sociale voorzieningen, maar aan contractie en bezuiniging, bij koloniën niet aan hulp en mensenrechten, maar aan bedrijfsleven en gezagshandhaving, en hij werd niet het symbool van het verzet in de oorlog, maar van de onmacht in mei 1940. Met zijn standpunten riep Colijn al in zijn eigen tijd veel controverse op, maar hij maakte indruk als energiek bestuurder, patriarchaal regent en autoritair gezagshandhaver. Ook op dit punt was hij mijlenver verwijderd van de voorzichtige naoorlogse democratie. Drees' principiële parlementaire democratie en zijn leiderschap zonder frase contrasteren scherp met Colijns twijfels over de democratie, zijn nadruk op het gezag en zijn pompeuze leiderschap. Hoewel er uit het oogpunt van verzuiling veel voor te zeggen is de periode van de Eerste Wereldoorlog tot de jaren zestig als een geheel te zien en Colijn en Drees enige overeenkomsten vertonen als stabiele leidersfiguren, betekende de oorlog toch een duidelijke breuk in de stijl van de leider. Dit bleek wat verhuld al in de terugblik Een groot vaderlander herdacht door tijdgenooten (1947). Hierin schreef Drees weliswaar een voorzichtig stuk over Colijns rol in het verzet dat eindigt met een opmerking over ‘de kracht, den moed en de vastberadenheid, die hem kenmerkten en die ook den tegenstander eerbied inboezemden’,Ga naar eind6 maar veel andere auteurs vonden het maar beter dat Colijn het einde van de oorlog niet beleefd had. Wat had hij in deze zo andere tijd nog kunnen doen? Verontschuldigend merken zij op dat ieder mens het kind is van zijn tijd. ‘Het zou geen pas geven, thans, zoovele jaren later, Colijn's optreden te beoordelen in het licht van de toestanden van heden’, heet het amper tien jaar na dato. Een andere auteur is nog duidelijker: ‘Colijn is thans een man geworden van het verleden, zij het van een nabij en grootsch verleden.’Ga naar eind7 | |
[pagina 109]
| |
Geen profeten meer maar trouw aan de partijMen kan 1940 als de afsluiting van een tijdperk beschouwen. Dat tijdperk heeft niet lang geduurd, want het was eigenlijk pas begonnen omstreeks de Eerste Wereldoorlog. De Nederlandse neutraliteit garandeerde een grotere continuïteit met de tijd ervoor dan in de oorlogvoerende landen mogelijk was. Toch veranderde er ook in Nederland veel, zeker in de binnenlandse politiek. De grondwetsherziening van 1917 maakte een eind aan de school- en kiesrechtstrijd en de vervanging van het districtenstelsel door evenredige vertegenwoordiging veranderde het politieke leven ingrijpend. De oude Kuyper had zozeer het gevoel dat de politiek nu een schone lei moest gaan vullen dat hij zijn laatste Deputatenrede uit 1918 de titel ‘Wat nu?’ gaf. Zijn antwoord was duidelijk: men moest zich gaan bezighouden met de sociale problematiek. Op het laatste moment bleek Kuyper echter lichamelijk niet in staat de rede uit te spreken en van uitwerking van zijn desiderata kwam weinig terecht toen Colijn het roer overnam. Colijn koos resoluut voor de economie. Kuyper had twee gezichten: de gevoelige man van religie en de geweldige, wat ruwe organisator. Voor zijn opvolging kwamen twee mannen in aanmerking. Beiden hadden zij militaire ervaring in de koloniën, maar karakterologisch liepen ze nogal uiteen: de zachtmoedige, beschaafde en religieus gestemde Idenburg en de doener Colijn. De militaire ervaring van Idenburg was niet de infanterie zoals die van Colijn maar de genie, en hij was ook niet onderaan begonnen maar had aan de kma gestudeerd zoals het iemand uit goede familie betaamde.Ga naar eind8 Kuyper had een voorkeur voor Idenburg, maar het was zijn traditie van daadkracht die werd voortgezet. In het vorige hoofdstuk bleek al hoezeer het nieuwe anti-revolutionaire volksdeel uitblonk in actieve houding. Het was Colijn op het lijf geschreven. Zijn familie had behoord tot de groep die zich in 1834 van de Nederlandse Hervormde Kerk had afgescheiden en in die kring heerste een houding van lijdelijkheid. Colijn zelf dacht er duidelijk anders over, Kuyperiaanser zo men wil. Volgens hem ‘was het nimmer een kenmerk van den man van Calvinistischen belijdenis om zijn kracht te zoeken in stilzitten of weeklagend zuchten’.Ga naar eind9 Hij gold vanaf het begin van zijn carrière als een energieke man en hij voelde zich aangetrokken tot Kuypers strijdbaarheid. Gaandeweg werd zijn beeld van het calvinisme ook een soort autobiografie. ‘Nuchterheid, zakelijkheid, open oog voor de werkelijkheid, deze eigenschappen zijn het Calvinisme steeds eigen geweest.’Ga naar eind10 Het viel volstrekt samen met het zelfbeeld en het | |
[pagina 110]
| |
imago van Colijn. ‘Het resoluut-forsche, het krijgshaftige van Colijn [...] is typisch Calvinistisch,’ vond men in 1939.Ga naar eind11 Kuyper prees Colijn: ‘Hij durft, hij wil en hij kan.’ Maar hij meende in een brief aan Idenburg dat ‘zijn interieur niet zoo fijn besnaard’ was en dit zou hij in andere bewoordingen blijven herhalen.Ga naar eind12 Als het erop aankwam, had hij een voorkeur voor de inderdaad fijnbesnaardere Idenburg. Idenburg zelf achtte zich echter niet geschikt voor het leiderschap en gunde Colijn graag de eer. Het is symbolisch voor de ontwikkeling van het leiderschap in anti-revolutionaire kring en misschien zelfs in Nederland als geheel. Geen getroebleerde persoonlijkheden meer aan de spits, geen gemeenschappelijk lijden-en-strijden meer, maar aanpakken. Met zijn betrekkelijk ongecompliceerde karakter en zijn soepele sociale vaardigheden was Colijn een heel andere figuur dan de ingewikkelde Kuyper. De interne verhoudingen in de arp verbeterden dan ook zienderogen toen hij leider werd. Ook voor de buitenwacht was duidelijk dat een nieuwe figuur was verschenen. Het behoefde in de arp niet hardop gezegd te worden. Integendeel, telkens benadrukte Colijn de continuïteit met Kuyper. In Dr. Kuyper's lijn was de titel van de herdenkingspublicatie van zestig jaar De Standaard. Colijn zei het daar nog eens: ‘Geen andere begeerte vervulde mijn ziel dan, naar de mate mijner krachten, in zijn eigen blad, Kuypers werk voort te zetten.’Ga naar eind13 Het was volgens Colijn ‘het meest gevaarlijke wapen dat zich denken laat’ wanneer tegenstanders zouden kunnen tonen dat er principieel verschil was tussen Kuyper en hemzelf.Ga naar eind14 Ondertussen toonde hij met zijn zo andere stijl dat er echt wel iets veranderd was. Trouw met eigen accenten was er niet alleen bij de anti-revolutionairen. Ook sociaal-democraten en katholieken wilden trouw blijven aan hun voorgangers Troelstra en Schaepman. Zoals al bleek, werd Schaepman eigenlijk pas na zijn dood de grote held die hij sindsdien zou blijven. Tegelijk had hij er zelf al op gewezen hoe uitzonderlijk het laatste deel van de negentiende eeuw in politiek opzicht was geweest. Er moest toen iets in gang gezet worden en dat vroeg om andere kwaliteiten dan het zorgvuldige constructiewerk dat de gevestigde partij verlangde. Meer dan later was er toen behoefte geweest aan ‘lyrisch-retorische voordrachten’.Ga naar eind15 Hij lanceerde de these in een aanbeveling van sociaal-wetenschappelijk werk door jongere katholieken als P.J.M. Aalberse en W.H. Nolens. De stelling van de verandering in het leiderschap werd later wel toegepast op Nolens, de opvolger van Schaepman als politiek leider van de katholieken, priester als hij maar een gereserveerde figuur die politiek tot de Kamer wilde beperken.Ga naar eind16 Na de oorlog heeft de katholieke kamervoorzitter L.G. Kortenhorst haar uitge- | |
[pagina 111]
| |
breid tot de sociaal-democratie en zei hij dat er na de retorische generatie van Kuyper, Schaepman en Troelstra een nieuwe, zakelijke generatie was opgetreden, waartoe hij ook Troelstra's opvolger J.W. Albarda rekende.Ga naar eind17 Troelstra zou wel geknikt hebben bij deze woorden. Al in 1924 meende hij dat het ‘heroïsche’ tijdperk van de sdap voorbij was en het ‘profetische’ aan het verdwijnen. ‘De nieuwe generatie had van den aanvang af al een flinke Partij in den rug,’ merkte hij op.Ga naar eind18 Troelstra reageerde ermee op de kritiek dat de partij minder leven vertoonde dan in de beginfase, maar hij bepaalde ook nog eens zijn eigen positie. Zijn ‘profetische’ rol plaatste hij nu nadrukkelijk in het perspectief van de partij. Zijn retorica had gediend om de degelijke partij op te bouwen die het nu zonder heroïek kon stellen. Daarmee gaf hij zijn eigen emotionele optreden een eenvoudiger betekenis dan het in de tijd zelf had gehad. Troelstra werd toen voortdurend heen en weer geslingerd tussen reformisme en revolutionair elanGa naar eind19 en alleen in retrospectief kon zijn hele optreden in het teken van de partijopbouw gezien worden. Zijn beschouwing uit 1924 valt bovendien na zijn optreden in november 1918, toen Troelstra als praktisch politicus vleugellam was geworden maar als symbool sterker dan ooit. De in Delft opgeleide, zakelijke en evenwichtige ingenieur Albarda werd gepresenteerd als de waardige opvolger van de profeet Troelstra en de overgang van Kuyper naar Colijn was die van de theoloog naar de econoom en praktijkmens.Ga naar eind20 Trouw was een kerndeugd. In zijn eerste hoofdartikel voor De Standaard schreef Colijn dat het blad er in vergelijking met de magistrale journalist Kuyper op achteruit zou gaan. ‘Alleen in één opzicht zal het zichzelf blijven. In trouw.’ In trouw aan het program dat Kuyper had uitgestippeld.Ga naar eind21 Dat trouw zo voorop werd gesteld, had ook zijn consequenties voor het type politicus dat nu het leiderschap op zich nam. Trouw werd geïnterpreteerd als onveranderlijkheid en rust. Het hoogtij van de verzuiling in de jaren 1920-1960 wijkt daardoor in de eisen aan de leider af van wat eraan voorafging en wat erop volgde. (Auto)biografische verhalen van Troelstra en Kuyper maken veel werk van de dramatische bekering en verhullen neuroses, ongesteldheden en ‘worstelingen’ niet. In de postverzuilde wereld van een Den Uyl was het imago van de leider aan dramatische veranderingen onderhevig. De Den Uyl van de jaren vijftig was bepaald een andere politicus dan de Den Uyl van de jaren zeventig. En nog recenter is de gedaanteverwisseling die Kok van de jaren zeventig naar de jaren negentig heeft ondergaan. Vóór de jaren zestig ging het om continuïteit. Colijns bekering moet vooral duidelijk maken dat hij terugkeerde naar het geloof van zijn familie. Voor zover er ‘storm en strijd’ waren, dienden | |
[pagina 112]
| |
die niet om te tonen hoe gekweld zijn geloof was, maar hoe ‘gestaald en beproefd’.Ga naar eind22 Na de bekering is het een en al rust en zelfverzekerdheid als we de toenmalige biografen moeten geloven, en Colijn is ongetwijfeld iemand geweest voor wie zijn kerkelijke overtuiging gewoon vanzelf sprak. Later zou Drees aandacht besteden aan zijn overgang naar het socialisme, zelfs met plechtige woorden - ‘Er viel een zaadje ook in mij’ - maar het was toch allemaal weinig dramatisch en eigenlijk het bijna vanzelfsprekende begin van een verder volstrekt continue loopbaan in dienst van de partij.Ga naar eind23 De Drees van de jaren dertig had al hetzelfde politieke voorkomen als de premier van na de oorlog. De partij was het uitgangspunt van de politiek geworden en trouw aan de partij werd de centrale politieke deugd. Omgekeerd verwachtte een leider als Colijn steun van zijn partij. De arp was zijn uitvalsbasis, zijn thuis, bijna zoals het gezin dat in die tijd voor de politiek leider verondersteld werd te zijn. Hij verwachtte hier geen kritische reacties maar hartverwarmende support voor de politieke strijd. Net zoals het gezin kreeg de partij vooral de functie van sterking voor de strijd. Zo ervoer Colijn het tenminste wanneer hij de massa van zijn partijgenoten toesprak: ‘Waarde vrienden, wanneer ik in Uw midden kom, voel ik me dadelijk thuis. Dan zeg ik: “We zijn onder ons!” (daverend applaus).’Ga naar eind24 | |
Het nieuwe leiderschapDe trouw aan de partij was inmiddels trouw aan een gevestigd instituut. Colijn heeft bij lange na niet de energie aan de partij besteed die Kuyper erin had gestoken. Hij nam haar zoals hij haar aantrof, zorgde dat de zaak marcheerde en hield zich liefst zelf met andere dingen bezig. Colijn was allereerst bestuurder. In het rijtje van profeet, organisator, bestuurder van rond de eeuwwisseling paste hij vooral in de laatste rol. Hij gold wel als veldheer. ‘Generaal, wij zullen sterk zijn in Gods kracht - Wij zullen volgen uw bevel,’ sprak Idenburg hem in de Deputatenvergadering van 1935 toe, waarna ‘applaus’ volgde.Ga naar eind25 Generaal betekende hier veel meer ongenaakbaar opperbevelhebber dan organisator en het beeld van de ex-militair Colijn was harder dan dat van Kuyper. Colijn was niet allereerst volksleider zoals Kuyper, maar hij verkreeg populariteit door zijn imago van krachtdadig bestuurder. Colijn was in zekere zin de vergrotende trap van het type bestuurder dat zich rond de eeuwwisseling had gemanifesteerd. Lueger, Chamberlain en Treub waren allereerst stadsbestuurders geweest, Colijn bestuurde de | |
[pagina 113]
| |
staat. Chamberlain was in Groot-Brittannië de eerste ondernemer geweest die werkelijk een dominante rol speelde in de hoge politiek. Hij vergeleek het besturen van een gemeente met het aansturen van een bedrijf.Ga naar eind26 In Nederland was er al in de jaren zestig minister I.D. Fransen van de Putte, een in Indië rijk geworden selfmade man. Hij had een vooraanstaande positie in de politiek ingenomen, maar zijn gebrek aan juridische scholing en wat ruwe ondernemersmanieren stonden een langdurige dominantie toen nog in de weg. Na 1880 begon er een andere wind te waaien. Tegenover hun eigen frivole Kappeyne zagen liberalen met schrik het effect van Kuypers krachtpatserij en in liberale commentaren begon iets door te klinken van verlangen naar het krachtige leiderschap van de grote man. Er werd met bewondering gesproken over contemporaine populaire staatslieden, militairen of zelfs avonturiers als krachtige ‘mannen der daad’.Ga naar eind27 In de expanderende maatschappij van het einde van de negentiende eeuw was er waardering voor ondernemers die het gemaakt hadden, al waren het parvenu's.Ga naar eind28 Ook liberaal georiënteerden kwamen onder de indruk van wat zij als de stijl van Kuyper zagen. ‘Kracht spreekt uit gansch deze kleine, forsch-ineengeschroefde figuur’, schreef een vrijzinnige journalist in 1905. ‘Hij zoekt geen oogenblik naar z'n woorden. De zinnen zijn kort en strak. Hij beheerscht volkomen zijne gedachten, deze spreker. Hij is nooit ofte nimmer onder den indruk van het oogenblik.’Ga naar eind29 Zo werd het politiek klimaat rijp voor een nieuwe heldenverering waarin de leider autonoom was, onverzettelijk en stoer. Hij was nu meer de afstandelijke regent of de dynamische ondernemer dan de volksleider die in symbiose verkeerde met zijn aanhang. Het zegt iets dat de beroemde beschouwingen van de Britse historicus Thomas Carlyle over heldengeest en heldenverering aan het begin van de nieuwe eeuw in een goedkope vertaling beschikbaar kwamen.Ga naar eind30 Carlyles beschouwing had aan het einde van de negentiende eeuw al op meer instemming kunnen rekenen dan onder het klassieke liberalisme,Ga naar eind31 maar zijn werk werd niet aangehaald om Nederlandse staatslieden te typeren. Dit veranderde in het interbellum. Regelmatig werd hij toen geciteerd als Colijn geprezen moest worden en men naar woorden zocht om het voorrecht te beschrijven ‘groote figuren’ van nabij mee te maken.Ga naar eind32 Carlyles held is niet de alles omwoelende, religieus-revolutionaire leider die Weber in het type Gladstone zag. Hij is juist de man van orde, het vaste punt van oprechtheid, ernst en onverzettelijkheid in een wereld die snel verandert. Vanaf omstreeks 1900 begon een nieuwe gevoeligheid te ontstaan voor heroïsche individuele grootheid, los van politieke | |
[pagina 114]
| |
stroming. De oudere Kuyper profiteerde soms al van deze herwaardering, en in terugblikken werd hij weleens als man van ‘de kracht der daad’ met Colijn vergeleken. Beiden hadden de massa in hun greep, maar hadden ook ‘de weerzin van ons individualistisch volk tegen de overheerschende persoonlijkheid’ te duchten. Een liberaal blad zei het in 1926 met enige spijt.Ga naar eind33 De in 1913 opgerichte, liberaal getinte Haagsche Post meende tijdens de Eerste Wereldoorlog dat velen wachtten op leiding van een krachtige figuur. ‘De beste elementen in ons volk wachten op een Man die Nederland zal bevrijden van de tyrannie der partijpolitiek’ en allen zou verzamelen die het nationaal belang vooropstelden. ‘Waar is die man?’ Het blad zou later Colijn steunen, maar meende aanvankelijk ‘dat de heer Treub “De Man” bleek waarom wij, met vele anderen, hebben geroepen’.Ga naar eind34 De vrijzinnig-democraat (linkse liberaal) M.W.F. Treub was de eerste politicus die de nieuwe interesse voor mannen van de daad trachtte te kapitaliseren. Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog was hij als minister van Financiën die de economie in zijn greep had de grote man in de regering - ‘Overal voelde men zijn krachtige hand [...] zijn geniale geest, zijn doortastend handelen’Ga naar eind35 - en hij achtte de tijd rijp voor nieuwe politieke verhoudingen. Hij meende dat de politiek de oude verdeling langs de lijnen van vrijzinnig en confessioneel moest verlaten. Economische problemen kwamen op de voorgrond en er moest een einde komen aan partijpolitiek. ‘Als een dijk dreigt door te breken, vraagt men ook niet naar de levensbeschouwing van hen die gerequireerd worden om de noodige versterkingen aan te brengen.’Ga naar eind36 Bij de verkiezingsstrijd van 1918 manifesteerde Treub zich als zakenman die de bezem door de partijpolitiek zou halen. Hij werd ervan beschuldigd de Kamer geheel te willen vullen met ondernemers en andere ‘mannen van zaken’ die een hekel hadden aan ‘beroeps-politici’ maar het politieke handwerk niet verstonden.Ga naar eind37 Treubs Economische Bond kwam met enkele leden in de Kamer. Hij voelde zich echter te weinig man van de Kamer om het zonder ministerschap in de politiek uit te houden. Later werd hij in kabinetsformaties nog genoemd als kandidaat voor de rol van kampioen-financieel-herstel,Ga naar eind38 in zekere zin als concurrent voor Colijn dus, maar hij had geen stevige partij achter zich en werd een verbitterde eenling. In zijn afkeer van partijpolitiek en parlementair geklets en voorkeur voor ondernemersmanieren leek Treub op andere ‘mannen van de daad’ die tijdens de Eerste Wereldoorlog een grote rol hadden in het openbare leven.Ga naar eind39 Hij had wel wat van de Britse linkse liberaal David Lloyd George, die in dezelfde tijd meende dat ‘party politics are gradually vanishing’. Lloyd | |
[pagina 115]
| |
George was ook iemand die de sociaal-economische problematiek wilde aanpakken, liever op krachtige leiders dan op partijpolitiek vertrouwde, bewondering had voor ondernemers, geen moralist was en evenals Treub volgens de verhalen een turbulent persoonlijk leven leidde. Evenals Treub werd ook Lloyd George bewonderd om de manier waarop hij de financiële paniek aan het begin van de Eerste Wereldoorlog bezwoer, maar voordat ook Lloyd George een lastige periode buiten het kabinet moest doorbrengen, had hij wel het zoet van het premierschap gesmaakt.Ga naar eind40 In Nederland was Treubs politieke optreden rond de Eerste Wereldoorlog een signaal dat de sociaal-economische problematiek nu definitief een grote plaats kreeg in de politieke discussie. Pas na de Tweede Wereldoorlog echter werd de eerste opdracht van de democratie het leveren van een (minimale) bestaanszekerheid aan de burger. Tussen de wereldoorlogen was er weliswaar democratie en ging de sociaal-economische problematiek de politiek in toenemende mate bepalen, maar waren democratie en parlementair stelsel omstreden en bestond er veel weerzin tegen partijen, partijbonzen en bureaucratie. De oplossing werd nogal eens gezocht in inspirerend, energiek en modern leiderschap. Er waren economische problemen, dus er moest gewerkt worden met de methoden van een modern bedrijf, was de suggestie. In een bekende analyse heeft A.A. de Jonge deze problemen geweten aan het onvermogen van de staat om op de nieuwe sociaal-economische problematiek in te spelen.Ga naar eind41 Er was echter nog iets anders aan de hand. Voor de Eerste Wereldoorlog had het kiesrecht en daarmee de kwestie van politieke participatie boven aan de agenda gestaan. Dit had zich weerspiegeld in een dominantie van de volksleiders die zich immers vooral op het thema van de participatie hadden gericht. Na de invoering van het algemeen kiesrecht voor mannen in 1917 en voor vrouwen twee jaar later verschoof de aandacht naar de praktische mogelijkheden van het democratische regime. Nu ging het niet meer allereerst om participatie maar om herkenbaar en daadkrachtig bestuur. Daarvoor was de moderne democratie niet gemaakt en de waarde daarvan werd nu dan ook danig in twijfel getrokken. De oplossing voor dit probleem zou pas komen na 1945, toen de staat enige sociale zekerheid ging garanderen, zodat ook het nut van goed burgerschap beter uit te leggen was. Na de oorlog leek het Nederland van de jaren dertig een gezapig land, geleid door bekrompen politici. Colijn was volgens Joop den Uyl een man met ‘domme opvattingen’.Ga naar eind42 Onder Den Uyl bereikte de vervreemding een hoogtepunt, zoals alleen al blijkt uit twee bekend geworden redevoeringen. In oktober 1974 hield Den Uyl voor werkgevers een rede die beroering | |
[pagina 116]
| |
veroorzaakte door de kritiek op de ondernemingsgewijze productie, maar vooral doordat de spreker zich duidelijk niet met zijn gehoor maar juist met de werknemers wilde identificeren. Veertig jaar daarvoor had ook Colijn een rede voor werkgevers gehouden. Hij sprak voor de Industrieele Club in Amsterdam en voelde zich er zeer op zijn gemak. Ordenen van de economie door de overheid, zoals velen toen wilden, wees hij af. Applaus kreeg hij toen hij het belang van de ‘captains of industries’ [sic] onderstreepte, en weer applaus volgde toen hij aankondigde aan de gouden standaard te willen vasthouden. De indruk die de rede wekte, was volstrekt tegengesteld aan die van Den Uyl. Hier was iemand aan het woord die zich met de werkgevers verbonden voelde.Ga naar eind43 Nederland was volgens Loe de Jong in de jaren dertig een conservatief land.Ga naar eind44 Pas recentelijk realiseert men zich weer dat Colijn in zijn tijd juist doorging voor een dynamische ondernemer, niet voor een huisbakken conservatief of krakende oude man. Volgens zijn hagiografen stond Colijn tegenover het ‘geslacht van knusse binnenhuismenschjes’ en was hij ver verheven boven het kleinzielige gedoe in het land.Ga naar eind45 Aan het eind van de jaren dertig verscheen er een levensbeschrijving van hem in de gele ‘Kanarie-boekjes’ van het maandblad Succes. ‘Succes beteekent: meer bereiken dan anderen. Daarvoor betaalt de wereld goed, ja zelfs royaal. En toch blijven succes en geld verdienen voor de meeste menschen een onoplosbaar geheim.’ Succes was er om het geheim te ontsluieren en H. Colijn. Het leven en werken van een energiek man paste geheel in deze filosofie.Ga naar eind46 In dezelfde reeks verscheen ook een biografietje van ‘schoenenkoning’ Bata. Er had ook een boekje over oliebaron Henri Deterding in kunnen voorkomen. Bij Koninklijke Olie hadden hij en Colijn nauw samengewerkt en de bewondering voor de ‘self made man’ Colijn had ook voor Deterding kunnen gelden. Hij had dezelfde energie, behoorde ook tot de nieuwe rijken en had dezelfde voorliefde voor hard werkende en carrière-makende ‘kerels’. Hij was wel meer de avontuurlijke ondernemer die van risico's hield en Colijn heeft zich ook niet aan een huwelijk gewaagd met een mondaine dame en zich daarna weer van haar laten scheiden zoals Deterding deed.Ga naar eind47 Maar velen hebben Colijn en Deterding wel samen met andere ‘moderne industriemagnaten’ ondergebracht in een rijtje ‘niet al te kieskeurige knopendoorhakkers en aanpakkers’, in de typering van Annie Romein waarmee Colijn waarschijnlijk wel had kunnen leven.Ga naar eind48 Daarbij moet wel aangetekend worden dat de industriemagnaten graag hun risico's beperkten door goede relaties met de staat, zoals bleek in de koloniën. De olie-industrie heeft Colijn niet binnengehaald omdat hij zich al bewezen had als onderne- | |
[pagina 117]
| |
mer. Over zijn kwaliteiten in dit opzicht bestaan twijfels,Ga naar eind49 maar hij was een doortastende oud-minister en daarvan kon de olie-industrie er niet genoeg hebben. Behalve Colijn speelden bijvoorbeeld ook de Nederlandse politicus B.C. de Jonge en in Engeland Winston Churchill een rol in de overzeese olie-industrie. Bestuurder met politieke ervaring en goede contacten, dat is wat men zocht. Colijn was in de Nederlandse verhoudingen een uitzonderlijke figuur. Hij kwam uit een familie van kleine boeren in de Haarlemmermeer en studeerde niet aan een universiteit. Zo had hij kunnen doorgaan voor gewone Nederlander zoals Drees na de oorlog. Colijns reputatie was echter juist ongewoon en daartoe gaf zijn verdere biografie ook alle aanleiding. Hij werd beroepsmilitair, werkte in Indië, werd directeur van een oliemaatschappij, speelde een belangrijke rol op internationale conferenties. In de hoogste regionen van de Nederlandse politiek kwam niemand in de buurt van deze ervaring. Zo kon er van zijn leven een ‘levensroman’ gemaakt worden en bood zijn leven voor zijn bewonderaars ‘een welhaast ongeloofelijk stukje min of meer moderne romantiek’. ‘Wie kent zijn romantische carrière niet?’ was in het begin van de jaren dertig al een retorische vraag. ‘Wie een zuiver Nederlandse staatkundige roman zou willen schrijven, heeft de stof voor het grijpen in de openbare loopbaan van dr. H. Colijn,’ schreef zelfs Het Volk, dat toch als politiek tegenstander alle reden had tot kritiek.Ga naar eind50 Ook woorden als ‘mythe’ en ‘sprookje’ vielen.Ga naar eind51 Het ging dan niet zozeer om zijn carrière als kabinetsleider, maar om zijn tijd in Indië en zijn gevarieerde ervaring. Hij gold als ‘romantisch’ omdat er zoveel verhalen uit zijn leven buiten de politiek te vertellen waren. Colijn liet het zich allemaal graag aanleunen, bewaarde stapels knipsels in zijn archief en toonde met genoegen hoe succesvol en bijzonder hij was. Hij deed zich niet voor als een gewone Nederlander maar als een voorbeeld. De nadruk op zijn uitzonderlijke achtergrond maakte van alles wat hij deed iets bijzonders en Colijn hield ervan zijn optreden te dramatiseren. Dat Nederlanders in de politiek gewoon moeten doen en niet opvallen, wordt gezegd sinds Drees. Pas vanaf zijn aantreden treedt het maaiveld-cliché in werking. Colijn was calvinist met de calvinisten en bleef zo herkenbaar voor de anti-revolutionairen, maar calvinistische leiders als Kuyper en Colijn van wie men volgens het cliché juist de uiterste ingetogenheid zou verwachten, waren de meest spectaculaire leiders uit de Nederlandse geschiedenis van de afgelopen anderhalve eeuw. Er werd wel over gewoon-doen gesproken, maar dan ging het weer niet om iemand van gewone komaf zoals Colijn. Kuyper gold voor deftige liberalen al als niet helemaal comme il faut; zelfs | |
[pagina 118]
| |
zijn vriend Idenburg vond zijn manieren niet verfijnd. Van Colijn werd dit nog vaker gezegd; hij gold als een ijdele nouveau riche. Een familielid die vrij veel bij de Colijns kwam, typeerde zijn stijl aan de hand van het tafelgesprek: ‘Als m'n vrouw er bij was, gaven we elkaar een knipoogje als hij het extra naar z'n zin had. Dan sprak hij of heel Nederland van hem was. Niet op een arrogante manier, maar met het air van een groot-ondernemer.’Ga naar eind52 | |
Regenten. Colijn en zijn concurrentenColijn symboliseerde het interbellum niet alleen achteraf maar ook al in de tijd zelf. Hij gold als de man die de politiek van zijn tijd beheerste. Colijn ‘is thans stellig onbetwist, de centrale figuur in ons volk’, schreef het liberale Algemeen Handelsblad bij zijn zeventigste verjaardag in 1939.Ga naar eind53 Dat blijkt ook als we hem vergelijken met de leiders van de andere grote politieke stromingen Ruijs de Beerenbrouck of Nolens (Rooms-Katholieke Staatspartij, rksp), Albarda (sdap) en De Geer (chu). Nogal eens beginnen beschrijvingen van deze figuren met een verontschuldiging. ‘We leven in de tijd van het leidersbeginsel’, heet het bijvoorbeeld in een beschrijving van Albarda. En ‘heftige, opzwiepende naturen, wier politieke redevoeringen zonder wezenlijke inhoud zijn’ spraken meer tot de verbeelding, maar in Nederland stelde men een rustig oordeel en bindende kracht op prijs. Men moet Albarda niet met Troelstra vergelijken, want beiden dienen in hun tijd gezien te worden, schrijft iemand anders die vervolgens natuurlijk toch gaat vergelijken.Ga naar eind54 Albarda's historische reputatie bleef wat bleekjes. Nog in de jaren tachtig heeft de oude Drees hem willen toevoegen aan de trits Troelstra-Drees-Den Uyl, maar dat tekent vooral Drees zelf, die een net zo weinig spectaculair leider was als Albarda maar in een andere tijd naar voren kwam.Ga naar eind55 Leiderschap is tijdgebonden. Los van de politieke stroming worden leiders uit een bepaalde periode vaak om dezelfde reden geprezen en in dezelfde termen beschreven. Zo toonde de Nederlandse publieke opinie zich in het interbellum onder de indruk van heldere, rustige betogen, en wezen zelfs anti-revolutionairen op de parallel in deze zin tussen Colijn en Albarda.Ga naar eind56 In de typeringen van Albarda komt verder een opvallend woord voor: als parlementair strijder voor sociale wetten moest hij volgens een partijgenoot ‘in de goede zin des woords regent kunnen zijn’.Ga naar eind57 Behalve voor een wethouder en dus bestuurder als WibautGa naar eind58 is het een terminologie die voor de niet regerende sociaal-democraten op dat moment niet erg voor de hand lag. De oude Troelstra had Albarda dan ook bij de benoe- | |
[pagina 119]
| |
ming tot fractievoorzitter geschreven dat hij vooral contact moest houden met de ‘massa’ buiten het parlement. ‘Een regent moet hij niet zijn; wel een strijder, een volkstribuun,’ zei hij over de sociaal-democratische leider.Ga naar eind59 Maar de verschuiving van volksleider naar bestuurder voltrok zich zelfs in sociaal-democratische kring. Elders was dat nog meer het geval. Leiders werden toen in het algemeen graag ‘regent’ genoemd. Het confessioneel gedomineerde interbellum kende drie premiers: de anti-revolutionair Colijn, de katholiek Ruijs de Beerenbrouck en de christelijk-historische De Geer. Voor alle drie werd regelmatig het woord regent gebruikt. Het meest voor de hand lag dat bij Ruijs de Beerenbrouck, ‘een typische regentenfiguur’.Ga naar eind60 Ruijs was afkomstig uit een vooraanstaand Limburgs adellijk geslacht. Zijn vader was gouverneur van de provincie geweest en hij was hem opgevolgd, kort voordat hij minister-president zou worden. Een patriarchaler politicus dan Ruijs is bijna niet denkbaar. Een schrijver was hij niet,Ga naar eind61 evenmin een origineel denker of een doortastend politicus. Ook een latere hagiograaf moest toegeven dat hij geen eersterangsfiguur, zelfs geen goed wettenmaker of groot deskundige was. Hij prees hem daarom maar als mens en benadrukte wat ook in het interbellum voortdurend werd gezegd, namelijk dat hij een bindende kracht was met grote sociale vaardigheden.Ga naar eind62 Ruijs bleef de jonkheer die qualitate qua overal voorzitter werd en altijd vriendelijk en voorkomend was, maar met een vanzelfsprekend paternalisme. ‘Holla, Jean, hoe maak je het? En hoe gaat 't vrouw en kinder?’ zei hij toen hij als bestuurder op werkbezoek een arbeider zag die hij kende. De journalist die de episode noteert, beschrijft ‘de hartelijke ongekunsteldheid van heel de geste en de arbeider, die haastig zijn pet aftrok voor hij vertelde van “vrouw en kinderen”’.Ga naar eind63 Het was voor Ruijs vanzelfsprekend dat jonkheren en baronnen in katholieke kring de touwtjes in handen hadden. Aan een burgerjongen als zijn sociaal voelende geestverwant Aalberse kon men de zaak niet overlaten, te meer omdat die ook nog in de ogen van een deftige leek als Ruijs de rol van de clerus bovenmatig wilde vergroten. Ruijs zelf bekommerde zich overigens zeer om sociale aangelegenheden en was actief in het verenigingsleven. Eigenlijk was hij de landedelman die voor zijn pachters zorgt. Dat een figuur als Ruijs de eerste katholieke kabinetsleider werd, de belichaming dus van een emancipatie, zegt iets over de structuur van de katholieke politiek. Ruijs is eigenlijk nooit echt politicus geworden. Hij was altijd ‘den geboren, den werkelijk idealen voorzitter’Ga naar eind64 van de ministerraad of, als hij niet regeerde, van de Kamer of van de rksp. Zelfs bevriende bladen meenden dat hij ‘niet agressief genoeg’ was voor een dominante rol | |
[pagina 120]
| |
in ‘het verpolitiekte debat’ bij de algemene beschouwingen.Ga naar eind65 Zijn kracht lag in beminnelijk en bescheiden bestuur en meer dan zijn politieke profiel bepaalde zijn afkomst het vertrouwen dat hij genoot. ‘Voorbeelden van hoogere standen: ziedaar waarnaar ons volk hongerend verlangt,’ schreef De Zuid-Limburger op 20 augustus 1921 over Ruijs. Zijn adeldom was zijn grootste, maar niet zijn enige troef. Katholieken herkenden hem meteen als een van hen en hij was afkomstig uit Limburg. Hier heerste volgens een regionaal tijdschrift een sterke verbondenheid met Ruijs ‘als leden van één groot gezin, trotsch op den zoon’ die was voorzien van ‘de beste eigenschappen naar den geest en naar 't hart van het warme, rijke land, dat Limburg heet’.Ga naar eind66 Het archief dat iemand nalaat, zegt iets over wat hij belangrijk vond, en in het archief van Ruijs bevinden zich opvallend veel knipsels uit Limburgse bladen. Voor anti-revolutionairen en sociaal-democraten was de partij een ‘thuis’. Voor katholieken was de Kerk dat, voor zuidelijke katholieken ook de streek. Regionale verbondenheid speelde in de meeste stromingen een rol, zodat bijvoorbeeld Fries socialisme of de Friese anti-revolutionaire beweging een eigen kleur hadden, maar dit werkte zelden zo door in het beeld van de voorman als bij Ruijs. Anti-revolutionairen en sociaal-democraten moesten hun aanzien verwerven door hun politieke werk, een katholiek edelman als Ruijs had dat al door zijn maatschappelijke positie. Het is een aanwijzing dat voor katholieken de politiek minder dominant was dan voor anti-revolutionairen en sociaal-democraten. Deze twee zijn sinds hun ontstaan de meest politieke groepen geweest in Nederland; het waren de hechtst georganiseerde grote politieke partijen met de sterkste leidersfiguren waarin zich hun identiteit als het ware samenbalde. Bij katholieken, maar ook bij liberalen en in de chu, bleef duidelijker de negentiende-eeuwse voorstelling zichtbaar, dat leidende politieke functies toekwamen aan degenen die ervoor in de wieg waren gelegd of er tenminste in de maatschappij op waren voorbereid. Omgekeerd hoorde hier de voorstelling bij dat deze figuren dan ook de morele plicht hadden zich voor de publieke zaak in te zetten. Ze werden gevraagd maar moesten dan ook ja zeggen. Dit bracht een bepaalde houding tegenover de politiek met zich mee. Wie zich niet een plaats in de politiek behoefde te bevechten, maar gevraagd werd of hij alstublieft wilde komen, kon distantie behouden tegenover het politieke bedrijf. In eigen en ook in andermans ogen dreef niet ambitie, laat staan lust, zo'n belangrijk man naar de politiek, maar plicht. Deze houding was nauw verbonden met de standensamenleving waarvan in Nederland nog tot na 1960 de sporen zichtbaar bleven. Het waren de deftigste heren die | |
[pagina 121]
| |
zich de houding het meest vanzelfsprekend eigen maakten. Zo zei Ruijs kort na zijn benoeming tot kabinetsleider: ‘Ik heb om dit ambt niet gevraagd en ik heb het niet begeerd. Ik was veel liever Commissaris der Koningin gebleven.’ Nog tientallen jaren later zou zijn dochter zeggen dat hij niet uit ambitie ja had gezegd, maar alleen uit plicht: ‘het was een hele opoffering’.Ga naar eind67 Het is een cliché waarmee de houding van zijn type politicus vaak is beschreven. Ruijs wilde zelf eigenlijk niet en hij had tot dan toe geen prominente rol in de politiek gespeeld, maar zijn achtergrond maakte hem geschikt voor zijn functie. Iets dergelijks had enkele decennia daarvoor gegolden voor baron Aeneas Mackay die als adellijke, beschaafd-conservatieve anti-revolutionair in 1888 de geschikte persoon was geweest om het eerste confessionele kabinet te leiden. Hij had werkelijk weerzin tegen zijn werk en zou dan ook voor een tweede keer feestelijk bedanken.Ga naar eind68 Ruijs viel het werk blijkbaar niet al te zeer tegen, want hij heeft later zijn best gedaan premier te blijven. Hij trachtte zich tegenover Colijn te handhaven en bewees ook zijn zelfstandigheid tegenover de leider van de katholieken in de Tweede Kamer, W.H. Nolens. Nolens was de ongenaakbare leider die de rksp-fractie vertelde ‘hoe er gestemd zou worden’ en die door enig vertoon van irritatie een parlementaire interventie van een fractielid tot een stotterend einde kon brengen.Ga naar eind69 Hij werd geen minister omdat hij als priester geen aanleiding tot anti-papisme wilde geven, maar ook omdat de katholieke eenheid zijn eerste prioriteit was en misschien ook wel omdat politiek voor hem vooral het werk in en rond het Binnenhof was. Een volksheld was hij niet, aan mobilisatie deed hij niet, hij was meer de man van de stille diplomatie bij kabinetsformaties en van het sobere spel in de Kamer. Hij hield niet van spreken in het openbaar en eigenlijk helemaal niet van openbaarheid. De zaken regelen, daar ging het hem om. De binding van het katholieke volksdeel moest in het maatschappelijke en het religieuze leven gebeuren, pas in de tweede plaats in de politiek. Zelfs als er geen gevaar voor anti-papisme was geweest of als de katholieken hun spilpositie in de politiek hadden uitgebuit door eerder met de sociaal-democraten te gaan regeren, is het zeer de vraag of een katholieke politicus het symbool van het interbellum was geworden. Daarvoor moest men aan de politiek als verschijnsel in publieke opinie en openbare sfeer meer waarde hechten dan katholieken gewend waren te doen. Zij stonden ook onwennig tegenover de leiderschapsverering in de arp. ‘Wij staan als katholieken gewoonlijk sprakeloos van verbazing over de mate van menschenvereering, welke in christelijken kring mogelijk is’, merkte T.J. Verschuur op die als minister met Colijn had gewerkt maar kritiek had op de anti-revolutionaire ‘volgzaamheid tegenover den leider’.Ga naar eind70 | |
[pagina 122]
| |
Onopvallend notabelenbestuur was geen monopolie van Nederland, maar het geringe prestige van de staat en de burgerlijke cultuur bevorderden hier wel een afstandelijke en ook weinig ostentatieve bestuursstijl. De invoering van algemeen kiesrecht doorbrak dit minder dan men had kunnen verwachten. In de beeldvorming kan men volgen hoe de notabelenstijl in de nieuwe situatie van democratie en verzuiling bevestigd werd en de continuïteit werd benadrukt. De liberale of neutrale media die nog steeds een centrale rol hadden en een rustige politiek nastreefden, stelden de notabelenstijl graag als iets Nederlands voor. En zie: was niet ook een katholieke regent als Ruijs eigenlijk echt Nederlands? De liberale journalist Hans meende dat hij als minister werkte ‘met een eenvoud en een soberheid, welke overeenstemmen met onze volkstradities’.Ga naar eind71 Zelf dacht Ruijs dat de Nederlanders niet hielden van opvallend leiderschap: ‘'t ligt 'm misschien in onderbewuste werking van onzen geographisch zoo vlakken bodem op onze geestesmentaliteit, niets te dulden, wat hoog uitsteekt!’Ga naar eind72 Ha, denkt men dan, daar is dan toch het maaiveld-cliché, en nog wel in een zeer uitgesproken vorm. Er is echter een groot verschil met de naoorlogse situatie en zeker met die van na de jaren zestig. Niemand zag in Ruijs een Nederlander als alle anderen. Zijn ingetogenheid was de stijl van patriciërs die zich bescheidenheid konden permitteren omdat publieke waardering en openbare betrekkingen toch als vanzelf in hun richting vloeiden. Niet voor niets werd Ruijs een ‘geboren’ regent genoemd. De derde premier uit het interbellum, jhr mr D.J. de Geer (1870-1960), vertoonde overeenkomsten met Ruijs. Ook van De Geer werd gezegd dat hij ‘goed regenten-bloed in zijn aadren’ had en een ‘ingeboren beschaving’.Ga naar eind73 De christelijk-historische De Geer en de katholiek Ruijs konden het goed met elkaar vinden en hadden beiden moeite met Colijns pompeuze optreden. ‘Pose, persoonlijke ijdelheid en de behoefte meer te schijnen dan men werkelijk is’ ontbraken volgens het Algemeen Handelsblad van 13 december 1935 bij De Geer, maar hetzelfde werd ook van Ruijs gezegd. ‘Aristocraat naar geboorte en naar geest, van een aantrekkelijken eenvoud en van een nobelen Christenzin’: het zijn woorden die Hans in 1928 voor De Geer gebruikte maar grotendeels ook voor Ruijs had kunnen nemen. De Geer meldde dat hij niet hield van politiek ‘voor de tribune’. Daarom had hij zijn rustige tijd als gedeputeerde zo gewaardeerd. Openbaarheid was een goed ding, maar zakelijk en rustig overtuigen en overtuigd worden ‘zonder de invloeden van pers en publiek’ had toch ook wel zijn charme. Nu hij er nog eens over nadacht, moest hij zeggen dat hij altijd wel belangstelling voor politiek had gehad, maar eigenlijk ‘zonder de bedoeling daarin zelf een actieve rol te vervullen’.Ga naar eind74 | |
[pagina 123]
| |
De Geer loog niet. Hij kon zich maar al te goed de moeite voorstellen die het heren als Mackay en in zekere zin ook De Savornin Lohman had gekost om zich aan de turbulente politiek bloot te stellen.Ga naar eind75 Hij was door zijn politieke mentor De Savornin Lohman overgehaald zich niet alleen voor de verkiezingen beschikbaar te stellen maar zelfs ‘spreekbeurten’ te gaan houden, wat hij toch eigenlijk op het randje vond.Ga naar eind76 In het conflict tussen Kuyper en De Savornin Lohman in 1894 was zijn keuze niet moeilijk geweest. De aanleiding voor de uitbarsting van het conflict was de toen in de Kamer voorgestelde grote kiesrechtuitbreiding. Kuyper was daarvoor, Lohman had zich ertegen verklaard. Daardoorheen speelde echter de minstens zo belangrijke kwestie van het politieke gedrag. Lohman en Kuyper steunden elkaar in de schoolstrijd, maar Lohman hield er een opvatting van politiek op na die goed aansloot bij de oudere liberale stijl die ook Groen had gedeeld. Hierin paste geen strak georganiseerde partij, stond de onafhankelijke parlementariër centraal en was de afstand tussen parlementslid en kiezer groot. Lohman wilde wel het belang erkennen van fractieoverleg in de Kamer, maar hij wenste zich niet te onderwerpen aan het gezag van partijleider Kuyper buiten de Kamer. Kuypers moderne methoden van partijorganisatie en propaganda stonden hem tegen. Zo werd hij niet toevallig later de leider van de Christelijk-Historische Unie, een in verhouding tot de arp los verband van min of meer orthodoxe protestanten. De chu heeft altijd een los fractieverband gekend, een gebrekkige partijorganisatie en een gemoedelijke stemming. De grenzen van de groep waren in de praktijk zo vloeiend dat er in het interbellum weleens een ministerskandidaat werd benoemd van wie men aannam dat hij christelijk-historisch was, maar die dan vervolgens liberaal bleek te zijn.Ga naar eind77 Van een andere minister zei de latere fractieleider H.W. Tilanus: ‘Of hij C.H. of liberaal was, daar zijn we eigenlijk nooit achter gekomen; maar hij was een sympathiek en ter zake kundig man.’Ga naar eind78 De sfeer van notabelenbestuur en de traditionele hervormde volkskerk bleef de chu omgeven. In 1894 schreef De Geer verontwaardigd dat Kuypers pers onfatsoenlijker was dan de liberale die tenminste de persoon van de tegenstander ongemoeid liet. Toen Lohman De Geers verzet tegen Kuypers populisme had gelezen, was het contact tussen de heren snel gelegd.Ga naar eind79 Zij vonden elkaar niet alleen in hun opvatting van christelijke politiek maar ook van politieke stijl. Van Colijn is vaak gezegd dat hij in zijn economische opvattingen niet of nauwelijks van liberalen was te onderscheiden. Hetzelfde zou men van De Geer kunnen zeggen - confessionelen klaagden erover dat hij eigenlijk ‘liberaal’ was - maar dan op het punt van het staatsrecht.Ga naar eind80 Hij stond met zijn | |
[pagina 124]
| |
staatsrechtelijk-juridische opvatting van politiek dicht bij de liberalen. Ook zijn stijl viel in de smaak. ‘Die man spreekt ongeloofelijk goed. Beschaafd, zakelijk en overtuigend’, merkte een liberale minister op.Ga naar eind81 In die lof, zelfs in de volgorde van de bijvoeglijke naamwoorden, klinkt nog de voorkeur door voor de stijl die het Nederlandse parlement in de negentiende eeuw had gekenmerkt. De Geer zette niet alleen het werk van Lohman voort maar in zekere zin ook het negentiende-eeuwse Thorbeckeanisme. Van Colijn werd gezegd dat hij alle ministeries aankon, met uitzondering van Justitie.Ga naar eind82 Juridische zaken interesseerden hem niet en hij had geen gevoel voor de subtiliteiten van het staatsrecht. Hij wilde handelen. De nadruk op staatsrecht betekende in de regeringspraktijk van De Geer een afstandelijke notabelenhouding.Ga naar eind83 Door allerlei complicaties bij kabinetsformaties waren er in het interbellum weinig formeel parlementaire kabinetten zodat de afstand tussen regering en fracties groter was dan later het geval zou zijn. De Geer accentueerde dat. Het was toen weliswaar ongebruikelijk dat een minister een fractievergadering bijwoonde, maar De Geer deed alles wel zeer in het geheim. Hij stapte uit de regering en formeerde kabinetten zonder zijn christelijk-historische fractie er zelfs maar in te kennen. De fractie moest zijn regeringsdaden in de krant lezen. Als leider van een kabinet (1926-1929) zonder banden met de fracties regelde deze precieuze staatsrechtsman de zaken soepeltjes in zijn eentje. De bestuurder en politicus De Geer hanteerde een herkenbare eigen stijl, maar hij vond het niet nodig die nadrukkelijk aan het grote publiek te tonen. Ondertussen was er altijd de vergelijking met zijn orthodox-protestantse rivaal voor het leiderschap. Toen hij in 1939 voor de tweede keer optrad als leider van een kabinet, schreef de productieve parlementaire journalist Hans weer eens een portret. De Geer ‘spreekt niet zoo tot de volksverbeelding: er gaat van hem niet zulk een suggestie uit als van den leider der antirevolutionairen, die [...] zakelijkheid en romantiek in zijn figuur en in zijn leven vereenigde, maar de Geer verdient in niets mindere mate het vertrouwen des volks om zijn karakter, zijn bekwaamheden, om héél zijn figuur’.Ga naar eind84 Ook hier weer de verontschuldiging. Welke politicus men in deze jaren ook beschreef, het ging zelden zonder de opmerking dat hij geen Colijn was. | |
Radiopraatjes en zuidwesters om vijf voor twaalfDe positie van Colijn in het interbellum is deels te verklaren uit de politieke situatie, zoals de lastige positie van de katholieken die lange tijd aan hem overgeleverd waren omdat ze niet met de sdap wilden regeren.Ga naar eind85 De | |
[pagina 125]
| |
katholieken waren nog steeds bang voor anti-papisme en wilden tot 1939 niet samenwerken met de sociaal-democraten, in ieder geval niet alleen met hen regeren. Zij schikten zich dus in de dominantie van Colijn, leider van een kleinere groep en met liberalere economische denkbeelden dan de katholieken voor gewenst hielden. Maar dit zegt nog niet veel over de aantrekkingskracht die zijn type leider blijkbaar toen had. Colijn is zozeer het symbool van het interbellum geworden, dat de andere figuren vrijwel vergeten zijn. Zo worden soms zaken exclusief aan zijn persoon verbonden die toen algemener golden. Een duidelijk voorbeeld hiervan vormen de twee bekendste beelden die er van Colijn in omloop zijn. Het eerste wordt gevormd door de herinnering aan zijn radio-optreden. ‘Ik verzoek den luisteraars dan ook om, wanneer zij straks hun legersteden opzoeken, even rustig te gaan slapen als zij dat ook andere nachten doen. Er is voorhands geen enkele reden om ongerust te zijn.’Ga naar eind86 Het is het bekendste radiofragment uit het interbellum en hoe vaak ook verteld wordt dat het uit 1936 dateert, naar aanleiding van de legering van Duitse troepen in het Rijnland, het idee dat hij het ongeveer in de nacht voor 10 mei 1940 heeft gezegd, is bijna onuitroeibaar. Colijn wilde de Nederlanders geruststellen en hij deed dat in een stijl die ook nietpartijgenoten aansprak. Toen de katholiek J. Witlox in een Colijnnummer van de gereformeerde pers iets aardigs over de leider wilde zeggen, wees hij op ‘dat rustige, dat ons volk zoo aanspreekt, als hij b.v. op een hyperzenuwachtig moment den gemoedelijken raad geeft rustig te gaan slapen’.Ga naar eind87 Maar al in de oorlog was de uitspraak omstreden. In de Haagse rouwdienst na zijn overlijden in 1944 probeerde de dominee er het beste van te maken. Juist in tijden van spanning was een goede nachtrust toch essentieel? ‘Als Dr Colijn vóór den oorlog tot de menschen zei: “weest rustig en gaat maar slapen”, bedoelde hij niet: dan ga ik ook slapen. Neen, dan werkte hij dien nacht dóór, dikwijls tot den morgen toe.’ En dat was ‘vaderlijk, intens vaderlijk’.Ga naar eind88 Het mocht niet baten. Colijns soort van paternalisme had na de oorlog afgedaan en gold nu op z'n best als struisvogelpolitiek; hij was de man ‘die ons destijds als een goed huisvader aanraadde rustig te gaan slapen, toen de wereld vlam vatte’ heette het in 1946.Ga naar eind89 De houding die uit Colijns praatje sprak was echter niet typisch voor hem. Na de val van Colijns vijfde en laatste kabinet werd De Geer in 1939 kabinetsleider. Het was een spannende tijd met telkens de dreiging dat Nederland in een oorlog betrokken zou raken. De premier had het druk met de bevolking moed inpraten. In zijn archief zijn reacties van een aantal luisteraars op zijn | |
[pagina 126]
| |
radiopraatjes bewaard gebleven. In november 1939 betuigden briefschrijvers ‘dankbaarheid’ voor de rede ‘waarbij U ons allen oproept onze gemoedsrust en kalmte te bewaren’ en waardoor ‘niet slechts in geheel Europa doch ook in onze overzeesche gewesten de gemoederen zoo zijn gekalmeerd’. In april 1940 schreven vrienden dat ze als zovelen wat ‘uit hun evenwicht geraakt waren’, maar door zijn rede ‘getroost en vooral bemoedigd’ waren.Ga naar eind90 De radiorede was een verzoenend ritueel geworden waardoor men zich in moeilijke tijden graag liet bemoedigen. Het interbellum was de tijd waarin ook koningin Wilhelmina met kerstboodschappen voor de radio begon. De rustige radiostem was een morele kracht, of die nu van de koningin, van de jurist De Geer of van de krachtpatser Colijn kwam. Het nieuwe medium leende zich goed voor een bemoediging die tot de luisteraar kwam in huiselijke kring. Deze rituele actie werd van politieke leiders toen verwacht en dat zegt iets over het type leider dat toen aansprak. Een tweede bekende herinnering aan Colijn is het affiche waarmee de arp de verkiezingen van 1925 inging. ‘'s Lands Stuurman’ luidt het opschrift en Colijn is te zien met zuidwester en regenpak terwijl hij aan het roer de elementen trotseert. Het was al in zijn tijd een bekend beeld dat bijvoorbeeld nogal eens in de karikatuur terugkwam.Ga naar eind91 Colijn als schipper in ruw weer lijkt een toepasselijk beeld, maar het beeld van de stuurman was op zichzelf niets bijzonders in de periode. Sociaal-democraten zagen Albarda als ‘onze stuurman’ en ook Ruijs werd wel als stuurman getypeerd. Er is zelfs een prent van oudjaar 1924 - dus nog voor de verkiezingen van 1925 - waarop Ruijs als stuurman met zuidwester staat afgebeeld op een schip omspoeld door woeste ‘revolutie’-golven en met ‘Je maintiendrai’ op het zeil geschreven.Ga naar eind92 Nu kan het beeld van de stuurman ook gebruikt worden voor de soepelheid om ‘het schip van staat door gevaarvolle klippen’ te ‘sturen’,Ga naar eind93 maar beschrijvers van Ruijs deden hun best te tonen dat hij zijn mannetje stond. Telkens deed zijn premierschap in 1918 dienst als teken dat hij een man van stavast was: tegenover Troelstra's revolutiedreiging had hij het hoofd koel en de teugels strak gehouden. De werkelijkheid was iets genuanceerder, want rustig was hij meestal wel maar afwachtend ook, en in november 1918 schijnt hij nogal zenuwachtig geweest te zijn.Ga naar eind94 Boven Ruijs' stuurmansprent staat: ‘Hoe Nederland's schip van staat 1925 binnenvaart’. Het beeld van de stuurman was afgeleid van de voorstelling van de staat als een schip. Veel verkiezingsaffiches uit het interbellum gebruiken dit beeld. Al in 1922 wierf de links-liberale Vrijzinnig-Democratische Bond onder de titel ‘Houdt koers!’. Het schip van staat vaart tussen twee vervaarlijke klippen, de rode van de revolutie en de zwarte van de reactie. | |
[pagina 127]
| |
Later gebruikten ook andere partijen het beeld van het schip.Ga naar eind95 De suggestie is steeds die van dreiging. Het is het dominante beeld van de politiek in die tijd: er dreigt van alle kanten gevaar, het schip van staat dreigt onder te gaan in de woeste baren en dient beschermd te worden. Niet voor niets koos Colijn ‘Saevis tranquillus in undis’ of ‘Kalm temidden van grimmige golven’, de lijfspreuk van Willem van Oranje, tot titel van zijn bewerking van het partijprogram. Colijn was voor het liberale dagblad Het Vaderland de door het volk op handen gedragen kapitein die door een onwillige Kamer ‘het roer uit handen’ werd geslagen ‘terwijl de storm raasde en nieuwe donderwolken zich samenpakten’.Ga naar eind96 Hij was een andere stuurman dan Ruijs. Colijn werd als te ruw beschouwd voor subtiel schipperen; dan verkoos men Ruijs of De Geer, en Colijn meende zelf ‘dat De Geer alleen in zonneschijn kon regeren’.Ga naar eind97 Maar ‘als een krachtgestalte zich moet verheffen boven de menigte, als een harde gebieder vrees en ontzag moet inboezemen’, aldus een katholiek blad, dan was Colijn welkom. Colijn bereidde zich lang voor op het zware weer dat hij in de jaren dertig wilde bedwingen. Na de Eerste Wereldoorlog is hij steeds overtuigd geweest dat het met de economie alleen maar bergaf kon gaan.Ga naar eind98 Nederland leefde boven zijn stand. Al in 1920 meende hij klaar te moeten staan voor wanneer het echt mis zou gaan, ‘want de groote Krach komt eerst over een paar jaren’. En in 1934 vreesde hij ‘dat de eigenlijke “crash” nog komen moet’.Ga naar eind99 Krach of crash, het woord kwam uit een andere taal, maar de boodschap was dezelfde. Of het nu 1920 of 1934 was, hij meende altijd dat het slechter zou gaan. De citaten zijn genomen uit brieven, maar hij verkondigde zijn opvattingen ook in de anti-revolutionaire Deputatenvergaderingen. Onder het kopje ‘De crisis voorspeld’ werden zijn vroegere uitspraken in 1938 herdrukt.Ga naar eind100 Velen waren overtuigd van zijn superieure inzicht. Had hij de crisis en de verslechtering van het internationale klimaat niet reeds lang zien aankomen? ‘Om zijn slapen droeg hij de nimbus van den man, die reeds in 1920 had voorspeld, dat het de wereld in economisch opzicht slecht zou vergaan, indien zij niet tot bezinning kwam,’ schreef zelfs Het Volk al dan niet ironisch bij Colijns zeventigste verjaardag op 21 juni 1939. Colijn was geen professioneel econoom en zijn morele principes waren bovendien van grote invloed op zijn economische denkbeelden. Handhaving van de gouden standaard, van de vaste waarde van de gulden en de koppeling aan het goud, was voor hem niet zomaar een economische afweging, maar een kwestie van eer en fatsoen, en staatsschuld was niet netjes. Zijn uitgangspunt was dat verbetering van de economie of internationale situatie slechts schijn kon zijn, terwijl verslechtering structureel van aard | |
[pagina 128]
| |
was. Het woord crisis was daarom niet echt toepasselijk, want dat suggereerde te veel dat het na de crisis allemaal wel weer in orde zou komen. De remedie moest dan ook niet gezocht worden in ‘herstel’ maar in ‘aanpassing’.Ga naar eind101 De broekriem aanhalen, wennen aan bezuiniging, dat was zijn boodschap. Maar zijn eindeloze aankondiging van naderend onheil heeft ook iets van de man die voortdurend roept dat het vijf voor twaalf is: als hij maar lang genoeg wacht, geven de wijzers van de klok hem natuurlijk ook wel eens gelijk. ‘Het is ruim 10 jaren geleden,’ zei Colijn in 1940, dat ik ‘de waarschuwing deed hooren, dat de wijzer van de wereldklok op 5 minuten voor middernacht stond. [...] Zoo zag ik den toestand toen. Zoo zie ik hem nog.’Ga naar eind102 Voor goed begrip van het succes van Colijn is zijn Cassandra-houding cruciaal. Die nam hij ook aan bij een ander thema dat hem na aan het hart lag: het gezag. Terwijl achteraf het interbellum lang als een suffe, conservatieve tijd is beschouwd, had de tijdgenoot het gevoel dat hij snelle veranderingen beleefde die staat en maatschappij dreigden te ontwrichten. Als daardoor vervreemding dreigde tussen staat en samenleving, dan moest de kloof tussen politiek en burger niet worden opgeheven door de burger tegemoet te komen. Dan moest de staat juist voet bij stuk houden. Het gevaar dreigde dat de maatschappij op drift raakte als de overheid er niet hoog boven verheven bleef. De grote politieke partijen legden alle de nadruk op discipline, ook de sdap die zich beroemde op de grote discipline in het sociaal-democratische kamp. Liberalen en confessionelen waren daarnaast grote voorstanders van krachtige gezagshandhaving. Wie daaraan als politicus zijn steentje bijdroeg, stond hoog aangeschreven. Terwijl de onderdrukking van de spoorwegstaking Kuyper in 1903 nog geen goed had gedaan, werd Ruijs altijd overdreven geprezen voor zijn standvastigheid in november 1918 en bleef de opwinding over de muiterij van het marineschip De Zeven Provinciën in de Indische wateren in 1933 een troef in handen van Colijn. De muiterij past in de rij 1903, 1918, 1933. Evenals de spoorwegstaking van 1903 en de vergissing van Troelstra maakte ze geweldige indruk. Volgens de gerespecteerde parlementair journalist Elout was het ‘de smadelijkste gebeurtenis geweest van misschien onze gansche nationale geschiedenis’ en de belangrijkste reden voor de kritiek op het parlementaire stelsel.Ga naar eind103 Keer op keer kwam Colijn terug op het belang van het gezag. In Een groot vaderlander was er een speciaal hoofdstuk aan gewijd, geschreven door de anti-revolutionair L.F. Duymaer van Twist, een houwdegen die in 1918 pal had gestaan tegenover Troelstra.Ga naar eind104 Hij beschrijft hoe Colijn in de arp-fractievergadering buiten zichzelf raakte toen hij het bericht van de | |
[pagina 129]
| |
muiterij kreeg. ‘Schokschouderend, zenuwen en spieren gespannen, met de vuist op tafel, kreet hij de schandelijke gebeurtenissen uit, die op de vloot hadden plaats gehad.’ Toen hij weer bij zinnen gekomen was, vond hij dat het schip hoe dan ook moest worden gestopt. Torpederen zou geen bezwaar zijn; het ging hier om een ernstig maatschappelijk ziekteverschijnsel dat met wortel en tak moest worden uitgeroeid. In de brochure Op de grens van twee werelden die Colijn na de nederlaag in mei 1940 publiceerde, legde hij nog eens uit dat de kwestie van De Zeven Provinciën ‘destijds door velen nog gezien [werd] als een incident’, maar inmiddels wist men wel beter. Het was een fundamenteel probleem van de democratie dat ‘de tucht’ verzwakte.Ga naar eind105 Duymaer van Twist legt Colijns reactie uit als consequentie van de anti-revolutionaire beginselen, maar hier is duidelijk iets anders aan de hand. Kuyper zou zo niet hebben gereageerd. Als oud-militair raakte de kwestie Colijn meer dan anderen en de gezagskwestie vormde de kern van zijn politieke credo. Misschien kan dit als volgt worden uitgelegd. Politiek was voor Colijn - en voor velen in zijn jaren - allereerst het scheppen van ruimte voor de daadkrachtige regent. Democratie moest in deze visie vooral vertrouwen van de bevolking in de regent betekenen, niet discussie over het bestuur. Een goede democratie begon bij vanzelfsprekend gezag van de leiding; een goede democratie werkte van boven naar beneden. Het bestuur moest de ruimte hebben, de volksvertegenwoordiging diende bescheiden te zijn en het volk moest alleen politiek actief worden op de daarvoor bestemde gelegenheden. Deze top-down voorstelling spreekt bijvoorbeeld uit Colijns kijk op de Tweede Kamer. De Kamer mocht in zijn ogen de regering niet de wet opleggen en diende vooral te controleren dat de regering niet te veel uitgaf: een Kamer die aandrong op extra uitgaven in plaats van bezuiniging, was dus de omgekeerde wereld.Ga naar eind106 In het verlengde hiervan diende de ministeriële verantwoordelijkheid volgens Colijn vooral om de Kamer ter verantwoording te roepen. De minister was verantwoordelijk en kon dus tot aftreden worden gedwongen als hij het in de ogen van de Kamer niet goed deed, maar dit kon alleen als de kritische kamermeerderheid een alternatief bij de hand had. Zou een ministerie aftreden zonder dat de Kamer een ander kon steunen, dan dreigde chaos en dat kon de bedoeling niet zijn. Kritiek op de regering moest altijd betekenen dat de oppositie regering zou kunnen worden. Kritiek moest dus altijd verantwoordelijk zijn, vanuit het besef dat men de zaak zelf zou kunnen opknappen. Ministeriële verantwoordelijkheid was in Colijns visie een middel in handen van de regering om de Kamer binnen de perken te houden. ‘Een oppositie, die niet gebreideld kan worden, omdat zij niet | |
[pagina 130]
| |
verantwoordelijk kan worden gemaakt voor wat zij zegt te willen, zulk een oppositie moet op den duur ontaarden in volstrekt onverantwoordelijk gedoe.’ De ‘eenig denkbare rem voor elke oppositie’ was immers: ‘doe het dan zelf!’Ga naar eind107 Colijn wantrouwde niet de macht, maar de kritiek op de macht. Met instemming las hij daarom het pleidooi van de christelijk-historische historicus met autoritaire sympathieën F.C. Gerretson voor een onafhankelijk ‘koninklijk kabinet’ en tegen een parlementair overwicht op de regering.Ga naar eind108 Colijns verkiezingsoverwinning kort na de muiterij op De Zeven Provinciën toonde dat een belangrijk deel van de bevolking zijn visie deelde. Niet zozeer de geweldige economische crisis maar de gezagskwestie domineerde in 1933 de verkiezingen en Colijn en de arp profiteerden van de steun voor hun scherpe stellingname. De man die er los van welke incidenten ook altijd van overtuigd was dat het met het gezag en de economie treurig gesteld was, werd kabinetsleider. Hij bereikte nu het hoogtepunt van zijn politieke carrière. | |
Retorica in het interbellumDe verkiezingen van 1937 leverden Colijn een nog grotere triomf dan die van 1933. Achteraf bezien waren zij het begin van het einde, zoals de verkiezingsoverwinning van 1956 voor Drees en die van 1977 voor Den Uyl, maar ze betekenden het hoogtepunt van zijn populariteit. In de verkiezingscampagne reisde Colijn het hele land door; hij werd geïnterviewd door bewonderende journalisten en sprak in zalen en tenten duizenden toe. Tussen twee begeleiders ‘schreed Z.Exc. de lange tent door, aan alle zijden begroet door juichende, enthousiaste menschen’. En elders: ‘Krachtig dreunde 't applaus op, toen Dr. Colijn’, ditmaal met één begeleider, ‘de groote, met belangstellenden opgepakte veilingzaal doorliep om het podium te bereiken. Ook hier was de zaal met vlaggen, planten enz. verlevendigd.’Ga naar eind109 Druk zong men telkens het Wilhelmus en uit de oude berijming van psalm 134 Dat 's Heeren zegen op u daal. De stemming zat er goed in. De bijeenkomsten rond Colijn passen in een patroon uit die tijd, zoals de enscenering van massale bijeenkomsten bij de concurrentie toont. In 1939 ontving de sdap haar prille eerste ministers Albarda en J. van den Tempel. Er was hier één begeleider en twee hoofdpersonen. ‘Een ongekende ontroering bevangt ons allen als de eerste socialistische ministers van Nederland achter uit de zaal binnenkomen. “De Stem” zet een donderende “Internationale” in en de ganse zaal is dadelijk één machtige “Stem”. Wij staan overeind, richten de handen op ten groet. Wuivende zakdoeken, betraande ogen, van aandoe- | |
[pagina 131]
| |
ning hese stemmen. Een aangrijpend hoogtepunt in het Partijleven!’Ga naar eind110 Of het nu een bijeenkomst van anti-revolutionairen, socialisten of katholieken was, altijd verliep het begin zoals Godfried Bomans het voor zijn vader, de katholieke politicus J.B. Bomans, heeft beschreven.Ga naar eind111 ‘Men schreed zeer laat in een eivolle zaal als een vorst naar binnen. De spreker werd daarbij voorafgegaan door enige nietige persoonlijkheden, die met zweterige armbewegingen ruim baan maakten.’ Dit vereiste de juiste techniek. ‘Er waren bijvoorbeeld sprekers die joviaal zwaaiend binnenkwamen. Iedereen voelde direct dat dit mis was en het applaus nam dan ook merkbaar af. Je had er ook die zich met neergeslagen ogen haastig voorwaarts repten en dat is ook weer de bedoeling niet. De oplossing die mijn vader koos, bestond in een wakker voortstappen door het middenpad, waarbij zijn handen aan de half opgeheven armen snel draaiende bewegingen maakten, die zowel als blijde aanvaarding als nederige afwijzing van de ovatie konden begrepen worden.’ (Bij Colijn werd gezegd: ‘Zooals we dat van hem gewend zijn bedwingt hij echter dit eerbetoon al aanstonds met rustig handgebaar.’ In de Colijn-journalistiek heette dat ‘zijn bekende applaus-bezwerend handgebaar’.)Ga naar eind112 Was de spreker eenmaal binnen, dan werd er natuurlijk een lied gezongen. ‘Men zong dit met schitterende ogen, elkaar saamhorend aankijkend.’ Volgens Bomans junior was de inhoud van de rede triviaal, maar maakte ze altijd een verpletterende indruk. Nu kunnen we de verteller Godfried Bomans niet zomaar op zijn woord geloven, maar zijn tekening van de entree lijkt sterk op wat er bij andere politieke stromingen aan te treffen is. Bomans senior was wel een ander type spreker dan Colijn. In het betrekkelijk stabiele politieke landschap van het interbellum hadden de grote partijen hun plaats gevonden. Men sprak er vooral voor de bekeerden. De anti-revolutionairen waren gewend aan een tamelijk strenge en kale verbale cultuur. Meer krullen waren er onder katholieken en sociaal-democraten. Hier bestond een voor eigen gebruik zeer geliefd genre spreker - met een daverende retoriek waar het meer om de toon dan om de inhoud ging. Een mooi voorbeeld is pater Borromaeus de Greeve, geen eigenlijke politicus, maar iemand die als geen ander het katholieke groepsgevoel wist op te wekken.Ga naar eind113 Hij is een van de eerste Nederlanders voor wie het begrip charisma gebruikt werd. Een imposante verschijning met een donkere bariton als een cello en de houding van een acteur in een schouwburg; hij beïnvloedde daarmee een toneelspeler als Louis Bouwmeester. ‘Het was prettig naar hem te zitten luisteren,’ vond Anton van Duinkerken, ‘zelfs al liet men de woorden over zich heen gaan.’ Ook tegenstanders waren onder de indruk. ‘Wat een redenaar!’ riep de | |
[pagina 132]
| |
verslaggever van Het Vaderland uit. ‘Het was werkelijk prachtig. Wat deerde het ons, dat we het niet in alles eens waren met wat hij zei!!’ Borromaeus de Greeve was goed bevriend met een andere sterredenaar, de zojuist geïntroduceerde vader van Godfried Bomans. De oude Bomans schoot als ‘de Roomsche Troelstra’ op de golven van zijn retorica in de katholieke politiek naar boven.Ga naar eind114 Hij bracht het tot kamerlid. Zijn zoon zal met zijn verhaal over de heerlijke orgie van extatisch katholiek groepsgevoel wat hebben overdreven, maar Bomans moest het wel van een dergelijke sfeer hebben. Uiteindelijk brak dat hem op; als het erop aankwam, was niet de theatrale Bomans maar de retorisch niet begaafde Nolens de katholieke leider. Het gaf parlementair historicus Oud later een karakterisering in de pen van een komeet aan de politieke hemel die even snel verscheen als hij later weer verdween. Elders laat Oud merken dat men in de Kamer niet ver kwam met ‘oratorisch vuurwerk’: ‘de sfeer is er te nuchter voor’.Ga naar eind115 Hij had eraan kunnen toevoegen dat meeslepende retorica voor iemand die werkelijk de top wilde bereiken ook buiten de Kamer een nadeel kon zijn. Opgewonden spreekgaven konden namelijk twijfel oproepen aan de ernst en degelijkheid van een politiek leider in spe, en die laatste deugden werden uiteindelijk meer op prijs gesteld dan de eerste. Ook de sociaal-democraten kenden de redenaars voor eigen gebruik die de saamhorigheid van de groep tot uitdrukking brachten. A.B. Kleerekoper was geliefd om zijn scherpe columns in de partijpers, maar hij was ook een populair redenaar. Oud beschrijft hem in dezelfde termen als Bomans, Vliegen meent dat hij ‘emotioneele naturen’ nader tot het socialisme bracht, volgens Drees was hij een meeslepend maar eigenlijk te mooi spreker, meer geschikt voor de opgewonden volksvergadering dan voor de nuchtere Kamer.Ga naar eind116 Bekender nog was Koos Vorrink, de leider van de Arbeiders Jeugd Centrale (ajc). Met liefde sprak hij zijn jonge socialisten toe en met enthousiasme werd hij aangehoord. Vorrinks stijl zou goed in de tijd van de Kuypers en de Troelstra's hebben gepast. Evenals zij werd hij regelmatig door psychosomatische kwalen gekweld en leefde hij van het contact met zijn aanhang, maar in zijn eigen tijd heeft hij nooit de eerste man kunnen worden. Zijn retorica bleef het zondagse gevoel van bij elkaar te horen; hij spande zich in om de sociaal-democratie door een van symbolen doordrenkte ‘feest-cultuur’ te versterken. Volgens Vorrink wilde de individu het besef hebben deel te zijn van een grote groep, ‘hij wil dat zintuigelijk waarnemen en ervaren, hij wil er in opgenomen zijn, er in ondergaan’.Ga naar eind117 Vorrinks naam valt in beschrijvingen van socialistisch gemeenschapsgevoel zoals in de kennismaking van Wiardi Beckman met de socialistische massa: | |
[pagina 133]
| |
‘met duizenden samen optrekken achter de vaandels is meer dan “ontroerend”; ontroering zou hier een te persoonlijke emotie zijn, terwijl werkelijk het persoonlijke ganschelijk verdwijnt en je je alleen nog maar één heel klein deeltje weet van de massa. In dezen heeft Vorrinks werk [...] me laten zien, wat organisatie is.’Ga naar eind118 Maar ook Wiardi Beckman zei even later dat het in de wereld niet draaide om ‘in hysterische opwinding “offers” brengen’, maar om gewoon zijn werk doen. Een nietig deeltje te zijn van de massa was voor velen iets om van te genieten. Pas na de oorlog, toen gebleken was dat de totalitaire verleiding het voor een belangrijk deel hiervan moest hebben, kreeg het wantrouwen de overhand. In verkiezingstijd verhoogde de gezamenlijke ontroering het genot van de partijbijeenkomsten. Daaraan leverde ook Colijn zijn bijdrage. Niet door de menigte te bekeren of op te zwepen, want als hij preekte, dan was het toch voor de bekeerden, maar als de Nederlandse politicus met de meeste glamour en het helderste betoog. Zo wist hij de nuchterheid van een Nolens te combineren met het redenaarssucces van een Bomans. Bomans bereikte effect door enorme uithalen. Colijn deed het geheel anders. Om te beginnen was hij al een publieke figuur voordat hij redenaar werd. Journalisten waren gek op hem, zoals nog zal blijken. Zelf heeft Colijn ook vrij veel geschreven en hij was zelfs geruime tijd hoofdredacteur van De Standaard, maar een journalist of schrijver was hij eigenlijk niet. Zijn stijl was helder, maar niet meer dan dat. Zijn sprekendste beelden waren aan het gezonde verstand ontleend, zoals de opmerking waarmee hij economische noodpolitiek verdedigde. Fundamenteel wijzigde die niets aan zijn opstelling, zei hij, want als het huis in brand staat, verlaat men het via de regenpijp, maar dat betekent geen principieel bezwaar tegen de trap. Eigenlijk was zijn schrijfstijl, waarin hij uitbundig de woorden cursiveerde die hij in een voordracht zou hebben benadrukt, een spreekstijl.Ga naar eind119 Sprekende maakte Colijn de meeste indruk, in de Kamer, op partijbijeenkomsten of voor de radio. Zijn retorica was zo succesvol dat ze niet eens herkend werd. Er werd wel gezegd dat hij eigenlijk geen redenaar was, of zelfs: ‘alle rethorica, ook de geoorloofde, is Colijn vreemd’.Ga naar eind120 De kracht van zijn retorica was de schijn van evidentie. Volgens zijn collega De Geer dankte hij zijn succes niet zozeer aan ‘uiterlijke welsprekendheid’ als wel aan ‘de beslistheid van zijn oordeel’ en vooral aan ‘zijn rustige, evenwichtige, robuste voordracht en de volkomen klaarheid, waarmee hij ook de moeilijkste problemen weet te behandelen’.Ga naar eind121 Men zei dat hij de economie niet in de theorie maar in de ‘werkelijkheid’ van het bedrijfsleven had leren kennen | |
[pagina 134]
| |
en dat hij naar deze ‘werkelijkheidseconomie’ handelde.Ga naar eind122 Hij legde uit hoe de zaak in elkaar stak, gebruikte de economie van het huishoudboekje en de logica van het twee maal twee is vier. Politiek werd op die manier eigenlijk heel simpel. ‘De eenvoudigste menschen, die hem horen spreken, zeggen het: wat spreekt die man helder en duidelijk; en ge kunt zoo voelen, dat het waar is, wat hij zegt.’Ga naar eind123 Colijn was zozeer de ‘redenaar van de overtuigende zakelijkheid’ dat ook anti-revolutionaire journalisten zich er zelf aan moesten herinneren dat hier toch iemand van hen aan het woord was. Aan het eind van hun verslag volgde dan een beschouwing waaruit moest blijken dat ‘het geloof het geheim van zijn stoere kracht’ was.Ga naar eind124 Colijn zou dat meteen hebben beaamd, maar zijn aantrekkingskracht berustte maar ten dele op zijn levensbeschouwelijke uitgangspunt. Hij werd wel meteen herkend als calvinist, maar een spiritueel leider was hij niet. ‘Vergeten worde echter niet, dat verschillende tijdsomstandigheden ook personen van verschillenden aard zullen vragen,’ merkte men in de vergelijking tussen Kuyper en Colijn daarom vaak op.Ga naar eind125 De liturgie van de anti-revolutionaire beweging was zo stevig gevestigd dat de leider er gewoon bij kon aansluiten. Figuren als Kuyper en Troelstra hadden met hun lyrische retorica een nieuwe gemeenschap vorm en inhoud gegeven. Colijn sprak voor een gevestigde groep en wilde vervolgens het hele volk winnen. Zoals uit de verslagen wel blijkt - ‘Dr. Colijn sprak een rede uit, ongeveer gelijk aan die welke hij in andere plaatsen des lands reeds gehouden heeft. De luisteraars waren een en al aandacht’Ga naar eind126 - ging het er de toehoorders niet om overtuigd te worden door nieuwe denkbeelden. Ze wilden juist horen wat ze al wisten. Colijn was niet origineel of sprankelend en toonde in het algemeen niet veel fantasie. De anti-revolutionaire journaliste Mary Pos bracht het effect van zijn optreden in 1939 fraai onder woorden: ‘Maar is dat niet juist het aantrekkelijke in hem en geeft dat ons volk niet het meest rust, dat we niet bevreesd behoeven te zijn, vandaag of morgen “iets nieuws” over hem te kunnen schrijven in een tijd als de onze, die fel bewogen wordt door allerlei nieuws, dat ons opschrikt en schokt, dat ons onzeker maakt en soms bijna onze beheersching zou doen verliezen? Wij weten, dat hij tot zijn laatsten ademtocht dezelfde zal zijn, dat dezelfde principes hem zullen blijven beheerschen en hetzelfde geloof hem zal sterken, dat dezelfde richtlijnen voor hem zullen gelden en dezelfde liefde voor zijn Koningin en voor zijn Vaderland hem altijd zal bezielen, dat hij nooit ondoordacht tewerk zal gaan en zijn hoofd niet zal verliezen, dat zijn stem, in tijden | |
[pagina 135]
| |
van soms ondragelijke spanning nooit opgewonden en nerveus zal klinken, maar dat die, zoolang hij het woord tot het volk kan richten, vol groote rust zal zijn, beheerscht en klaar, bemoedigend, kalmeerend, vaderlijk soms.’Ga naar eind127 Colijns supporters verwachtten van hun politiek leider geen avonturen. Wat zij wensten, is iemand die het helder wist te zeggen en aan wie zij het bestuur van de staat konden toevertrouwen omdat ze wisten dat hij geen gekke dingen zou doen. Behalve als kerel prezen zij Colijn om zijn helderheid en altijd weer om zijn rust en kalmte. Ook in het parlement was hij geen ‘schitterend orator’ maar boeide hij door zijn rust en door zijn vermogen moeilijke problemen eenvoudig uit te leggen, aldus een anti-revolutionair. Dezelfde indruk ging van zijn radiopraatjes uit. De katholieke voorman A. van Wijnbergen, die een zwak had voor Colijn, meende dat hij via de radio ‘rust schonk aan het Nederlandsche volk door zijn rustig, vaderlijk woord’.Ga naar eind128 In tent of zaal sprak Colijn zijn aanhang toe, via de radio bereikte hij een nog groter deel van de bevolking. Hij sloeg in belangrijke kwesties, zoals de presentatie van zijn crisiskabinet in 1933 en het afscheid van de gouden standaard in 1936, zelfs de Kamer over en richtte zich via de radio rechtstreeks tot de bevolking. Thorbecke had maar één stijl nodig gehad, die van de Kamer. Bij Kuyper viel het veel waarnemers op hoeveel verschillende stijlen hij kon hanteren, afhankelijk van het publiek waarop hij zich richtte. Onder sociaal-democraten bestond toen ook de overtuiging dat verschillend publiek een verschillende aanpak vergde; de eisen die de sfeer van de volksvergadering stelde, werden ook later nog gebruikt om het verschil tussen demonstratie en kamerdebat aan te geven.Ga naar eind129 Kuyper en Troelstra hadden zich altijd sterk naar hun publiek gericht. Wat Colijn over Kuyper opmerkte - de ‘wisselwerking’ met zijn aanhang betekende soms dat hij onder de ‘suggestie’ was van zijn anti-revolutionairen in plaats van omgekeerd - en wat Troelstra over zichzelf zei - dat hij tijdens een rede vaak niet meer wist of hijzelf sprak dan wel zijn toehoorders -, had de kracht van hun mobiliserende aanpak uitgemaakt.Ga naar eind130 Colijn streefde natuurlijk ook contact met zijn publiek na, maar er ontstond niet een symbiose zoals bij de vorige generatie. Die werd van hem ook niet verwacht. Zijn publiek verwachtte juist dat hij stoer zijn gang zou gaan. Met Colijn keerde de eenheid van stijl terug. Veel meer dan bij Thorbecke was dit echter een stijl die ontstaan was in publiek optreden op allerlei plaatsen. Colijns stijl had niets van het juridisch geschoolde kamerlid. Hij hield niet van de Kamer en het kwam niet in hem op zich eraan aan te passen. Hij was meer bestuurder, hij was meer soldaat, hij was zelfs meer ondernemer dan kamerlid en dat hoorde men. | |
[pagina 136]
| |
Prìvé-persoon, fotografie en journalistiekColijns concurrenten voor de eerste plaats in het kabinet, De Geer en Ruijs, waren afstandelijke figuren van wie het publiek slechts af en toe een glimp opving. Colijn was anders. Meer dan wie ook in het interbellum was hij een publieke figuur en hij was het op een andere manier dan de vorige generatie. ‘Thuis. De eenige plaats waar hij heelemaal zichzelf kan zijn,’ merkt een familielid op.Ga naar eind131 Zijn vrouw Helena Colijn-Groenenberg bleef zozeer in de schaduw dat Colijns biograaf weinig over haar kan zeggen.Ga naar eind132 Als zij geïnterviewd werd, zei zij dat ze graag rustig bij hem zat terwijl hij werkte. Ze beschouwde het als haar roeping achter haar Hendrik te staan; natuurlijk niet ‘voor’ haar man, maar eigenlijk zelfs niet ‘naast’. Toen er ooit sprake van was dat Colijn minister van Buitenlandse Zaken zou worden, was ze in tranen. Tegen de representatieve taken die daaraan voor haar verbonden zouden zijn, zag ze huizenhoog op. Ze genoot van het succes van haar man maar ze was een vrouw voor thuis, niet voor het openbare leven. Ze verscheen in het openbaar bij huldigingen van haar echtgenoot, maar meestal hield ze zich geheel op de achtergrond. Toen haar in een van de spaarzame interviews gevraagd werd waarom ze niet veel deed aan het maatschappelijk werk dat men in die tijd van vrouwen wel verwachtte, zei ze dat ze altijd voor haar man klaar wilde staan. Als hij thuis was, dan gaf het hem rust te weten dat zij er was; als hij plotseling op reis moest, stond zij klaar om hem te volgen.Ga naar eind133 ‘Ik heb hem eenvoudig altijd maar zooveel mogelijk gevolgd’, merkt ze elders op. ‘Zichzelf geheel uitschakelen’ beschouwde ze als haar eerste opdracht.Ga naar eind134 Colijns kinderen bleven buiten beeld, en hebben naar het schijnt ook niet de last van hun vader moeten torsen zoals dat bij de kinderen van Kuyper en sommige van zijn generatiegenoten gebeurde. Colijns huiselijke omstandigheden werden voortdurend in clichétermen beschreven. Terwijl de beschrijving van zijn persoon moest dienen om te tonen hoe bijzonder hij wel niet was, kon zijn gezinsleven niet gewoon genoeg zijn. Natuurlijk was hij ‘als echte Hollander, sterk aan zijn vrouw gehecht’.Ga naar eind135 Veel meer hoefde daarover niet gezegd te worden zolang de pers maar nu en dan bediend werd met plaatjes van mevrouw Colijn, van de Colijns samen, of van de huiselijke haard. Het is een van de redenen dat het beeld van mevrouw Colijn zo flets is. Van haar verlangde men gedrag volgens de bekende codes. ‘Wie de foto van 't gezin Colijn aan tafel kent, en zich dat solide meubilair, dien degelijken eenvoud en den trek van hartelijke gezelligheid op de gezichten van vader, moeder en de kinderen te binnen brengt, heeft het volledige beeld van een | |
[pagina 137]
| |
Nederlandse familie, gedragen door gezonde plattelandstraditie, en door gepolijste burgerlijkheid, voor zich.’Ga naar eind136 Voor de politicus van deze jaren waren partij en gezin het vaste uitgangspunt, tenminste in de beeldvorming. Voor Drees zou het later ook zo zijn. Een journalist lijkt de beroemde anekdote hoe Drees' vrouw met haar eenvoudige koekjes bij de thee de Marshallhulp voor Nederland veiligstelde al te voorvoelen. ‘Mevrouw Colijn kwam boven: “Hendrik, een kopje thee? De heeren willen zeker ook wel een kopje?” Daar zaten wij - bij iemand in Hoogheid gezeten, maar hij was tot ons afgedaald.’Ga naar eind137 De huiselijke sfeer was meer gescheiden van de politiek dan een generatie eerder. Colijns zo op het oog eenvoudige natuur gaf minder aanleiding tot de wat gespannen vermenging van de twee sferen dan de gecompliceerde leiders uit de vorige generatie en hij had ook niet zoals die generatie zijn hele leven in dienst gesteld van een politiek-levensbeschouwelijke opdracht. Kuyper was de eerste politiek leider die ook als privé-persoon uitbundig beschreven werd, maar bij hem was dat nog geen routine. Ook in Kuypers biografie keerde op den duur een aantal anekdotes voortdurend terug, maar dat was toch eigenlijk pas op het eind van zijn leven en in postume herinneringen. Colijn was al in de jaren twintig een wandelende verzameling telkens opnieuw vertelde persoonlijke voorvallen. ‘Er is allengs een gewoonte ontstaan om den premier te maken tot een soort anecdotische figuur, van wien men, met vlotte pen, allerlei aardige trekjes kan vertellen,’ schreef het sociaal-democratische Het Volk op 21 juni 1939 bij diens zeventigste verjaardag. Al tien jaar eerder was dit blijkbaar zozeer gebruik geworden dat De Standaard op 18 juni 1929 de ‘interessante anecdoten’ nog slechts met enkele trefwoorden aanduidde. Het blad kon er toen blijkbaar al van uitgaan dat de lezers de verhalen uit hun geheugen wel aanvulden. Colijn leefde in het fotografische tijdperk. Kuypers tijdgenoten hadden de oprichter van de arp leren kennen uit de karikaturen, maar iedereen kende Colijn van de foto's in de krant. ‘Allen kent U hem van foto's in de courant, wanneer hij in gala naar de Ridderzaal gaat voor de opening van de Staten-Generaal, of wanneer hij op een wintervacantie een sledetocht maakt.’Ga naar eind138 Het kon in 1939 gemakkelijk worden opgeschreven. Hij was toen volgens Gerretson de ‘man, die de fotopagina van elke krant bezig, bezig, bezig toont!’Ga naar eind139 Er verschenen advertenties voor reproducties van zijn portret en zelfs zijn Haagse huis was ‘het uit de foto's zoo bekende huis op de Stadhouderslaan’.Ga naar eind140 Colijn is waarschijnlijk de eerste Nederlandse politicus aan wiens imago de fotografie een zelfstandige bijdrage leverde. Er versche- | |
[pagina 138]
| |
nen van hem niet alleen staatsieportretten maar vooral ook actiefoto's die hem bezig, bezig, bezig toonden. Veel publicaties over Colijn hebben sindsdien gebruik gemaakt van het werk van de uit nazi-Duitsland gevluchte parlementaire fotograaf Erich Salomon. Hij maakte reeksen foto's van Colijn in de Kamer, Colijn in het vuur van zijn betoog, Colijn als redenaar. Ze tonen een dynamische, moderne politicus en een zelfverzekerde en krachtige figuur met kenmerkende gebaren. Salomon was de Albert Hahn van Colijn, en dan niet als criticaster maar als verslaggever. Hij plaatste zijn foto's in het politiek ongebonden publieksblad Het Leven dat de politiek zo als een spannend verhaal kon presenteren. ‘Wij lezen de kamerverslagen met weinig minder hartstocht dan de sportpagina’, schreef het blad in 1936 in een verantwoording van Salomons nieuwe fotografische benadering van de politiek.Ga naar eind141 Zoals Hahns karikaturen Kuypers gezicht bekend maakten, zo vereeuwigde Salomon Colijns gebarenrepertoire op het hoogtepunt van zijn roem in het midden van de jaren dertig. Maar ook omgekeerd: zoals Hahn leefde van Kuyper, zo leefde Salomon van Colijn. Salomon had een aansprekende politicus als Colijn nodig om het politieke leven te kunnen visualiseren en hij kon aansluiten bij de romantiek die er rond hem was ontstaan. De spectaculaire fotografie van Salomon was uitzonderlijk. Het zou tot de jaren zestig duren voordat de Nederlandse politiek weer even dynamisch in beeld zou worden gebracht. Salomon was een begenadigd politiek fotograaf, maar met een ingetogen figuur als De Geer zou hij nooit zo'n succes hebben gehad. Omgekeerd was Colijn zich zeer bewust van het belang van beeldvorming en media. Het belang van liberale steun voor zijn positie is duidelijk en zijn goede contacten met liberale bladen zijn bekend. Maar hier is nog iets anders aan de hand. Niet voor niets merkte Het Leven op dat het publiek de kamerverslagen met de hartstocht las waarmee men de sport volgde. Het blad wilde de aandacht trekken en presenteerde Colijn als vermaak. De ideologie was minder belangrijk dan de oplagecijfers. Dit is zeker een deel van de verklaring voor de manier waarop de liberaal getinte of niet duidelijk aan een zuil gebonden media zoals De Telegraaf Colijn portretteerden. Handtekeningenjagers achtervolgden hem alsof hij een sportheld was.Ga naar eind142 Colijn betekende spannende verhalen, Colijn hield de lezers bezig, Colijn was, kortom, voer voor journalisten. De geschiedschrijving van de Nederlandse journalistiek en de Nederlandse politiek had tot voor kort niet veel aandacht voor marktverschijnselen. De verzuiling had immers de politieke markt en het systeem van abonnementen had immers de dagbladenmarkt zozeer verkaveld dat mar- | |
[pagina 139]
| |
keting toch geen effect kon hebben gehad? Juist in het geval van Colijn zou aandacht voor marktwerking echter weleens verhelderend kunnen zijn. In Groot-Brittannië was er aan het einde van de negentiende eeuw een samenhang tussen de positie van Gladstone en het feit dat geen dagblad om zijn redevoeringen en spectaculaire figuur heen kon. Er was blijkbaar ook een markt voor de enorme stapel populaire biografieën en biografietjes die er toen van hem verscheen.Ga naar eind143 Gladstone, die het deed zonder strak georganiseerde partij of verzuiling, was veel meer afhankelijk van dit type losse werving dan Colijn, wiens basis gevormd werd door de arp, de gereformeerde zuil en de christelijke bladen. Maar voor Colijns relatie met het niet-anti-revolutionaire publiek was dit anders. Zoals Gladstone erop kon vertrouwen dat de niet-liberale pers zijn toespraken verbatim reproduceerde, simpel doordat ze nieuws waren waar het publiek om vroeg, zo kon Colijn erop rekenen dat ook de niet-anti-revolutionaire pers zijn radioredes de dag erop afdrukte; wie geen radio bezat, behoefde van de boodschap niets te missen. Van Colijn verscheen ook een respectabele hoeveelheid populaire biografieën, misschien meer dan van welke andere Nederlandse politicus ook.Ga naar eind144 Er wordt wel gezegd dat politiek leiderschap tegenwoordig een kwestie van marktbewerking en imago is, maar als er een Nederlandse politicus is voor wie dit geldt, dan is het wel Colijn in de relatie tot zijn niet-anti-revolutionaire sympathisanten. Colijn hielp parlementaire of politieke journalisten die niet tot zijn directe aanhang behoorden, een nieuwe rol te vinden. Lange tijd bleven de meest vooraanstaande parlementaire journalisten liberaal. Zoals de parlementaire geschiedschrijving tot na de Tweede Wereldoorlog hoofdzakelijk in handen was van liberalen - zoals Van Welderen Rengers aan het eind van de negentiende eeuw en Oud voor het interbellum -, zo bleef dat grotendeels ook voor de journalistiek gelden. Van oudsher hadden liberalen zich op het parlement geconcentreerd en waren confessionelen en sociaal-democraten meer geïnteresseerd in het sociaal-politieke leven buiten het parlement. Liberalen hadden ook altijd de pretentie gehad het algemene te vertegenwoordigen; zij zagen zichzelf het liefst niet als een partij te midden van andere, maar als vertegenwoordigers van een onpartijdig algemeen belang. Daarnaast begonnen liberale parlementaire journalisten te professionaliseren en stelden zij prijs op hun onafhankelijkheid. Het is een van de verklaringen waarom er na 1900 soms positieve commentaren op politici als Kuyper of Troelstra te lezen waren in liberale bladen. Men had het dan meestal niet over hun politieke uitgangspunt, maar over hun politieke tech- | |
[pagina 140]
| |
niek of over hun persoonlijkheid. Deze tendens zette zich versterkt door na de Eerste Wereldoorlog, toen liberalen de regering niet meer domineerden. De veranderde houding van liberale journalisten en het oprukken van de vermaaksjournalistiek kwamen samen in de aandacht voor de persoon Colijn. Journalisten van buiten de anti-revolutionaire kring schreven de successen van een politicus als Colijn niet toe aan zijn ideologische uitgangspunten. Toen de arp in 1937 haar grote overwinning behaalde, schreef de nrc: ‘Dat deze winst niet te danken is aan de beginselen der a.r.p., maar aan de suggestieve kracht, die ervan de persoon van den minister-president uitgaat, zal niemand willen weerspreken.’ En volgens De Telegraaf waren ‘geen partijen, maar mannen’ gekozen. Colijn beaamde het graag. Hij had niet veel op met het in 1917 ingevoerde stelsel van evenredige vertegenwoordiging en vond het een goed teken dat ‘de liefde voor de lijst overschaduwd [was] door de belangstelling voor den persoon’.Ga naar eind145 Op 15 juni 1929 had De Standaard opgemerkt dat ‘verkiezingshartstocht in ons land zich bij voorkeur toespitst op een persoon’. Daarbij trok het blad een parallel met Kuyper. Maar de aandacht voor de persoon van de politieke leider was inmiddels van een andere aard. Kuyper werd het middelpunt van politieke polarisatie door de wijze waarop hij de verpersoonlijking was van zijn partij. Zijn grootste triomfen vierde hij niet door boven de arp uit te stijgen, maar juist door zijn vereenzelviging ermee. Colijn was een arp'er, daaraan twijfelde niemand, maar zijn carrière maakte hij als minister, niet als partijbestuurder, en de fascinatie met zijn persoon gold juist de manier waarop hij mensen aansprak buiten zijn partij. De parlementaire journalist D. Hans stond op vertrouwelijke voet met Colijn en schreef tientallen artikelen over hem. In het jubileumnummer dat De Standaard bij Colijns zeventigste verjaardag uitgaf, verzorgde Hans het artikel ‘In het parlement’. Door zijn artikelen over niet-liberale politici - hij beschreef ook De Geer, Ruijs en anderen - gaf Hans een nieuwe invulling aan de oudere liberale idealen van onpartijdigheid en versterkte hij tegelijkertijd zijn eigen positie. Hij wierp zich op als intermediair tussen de anti-revolutionaire wereld en een liberaal of neutraal publiek. Wat was een mooiere manier om het bestaansrecht van zijn type journalistiek te bewijzen? Met het portret en het interview rukte het sfeerbeeld op in de Nederlandse politieke journalistiek en nam de aandacht voor stijl en persoonlijkheid toe. Wat was een dankbaarder onderwerp dan ‘Colijn’? Als Hans De Geer beschreef, dan moest er een verontschuldiging bij dat hij niet zo tot de verbeelding sprak als Colijn, maar bij Colijn konden alle registers open. | |
[pagina 141]
| |
Colijn en zijn Europese tijdgenotenColijn werd met zijn brede ervaring, internationale allure en doortastendheid in Nederland vaak als een uitzondering beschouwd. Men zou dan verwachten dat velen hem vergeleken met belangrijke buitenlandse politici, maar dat gebeurde niet veel. Tegenwoordig noemen historici hem weleens een Nederlandse Chamberlain of een Nederlandse Churchill,Ga naar eind146 maar dit is een vergelijking die men in de toenmalige beschouwingen niet of nauwelijks maakte, alleen al doordat Chamberlain pas in 1937 Prime Minister werd en Churchill pas in de oorlog. Colijn was door zijn verleden bij een Nederlands-Britse oliemaatschappij Brits georiënteerd, hij had sympathie voor Churchill en was het eens met Chamberlains appeasement-politiek, maar dit alles had weinig effect op de beeldvorming rond zijn persoon. In de tijd zelf sprong in de media de vergelijking met Mussolini eruit, alleen al doordat die kon aansluiten bij Colijns imago. Colijn voelde zich echter niet verwant met het fascisme. Het is op het eerste gezicht niet gemakkelijk Colijn internationaal te plaatsen. Zoals hiervoor betoogd is, zijn de parallellen tussen Guizot en Thorbecke zo duidelijk dat de vergelijking tussen de twee hun positie kan verhelderen en is het niet moeilijk een internationaal gezelschap van politieke leiders te vinden waarin Kuyper goed op zijn plaats is. Zoals nog zal blijken heeft ook Drees een aantal buitenlandse tegenhangers gekend. Maar Colijn? Hij zou het zelf waarschijnlijk ook niet gemakkelijk gevonden hebben. Thorbecke heeft bij verschillende gelegenheden stilgestaan bij Guizot, Kuyper verwees naar Gladstone als een inspirerende politicus, Drees zou zich later verwant voelen met het Labour van Clement Attlee, maar vergelijkbare uitlatingen zijn bij Colijn eigenlijk niet te vinden, al was hij niet ongevoelig voor een Mussolinirol. Het past wel bij de wat zwaarmoedige toon van het Nederlandse politieke leven in het interbellum. Weinigen zagen nog inspirerende voorbeelden aan de internationale horizon. Toen de nationaal-socialisten in Duitsland de partijen verboden, verloren sociaal-democraten en katholieken in Nederland hun belangrijkste buitenlandse voorbeelden. De anti-revolutionairen hadden onder Kuyper naar internationale voorbeelden gezocht en een ogenblik gedacht die te vinden in de Duitser Stoecker, iets langer in de Brit Gladstone, maar van die voorbeeldfunctie was in het interbellum niets meer over. De anti-revolutionairen waren niet langer een oppositiebeweging, ze gaven nu zelf de toon aan en in het buitenland zagen ze meer bedreigingen dan voorbeelden. | |
[pagina 142]
| |
Toch zijn er bij nader toezien parallellen tussen Colijn en vooraanstaande politieke leiders van zijn tijd. Op het eerste gezicht staat Colijn qua politieke persoonlijkheid ver af van de appeaser Neville Chamberlain. Men was het er wel over eens dat Colijn niet echt een gentleman was. En was Chamberlain niet de naïeve gedistingeerde Brit die zich met paraplu en principes volstrekt liet inpakken door Hitler? Schijn bedriegt echter; de vergelijking met Hitler heeft van Chamberlain te veel de keurige Brit gemaakt. Wie verder kijkt, ziet opmerkelijke overeenkomsten tussen Colijn en Chamberlain. De twee mannen waren in 1869 geboren, hadden ervaring als harde imperialistische pioniers - zelfs Churchill was van Chamberlains koloniale verhalen onder de indrukGa naar eind147 - en waren ondernemer geweest, Chamberlain zelfs veel langer dan Colijn. Ook hij had geen universitaire opleiding genoten en benaderde de politiek bij voorkeur als een manager. ‘Businesslike’ is het woord dat voor zijn stijl voortdurend gebruikt wordt.Ga naar eind148 Ideologie stond voor hem niet voorop, evenals Colijn was hij pragmaticus, en bovendien redeneerde hij net als de Nederlander op basis van wat hij graag nuchtere feiten noemde.Ga naar eind149 Hij ontleende er een geloof in eigen kunnen aan dat eigenlijk zelfoverschatting was. Zoals Colijn in zijn tijd een controversiëlere figuur was dan Ruijs of De Geer, zo riep Chamberlain veel meer weerstand op dan de verzoenende Stanley Baldwin die hem als conservatieve premier was voorgegaan. Als er een verschil is tussen Chamberlain en Colijn, dan is dat niet het verschil tussen de gedistingeerde heer en de selfmade man. Er is wel een verschil in sociale vaardigheden. Chamberlain was een stugge figuur die niet veel vrienden maakte, Colijn was een charmeur die erin slaagde veel mensen voor zich te winnen. In de literatuur over Chamberlain is in de loop van de tijd de slinger flink heen en weer gegaan. Na de enthousiaste ontvangst van zijn appeasement-politiek volgde de rigoureuze debunking vanaf 1940, toen een beroemde journalistenanalyse van onder anderen de latere Labourleider Michael Foot hem afschilderde als een van de ‘guilty men’ die Groot-Brittannië door slapheid en verwaarlozing van de defensie naar Hitlers slachtbank hadden geleid. Bij (bijna) verloren oorlogen zoekt men zondebokken en Chamberlain was een dankbaar object. Hij was misschien ‘a tough old business man’, maar hij was toch vooral ‘umbrella man’, een beeld dat zo sterk was dat het niet meer uitgelegd behoefde te worden.Ga naar eind150 In de eerste decennia na de oorlog bleef dit het dominante perspectief. Daarna volgde een periode van revisionisme waarin de nadruk meer op omgevingsfactoren lag en de vraag aan de orde kwam of hij wel veel alternatieven had gehad. Ten slotte is er recentelijk weer een herleving te zien van het ‘guilty men’-perspectief: de omstandig- | |
[pagina 143]
| |
heden waren misschien niet ideaal maar Chamberlain had de zaak door zijn koppigheid en kortzichtigheid wel verder in het slop gebracht. Het inzicht van de revisionisten dat Chamberlain geen naïeve, bedeesde ziel was maar een dominerende, harde politicus, geldt nu als argument tegen hem. Dat hij modern en gewiekst de media bespeelde, verzwaart in de ogen van zijn critici zijn verantwoordelijkheid. In de meest extreme formulering heet het nu dat zonder Chamberlain ‘World War ii might have been averted’.Ga naar eind151 De discussie over de ‘guilty men’ gaat over een van de kernproblemen van de studie van politiek leiderschap. Zijn het de omstandigheden of zijn het de leiders die de gang van zaken bepalen? Zo geformuleerd is de conclusie natuurlijk duidelijk: het gaat juist om de wisselwerking tussen beide. Het verwondert niet dat in het boek waaruit het vorige citaat is genomen, (kort) gespeculeerd wordt over Chamberlains ‘strong-willed, obstinate, and domineering’ karakter, een voorbeeld van ‘the authoritarian personality’. Het is de aanzet tot een psychologistische benadering van de politieke geschiedenis. Interessanter dan deze wat ahistorische aanpak is echter de vraag welke persoonlijkheden op een bepaald moment in de politiek komen bovendrijven of wat het publiek op een bepaald moment van de leiders verwacht. Op dit punt kan een vergelijking tussen Chamberlain en Colijn verhelderend zijn. Zij hadden de overtuiging gemeen dat zij beter dan wie ook de politieke problemen van hun tijd doorzagen. Ze ontwikkelden ook erg snel de overtuiging dat zij onmisbaar waren doordat alleen zij in staat waren de crisis het hoofd te bieden. Chamberlain maakte privé voortdurend negatieve opmerkingen over zijn collega-ministers en Colijn ging nog verder: ‘Het klinkt misschien niet heel erg bescheiden, omdat het op overschatting van mijzelf begint te lijken, maar ik durf in dezen tijd [eind 1938] waarlijk moeilijk voor enkele dagen van huis te gaan.’Ga naar eind152 Hij overschatte niet alleen zijn positie in het kabinet, maar waarschijnlijk ook het prestige dat hij in het land genoot als sterke man. Een dergelijke houding zegt iets over de psyche van de leider, maar het zegt ook wat over zijn sympathisanten die een dergelijke houding blijkbaar toejuichten. Zelfs de leden van Colijns kabinetten waren vaak bewonderaars die hem niets in de weg wilden leggen en ook Chamberlain domineerde zijn kabinet volkomen.Ga naar eind153 De publieke opinie jubelde over het schokbeton van hun overtuiging en zelfvertrouwen. Als we de perscommentaren moeten geloven, wilden velen graag op die eigenschappen vertrouwen. Zelfs als er af en toe wat ironie gemengd werd door de lof voor de rustgevende woorden - ‘My dear, could you sleep a wink without dear Mr. Chamberlain?’ was het onderschrift van een cartoon in Punch over de premier die evenals Colijn | |
[pagina 144]
| |
het publiek over de radio voor het slapengaan geruststellend toesprakGa naar eind154 -, stimuleerden de loftuitingen het zelfvertrouwen van leiders die al niet sterk door twijfel gekweld werden. Dat er problemen waren die zij niet in de hand hadden, wilden hun aanhangers niet toegeven en zijzelf niet zien. De onmacht en het defaitisme van het einde van hun politieke carrière contrasteren merkwaardig met het imago van doortastendheid en zelfverzekerdheid dat Chamberlain en meer nog Colijn had omgeven. Daarom lijkt het contrast met Churchill groot. Toch had Colijn ook wel wat met hem gemeen. Zij kenden elkaar vrij goed en een Britse diplomaat schreef in zijn naoorlogse memoires over Colijn: ‘By far the greatest Dutchman of his time, he had the same energy, the same courage and the same powers of endurance as Churchill.’Ga naar eind155 Na de oorlog zouden in Nederland hooguit anti-revolutionairen een dergelijke vergelijking nog hebben gemaakt, maar er is iets voor te zeggen. Ze deelden de militaire achtergrond en tot zekere hoogte ook de koloniale ervaring en beiden waren doeners. Churchill had evenals Colijn een goede neus voor publiciteit. Als jonge militair en journalist in koloniale oorlogen had hij geleerd hoe hij met zijn verhalen populair kon worden.Ga naar eind156 Hij was wel minder serieus dan Colijn, meer een avonturier, die twee maal van partij veranderde en wel van een gok hield. Hij werd vaak getypeerd als een groot kind.Ga naar eind157 Kort voor de Eerste Wereldoorlog wilde hij zijn vliegbrevet halen en zag daar pas vanaf toen de nog onbetrouwbare vliegtuigen voortdurend neerstortten; niet dat hijzelf het risico te groot vond, maar zijn vrouw kon er niet meer tegen. Overduidelijk genoot hij echt van de spanning die gevaar en oorlog opleverden - al was hij zich wel bewust van de ellende die ermee gepaard ging.Ga naar eind158 Zoals Colijn zich als het ware zijn hele loopbaan lang voorbereidde op de grote economische klap die moest komen en dus in zijn element was toen het zover kwam, zo riep Churchill al een eeuwigheid op tot de strijd, voordat hij in de oorlog de rol mocht spelen die zo goed bij zijn temperament paste.Ga naar eind159 Hij was een jaar of vijf jonger dan Colijn en bereikte dus het hoogtepunt van zijn carrière op ongeveer dezelfde leeftijd (hij in de oorlog, Colijn vijf jaar eerder). Verschillen waren er natuurlijk te over - Churchills avontuurlijkheid, zijn adellijke afkomst en zijn exuberante persoonlijkheid en dominantie over zijn kinderen die doen denken aan Gladstone of Kuyper - maar er zijn voldoende argumenten om te betogen dat Colijn en Churchill meer met elkaar gemeen hadden dan met politici van een vorige generatie en dat Churchill meer leek op Colijn, die graag mannenpraat met hem uitwisselde ‘in de toon van jachtverhalen’,Ga naar eind160 dan op de bescheiden Attlee die hem in 1945 zou opvolgen. | |
[pagina 145]
| |
Door het gaat-u-maar-rustig-slapen-syndroom heeft Colijn in de beeldvorming achteraf meer te maken met Chamberlain dan met Churchill. Vanuit dat perspectief zou men verwachten dat de vergelijking met de opzwepende fascistische leiders volstrekt uit de lucht gegrepen zou zijn. Colijn werd echter als stoere man ook tegenover de ‘slappe’ normale politici geplaatst. Tegen die achtergrond is de vergelijking met fascistische leiders niet gek. De vergelijking met Hitler was echter eigenlijk altijd een contrast-vergelijking. Colijn zelf moest niets van het nationaal-socialisme hebben zoals hij begin 1934 aan Gerretson schreef, en de pers noteerde vooral de verschillen: de ‘sterke man’ in Duitsland ‘vervormde den staat tot één enkele partij, de sterke man in Nederland begon zich te begeven in parlementair overleg en vormde de staatsmacht door de partijen intact te laten, en ze op te roepen tot samenwerking’. Het verschil in stijl viel ook op in het radio-optreden. ‘Hitler: een volksredenaar van superklasse; Colijn: de rustige, vaderlijke stem van den bezadigden Nederlander. Hitler: een daverende, rommelende, schallende, scherpdoordringende stem, een en al hartstocht en felheid; Colijn: waardig, kalm, bewogen-rustig, geloovig-vertrouwend.’Ga naar eind161 Uiteindelijk bepaalden dergelijke stijlelementen, die verder gingen dan alleen de vorm, ook het verschil met Mussolini, maar dit was niet meteen duidelijk. Al kort na diens machtsgreep in Italië werd Colijn zijn Nederlandse evenknie genoemd. Niet alleen in communistische of sociaal-democratische maar ook in christelijk-historische kringen, waar men van oudsher kritiek had op de leiderscultus in de arp, viel het m-woord.Ga naar eind162 Op bepaalde momenten voelde Colijn zelf wel iets voor een ‘Mussolinirol’. Hij had niet veel op met het parlement en was voorstander van krachtig leiderschap; Italië was ver weg, van een afstand merkte men niet veel van de dictatuur en leek Mussolini's regeerstijl dynamisch, doortastend en modern. Het waren kwaliteiten die Colijn aanspraken. Men moet zich hierbij realiseren dat het kwaad van het fascisme nog niet zo ondubbelzinnig vaststond als na 1945 het geval was. Hier gaat het bovendien om de manier waarop in het interbellum naar politieke leiders werd gekeken en Mussolini was toen internationaal een van de meest tot de verbeelding sprekende leiders. Meer dan om de ideologie ging het dan om de persoon. Hij had toch maar orde op zaken gesteld in Italië, vond bijvoorbeeld De Standaard.Ga naar eind163 Hij was een bijzondere man die men terdege moest onderscheiden van Hitler, meende de Haagsche Post.Ga naar eind164 Volgens de oprichter en hoofdredacteur van dit blad, S.F. van Oss, die Colijn bewonderde en Mussolini in Rome was gaan interviewen, was Mussolini nog in 1934 ‘de meest belangwekkende staatkundige | |
[pagina 146]
| |
figuur van onzen tijd’.Ga naar eind165 Hij was bovendien een mediapersoonlijkheid, over wie net als in het geval van Colijn voortdurend dezelfde anekdotes werden verteld.Ga naar eind166 De politieke cultuur die Mussolini uitstraalde, fascineerde velen. Het - Leven, dat Salomons foto's van Colijn publiceerde, plaatste foto's van de Duce als sportman maar ook met een massa toehoorders ‘in den ban zijner hartstochtelijke welsprekendheid’.Ga naar eind167 Hij presenteerde zich als een krachtige, dynamische en sportieve leider, paardrijder, bergbeklimmer en automobilist die het gevaar niet schuwde; het was in het interbellum waarschijnlijk voor het eerst dat publieke figuren zich bijna als sporthelden vertoonden, zoals in Nederland de ondernemer Deterding.Ga naar eind168 Mussolini presenteerde zich als een man uit het volk die een eenvoudig leven nastreefde en hij werd net als Colijn bewonderd omdat hij politieke problemen in zulke simpele termen wist uit te leggen. Beiden hadden bovendien baat bij hun onaanzienlijke afkomst, en in dit opzicht leek Colijn meer op Mussolini dan op Chamberlain of Churchill, wier vaders al een vooraanstaande rol in de nationale politiek hadden gespeeld: Neville Chamberlain was de zoon van Joseph Chamberlain en Churchill de zoon van de conservatieve leider Randolph Churchill. In het verbreiden van Mussolini's imago buiten Italië speelde de fascinatie die hij op journalisten uitoefende een grote rol. Emil Ludwig, schrijver van veel populaire biografieën en zelf een Europese beroemdheid, publiceerde in 1932 Mussolinis Gespräche mit Emil Ludwig. Hij was geen sympathisant van het fascisme en liet zich ook niet verleiden tot de superlatieven van een journalist als George Sylvester Viereck die Mussolini kort daarvoor een wijsgeer en denker, een ‘opbouwend staatsman’, ja zelfs ‘den oppermensch der na-oorlogswereld’ noemde.Ga naar eind169 Maar Ludwig was toch onder de indruk van Mussolini. Hij geloofde in grote mannen die uit het gewone volk afkomstig waren en presenteerde zijn interviews als ‘die künstlerische Betrachtung einer ausserordentlichen Persönlichkeit’.Ga naar eind170 Dat was een kolfje naar Mussolini's hand, die koketteerde met een esthetische beschouwing van de politiek. Hij zei tegen Ludwig dat hij zich bijna als kunstenaar beschouwde, noemde fantasie de belangrijkste kwaliteit van de politicus en de dichter de wegbereider van de staatsman. Het boek van Ludwig, die al bekende portretten had geschreven van andere Europese leiders, speelde een belangrijke rol in de beeldvorming rond Mussolini.Ga naar eind171 Zijn werk verscheen in het Nederlands, hij was in Nederland een ‘schrijver en vogue’ en natuurlijk werd er toen over Colijn gezegd: ‘Als ons volk een Emil Ludwig bezat, zou er stellig van dit leven een sterk boeiende, romantische geschiedschrijving te maken zijn.’Ga naar eind172 | |
[pagina 147]
| |
Colijn had niets van de revolutionaire en atheïstische kant van Mussolini, flirtte niet met avant-garde en had geen enkele pretentie als artiest. In zijn geval zou ook de vergelijking met een opera-ster of een acteur van het melodramatische genre veel minder voor de hand hebben gelegen dan bij Mussolini,Ga naar eind173 maar hij speelde wel net als de Italiaan in op de behoefte aan Carlyle-achtige heldenverering van het interbellum. Meer dan aan het eind van de negentiende eeuw het geval was, werd de politieke leider daardoor een cultureel verschijnsel. Veel journalisten beschreven de leider amper nog als een politicus die concrete maatregelen nam, maar meer als iemand die op één lijn stond met de grote wetenschappers, ondernemers en filosofen van zijn tijd, als romantische figuur onttrokken aan de maatstaven die voor gewone stervelingen golden. Viereck publiceerde zijn schets van Mussolini in Glimpses of the great (1930), maar die groten waren behalve politici ook de filosoof Bernard Shaw, de auteur Arthur Schnitzler, de psychoanalyticus Sigmund Freud, de biograaf Emil Ludwig en de ondernemer Henry Ford. Een vergelijkbaar Nederlands boek van de katholieke journalist Kees van Hoek bevat onder de titel Man en macht (1932) naast een schets van Colijn - en nogal wat katholieke figuren - ook portretten van Henri Deterding en de dirigent Willem Mengelberg. Als extra aanbeveling gold dat het boek was ‘verlucht met portretten en autogrammen’. Dat de liberale parlementaire journalist Hans in deze jaren een ‘onpolitiek interview’ publiceerde, waarin het meer ging om de persoon dan om de politicus Colijn, past in deze trend. Zeker zo opvallend is dat journalisten die zich normaal niet met actuele politiek bemoeiden over politici publiceerden. Dit gold voor Ludwig, Viereck en een reeks van andere publicisten. Een van hen was Mary Pos.Ga naar eind174 Haar vader was evangelist en zij behoorde als het ware al van haar geboorte tot de anti-revolutionairen. In 1939 schreef zij bij de zeventigste verjaardag van Colijn in de beste wierookstijl het al aangehaalde, door De Standaard uitgegeven Herinneringsalbum. Ze was in de anti-revolutionaire wereld een onafhankelijke en flamboyante verschijning. Het ‘is niet voldoende passief te zijn’ want ‘God wil, dat je onder elke omstandigheid actief bent!’, schreef ze in een vroege roman over een actief gereformeerd meisje, en het kan als haar lijfspreuk gelden.Ga naar eind175 Ze was tot na de oorlog ongehuwd en zo gesteld op haar onafhankelijkheid dat ze zich ook zakelijk nergens vastlegde. In haar eentje reisde ze de wereld rond en zond vanuit alle hoeken haar reisverslagen naar De Standaard en een christelijk gezinsblad als Timotheüs, maar ook naar De Telegraaf. Haar stiel was human interest met een gereformeerde ondertoon en net als Colijn had ze goede contacten in liberaal-neutrale kring. | |
[pagina 148]
| |
Een politieke journaliste was Mary Pos niet en erg veel politiek inzicht bezat ze evenmin, maar doortastend was ze wel. In de jaren dertig wist ze door te dringen tot Mussolini. Ze had een introductiebrief van Colijn bij zich, maar had het op eigen kracht zeker ook klaargespeeld. In juni 1935 publiceerde De Standaard haar verslag in vier afleveringen, met portret van de geïnterviewde.Ga naar eind176 De redactie was wat geschrokken van de toon van haar stukken: ‘De lezer zal zich met ons wellicht afvragen, of de schrijfster niet te sterk onder de bekoring is gekomen van de krachtige persoonlijkheid van den Duce.’ Het is voorstelbaar dat de redactie had geaarzeld. Mary Pos schreef dat ze in een aantal opzichten lijnrecht tegenover Mussolini stond, maar desondanks noteerde ze ‘dat hij zóó eenvoudig en natuurlijk zou zijn in den gewonen omgang, ik had het niet kunnen vermoeden [...] En welk een belangstelling toonde hij niet voor Holland, hoe sympathiek en vol waardeering sprak hij over Dr. Colijn.’ Ze ontdekte dat Mussolini een gelovig man was en bovendien beschikte de Italiaanse leider over een ‘uitzonderlijk geheugen’ en een ‘oersterke wil’. Na deze reeks keerde Mary Pos terug naar de reisverslagen. Over Mussolini publiceerde ze in De Standaard niet meer, maar later verschenen er, onder meer in de tijd dat Italië bezig was Ethiopië te annexeren, wel twee nieuwe interview-artikel in De Telegraaf en zijn zusterbladen (die overigens ook beter betaalden). De toon was nog dezelfde. Weer toonde ze zich getroffen door zijn ‘eenvoud’ en door zijn rust: ‘rust gaat zelfs in dezen opwindenden, zenuwsloopenden tijd, waarin de duizenden uit hun evenwicht geslagen zijn, uit van den man, op wiens schouders een schier ondragelijke verantwoordelijkheid rust’.Ga naar eind177 Smalend schreef een journalist in Timotheüs dat Mussolini wel wist ‘dat interviews de best denkbare propaganda zijn’ en dat daarom ‘iedere derderangs krantenman’ toegang tot hem kreeg en dan gevleid artikelen ging schrijven die in de kraam van de dictator te pas kwamen.Ga naar eind178 In het interbellum waren gezagsdragers hooggeplaatste lieden, ver verheven boven journalisten. Pos toonde zich extreem gevoelig voor de gewone conversatie die met iemand als Mussolini mogelijk bleek en in zekere zin was Colijns jovialiteit een vergelijkbare troef onder journalisten die de stijve vormen van de Nederlandse bestuurders gewend waren. Pos was ook onder de indruk van Mussolini's soevereine rust. Rust was ook al de kwaliteit die Ludwig in Mussolini had ontdekt.Ga naar eind179 Bij Mussolini was dat dan altijd de rust van de mannelijke man die alles in zijn greep heeft, die de wereld domineert. Hij was ‘een Man’ zoals voortdurend werd herhaald.Ga naar eind180 | |
[pagina 149]
| |
Een echte manColijn werd steevast als mannelijk getypeerd. Nog bij zijn dood in 1944 schreef het in de oorlog opgerichte illegale anti-revolutionaire dagblad Trouw: ‘Colijn was een man. Colijn was niet een parlementariër, niet een minister, niet een kapitalist, niet een militair, zelfs niet in de allereerste plaats een staatsman. Colijn was allereerst een man. Zoo heeft ons volk hem gezien, zoo heeft ons volk hem vertrouwd. Als men een eenvoudig mensch vraagt: Wat vindt ge van Colijn? Het antwoord zal luiden: Colijn was een kerel. Dat is het eerste geheim van Colijns persoonlijkheid.’Ga naar eind181 Ook zijn tegenstanders dachten er zo over. ‘Een kerel was je wèl!’ had Kleerekoper op 8 maart 1926 in Het Volk geschreven, toen Colijn de regering definitief leek te verlaten. De later veel geciteerde uitspraak werd meteen bekend. ‘Juist in dezen tijd, nu zoovelen in ons parlementaire leven ophouden kerels te zijn, zoodra Koning Kiezer maar even het voorhoofd fronst, is een kerel goud waard,’ schreef Het Vaderland in een reactie. In 1939 dikte een ander min of meer liberaal blad het nog wat aan in een verhaal over ‘deze oude veldsoldaat en politicus’ die ‘de elementaire mannelijke eigenschappen’ bezat.Ga naar eind182 Dit was allemaal nog niets vergeleken met wat A. Ingwersen in Wee mijn volk uit 1935 presteerde.Ga naar eind183 Ingwersen, die Colijn persoonlijk kende, was ook weer een anti-revolutionair die contacten onderhield met De Telegraaf. Zijn boek was een overspannen klaagzang over de toestand van het vaderland. ‘Gelukkig is dan ook alleen de staat, die mannen bezit. Want alleen mannen kunnen regeeren.’ Nederland was verburgerlijkt maar had in 1933 gelukkig nog één man die pal stond. Het is vaak gezegd dat Nederland geen fascistische leider nodig had, want Colijn voldeed aan de behoefte aan krachtig leiderschap. Ingwersen zegt met zoveel woorden dat men in het buitenland misschien een Mussolini, Hitler of Stalin had, maar ‘wij willen onze eigen, echte mannen kiezen’. Met enige moeite is het mogelijk om achter de cursivering te ontdekken dat mannelijkheid hier rust, hard aanpakken en vooral geen twijfel betekent. ‘Twijfel, die rijst, is voor den geest, wat wassend water is voor het strand. Beide raken er hun vastheid door kwijt, worden doorweekt. Zóó, dat alles wat er op gebouwd is, verzwakt.’ Als ooit in Nederland een macho politiek leiderschap is aangeprezen, dan is het wel hier. De leider mocht geen twijfel kennen, maar moest zich als een echte man een weg banen door de politiek. Mary Pos noemt Mussolini en Colijn beiden mannen, maar alleen in het geval van Colijn valt het woord ‘vaderlijk’. Nu lag dat bij Colijn die bijna een kwarteeuw ouder was dan Mussolini ook wel wat meer voor de hand, maar het geeft tegelijkertijd aan | |
[pagina 150]
| |
dat het mogelijk is Colijn tussen de paternalistische appeaser Chamberlain en de macho fascist Mussolini te plaatsen. Er is de vaderlijke mannelijkheid en het viriele machismo. De overeenkomst is de rust en de eigenwijze overtuiging. Bij Colijn gaat het om de noodzakelijk geachte hardheid maar ook om de uitstraling dat men alles aan hem kon overlaten. Velen gebruikten Colijns militaire ervaring in de koloniën om te tonen hoe goed hij paste in de rol van niet alleen strenge, autoritaire vader maar ook harde saneerder. Het leger was in Europa al lang niet in actie gekomen, maar Colijn had in Indië niet alleen geleerd te besturen, hij had ook daadwerkelijk gevochten. De Indische jaren hadden hem in de ogen van zijn bewonderaars ‘tot practicus en “reaal-politicus” gestaald’.Ga naar eind184 Toen had hij immers niet alleen ‘leidersqualiteiten’ kunnen verwerven, maar kon hij ook ‘de hardheid opdoen, noodig voor hem, die in moeilijke omstandigheden geroepen wordt tot regeeren’, zoals De Telegraaf opmerkt in een beschouwing die goed de beoordeling van koloniale oorlogservaring in die tijd weergeeft. ‘Steeds, als er, niet uit wreedheid, maar uit noodzakelijkheid hard gehandeld moet worden, treedt de militair op. [...] De man, die als minister van Financiën later “het mes van Colijn” hanteerde, had als militair geleerd, voor geen krachtige maatregelen terug te deinzen, en had zich vaker met het kapmes een weg moeten banen door de wildernis.’Ga naar eind185 Dit is meer dan het hakken en de spaanders. Hier is de moraal dat je de spaanders moet hebben zien vallen om het hakken goed onder de knie te krijgen. Het is een eufemisme voor wat er in de oorlog kan gebeuren maar wat men niet erg tot zich liet doordringen. Zelfs de kritische Groene Amsterdammer deed er in de verte aan mee. In Atjeh was ‘zijn loopbaan romantisch begonnen’, heette het hier.Ga naar eind186 De kolonie was natuurlijk veel meer dan strijd en oorlog, maar in de beeldvorming rond Colijn waren de twee nauw verbonden. In het geval van Colijn denkt men dan meteen aan zijn omstreden rol in Indië. Toen zijn biograaf Herman Langeveld brieven aanhaalde waaruit bleek dat hij de executie van weerloze inlanders op zijn minst had toegelaten, leek het er sterk op dat oudere biografen de zaak met de mantel der liefde hadden bedekt.Ga naar eind187 Colijn zelf deed niet al te geheimzinnig. De zaak was niet in brede kring bekend maar hij heeft haar voor zijn naaste omgeving op het moment zelf niet verzwegen. Dat er in de koloniale oorlog hard geweld, zelfs wreedheid voorkwam, heeft hij bovendien in het openbaar verdedigd als onvermijdelijk. Toen in 1903 een christelijk-historische officier die in de strijd in Atjeh geweigerd had aan wrede praktijken mee te doen, de gang van zaken via politieke contacten in Nederland aan de kaak stelde, was Colijn een van de doelwitten. Hij reageerde op verzoek van zijn superieur | |
[pagina 151]
| |
J.B. van Heutsz, met een nota die geheel en al de geest van verdediging van het onvermijdelijke ademt. De zaak kwam in de Kamer aan de orde maar Colijns argumentatie won het.Ga naar eind188 In 1903 was Colijn nog militair, geen politicus. Meer dan dertig jaar later kwam de zaak echter opnieuw in de openbaarheid. J.W. Naarding promoveerde in 1939 in Utrecht bij de historicus Gerretson op een onderzoek naar de militaire politiek van Van Heutsz in Indië.Ga naar eind189 Gerretson, die zijn promovendi nadrukkelijk placht te sturen, had een appeltje te schillen met Van Heutsz. Het proefschrift draaide om de manier waarop Van Heutsz in Indië de officier G.C.E. van Daalen aan de kant had gezet en Van Daalen was de schoonvader van Gerretson. Er ontstond een rel rond het proefschrift, maar de rel beperkte zich tot de waardering van het optreden van Van Heutsz, wiens grove optreden overigens moeilijk te ontkennen was. Hier is echter vooral van belang dat het boek als bijlage onder meer de nota van Colijn bevat. Zoals gezegd geeft die de nietsontziende gewelddadigheid van de koloniale strijd toe en praat die goed. Nu was Gerretson Colijns persoonlijk secretaris geweest, had hij hem in 1933 opgeroepen een kabinet te formeren dat los van de Kamer zou optreden, bewonderde hij hem zeer en liep hij met het plan rond diens biografie te gaan schrijven.Ga naar eind190 Ongetwijfeld wilde hij niet dat zijn promovendus zijn held in diskrediet bracht. Dat gebeurde dan ook niet. De zaak heeft naar het zich laat aanzien toen geen effect gehad op de reputatie van Colijn. Socialisten zagen er misschien hun overtuiging in bevestigd dat Colijn niet deugde, maar confessionelen en liberalen begrepen alleen maar beter waar hij zijn ‘leidersqualiteiten’ had geleerd. Er is een verband tussen de waardering van Colijns hardheid in de koloniale en in de sociale politiek. Voor zijn aanhang was hard optreden ook in de crisis noodzakelijk, niet alleen om het gezag te handhaven, maar zachte heelmeesters maakten ook stinkende wonden. De sociale ellende was niet te vermijden als men op den duur weer een gezonde economie wenste. Omgekeerd legden zijn critici het verband ook. Voor hen was hij ‘de sterke man die Atjehse kwaadwilligen met hun bloedverwanten “neerlegt” en werkeloozen hardhandig tot rede brengt’ en die zijn krediet als vaderlijke mannetjesputter definitief verspeelde met zijn houding in 1940.Ga naar eind191 In Engeland heeft de naoorlogse discussie over de politiek van het interbellum zich geconcentreerd op het punt van de bewapening. De ‘guilty men’ hadden een verkeerde economische politiek gevoerd, maar ze waren allereerst schuldig door hun gebrekkige voorbereiding op de oorlog en door hun defaitisme. Dit laatste is Colijn meteen na de oorlog ook verweten, maar in het Nederlandse geval was er toch altijd de gedachte dat zelfs uitstekende | |
[pagina 152]
| |
voorbereiding een overwinning op het machtige Duitsland niet mogelijk had gemaakt. Anders lag dat bij de oorlog tegen economische misère. Als men maar andere keuzes had gemaakt, had die volgens de critici wel gewonnen kunnen worden. Colijn werd vooral een gebrek aan mededogen verweten. Colijns zeer op zijn persoon gerichte stijl is in de geschiedenis van politiek leiderschap in Nederland tamelijk uitzonderlijk. Hoewel Colijn evenals Kuyper ingebed was in de arp, staan de meest uitgesproken beelden van zijn leiderschap toch grotendeels los van zijn partij. Colijns macho stijl paste niet alleen in een internationaal patroon, maar ook in Nederland was al in de Eerste Wereldoorlog een verlangen uitgesproken naar krachtig leiderschap van ‘mannen’ en in 1929 had een vooraanstaande sociaal-democraat als W.A. Bonger zich in De Socialistische Gids opvallend genuanceerd uitgelaten over de betekenis van ‘groote mannen’.Ga naar eind192 Voor wie meteen klaarstaat met stereotypen over maaivelden, gewoon-doen en de Nederlandse aard, is Colijns stijl in het interbellum, toch de beginperiode van het algemeen kiesrecht, iets om over na te denken. Opvallend groot is het contrast met de periode die er meteen op volgde: na de oorlog keerde zijn leiderschapsstijl zich tegen hem. |
|